• Nie Znaleziono Wyników

Modellering zandtransport Zeereep: Seizoensvariatie en veldmetingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Modellering zandtransport Zeereep: Seizoensvariatie en veldmetingen"

Copied!
66
0
0

Pełen tekst

(1)

MODELLERING ZANDTRANSPORT

Z E E R E E P

V E L D M E T I N G E N

TEN B E H O E V E VAN V A L I D A T I E

C O N C E P T

S.M. Arens

A.C.W. Baas

J.H. van Boxel

F Y S I S C H Q E^O G R A F I S C H B O D E M K U N D I G l A B O R A T O R I U M L A N D S C A P E A N D E N V I R O N M E N T A L R E S E A R C H G R O U P U N I V E R S I T E I T V A N A M S T E R D A M

T l echnische

A dviescommissie voor de

Wl aterkeringen

(2)

Rapport nr.: Serie nr.: Ontvanger catalogus nummer:

Titel en subtitel;

Modellering zandtransport zeereep Veldmetingen ten behoeve van validatie

Datum rapport: April 1997

Kode uitvoerende organisatie: FGBL-UvA

Schrijvers:

Dr S.M. Arens, Drs A.C.W. Baas, Dr Ir J.H. van Boxel

Nr. Rapport uitvoerende organisatie: FGBL

Projektnaam:

Fysische Modellering zeereepontwikkeling II Naam en adres opdrachtnemer:

Vakgroep Fysische Geografie en Bodemkunde Universiteit van Amsterdam

Nieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZ Amsterdam

Kontraktnummer: DWW-1171 Type rapport:

Project rapportage, deel B Naam en adres opdrachtgever:

Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde tbv TAW-C

Postbus 5044, 2600 GA Delft

Kode andere opdrachtgever:

Opmerkingen:

Referaat:

Hier komt de samenvatting

Trefwoorden:

SAFE, zeereep, model, validatie database, veldmetingen

Distributiesysteem:

Classificatie: Classificatie van deze Aantal blz.: Prijs: pagina:

(3)

INHOUD

VOORWOORD SAMENVATTING INLEIDING

DEEL A: VELDMETINGEN TEN BEHOEVE V A N VALIDATIE I BESCHIKBARE VELDMETINGEN

1 Schiermonnikoog 1991

1.1 Overzicht van de metingen 1.2 Selectie van events

2 Groote Keeten 1992

2.1 Overzicht van de metingen

2.2 Selectie van events

n AANVULLENDE VELDMETINGEN 1 Veldmetingen locatie 's-Gravenzande

1.1 De locatie

1.2 Methoden van veldmetingen 1.3 Overzicht van de metingen 2 Beschikbare data

2.1 Algemeen 2.2 Windgegevens 2.3 Waterstandgegevens

2.4 Neerslag en relatieve vochtigheid 3 Resultaten van de metingen

3.1 Vergelijking van metingen 3.2 ' s-Gravenzande I I (events) 3.3 's-Gravenzande I (lange termijn) 4 Conclusies

m DE VALIDATIE DATABASE 1 SAFE Research versie 0.187

1.1 Inleiding 1.2 SAFE invoer 1.3 SAFE uitvoer 2 Inleiding validatie database

2.1 Bewerking tot SAFE bestanden 3 Schiermonnikoog

4 Groote Keeten 5 's-Gravenzande I 6 's-Gravenzande n

7 Aanbevelingen gebruik validatie database

(4)

DEEL B: AANVULLENDE METINGEN SEIZOENS VARIATIE VEGETATIE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

LITERATUUR APPENDICES

APPENDIX 1: DATA FILES SCHIERMONNIKOOG APPENDIX 2: DATA FILES GROOTE KEETEN APPENDIX 3: DATA FILES 'S-GRAVENZANDE I APPENDIX 4: DATA FILES 'S-GRAVENZANDE n LIJST V A N FIGUREN

(5)

V O O R W O O R D

Het voor u liggende rapport vormt onderdeel van een serie rapporten die zijn yerschenen in het kader van het project "Fysische modellering zeereepontwikkeling". Dit project streeft naar de ontwikkeling van een simulatiemodel SAFE (Simulation of Aeolian Foredune Evolution), een model dat ontwikkeld wordt ter ondersteuning van zeereepbeheerders.

Deel A van dit rapport dient als voorbereiding voor de validatie van het model voor eolische zeereepontwikkeling SAFE. Dit deel is gesplitst in 3 onderdelen, te weten een onderdeel met oude veldmetingen van Schiermonnikoog en Groote Keeten (I) die geschikt zijn gemaakt voor een validatie database voor SAFE, een onderdeel met aanvullende veldmetingen bij 's-Gravenzande (II), en een onderdeel met de uiteindelijke validatie database (III). Hierin wordt een aantal data files gepresenteerd die de noodzakelijke validatiegegevens bevatten.

Deel B van dit rapport dient als aanvulling op Baas et al., 1996, voor wat betreft de seizoensvariatie in vegetatieparameters,

Dit rapport vloeit voort uit een opdracht van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat voor de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen, werkgroep C "Zandige kusten" (overeenkomst DWW 1171). Het betreft het tweede deel van de overeen-komst.

De begeleidingsgroep voor het project "Fysische Modellering Zeereepontwikkeling" is als volgt samengesteld:

ir A.P. de Looff (Dienst Weg- en Waterbouwkunde) dr ir H.J. Steetzel (Alkyon)

ir H.J. Verhagen (IHE)

ir J. van der Kolff (Hoogheemraadschap van Delfland)

Dit rapport had niet tot stand kunnen komen zonder de ondersteuning van het Hoogheemraadschap van Delfland. Met name de heren C. Kalkman en N.G.J.M. Scholtes zijn wij hiervoor zeer erkentelijk, zowel voor hun ondersteuning bij het veldwerk, als voor hand en spandiensten bij de uitwerking. Bovendien hebben zij een essentiële bijdrage geleverd in de vorm van een groot aantal profielmetingen. Een aantal personen van Rijkswaterstaat willen wij bedanken voor hun medewerking: de heren Zijdenbos en Ambachtsheer van het RlfCZ-'s-Gravenhage voor het beschikbaar stellen van waterstanden en JARKUS-gegevens; de heer C. Slegt van het Hydro Meteocentrum Rijnmond van Rijkswaterstaat, Directie Noordzee, voor het beschikbaar stellen van windgegevens van de meetpost Hoek van Holland.

(6)
(7)

I N L E I D I N G

De research-versie van SAFE die in een eerdere fase ontwikkeld is, bevat inmiddels de basisbestanddelen voor de modellering van de eolische zeereepontwikkeling. Deze versie, produceert resultaten, die echter nog niet aan de werkelijkheid zijn getoetst. Toetsing aan de werkelijkheid is pas mogelijk wanneer voldoende gegevens verzameld zijn voor calibratie en validatie. Het eerste deel van dit rapport, deel A, is hier de voorbereiding van. Het geeft een overzicht van beschikbare data, alsmede de benodigde data-files, in een structuur dié gebaseerd is op de huidige research-versie van SAFE, versie 0.187. Ten behoeve van validatie is geput uit reeds bestaande gegevens, verzameld op het Waddeneiland Schiermonnikoog en bij Groote Keeten aan de kust van Noord-Holland. Daarnaast zijn aanvullende, gerichte veldmetingen uitgevoerd bij 's-Gravenzande aan de kust van Zuid-Holland. De locatie van de drie veldwerkgebieden is weergegeven in onderstaande figuur.

Van december 1996 tot en met februari 1997 zijn gedetailleerde metingen verricht. Bovendien zijn, in minder detail, door de beheerder profielmetingen verricht sinds mei 1996. Analyse van de gedetailleerde metingen maakt het mogelijk ook deze profielmetingen zodanig te begrijpen, dat ze deels voor validatie bruikbaar zijn. De profielmetingen geven bovendien inzicht in de lange-termijn ontwikkeling van de zeereep.

(8)

Het tweede deel van dit rapport, deel B, dient als aanvulling op Baas et al., 1996, voor wat betreft de seizoensvariatie in vegetatiedichtheid. Het behandelt een aantal extra metingen van vegetatiedichtheden bij een eerder bemonsterd profiel bij Groote Keeten. Een globaal overzicht wordt gepresenteerd van de verandering in vegetatiedichtheid tussen januari 1996 en april 1997. Daarnaast wordt een gedetailleerd overzicht gepresenteerd van de verandering in vegetatiedichtheid tussen september 1996 en april 1997, met tussentijdse opnames in november 1996 en januari 1997. De geconstateerde veranderingen in vegetatiedichtheid zijn deels het gevolg van overstuiving, deels van seizoensgebonden vegetatiegroei.

(9)

Deel A: Veldmetingen ten behoeve van validatie

I B E S C H I K B A R E VELDMETINGEN

Beschikbare veldmetingen zijn afkomstig uit het zeereep onderzoek 1990-1992 (Arens, 1994a). Bij dit onderzoek zijn vergelijkbare parameters opgenomen als nodig voor de validatie van SAFE. Alleen is hiervan geen gedetailleerde vegetatie-informatie beschikbaar.^ i

1 S C H I E R M O N N I K O O G 1991

De metingen dateren uit januari, april en mei 1991.

FIGUUR 1.1 Overzicht van events, verloop in de tijd van windsnelheid, neerslag, windrichting, relatieve vochtigheid, profielontwikkeling: CASE 1 t/m 5.

1.1 Overzicht van de metingen

Waterstand van MSW-RIKZ, vertraging nakijken##

1.2 Selectie van events

Voor verdere achtergrond informatie betreffende de metingen wordt verwezen naar Arens, 1992a en Arens, 1994a.

2 G R O O T E K E E T E N

De metingen dateren uit februari 1992.

FIGUUR 1.2 Overzicht van events, verloop in de tijd van windsnelheid, neerslag, windrichting, relatieve vochtigheid, profielontwikkeling: CASE 1 t/m 2

2.1 Overzicht van de metingen

Waterstand van MSW-RIKS, vertraging nakijken. Gebaseerd op gegevens Petten en Den Helder.

2.2 Selectie van events

Voor verdere achtergrond informatie betreffende de metingen wordt verwezen naar Arens, 1992b en Arens, 1994a.

(10)

I I A A N V U L L E N D E V E L D M E T I N G E N

Ten behoeve van de vaUdatie van SAFE is in de begeleidingscommissie besloten veldmetingen te verrichten op een locatie in Delfland. Vanwege het belang van de vegetatie (of iedere andere bodembedekker) voor het zandtransport, is gekozen voor een locatie waar rietpoten worden toegepast. Deze worden in een regelmatig patroon aangebracht, en zijn daarom geschikt voor het testen van de vegetatieformuleringen zoals die momenteel in SAFE zijn ingebouwd. De huidige formuleringen zijn gebaseerd op (empirisch) onderzoek met betrekking tot wind erosie op akkers, en zijn dus ontwikkeld voor vegetatie met een homogeen patroon (zie van Dijk, 1995). In een natuurlijke situatie is de vegetatiebedekking van een zeereep zelden homogeen.

1 V E L D M E T I N G E N L O C A T I E 'S-GRAVENZANDE 1.1 De locatie

's-Gravenzande is gelegen enkele km ten noorden van Hoek van Holland, in de provincie Zuid-Holland. De zeereep is noordwest geëxponeerd en wordt gevormd door een vrij smalle duinenrij, met een hardé^kefn. "Deze kern is momenteel geheel met zand=^bedekt. Het getij de verschil bedraagt circa 1.5 m. Het strand is recentelijk gesuppleerd. (## aard van het materiaal navragen bij Directie Noordzee / RGD) De suppletie is in 1995 uitgevoerd, waarbij circa 350000 m^ is opgebracht tussen JARKUS-raaien 112 en 114. De voorzijde van het duinfront wordt ieder jaar ingepoot met rietpoten, met een afstand van 0.7 m tussen de poten. De kust wordt verder verdedigd met strandhoofden.

Figuur 1.1 toont de ontwikkeling voor enkele raaien. Duidelijk blijkt de aanstuiving uit de laatste jaren. Deze blijkt met name uit de toename in hoogte van de eerste zeereeptop. Aanstuiving landwaarts hiervan lijkt verwaarloosbaar. Ook de suppletie uit 1995 is goed zichtbaar aan de topografie van 1996.

FOTO'S

1.2 Methoden van veldmetingen

De plots

Door de beheerder is een drietal plots ingericht met rietpoten, gezet in drie verschillende afstanden D, te weten 0.5, 0.7 en 1.0 m. Daarbij is de onderlinge afstand tussen de rietpoten respectievelijk 0.5, 0.7 en l m . De plaatsing van de plots is RS 113.720 - 113.820 (D=0.5)

113.820 - 113.920 (D=0.7) en 113.920 - 114.020 (D=1.0). De overeenkomstige dichtheden zijn voor D=0.5 4 poten per m ^ voor D=0.7 2 poten per m^ en voor D=1.0 1 poot per m^. Het patroon waarin gezet wordt is weergegeven in Figuur 1.2. Een en ander wordt verder geïllustreerd door Foto 1.1.

De afstand tussen de rijen is gelijk aan de afstand tussen de poten, maar iedere opeenvolgende rij verschuift een halve afstand, zodat de afstand tussen een poot en die in een volgende rij D*2/V3 bedraagt. B i j oneindige uitgestrektheid bedraagt het bedekkingspercentage circa 1% voor een afstand van 1.0 m en circa 5 % voor een afstand van 0.5 m.

(11)

2 profielen uitgezet, gemarkeerd met palen met een onderlinge afstand van 2 m. Deze profielen worden iedere vrijdagochtend door de beheerder ingemeten.

9

a 4 1 D

< f i :3

Figuur 1.2. Patroon van rietpoten. D is de laterale afstand tussen twee poten.

In november waren door aanstuiving de meeste rietpoten met zand bedekt. Op 24 januari zijn daarom door de beheerder opnieuw rietpoten gezet. Aan de nieuw gezette plots zijn de lokale veldmetingen uitgevoerd.

Vegetatie-parameters

Van de zes dwarsprofielen zijn de vegetatiedichtheden opgenomen volgens de methode van van Dijk (1996). De dichtheden zijn omgerekend naar FAL Het verloop in FAI per profiel is weergegeven in figuur 1.4.

Figuur 1.5 Schematisch overzicht van de structuur van een rietpoot en van een helmpol

(12)

Figuur 1.5 geeft een schematische weergave van de structuur van een rietpoot in vergelijking tot helm. De belangrijkste verschillen zijn:

starheid

dichtheid verandering met de hoogte porositeit

homogeniteit en mate van clustering dimensies

Meteorologische metingen

Op het strand en op de zeereep zijn twee meteo-masten geïnstalleerd, met cupanemometers op vier hoogtes (0.6, 1.2, 2.0 en 4.0 m). De positie van de masten in het profiel is weergegeven in Figuur 1.6. De strandmast is gepositioneerd op de RSP-lijn. De hoogte van het oppervlak bedraagt hier 2.01 m (gemeten april 1997). Boven in de masten (4 m hoogte) is een windvaan aangebracht. In de zeereepmast is een psychrometer geplaatst voor bepaling van luchttemperatuur en relatieve luchtvochtigheid. Op de zeereep bevond zich een tipping bucket neerslagmeter met een resolutie van 0.2 mm per tip, Alle instrumenten, behalve de neerslagmeter, werden iedere 5 sec gesampled, deze samples werden na 10 minuten gemiddeld, bovendien werden minima, maxima en standaardafwijking per 10 min bepaald en bewaard. De neerslagmeter gaf een signaal op het moment dat er een pulse (= 0.2 mm neerslag) geregistreerd werd. Achteraf werden deze gegevens omgerekend naar hoeveelheid neerslag per 10 minuut periode. Voor wat betreft windrichting, temperatuur, relatieve vochtigheid en windsnelheid geldt dat de waarneming op een bepaald moment binnen het 5 seconden interval geschiedt (analoge meting). De meting geeft geen gemiddelde over de 5 seconden. Omdat dit, voor wat betreft de windsnelheid, afwijkend is (ten gevolge van technische randvoorwaarden) van de wijze waarop eerder veldmetingen werden uitgevoerd, is voor één windsensor ook de integratie over 5 seconden bepaald (digitale meting). Het verschil in windsnelheid tussen de digitale opname en de analoge opname bleek verwaarloosbaar.

Geomorfologische metingen

Geomorfologische metingen bestonden uit directe en indirecte metingen van zandtransport. Directe metingen werden tijdens enkele events uitgevoerd miet behulp van een saltifoon en

met zandvangers. De saltifoon werd geplaatst tijdens verstuiving, als de meetlocatie bemand ( was. De meethoogte van de saltifoon bedroeg 5.5 cm boven het oppervlak. Het werd niet

verantwoord geacht de saltifoon buiten deze tijd op het strand achter te laten. De saltifoon registreerde iedere 5 sec het totaal aantal tikken. Deze werden vervolgens gemiddeld en opgeslagen, evenals het minimum, maximum en de standaardafwijking. Daarnaast werd het aantal 5 sec perioden geteld waarop de saltifoon een waarde > O registreerde. De zandvangers werden tijdens verstuiving geïnstalleerd. Tijdens harde wind werden ze gewoonlijk 10 minuten uitgezet, tijdens matige wind 30 minuten. Een aantal malen werden ook zandvangers in de rietpoten uitgezet voor een periode van 1 uur. De positie van zandvangers en saltifoon in het profiel is weergegeven in Figuur 1.6.

Indirecte metingen werden uitgevoerd door het bepalen van profielveranderingen met behulp van erosiepinnen. Deze werden dagelijks afgelezen, tijdens belangrijke events enkele keren per dag. De erosiepinnen werden in dezelfde profielen aangebracht als die welke door het hoogheemraadschap wekelijks worden opgemeten. De pinnen werden steeds midden tussen

(13)

twee opeenvolgende palen geïnstalleerd. De palen werden iedere vrijdagochtend door de beheerder opgemeten.

2 B E S C H I K B A R E DATA

Omdat de profielmetingen binnen de plots een langere tijdsperiode beslaan dan de uiteindelijke veldmetingen is ook onderzocht in hoeverre gegevens van nabijgelegen meteo-stations toepasbaar zijn. Meteo-gegevens zijn essentieel om de profielgegevens bruikbaar te maken voor vaUdatie van SAFE. Daarnaast zijn ze noodzakelijk voor inzicht in de lange termijn profielontwikkeling als gevolg van de meteorologische omstandigheden.

2.1 Algemeen

Er bestaan verschillende bronnen van meteogegevens. Door het K N M I en door het Meetnet Noordzee worden gegevens verzameld bij Hoek van Holland. Door Meteoconsult worden gegevens verzameld bij Ter Heijde. Door het Hoogheemraadschap van Delfland worden gegevens verzameld bij 's-Gravenzande zelf. Voor de ligging van deze stations ten opzichte van elkaar wordt verwezen naar Figuur 2.1.

Figuur 2.1 Ligging van de diverse meetstations

2.2 Windgegevens

Windgegevens worden verzameld door het Meetnet Noordzee bij Hoek van Holland en door Meteoconsult bij Ter Heijde.

Hoek van Holland

De gegevens zijn verstrekt door het Hydro-meteocentrum Rijnmond van het Meetnet Noordzee. Het station Hoek van Holland (RWS/KNMI) is gelegen op 51° 59' 493 N 004° 07' 367 E, en heeft het stationnummer K N M I 330. De metingen worden in 4 opeenvolgende perioden van 3 sec verricht. Behalve de gemiddelde windsnelheid per 10 min en de windrichting is ook de maximum windsnelheid per 10 min beschikbaar. De metingen vinden plaats op de pier bij Hoek van Holland op een hoogte van 10 m boven gemiddeld zeenivo. De pier steekt circa 1 km in zee.

(14)

Ter Heijde

Meteoconsult beheert een meetmast op de zeereep bij Ter Heijde. De metingen geschieden op een hoogte van 10 m boven het oppervlak. Iedere 10 sec wordt een meting gedaan, waarna gemiddeld wordt over 10 min. Overdag wordt van deze gemiddelden ieder half uur een gemiddelde bewaard, 's nachts ieder uur. De metingen betreffen gemiddelde en maximale windsnelheid (in knopen, afgerond op gehele getallen ) en windrichting (afgerond op 10 graden). Door deze methode van opslaan is het niet mogelijk (half)uurgemiddelden te bepalen.

2.3 Waterstandgegevens

De waterstanden zijn verstrekt door het MSW (Monitoring Systeem Water) van het RIKZ. De waterstand wordt gemeten bij Hoek van Holland. Voor 's-Gravenzande is geen gebruik gemaakt van een omrekenfactor. Er is aangenomen dat de vertraging in getij tussen Hoek van Holland en 's-Gravenzande verwaarloosbaar is.

2.4 Neerslag en relatieve vochtigheid

Relatieve vochtigheid is verkregen via het HMR. De metingen geschieden door een

automatische weerstation van het K N M I in Hoek van Holland op een afstand van circa 500 m i

landwaarts van het strand. De relatieve luchtvochtigheid wordt gemeten met een "vaisala" instrument, op 1.5 m hoogte boven het oppervlak. Het sample interval bedraagt 12 sec, de metingen worden vervolgens gemiddels over 10 minuten.

Gegevens over de neerslag zijn afkomstig van het K N M I . Ook deze worden bepaald door hetzelfde automatische weerstation, op een hoogte van 0.4 m boven het oppervlak, met behulp van een automatische pluviograaf in een zogenaamde Engelse opstelling. Daarmee wordt bewerkstelligd dat de luchtstroming laminair over het instrument gaat, zodat verstoringen ten gevolge van windeffecten minimaal zijn. Gegevens hebben betrekking op neerslagduur (in tienden uur) en neerslaghoeveelheid (in tienden millimeters) per uur.

Daarnaast zijn dagsommen van neerslag bepaald door het Hoogheemraadschap van Delfland aan de landwaarste kant van de zeereep bij de meetopstelling. De meting geschiedt handmatig, iedere werkdag. Daardoor hebben de m.etingen betrekking op een variabele tijdsduur (de

maandagochtendmeting geeft de totale hoeveelheid neerslag die sinds de afgelopen f vrijdagochtend is gevallen.

3 R E S U L T A T E N VAN D E M E T I N G E N 3.1 Vergelijking van metingen

Vergelijking van windmetingen (snelheid en richting)

windsnelheid

##vergelijking Ter Heijde - Hoek van Holland - 's-Gravenzande moet nog gebeuren##

Figuur 3.1 toont het verloop van de 10 minuutgemiddelde windsnelheid voor Hoek van Holland en 's-Gravenzande over de meetperiode. Duidelijk blijkt dat de patronen vergelijkbaar zijn. Daarnaast is een invloed van de windrichting zichtbaar: bij aflandige wind

(15)

is de windsnelheid bij 's-Gravenzande beduidend lager dan die bij Hoek van Holland, terwijl bij aanlandige wind de verschillen gering zijn.

Figuur 3.2 geeft verder inzicht in de relatie tussen de windsnelheid gemeten op het strand van 's-Gravenzande en de windsnelheid gemeten bij Hoek van Holland. De data hebben betrekking op uurgemiddelden, berekend over de periode 27 januari tot 21 februari 1997. Om het effect van de windrichting te bepalen zijn de data gesorteerd op windrichting (HvH), in klassen van 60°. Klassen 15-75° en 195-255° worden als parallel beschouwd, 255-315 en 315¬

15° als aanlandig, 75-135 en 135-195° als aflandig. De duidelijkste relatie blijkt bij aanlandige wind. In dit geval kan de relatie beschreven worden door:

WSP_'s-Gr = WSP_HvH * 0.987 - 1.902 met R^=0.93 en n=168 (1)

Het is logisch dat de verhouding niet 1:1 is omdat de hoogten van de metingen verschillen (Hoek van Holland 10 m boven gemiddeld zeenivo, 's-Gravenzande 4 m boven het oppervlak, circa 6 m boven gemiddeld zeenivo). Bij.een ideaal verband bedraagt de windsnelheid op 6 m hoogte 94% van de windsnelheid op 10 m hoogte. Daarnaast is er een klimaatsverschil: de metingen bij Hoek van Holland zullen vrijwel niet beïnvloed worden door landeffecten, terwijl dit bij 's-Gravenzande wel het geval is. Daarom kan voor Hoek van Holland ook een hogere windsnelheid worden verwacht.

windrichting

Figuur 3.3 toont het verloop van de windrichtingen gemeten in Hoek van Holland en 's-Gravenzande, met de tijd. Opnieuw is een duidelijke overeenkomst in patroon zichtbaar. Figuur 3.4 toont de vergelijking tussen de metingen. De relatie kan beschreven worden door: WDIR_'s-Gr = WDIR_HvH * 0.93 -t- 2.07 met R^=0.88 en n=595 (2)

Dit zou betekenen dat de windrichting in 's-Gravénzande krimpt ten opzichte van Hoek van Holland, hetgeen verklaart kan worden door een grotere ruwheid. Er is geen duidelijke structuur of variatie in het verschil in windrichting zichtbaar.

Vergelijking van relatieve vochtigheid

Figuur 3.5 toont het verloop van de relatieve vochtigheid gemeten in Hoek van Holland en 's-Gravenzande, met de tijd. Opnieuw is een duidelijke overeenkomst in patroon zichtbaar. Figuur 3.6 toont de vergelijking tussen de metingen. Voor 's-Gravenzande zijn de metingen waarbij de temperatuur beneden het vriespunt ligt buiten beschouwing gelaten. Hierbij bevriest namelijk het waterreservoir en is geen meting van de natte-boltemperatuur mogelijk. De relatie kan beschreven worden door:

%RH_'s-Gr = %RH_HvH * 0.77 + 26.3 met R^=0.88 en n=538 (3)

Verschillen zullen ook afhankelijk zijn van windrichting. Dit is niet verder bekeken. Ook zijn er verschillen te verwachten als gevolg van verschillen in meetmethode.

Vergelijking van neerslag

HvH meer tijdstippen met neerslag door hogere resolutie

(16)

Dagsom zou gelijk moeten zijn, problemen tgv positie op zeereep, windfouten

Uit figuur 3.7 blijkt overduidelijk hoe moeilijk het meten van neerslag op een geëxponeerde zeereep is. De dagsommen voor 's-Gravenzande, zoals bepaald door het Hoogheemraadschap en voor Hoek van Holland komen goed overeen. Beide zijn gemeten in de luwte van de zeereep, op enige afstand van het strand. De dagsommen boor beide locaties zijn tegen elkaar uitgezet in figuur 3.7 a. Door de data is een regressievergelijking te fitten met:

RAIN_HvH=1.068RAIN_'s-Gr+0.312, met R^=0.98 en n=22 (4)

De verschillen zijn maximaal 20%.Een deel hiervan is te wijten aan de verdampingsfout voor 's-Gravenzande. Hier wordt immers slechts eenmaal per dag (of in geval van een weekeinde per drie dagen) de hoeveelheid neerslag bepaald, waardoor tussentijds een zekere hoeveelheid kan verdampen. De dagsommen zoals bepaald door de meetopstelling zijn structureel te laag. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door windeffecten (geen beschutting, versnellingen). De plaatsing van de tipping bucket op de zeereep is zeer ongunstig, (zie bijvoorbeeld Buishand & Velds, 1980 voor een beschouwing over meetfouten ten gevolge van de plaatsing van het instrument)

Figuur 3.8 toont de neerslagmomenten zoals bepaald voor Hoek van Holland en 's-Gravenzande. Zowel de totale hoeveelheid neerslag bij de meetopstelling 's-Gravenzande , als het aantal uren waarop neerslag wordt waargenomen wordt onderschat. In Hoek van Holland is gedurende 38 uur neerslag waargenomen, zonder dat dit op de meetopstelling werd geregistreerd. Hiervan zijn 9 uur met een neerslaghoeveelheid van 0.1 mm (niet te detecteren door de tipping bucket). Gedurende 40 uur werd op beide locaties neerslag geregistreerd, gedurende 7 uur werd op de meetopstelling neerslag geregistreerd terwijl in Hoek van Holland geen neerslag werd waargenomen.

Voor wat betreft de bepaling van zandtransport is het moment van neerslag belangrijker dan de totale hoeveelheid. Op grond van de metingen bij 's-Gravenzande kan een redelijk onderscheid worden gemaakt tussen periodes met en zonder neerslag.

3.3 's-Gravenzande I I (events)

Figuur 3.9 geeft een overzicht van de belangrijkste events gedurende de meetperiode. De figuur toont het verloop van de belangrijkste parameters in de tijd

de windstroming

volgens eerdere ervaringen, vergelijkbaar (zie Arens et al., 1995) enkele profielen en bijbehorende ruwheidslengte figuur 3.10 variatie in ruwheidslengte zO? figuur 3.11

vergelijking van windsnelheid zeereep en strand relatieve windsnelheden zie figuur 3.12

orde van versnelling varieert van 20-50% in de top bij aanlandige wind tot bijna 100% lager bij het oppervlak. Geringe vertraging bij parallelle wind. ANDY exacte waarden in tabel.

(17)

Tabel 11.1 Relatieve windsnelheden op de zeereep voor verschillende windrichtingen windrichting 0.93 1.42 2.38 4.45 45 0.1 0.4 0.7 1.0 360 1.0 1.4 1.4 1.4 315 1.7 1.8 1.6 1.5 270 1.4 1.4 1.3 1.3 225 0.7 0.8 0.9 1.1

Figuur 3.13 toont het effect van de zeereep op de stromingsrichting. Het patroon is consistent en redelijk symmetrisch. De feitelijke betekenis is dat bij aanlandige wind de wind van strand naar zeereep in de richting van de normaal draait. De maximale afwijking is in de orde van

10°. Dit is van belang voor de aanvoer van zand richting zeereep.

metingen van zandtransport

analyse van de zandvangers zie Figuur 3.16 t/m 18

Figuur 3.14 geeft een aantal resultaten voor metingen op 13 februari 1997. De figuur toont de relatie tussen het ingevangen gewicht en de hoogte voor een aantal locaties. Vooral in figuren b en c is het effect van de rietpoten waarneembaar. In drie verschillende profielen (2 in plot 0.5, 4 in plot 0.7 en 6 en 5 in plot 1.0) werden zandvangers gezet bij de vierde paal, dus op 7 m afstand vanaf het begin van de rietpoten. Hoe dichter de rietpoten, hoe geringer de hoeveelheid zand die op deze afstand werd ingevangen. De afname in transport is grotendeels het gevolg van veranderingen in ruwheid, de plaatselijke topografie speelt hierbij geen rol (vgl.Arens, 1996c).

Figuur 3.15 geeft de resultaten van de zandvangers over de gehele periode, gesorteerd naar windrichting en relatieve vochtigheid, voor locatie "saltifoon" (bij de strandmast, a) en locatie "hek A " voor de rietpoten, b). Gezien het relatief geringe aantal meetpunten is het erg moeilijk een uitspraak te doen over de invloed van windrichting en relatieve vochtigheid op de ingevangen hoeveelheden. Opvallend is echter wel dat juist tijdens de drogere omstandigheden (relatieve vochtigheid <90%) de zandvangers relatief weinig lijken in te vangen. Dit is in tegenstelling tot eerdere resultaten die uitwezen dat tijdens drogere omstandigheden het transport toeneemt (Arens, 1996b). Het is waarschijnlijk het gevolg van een toename van de efficiëntie van de zandvangers tijdens vochtige omstandigheden, waarover is gerapporteerd door Arens & van der Lee (1995). Uit deze studie bleek dat tijdens vochtige omstandigheden de efficëntie kon verdubbelen. Figuur 3.16 toont aan dat het transport nabij de strandmast over het algemeen geringer is dan verder landwaarts, bij het begin van de rietpoten. Dit is het gevolg van de ontwikkehng van een schelpenvloertje in de zone van de strandmast. Over het algemeen was de saltatie in deze zone minder ontwikkeld dan verder landwaarts. Figuur 3.16 geeft de relatie tussen de hoeveelheid zand gevangen bij de strandmast en bij het hek, en tevens een vergelijking van "duplo"metingen (hek A en hek B). Dit laatste toont dat de resultaten van de zandvangers redelijk reproduceerbaar zijn.

Een beter inzicht in de effecten van weersomstandigheden geeft een analyse van de saltifoon-resultaten. De registratie van de saltifoon gedurende een aantal veldsessies is weergegeven in

(18)

Figuur 3.17. Figuur 3.18 toont de invloed van neerslag en windrichting. Het effect van neerslag (uren waarin geen neerslag werd geregistreerd zijn als "droog" gekenmerkt) blijkt uit de lagere transportintensiteiten bij hoge windsnelheden. Het is echter zelden voorgekomen dat het transport stopte door neerslag. Windrichting lijkt nauwelijks enig effect te hebben. Alleen tijdens aflandige wind vertoont de transportintensiteit een regelmatig verloop met de windsnelheden, voor parallelle en aanlandige wind zijn geen duidelijke patronen waarneembaar, ook wanneer droge en natte events worden samengevoegd (figuur 3.19). Mogelijk is dit het gevolg van het "beperkte" aantal meetpunten. Vrijwel alle meetpunten hebben betrekking op parallelle of schuin-aanlandige wind, er zijn vrijwel geen metingen met recht-aanlandige wind. De invloed van de relatieve luchtvochtigheid is iets duidelijker (figuur 3.20). Vooral bij hoge luchtvochtigheid (>99%) neemt het transport af, voor de overige klassen is het effect minder duidelijk. Uitsplitsing voor zowel luchtvochtigheid als windrichdng blijkt nog iets meer inzicht te geven (figuur 3.21), maar het effect is minder duidelijk dan verwacht.

Als laatste werd nog gepoogd het effect van getij op het transport te bepalen. Hiertoe werd de strandbreedte bepaald met behulp van het strandprofiel en de waterstand voor Hoek van Holland. De strandbreedte werd omgerekend naar effectieve strandbreedte door te delen door de cosinus van de windrichting. Het resultaat is weergegeven in figuur 3.22. Helaas blijkt hier nauwelijks enig verband.

##evt nog een multivariate analyse hier toepassen: transport = f(%RH, windrichting, snelheid, strandbreedte, neerslag)##

vergelijking saltifoon en zandvangers zie figuur 3.23 ##nadere analyse nodig, hier lijkt niets van te kloppen.

potentieel en actueel transport

Voor de berekening van het potentieel transport is de bepaling van de wrijvingsnelheid U* essentieel. Om straks een evaluatie van de profielontwikkeling in relatie tot de windgegevens van Hoek van Holland m.ogelijk te maken, is hieronder een berekening gem^aakt van het potentieel transport, waarbij zowel van de eigen windgegevens als van de windgegevens van Hoek van Holland gebruik is gemaakt. De wrijvingssnelheid voor Hoek van Holland is rechtstreeks bepaald uit de windsnelheid van Hoek van Holland, de aanname van een logaritmisch windprofiel en een veronderstelde ruwheidslengte z q van 0.0002 m. Hierbij is er vanuit gegaan dat de windmetingen van Hoek van Holland dermate ver in zee liggen, dat ook een bijpassende ruwheidslengte moet worden gebruikt (zie bijvoorbeeld Wieringa & Rijkoort, 1993 voor een schatting van de ruwheidslengte). De wrijvingsnelheid bij 's-Gravenzande is bepaald met behulp van lineaire regressie door de windsnelheden op 4 hoogten.

Potentieel transport volgens White (1979), gecorrigeerd door White (pers. comm.) wordt berekend door:

q = C w £ ( U . ) ^ ( l - ^ ) ( l + ^ ) ^ g U . U .

(19)

met U*t C w g P = 0.25 (m/s) = 2.61 (-) = 1.22 (kg/m3) = 9.81 (m/s2) kritische wrijvingsnelheid White's constante (2.61) luchtdichtheid gravitatie constant

Het berekende transport met behulp van de eigen windmetingen in vergelijking tot het gemeten transport is weergegeven in figuur 3.24. Er blijkt'igeen 1 overduidelijkeVelatie uit. Globaal bezien lijkt het berekende transport ongeveer het dubbele van het gemeten transport. De oorzaak van de discrepantie ligt in allerlei beperkende factoren. ## moet nog nader uitgezocht worden.

Wanneer de windgegevens van Hoek van Holland worden gebruikt, blijkt het berekende transport groter te zijn. In figuur 3.25 is het berekende transport voor beide gevallen tegen elkaar uitgezet. De belangrijkste oorzaak van het verschil is het volgende: gezien de beperkte range van windrichtingen en het overwegend krimpen voor 's-Gravenzande in vergelijking tot Hoek van Holland is het aandeel aanlandige wind bij 's-Gravenzande kleiner en daarmee de totale hoeveelheid landwaarts transport. Daarnaast is het erg lastig een goed gefundeerde benadering voor U* (en zo) te maken. De hoogte van de meting in Hoek van Holland is ook nog variabel, omdat hoogte ten opzichte van gemiddeld zeeniveau is gegeven. Eigenlijk zou ter plaatse een en ander beoordeeld moeten worden.

projïelontwikkeling

vergelijking van profielontwikkeling volgens paaltjes met korte termijn metingen erosiepinnen

zie figuur 3.XX ##moet nog gebeuren

Een integratie van de transportberekeningen over de perioden waarop profielmetingen zijn uitgevoerd, maakt het mogelijk een vergelijking van berekend en gemeten volumetoename te maken. De resultaten worden weergegeven door figuur 3.26. Gemeten en berekend transport zijn van vergelijkbare orde, zij het dat het berekende transport groter is dan het gemeten. Een overschatting van berekend transport is in overeenstemming met eerder onderzoek (o.a. Baas, 1994 voor Ameland; Arens, 1996a, 1997 voor Schiermonnikoog). ##verdere analyse gewenst.

3.2 's-Gravenzande I (lange termijn)

De profielmetingen sinds mei 1996 maken het mogelijk validatie-sets op te stellen voor een langere periode. In eerste instantie is een periode geselecteerd die vergelijkbaar is met de meetperiode in februari 1997 voor wat betreft de situatie aan het oppervlak. Deze periode loopt van 28 juni tot 26 juli 1996, een periode met een aantal aanlandige events, op een moment dat de rietpoten nog nauwelijks bedekt zijn. Op zo een moment zijn maximale effecten van rietpoten te verwachten: de ruwheid is maximaal, het oppervlak is nog homogeen. Hoe verder de rietpoten vol stuiven hoe geringer de verschillen tussen de plots zullen zijn. Deze periode is ook het best te vergelijken met de event-metingen uit februari, omdat deze ook plaatsvonden na het zetten van nieuwe poten.

(20)

Figuur 3.27 toont de profielveranderingen voor 6 dwarsprofielen tussen mei 1996 en maart 1997. De lijnen geven de wekelijkse hoogteligging weer. Omdat de ontwikkeling een duidelijke trend vertoont is geen legenda toegevoegd. De onderste lijn geeft de situatie van mei 1996, de bovenste van maart 1997 weer. Duidelijk zijn de verschillen tussen de drie plots waarneembaar. Bij plot 0.5 ontwikkelt zich een steil, kort duin in de rietpoten, bij plot 1.0 is het nieuwe duin lager en gelijkmatiger. Na verloop van tijd stuiven de rietpoten vol en voltrekt zich de profielontwikkeling binnen de verschillende plots op vergelijkbare wijze, omdat vanaf het moment van volstuiven de oppervlakken niet meer verschillen. Breekpunt in deze ontwikkeling vormt de aanleg van nieuwe rietpoten op 24 januari 1997. Vanaf dat moment zijn er weer verschillende ontwikkelingen waarneembaar. In grote lijnen is de ontwikkeling volgens de theorie; dichte rietpoten veroorzaken een snelle afname in het transport, daardoor een accumulatie over een beperkt traject en dus ontwikkeling van een smalle rug. Hoe geringer de dichtheid, hoe minder snel de afname in transport is en hoe flauwer de rug zich ontwikkelt. Bij de vaUdatie van SAFE zal het er om gaan de voorspelde veranderingen in relatie tot verschillende dichtheden en de waargenomen profielontwikkeling te vergelijken.

Figuur 3.28 toont de cumulatieve volume verandering voor de 6 dwarsprofielen. Half maart bedraagt de totale volumetoename circa 11 m^/m. De verschillen tussen de profielen zijn gering, hetgeen er op duidt dat de zandbudgetten overeenkomen.

Figuur 3.29 toont de wekelijkse volumetoename voor de dwarsprofielen. Hieruit blijkt dat er door het jaar heen wel grotere verschillen tussen de raaien kunnen optreden, die over een jaar blijkbaar uitmiddelen. Figuur 3.29 laat duidelijk het belang van een relatief gering aantal events voor de totale ontwikkeling zien. Hoewel er in de grafiek voorbeelden zijn van een geringe volumeafname voor een aantal perioden, is dit waarschijnlijk een gevolg van meetfouten. Tijdens de meetperiode heeft zich geen dusdanig hoogwater voorgedaan, dat er sprake is geweest van erosie door de zee. Enige voorzichtheid bij de vergelijking tussen de dwarsprofielen is voorts geboden. Tijdens het veldwerk is gebleken dat bij parallelle winden uit het zuidwesten zand aan de achterzijde van het profiel werd binnengebracht. Dit gold met name voor profiel 1.0-IT, dat dichtbij de overgang naar een kaal duinfront lag.

Ook voor deze periode is een vergelijking gemaakt tussen de volumeverandering gemeten aan de profielen en transportberekeningen. Figuur 3.30 toont de resultaten. In dit geval is gebruik gemaakt van windgegevens gemeten bij Hoek van Holland. Opnieuw is een discrepantie tussen gemeten en berekend transport zichtbaar: het gemeten transport bedraagt circa 30% van het berekende.

(21)

I l l D E V A L I D A T I E D A T A B A S E

1 S A F E R E S E A R C H V E R S I E 0.187 1.1 Inleiding

Door de verschillende eisen die aan het SAFE model worden gesteld voor een effectieve validatie, waren een aantal veranderingen en uitbreidingen noodzakelijk.

1) Daar het strand de bron is van het door de wind getransporteerde zand, en de getijhoogte de breedte van het strand bepaalt, is een goede simulade van het getij van groot belang voor een optimaal gebruik van het SAFE model. De getijde-simulatie zoals die in research-versie 0.185 werd berekend was gebaseerd op een eenvoudige sinus-functie. In Nederland is het astronomisch getij echter veel onregelmatiger en daarbij komt ook een onberekenbaar element veroorzaakt door windstuwing of verzwakking van het getij. Daarom is, als onderdeel van het opzetten van een validatie-database, een nieuwe versie van het model ontwikkeld waarbij gekozen kan worden tussen 1) een getij de-simulatie volgens de oude sinus-functie en 2) een getij de-simulatie volgens een invoerbestand met getijde-hoogtes per tijdstip.

2) Aangezien over het zeereepprofiel verschillende plantensoorten voor kunnen komen, die elk een verschillend effect kunnen hebben op het sedimenttransport, moet het SAFE model ook verschillende soorten vegetatie kunnen simuleren. De research-versie 0.185 berekent de FAI ('Frontal Area Index': van Dijk, 1996) aan de hand van hoogte en dichtheid van de vegetatie en de stengeldiameter. De eerste twee worden via het vegetatie-bestand ingevoerd en variëren over het profiel. De stengeldiameter echter wordt in de parameter-file ingesteld en kan dan dus slechts één bepaalde waarde hebben. Om de 'stengeldiameter nu ook over het profiel te kunnen variëren, wordt in versie 0.187 daarom de stengeldiameter ingelezen uit een (nieuwe) vierde kolom van het vegetatie-invoerbestand, welke vervolgens wordt gebruikt voor de berekening van de FAI op dat betreffende deel van het profiel.

3) De nieuwe versie is ook verbeterd ten aanzien van de invoer van parameters in de simulatie.

1.2 S A F E invoer

SAFE 0.187 heeft per simulatie 4 invoerbestanden nodig en opdoneel een invoerbestand met getijdengegevens. De vijf bestanden zijn:

1) een parameter-file (met vaste extentie: [.PAR]), 2) een profiel-file (met voorkeur sexten tie: [.PRE]), 3) een vegetatie-file (met voorkeursextentie: [.VEG]), 4) een meteo-file (met voorkeur sextentie: [.DYN]), 5) een getijden-file (met voorkeursexten tie: [.TID]), Deze files worden hieronder beschreven.

De parameter-file

De parameter-file bevat alle gegevens die van belang zijn voor de invoer en uitvoer van het model en de insteUingen voor de parameters die in de simulatie worden gebruikt.

SAFE 0.187 zoekt in deze file de namen van de parameters en variabelen en hun bijbehorende waarden zelf op. Een strakke volgorde van de verschillende waarden is dus niet meer nodig.

(22)

Tabel III.1 : Overzicht van de parameters in de [.PAR]-file (hoofdletters in vet) naam eenheid default waarde omschriiving model variabele

(zoals in de broncode")

PRFFILE text dat\profiel\default.prf profiel-file Heightflle VEGFILE text dat\vegetati\default.veg vegetatie-file vegfile DYNFILE text dat\tijd\default.dyn meteo-file usreffile TIDFILE text dat\tijd\default.tid getijden-file tidfile PRNFILE text output\default.prn uitvoer-file outtile

Tend dag 2.0 simulatie-duur Tend

DeltaT dag 0.01 tiidstap DeltaT

DtOut dag 0.5 uitvoer-tijdstap dtOut

Xstep m 0.5 stapgrootte Xstep

QO (0=nul) l<g/m/dag -99 sedimentinvoer QO

Chi1 m 20 aanpassings-lengte (toename) chi1 Chi2 m 4 aanpassings-lengte (afname) chi2 Graindia m 0.0002 korreldiameter d

Erosionbasis m 0.0 erosiebasis lowline

Tidetable boolean false getijde-bestand tidetable

Deltatide m 2 getij-verschil tldedz

Tidestart dag 0.2 start getijde tidetb

Plantdia mm (!) 5 stengel diameter helmdia

Dragcoef 0.5 drag coëfficiënt Cd

Growfunc 1 groei functie growfunc

Beta 100 beta

ZOref (0=nul) m 0.001 referentie

ruwheidslengte

zOref

Rain boolean false regen rain

Uconst boolean true constante U Uconst

Critdz m 0.1 kritische

hoogte-verandering

dz_critical

*: zoals vermeld in: van Dijk (1996), pp.4.1-4.2 N.B.

Tidetable: gebruik van een getijde-bestand ([.TID]-file) wel/niet (TRUE/FALSE), Uconst : gebruik van het HILL-model (TRUE=geen gebruik van HILL, constante U) Bij het format van deze file gelden de volgende beperkingen;

1) de parameter-naam moet exact dezelfde zijn zoals die door SAFE 0.187 wordt gezocht (zie tabel I I I . 1, inclusief hoofd/kleine letters,

2) ergens achter de parameter-naam, op dezelfde regel, moet de bijbehorende waarde staan, tussen een ' = ' en ';' ,

(23)

4) de volgorde van de parameters is geheel onbelangrijk.

SAFE 0.187 heeft voor elke parameter ook een standaard instelling ('default'), die automatisch wordt gebruikt als de betreffende parameter niet in de [.PAR]-file wordt gevonden. Deze default waarden worden ook in tabel I I I . 1 vermeld.

De profiel-file

De profiel-file bevat het loodrechte zeereep-profiel dat doorgerekend wordt in de simulatie. Het bestand bestaat uit een x-kolom met x-waarden langs de horizontaal en een z-kolom met bijbehorende hoogtes boven NAP; beiden in meters. De x-kolom moet altijd oplopend zijn. Een voorbeeld is hieronder cursief weergegeven.

x-kolom z-kolom (m) (m) 0.00 5 20.00 5 25.00 5 26.00 5.025627 27.00 5.102105 29.00 5.402003 30.00 5.620695 33.00 6.508563 35.00 7.245695 38.00 8.454069 39.00 8.858989 40.00 9.254305 43.00 10.32163 45.00 10.87931 48.00 11.3979 52.00 11.3979 55.00 10.87931 58.00 9.991437 60.00 9.254305 63.00 8.045931 66.00 6.866217 70.00 5.620695 71.00 5.402003 73.00 5.102105 75.00 5 90.00 5 100.00 5 9999 9999 {end i De vegetatie-file

De vegetatie-file bevat gegevens over de dichtheid, de hoogte en de stengeldiameter van de aanwezige vegetatie langs het door te rekenen profiel. De x-kolom moet altijd oplopend zijn. Een voorbeeld is hieronder cursief weergegeven.

x-kolom vegetatie- vegetatie- vegetatie dichtheid hoogte diameter

(m) (m) (mm) 2.500 0 0.000 5 5.000 0 0.000 5 20.000 0 0.000 5 24.500 0 0.000 7 25.000 30 0.300 7 35.000 30 0.300 5 40.000 30 0.300 5 45.000 30 0.300 5 50.000 30 0.300 5 9999 9999 9999 9999 (end of file} M O D E L L E R I N G ZANDTRANSPORT ZEEREEP 17

(24)

De meteo-file

De meteo-file bevat gegevens over de windsnelheid, luchtvochtigheid en de windrichting (t.o.v. de normaal) gedurende de simulatie, per tijdstip van verandering.

Een voorbeeld is hieronder cursief weergegeven.

tijd U-rel Rel Vocht obliqueness (dagen) (m/s) (%) (graden) 0 0.45 80 10 0.02 0.55 77 15 0.09 0.30 82 0 0.15 0.22 85 0 0.51 0.32 80 0 0.57 0.53 76 20 0.59 0.55 77 25 0.65 0.43 75 40 0.70 0.30 78 0 0.75 0.20 80 0 0.79 0.12 87 0 0.88 0.09 88 10 9999 9999 9999 9999 De getijden-file (optioneel)

De getijden-file bevat gegevens over de getijde-hoogten per tijdstip. De tijds-kolom moet altijd oplopend zijn.

Een voorbeeld is hieronder cursief weergegeven.

tijd getijhoogte (dagen) (m) O 0.5 0.2 0.78 0.4 1.2 0.6 0.5 0.8 0.22 1.0 -0.3 2.0 -1.0 2.5 0.2 3.0 1.2 5.5 0.34 9999 9999 (end of file) Algemene opmerkingen

De profiel-file, de vegetatie-file en de getijden-file worden elk omgezet in een zgn. spline-functie, die het ingelezen profiel beschrijft in wiskundige termen. Deze functies worden vervolgens gebruikt voor het doorrekenen in het model aan de hand van de ingestelde stapgrootte en tijdstap. De belangrijkste consequentie hiervan is, dat in de betreffende invoerbestanden geen regelmatige structuur hoeft te worden aangebracht en het format en de resolutie van de invoer vrij is.

Het einde van deze files moet altijd worden aangegeven door middel van een getal groter dan 9000 en de file mag niet meer dan 125 regels bevatten (voor de meteo-file geldt deze beperking niet).

Limiteringen van de database invoerbestanden

(25)

Bij de inrichting van de validatie bestanden hoeft slechts rekening te worden gehouden met de volgende specificaties:

1) de verschillende bestanden die nodig zijn per 'event' of simulatie-periode moeten ingericht zijn met een tijdrekening in dagen, waarbij het begin van de simulatie gedefinieerd is als t=0,0 (dagen).

2) de bestanden zijn in omvang gelimiteerd tot 125 regels, i.e., 125 datapunten. Dit heeft gevolgen voor de resolutie van de profielen bij lange afstanden en voor de resolutie van de getijdentabel bij lange simulatie-perioden.

1.3 S A F E uitvoer

SAFE 0.187 maakt vier verschillende uitvoerbestanden aan bij iedere simulatie:

1) [.PRN]-file: bulkuitvoer van profieldata, uitvoerinterval is op te geven in de parameter-file, 2) [.DAT]-file: geschikt voor verwerking met het pakket 'SURFER', dezelfde uitvoer interval, 3) [.STA]-file: gemiddelden en standaard deviaties voor relevante variabelen over het profiel, 4) [.BAL]-file: de sedimentatie balans tussen begin en eind van de simulatie, controle.

Deze files worden hieronder beschreven.

De bulkuitvoer

De bulkuitvoer bevat alle relevante profielgegevens van de betreffende simulatie, per tijdstip (ingesteld in de file: 'DtOut'). Vooraf wordt in de uitvoer de gebruikte parameter-file vermeld. Een voorbeeld is hieronder cursief weergegeven.

RESULTS OF SAFE 0.187 param\grow131 .PAR Contents of parameter file:

PARAMETERS ZEEREEPMODEL SAFE 0.0, parameterfile growl31.par FILES

1. File met topografische profielgegevens: PRFFILE=dat\profiel\vhorlz5.prf;

2. File met vegetatlegegevens: VEGFILE=dat\vegetati\h30. veg;

3. File met meteorologische randvoonvaarden: D YNFILE=dat\tijd\us04. dyn;

4. File voor uitvoer van resultaten: PRNFIL E=output\grow131 .prn; CONTROLEVARIABELEN en PARAMETERWAARDEN Tend= 2.000: DeltaT^ 0.0100; DtOut= 0.500; Plantdia= 5.000; [plantdiameter, mml Q0= -99.0; [QO in kg/(mdag)]

Critdz=0.05; [kritische hoogteverandering in profiel]

T = 0.0000 days Ref.U* = 0.400 m/s

obliqueness = 0.00 degrees from normal

X-position Z-positlon U* U'eff U't Q VegH (m) (m) (m/s) (m/s) (m/s) (kg/m/dag) (m) VegC (%) 0.00 5.00 0.399 0.399 0.222 1962.9517 0.000 0.000 0.50 5.00 0.400 0.400 0.222 1961.8878 0.000 0.000 M O D E L L E R I N G ZANDTRANSPORT ZEEREEP 19

(26)

1.00 5.00 0.400 0.400 0.222 1961.9397 0.000 0.000 1.50 5.00 0.400 0.400 0.222 1961.9890 0.000 0.000 {etcetera, op deze manier het gehele profiel}

49.50 5.00 0.439 0.187 0.222 0.4637 0.300 4.400 50.00 5.00 0.439 0.187 0.222 0.3925 0.300 4.400

T = 0.5000 days Ref.U* = 0.400 m/s

obliqueness = 0.00 degrees from normal

X-position Z-position U* U'eff U't Q Veg. H Veg. C (m) (m) (m/s) (m/s) (m/s) (kg/m/dag) (m) (%)

0.00 5.00 0.399 0.399 0.222 1962.9517 0.000 0.000 0.50 5.00 0.400 0.400 0.222 1961.9230 0.000 0.000 1.00 5.00 0.400 0.400 0.222 1961.9843 0.000 0.000

{etcetera, op deze manier elke tijdstap}

De SURFER uitvoer

De uitvoer voor surfer bestaat uit drie kolommen, waarbij de eerste kolom de tijdstap aangeeft, de tweede de x-afstand over het profiel en de derde de hoogte. Dit is dus alleen een weergave van de ontwikkeling van het hoogteprofiel. Als deze file wordt ingelezen met het SURFER pakket, een eenvoudig Geografisch Informatie Systeem (GIS), ontstaat een drie-dimensionale weergave van de profielontwikkeling, met de tijd langs één as.

Hieronder volgt een voorbeeld van een bestand.

tljdstand x-afstand z-hoogte (dagen) (m) (m) 0.000000 0.00 5.00 0.000000 0.50 5.00 0.000000 49.00 5.00 {zo het gehele profiel}

0.000000 49.50 5.00 0.000000 50.00 5.00 1.000000 0.00 5.00 1.000000 0.50 5.10 1.000000 1.00 5.20

{zo alle tijdstappen}

De statistiek uitvoer

Dit bestand bevat voor elke tijdstap de gemiddelden en standaard deviaties voor een aantal relevante profiel variabelen. Een voorbeeld wordt hieronder weergegeven.

Tijd avgz stdz avgQ stdQ avgUs stdUs avgUst stdUst maxz Xmaxz

dagen m kg/(m.dag) m/s m/s m m 0.00 5.00 0.000 1069 908.6 0.29 0.106 0.22 0.000 5.003 25.00 0.50 5.01 0.030 1051 902.4 0.29 0.104 0.22 0.003 5.167 25.00 1.00 5.02 0.056 1055 894.5 0.29 0.103 0.22 0.004 5.291 25.00 1.50 5.04 0.078 1078 882.5 0.30 0.102 0.22 0.005 5.351 25.50 2.00 5.05 0.097 1113 868.9 0.30 0.102 0.22 0.006 5.392 26.00 De balans uitvoer

Dit kleine bestand geeft de totale sediment invoer-en uitvoer van het profiel tijdens de simulatie en kan derhalve ook worden gebruikt om te controleren of het SAFE model de berekeningen goed heeft uitgevoerd. Een voorbeeld volgt hieronder.

(27)

Uitvoer van SAFE-run met parameterfiie: param\grow131 .PAR Bergingsverandering: lngel<omen sediment: Uitgaand sediment: Gemiddelde hoogteverandering: Absolute hoogteverandering: 3945.228 kg 3945.521 kg 0.947 kg 0.098 m per m transectlengte 0.098 m per m transectlengte

{berekend als: profieLnieuw - profieLoud) {aan de hand van QO}

{hoort het verschil tussen bovenste twee te zijn} {=maximale hoogteverandering}

Windveldberekening is 10 maal uitgevoerd.

Algemene opmerkingen

Voor het evalueren van de simulatie zijn voornamelijk de hulk-uitvoer en de SURFER-uitvoer van belang. De bulk uitvoer kan makkelijk in een spreadsheet worden ingeladen om daar verder bewerkt te worden of om te vergelijken met andere simulaties en/of gegevens. De SURFER-uitvoer kan eenvoudig worden gebruikt voor een visuele weergave van de profielontwikkeling gedurende de simulatie.

2 I N L E I D I N G V A L I D A T I E D A T A B A S E

Ten behoeve van de calibratie en validatie van het SAFE-model, is gebruik gemaakt van gegevens verzameld in een aantal verschillende veldwerkperioden over de laatste tien jaar. Deze datasets bevatten meteorologische gegevens en gegevens over profielontwikkeling gedurende een aantal belangrijke 'events'.

2.1 Bewerking tot SAFE=bestanden

De gegevens uit de verschillende datasets zijn bewerkt om tot invoer voor het SAFE-model te kunnen dienen. Hierbij moeten de bestanden voldoen aan het benodigde file-format (zoals beschreven in 1.2) en zijn een aantal aanpassingen en berekeningen noodzakelijk. Ook zijn een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd over de inrichting van de validatie bestanden.

algemene uitgangspunten

1) per event-periode is een duidelijk begin-en eind tijdstip gedefinieerd (dag & tijd) zodat over de verschillende invoerbestanden exact dezelfde tijdsrekening wordt gehanteerd en de verschillende tijdsafnankelijke data met elkaar overeenstemmen.

2) Deze event-perioden zijn vervolgens in eerste instantie opgedeeld in simulatieperioden van een week (168 uur), zodat tussentijdse vergelijkingen gedurende een event mogelijk zijn. 3) de verschillende hoogte-gegevens worden altijd uitgedrukt in meters ten opzichte van

NAP, ten behoeve van een uniforme hoogterekening van het getij en het profiel.

4) de afstandsrekening over het profiel gaat uit van een algemeen nulpunt; ofwel op de Rijks-StrandPalen-lijn, ofwel een lokaal gedefinieerd nulpunt, ten behoeve van een uniforme afstandsrekening voor de hoogteprofielen en de vegetatieprofielen.

5) voor elke simulatieperiode zijn vier bestanden aangemaakt, te weten: - 'DYN'-bestanden: de meteorologische gegevens,

- 'TID'-bestanden: gegevens over de getijhooogten, - 'PRF'-bestanden: profielgegevens,

- 'VEG'-bestanden: vegetatlegegevens.

De bewerkingen voor deze verschillende bestanden worden hieronder beschreven.

(28)

De 'DYN'-bestanden

De meteorologische gegevens zijn ingedeeld volgens het SAFE-format:

tijd (dagen) U*ref (m/s) Rel.luchtvochtigheid (%) obliqueness (graden)

- De tijdsresolutie van het bestand wordt beperkt door de resolutie van de meteorologische gegevens en door de beperking van het stromingsmodel HILL van een minimale simulatieperiode van een half uur. Aangezien alle gebruikte meteorologische gegevens zeer gedetailleerd zijn is gekozen voor een uniforme tijdsresolutie van 30 minuten. Hoewel daardoor het 'DYN'-bestand vrij lang wordt, zal . dit weinig gevolgen hebben voor de rekentijd van het simulatie-model.

- de U*ref is in principe een meteorologisch gegeven, maar zal in de praktijk eerst nog moeten worden berekend uit het opgemeten windprofiel op het strand, of aan de hand van een windsnelheid en de ruwheidslengte van het strand.

- obliqueness van de wind wordt berekend aan de hand van de normaal op de zeereep en is altijd positief (20° en -20° schuin invallende windrichting hebben in het SAFE-model

hetzelfde effect). (

De 'TID'-bestanden

Aangezien de 'TID'-bestanden gelimiteerd zijn aan een maximale invoer van 125 regels (datapunten) is het niet mogelijk dezelfde tijdsresolutie te hanteren als voor de 'DYN'-file. Dit is echter ook niet noodzakelijk aangezien het SAFE-model zelf tussen de ingevoerde getijhoogten interpoleert voor tussenliggende tijden. Zodoende volstaat een invoer van enkele / tientallenge tij hoogten per dag (uitgaande van een simulatieperiode van een week).

De keuze van deze getijhoogten moet in ieder geval de maximale en minimale getijhoogten per getij-etmaal bevatten, maar de overige getijhoogten kunnen vrij over de tussenliggende tijdsperioden worden gekozen.

De 'PRF'-bestanden

De profielgegevens zijn bewerkt zodat voor elk begintijdstip van een simxulatieperiode (een

week) gedurende de events een compleet profiel van het strand tot en met het duin als invoer ( dient. Deze profielen zijn het uitgangspunt van de simulatie voor de komende week en dienen

tegelijkertijd als vergelijkingsmateriaal voor de profielontwikkeling zoals het SAFE-model die simuleert van de voorgaande week.

De 'VEG'-bestanden

De vegetatie over het profiel wordt als niet-dynamisch beschouwd, aangezien de te simuleren perioden niet langer zijn dan enkele weken. Zodoende is voor de gehele event-periode slechts één vegetatie-profiel benodigd.

3 S C H I E R M O N N I K O O G

C A S E l : 22 mei 1991 11.00 tot 23 mei 7.30 CASE 2: 14 mei 20.00 tot 16 mei 1991 10.00 CASE 3: 1 mei 15.00 tot 6 mei 1991 9.00 CASE 4: 13 april 9.00 tot 18 april 1991 9.00

(29)

CASES: 4 januari 17.00 tot 8 januari 1991 16.00

4 G R O O T E K E E T E N

CASE 1: 15 februari 0.00 tot 16 februari 1992 24.00 CASE 2: 19 februari 0.00 tot 22 februari 1992 24.00 5 ' S - G R A V E N Z A N D E I (juni-juli '96)

- Event-periode: van 28 juni 96 (vrijdag) 0:00

tot 26 j u l i 96 (vrijdag) 24:00

De periode is van vrijdag tot vrijdag gekozen, omdat profielen elke vrijdag door de beheerder zijn opgenomen.

- meteorologische gegevens: halfuur gemiddelden afkomstig van meteostation in Hoek van

Holland. Voor zoref = 0.0002 m genomen, uitgaande van een zee-oppervlak. Aan de hand van deze zoref kan vervolgens de U*ref worden berekend uit de windsnelheidgegevens in de Hoek van Holland data volgens:

U*„,f = K * U z / l n ( z / z o )

Deze U*ref wordt vervolgens gebruikt als invoer in het SAFE-model.

- nulpunt profiel: op de Rijks-StrandPalenlijn, posidef landwaarts (in tegenstelling tot

hantering Jarkus-bestanden).

- hoogte-profielen:

1) strand: Jarkusgegevens, september '96, standaard profiel per dichtheidsvak (2 raaien) 2) duinvoet: wekelijkse metingen in 6 raaien (vrijdags), per week verschillend

3) duin: eenmalige meüng maart '97, standaard profiel, gemeten over de mastlijn (gebruikt voor alle raaien)

- vegetatlegegevens:

1) rietpoten: morfologie eenmalig gemeten in januari '97, waarbij de volgende standaard eigenschappen zijn bepaald:

- gemiddelde hoogte : 53 cm - gemiddelde diameter : 17 cm - dichtheid in vak 1 & 2 : 4 per m^ - dichtheid in vak 3 & 4 : 2 per m^ - dichtheid in vak 5 & 6 : 1 per m^

2) duin (helm): eenmalig per raai gemeten in januari '97, standaard profiel per raai

6 ' S - G R A V E N Z A N D E I I Oanuari-februarl '97)

- Event-periode: van 31 januari 97 (vrijdags) 0:00

tot 21 februari 97 (vrijdags) 24:00

De periode is van vrijdag tot vrijdag gekozen, omdat profielopnamen op elke vrijdag zijn gemaakt.

(30)

- meteorologische gegevens:

1) halfuur gemiddelden afkomstig van meteostation in Hoek van Holland. Dezelfde zoref als voor 's-Gravenzande I en de bijbehorende berekening van

U*ref-2) hiernaast een tweede set 'DYN'-bestanden met gegevens van de windmetingen bij de

zeereep van 's Gravenzande zelf gedurende de event-periode. Hierbij is de U*ref rechtsreeks uit het opgemeten windprofiel berekend.

- nulpunt profiel: dezelfde als voor 's-Gravenzande I .

- hoogteprofielen: de standaard-profielen zijn dezelfde als voor 's-Gravenzande I ; de

wekelijkse raaimetingen in de duinvoet zijn natuurlijk wel van februari '97.

- vegetatie-gegevens: dezelfde als voor 's-Gravenzande I .

7 A A N B E V E L I N G E N G E B R U I K V A L I D A T I E D A T A B A S E

(31)

Deel B: Aanvullende meting seizoensvariatie vegetatie

1 Vergelijking metingen

Tussen september 1996 en april 1997 zijn op de locatie Groote Keeten nog een drietal vegetaüemeüngen uitgevoerd. De metingen sinds september zijn weergegeven in figuur 1.1. Omdat bij de metingen gezorgd is voor een redelijk exacte locatiebepaling, is het nu beter mogelijk de verschillen in dichtheid per 1 m segment vast te stellen. De verschillen worden overduidelijk geïllustreerd door figuur 1,1. Het blijkt dat aan de gehele voorzijde van de zeereep de vegetatiedichtheid sterk is afgenomen, ten gevolge van een enorme overstuiving. Het zou interessant zijn komend jaar de ontwikkeling te blijven volgen, en vast te stellen hoe snel de vegetatiedichtheid weer toe gaat nemen.

Figuur 1.2 geeft de verandering in vegetatiedichtheid sinds januari 1996 per 5 m segment. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

vooral doorgaan

(32)

L I T E R A T U U R

Arens, S.M., 1992a. Zandtransport in de zeereep van Schiermonnikoog. Rapportage veldwerk 7990-i99i. FGBL-UvA, 61 pp.

Arens, S.M., 1992b. Zandtransport in de zeereep van Groote Keeten. Rapportage veldwerk

1992. FGBL-UvA, 29 pp.

Arens, S.M., 1994a. Aeolian processes in the Dutch Foredunes. Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 150 pp.

Arens, S.M., 1994b. Modellering zandtransport zeereep; Conceptueel model. Rapport FGBL-UvA, aan TAW-C. 69 pp.

Arens, S.M., Kaam-Peters, H.M.E. van & Boxel, J.H. van 1995. Air flow over foredunes and implicaUons for sand transport. Earth Surface Processes and Landforms 20: 315-332. Arens, S.M. & Lee, G.E.M. van der, 1995. Saltation sand traps for the measurement of aeolian

transport into the foredunes. Soil Technology 8: 61-74.

Arens, S.M., 1996a. Sediment dynamics of a coastal foredune at Schiermonnikoog, the Netherlands. Proceedings of the 5th conference of the EUCC, "Coastiines '95", Swansea, Wales, Vol.2.

Arens, S.M., 1996b. Rates of aeolian transport on a beach in a temperate humid climate.

Geomorphology 17: 3-18.

Arens, S.M., 1996c. Patterns of sand transport on vegetated foredunes. Geomorphology 17: 339-350.

Arens, S.M., 1997. Transport rates and volume changes of a foredune, Schiermonnikoog, the Netherlands. Journal of Coastal Conservation (in press).

Baas, A.C.W., 1994. Scriptie Ameland.

Baas, A.C.W., Arens, S.M, Dijk, P.M. van & Boxel, J.H. van, 1996. Modellering

zandtransport zeereep; Windrichting, vegetatiegroei en seizoensvariatie. Rapport

FGBL-UvA, aan TAW-C, 41 pp.

Buishand, T.A. & Velds, C.A., 1980. Kdimaat van Nederland 1; Neerslag en verdamping, K N M I .

Dijk, P.M. van, Boxel, J.H. van & Arens, S.M., 1995. Modellering zandtransport zeereep;

Rekenprocedures SAFE 0.0. Rapport FGBL-UvA, aan TAW-C, 53 pp.

Dijk, P.M. van, 1996. Modellering zandtransport zeereep; Aanpassingslengtes, vegetatie en

modelgevoeligheid. Rapport FGBL-UvA, aan TAW-C. 66 pp.

Kawamura, R., 1951. Study of sand movement by wind. Univ. Tokyo, Rept. Institute for Science & Technology, 5.

Steetzel, H.J., 1995. Modellering windtransport; Formulering en implementatie van een

eerste versie van een dynamisch windtransportmodel. Waterloopkundig Laboratorium, aan

TAW-C.

(33)

APPENDICES APPENDIX 1: DATA F I L E S S C H I E R M O N N I K O O G C A S E l : 2 2 m e i l 9 9 1 CASE 2: 14 t/m 15 mei 1991 CASE 3: 1 t/m 6 mei 1991 CASE 4: 13 t/m 18 april 1991 CASE 5: 5 t/m 8 j anuari 1991 APPENDIX 2: DATA F I L E S G R O O T E K E E T E N C A S E l : 15 februari 1992 CASE 2: 22 februari 1992

APPENDIX 3: DATA F I L E S 'S-GRAVENZANDE I APPENDIX 4: DATA F I L E S 'S-GRAVENZANDE I I

(34)

L I J S T VAN F I G U R E N

Deel A

Figuur Overzicht meetlocaties Deel AT. Figuur 1.1 Figuur 1.2 Deel A.IL Figuur 1.1 Figuur 1.2 Figuur 1.3 Figuur 1.4 Foto 1.1 Figuur 1.5 Figuur 1.6 Foto 1.2 Figuur 2.1 Figuur 3.1 Figuur 3.2 Figuur 3.3 Figuur 3.4 Figuur 3.5 Figuur 3.6 Figuur 3.7 Figuur 3.8 Figuur 3.9 Figuur 3.10 Figuur 3,11 Figuur 3.12 Figuur 3.13 Figuur 3.14 Figuur 3.15 Figuur 3.16 Figuur 3.17 Figuur 3.18 Figuur 3.19 Figuur 3.20 Figuur 3.22 Figuur 3.23 Figuur 3.24 Figuur 3.25

Overzicht events Schiermonnikoog Overzicht events Groote Keeten

Ontwikkeling van raaien 113.75 en 113.94 sinds 1988. (gegevens uit JARKUS-bestand)

Patroon van zetten van rietpoten. Situatieschets van de plots

Vegetatiedichtheid van de zes dwarsprofielen Overzicht van enkele plots

Schemadsch overzicht van de structuur van een rietpoot en van een helmpol. Overzicht van de meetopstelling

Overzicht van de meetopstelling Ligging van de diverse meetstations

Gemeten windsnelheden Hoek van Holland en 's-Gravenzande

Vergelijking van windsnelheden bij Hoek van Holland en 's-Gravenzande Gemeten windrichtingen Hoek van Holland en 's-Gravenzande

Vergelijking van windrichtingen bij Hoek van Holland en 's-Gravenzande Gemeten relatiever vochtigheid Hoek van Holland en 's-Gravenzande

Vergelijking van relatieve vochtigheid bij Hoek van Holland en 's-Gravenzande

Dagsommen van neerslag voor Hoek van Holland en 's-Gravenzande Vergelijking van neerslag bij Hoek van Holland en 's-Gravenzande Verloop van verschillende variabelen tijdens de belangrijkste events Enkele windprofielen

Variatie van zn zoals bepaald met behulp van lineare regressie door 4 hoogten in de tijd

Relatieve windsnelheden voor de zeereep, voor verschillende hoogten Vergelijking windrichting strand en zeereep

Resultaten zandvangers voor een aantal metingen op 13 februari 1997 Resultaten zandvangers gerelateerd aan weersomstandigheden

Vergelijking tussen ingevangen hoeveelheden voor verschillende locaties Registratie saltifoon gedurende het veldwerk

Registratie saltifoon uitgesplitst naar droge en natte events en windrichting Registratie saltifoon uitgesplitst naar windrichting

Registratie saltifoon uitgesplitst naar relatieve vochtigeheid Registratie saltifoon uitgesplits naar effectieve strandbreedte Vergelijking saltifoon en zandvangers

Vergelijking van potentieel transport en zandvangerresultaten

Vergelijking van potentieel transport met gebruik van meteo-data Hoek van Holland en met gebruik van eigen metingen

(35)

Figuur 3.26 Vergelijking van potentieel transport en volumeveranderingen Figuur 3.27 Profielveranderingen in de periode mei 1996 - april 1997

Figuur 3.28 Cumulatieve volumeverandering voor de verschillende dwarsprofielen Figuur 3.29 Wekelijkse volumetoename voor de verschillende dwarsprofielen

Figuur 3.30 Vergelijking van volumeverandering bepaald uit de dwarsprofielen en de berekende volumeveranderingen met behulp van winddata van Hoek van Holland

DeelB

Figuur 1.1 Verloop in vegetatiedichtheid voor 3 transecten tussen september 1996 en april 1997

Figuur 1.2 Verloop in vegetatiedichtheid per 5 m segment tussen januari 1996 en april 1997

Foto 1.1 Enkele aanblikken van de zeereep bij Groote Keeten gedurende verschillende jaargetijden

(36)

L I J S T VAN T A B E L L E N

Tabel IL 1 Relatieve windsnelheden op de zeereep voor verschillende windrichtingen Tabel III. 1 Overzicht van de parameters in de [.PAR]-tile

(37)

Validatie SAFE

's-Gravenzande raai 113.94

A.ll Figuur 1.1

(38)

Validatie SAFE

FAI over de 6 raaien

A :; J \ : ! : : ~ 1 ~ ' T - r - - - r - T r ^

FAI (m2/tn)

x-afstand (m) vanaf RS-lijn

A.ll Figuur 1.4

's-Gravenzande

150

(39)

Validatie SAFE

Windsnelheid

25 20 •'s-Gravenzande: zeereep •'s-Gravenzande: strand

Hoek van Holland

1-Feb 1-Mar A.ll Figuur 3.1 20 1 3 15 0) •O c c 4)

1

O 10 0) £ c c

vergelijking Hoek van Holland - 's-Gravenzande

o aanlandige wind • regressielii

6 8 10 12 14 windsnelheid Hoek van Holland (m/s)

16 18 20

A.ll Figuur 3.2b

(40)

V a l i d a t i e S A F E 20 | 1 5

1 |

« 5 vergelijking windsnelheid Hoek van Holland - 's-Gravenzande

0255-315 315»15.^ -° i E L -° • • • D a • • l l B a ö ™ ° , , 1 5 10 15

windsnelheid Hoek van Holland (m/s)

vergelijking windsnelheid Hoek van Holland - 's-Gravenzande

20 T 15

I

•a —

1 |

1

fS 10 (fl c •O 0) • l i % 5 O 4 10 15 windsnelheid Hoek van Holland (m/s)

20 0195-255; O 0 - • « O

%

0 1 ' r ~ T — • r — — • — 20 vergelijking windsnelheid Hoek van Holland - "s-Gravenzande

20 1

I I

ë 5io <fl c 5 (fl ^ 5 10 15 windsnelheid Hoek van Holland (m/s)

A 135-195

1^

(41)

Validatie SAFE

Windrichting

360

•'s-Gravenzande: zeereep • 's-Gravenzande: strand

Hoek van Holland

1-Feb 8-Feb - 1— I —1 — 22-Feb 1-Mar datum A.ll Figuur 3.3 360 » <u a,?70 .E w 90 180 270 windrichting Hoek van Holland

-v:,m:uy:ym::m

-

Wf

s trand - , -——"••••1 •r-'"-" J ' m M , [ m , M -MlllilM ...ll-f.... 360 A.ll Figuur 3.4

(42)

Validatie SAFE 100

Relatieve vochtigheid

60 50 40 i ' 1 1 i ' ' r 1-Feb 8-Feb -'s-Gravenzande Hoek van Holland

" 1 1 ' r -15-Feb '"I I —1 — 22-Feb 1-Mar datum A.ll Figuur 3.5 0) T3 C n c > 2 O •O £ O) 0) 40 30

vergelijking Hoek van Holland - 's-Gravenzande

o temperatuur > O regresslelljn

30 40 50 60 70 80 relatieve vochtigheid Hoek van Holland (%)

Cytaty

Powiązane dokumenty

muzealnego przez Ośrodek Archiwów Bibliotek i Muzeów Kościelnych KUL we współpracy z Katedrą Muzeologii, Instytutem Filologii Klasycznej i Kulturo- znawstwa Uniwersytetu

Prywatne szkoły początkowe, działające w Królestwie Polskim na przełomie XIX i XX w., były zakładane na podstawie ukazów z lat 1841 i 1905, za zezwoleniem władz

Praca ta, co jest znamienne z polskiego punktu wi- dzenia, odzwierciedla stanowisko polskich stu- dentów we wszystkich kluczowych kwestiach: niepodległości Polski, stosunku Polaków

Zasadniczym punktem zaintere- sowania Autorki książki stało się zagadnienie koncepcji organizacji wyższych uczelni w odrodzonej Rzeczypospolitej i sporów, jakie to- czyły się w

The implementation of SRS on Indiana Pine using the two dependency measures R and NI gives two sets of optimal informative spectral regions; these are very similar in

Na początku należy zidentyfi kować makrootoczenie i otoczenie konkurencyjne oraz wyłonić czynniki w danej sferze (segmencie), któ- re mogą wpłynąć na

W tym okresie, zwłaszcza w IX–XI w., skarby zyskały specyficzną formę — zazwyczaj tym terminem ozna- cza się gromadne znalezisko przede wszystkim srebrnych, rzadko

(junction point). Discrete Fourier Transform has been used for the determination of the phasors. By making use of the Clarke transformation, three modes can also be used to