Propositions accompanying the thesis
“On sedimentation processes in a stratified estuarine system” M.A.J. de Nijs
Delft, December 14th2012
1. The exchange of SPM between a harbour and estuarine tidal river is strongly determined by the dynamics of the estuarine turbidity maximum. As a result there is a less distinct correlation between the water- and SPM transport in the harbour mouth.
2. The entrapment, transport and sedimentation dynamics of SPM in the Rotterdam Waterway and the siltation of the harbour basins along the Rotterdam Waterway and New Meuse are strongly determined by the excursions of the salt wedge.
3. The assumption that predominantly fluvial sediment recirculates in the turbidity maximum contrasts with the assumption that the settled sediment is supplied by landward transport of marine sediment.
4. It is recommended to use a total turbulent energy model in an environment such as the Port of Rotterdam.
5. An increase of the predictive capability does not necessarily lead to better predictions.
Cantero, M.I., Lee, J.R., Balachander, S., Marcelo, H.G., 2007, On the front velocity of gravity currents. Journal of Fluid Mechanics, 586, pp 1-39 doi:10.1017/S0022112007005769
6. There is no general solution for lack of resolution.
7. Measuring is knowing only if you can model what you have measured.
8. Siltation reduction measures at the mouth of a harbour do not necessarily reduce the total dredging costs of an estuarine tidal harbour system.
9. The rejection of the ‘poldermodel’ by the current generation citizens as negotiation strategy can be explained by recognition that this strategy does not lead to a win-win situation.
10. Engineers with sufficient experience are not limited to the use of untainted theory.
11. The trend of reduced economic growth in the West compared to the East, is not per definition the result of a deteriorating competitive position, but possibly an expression of contentment.
These propositions are considered opposable and defendable and as such have been approved by the supervisors Prof. dr. ir. G.S. Stelling and Prof. dr. J.D. Pietrzak.
Stellingen behorende bij het proefschrift
“Over sedimentatieprocessen in een gelaagde estuariene omgeving” M.A.J. de Nijs
Delft, 14 december 2012
1. De uitwisseling van gesuspendeerd sediment tussen een haven en een aanliggende estuariene getijrivier wordt in belangrijke mate bepaald door de dynamica van het troebelheidsmaximum. Als gevolg daarvan bestaat er een minder sterke correlatie tussen water- en sedimenttransport in de havenmonding.
2. De invang, transport en sedimentatie dynamica van gesuspendeerd sediment in de Nieuwe Waterweg en de aanslibbing van de havens langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas worden in sterke mate bepaald door verplaatsingen van de zouttong.
3. De opvatting dat in het troebelheidsmaximum voornamelijk sediment van fluviatiele herkomst recirculeert contrasteert met de aanname dat het bezonken sediment voornamelijk wordt aangevoerd door landwaarts transport van marien sediment.
4. In een omgeving als de haven van Rotterdam verdient het de aanbeveling een totale turbulente energie model te gebruiken.
5. Een toename van het voorspellend vermogen leidt niet noodzakelijkerwijs tot betere voorspellingen.
Cantero, M.I., Lee, J.R., Balachander, S., Marcelo, H.G., 2007, On the front velocity of gravity currents. Journal of Fluid Mechanics, 586, pp 1-39 doi:10.1017/S0022112007005769
6. Er is geen algemene oplossing voor een gebrek aan oplossend vermogen. 7. Meten is pas weten als je dat wat je hebt gemeten ook kunt modelleren.
8. Havenaanslibbing reducerende maatregelen in de monding van een haven hoeven niet noodzakelijkerwijs een reductie van de totale baggerkosten van een estuariene getijhavensysteem tot gevolg te hebben.
9. De verwerping van het poldermodel door de huidige generatie burgers als onderhandelingsstrategie kan verklaard worden doordat deze strategie niet leidt tot een win-win situatie.
10. Ingenieurs met voldoende ervaring zijn niet beperkt tot het gebruik van zuivere theorie.
11. De trend van verminderende economische groei in het Westen ten opzichte van het Oosten, is niet per definitie een uiting van een verslechterende concurrentiepositie, maar mogelijk ook een uiting van tevredenheid.
Deze stellingen worden opponeerbaar en verdedigbaar geacht en zijn als zodanig goedgekeurd door de promotoren Prof. dr. ir. G.S. Stelling en Prof. dr. J.D. Pietrzak.
