• Nie Znaleziono Wyników

Sluftervorming en natuurontwikkeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sluftervorming en natuurontwikkeling"

Copied!
34
0
0

Pełen tekst

(1)

B I B L I O T H E E K Dien9t Weg- en Waterbouwkunde

Van der Burghweg Postbus 5044, 2600 GA Delft

Tel. 015

j Ï £ l Q & e 3

sluftervorming en natuurontwikkeling

speurwerkverslag, tweede en herziene druk maart 1992

366

(2)

9

o- 366

B I B L I O T H E E K Dienst Weg- en Waterbouwkunde

Van dar Burghweg Postbus 5044, 2600 GA Delft

Tel. 015 -410*44

3&I £3"Lé3

sluftervorming en natuurontwikkeling

(3)

VOORWOORD

Het doel van dit speurwerkproject binnen het thema Natuurontwikkeling is om systematisch aan te geven welke ecologische motieven ten grondslag zouden kunnen liggen aan sluftervorming en welke randvoorwaarden er vanuit de ecologie aan sluftervorming worden gesteld. De aanleiding voor dit project was de opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Dienst Weg-en Waterbouwkunde aan het Waterloopkundig Laboratorium om eWeg-en bureaustudie uit te voerWeg-en naar de morfodynamiek en historie van de Nederlandse slufters (project H1464).

Naast een overzichtelijke beschrijving van slufters en slufterachtige gebieden in termen van abiotisch milieu en ecotooptypen wordt ook het huidig voorkomen van slufters in Nederland beschreven. Het rapport geeft concrete aanbevelingen voor verder onderzoek en eindigt met de suggestie om de mogelijkheid en wenselijkheid van sluftervorming op lokaal niveau te onderzoeken.

Hopelijk draagt dit rapport bij aan de totstandkoming van een afgewogen visie omtrent de inrichting van de duinen in het algemeen en over de wenselijkheid van sluftervorming in het bijzonder. Delft, januari 1992

Marcel Marchand

coördinator speurwerkthema Natuurontwikkeling

Bij de tweede druk

De eerste oplage van dit verslag, bestaande uit vijftig stuks, bleek niet groot genoeg om in de vraag te voorzien. Gezien het enthousiasme waarmee het rapport is ontvangen, is daarom besloten tot een tweede druk. Ten opzichte van de eerste druk zijn enkele verbeteringen en aanvullingen opgenomen, en zijn enkele accenten verlegd in de discussie. Wij danken met name de heer Van Bohemen van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat voor het leveren van waardevolle suggesties. Delft, maart 1992

(4)

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord 1 1 Inleiding 5 2 Ecologische kenmerken van slufters 7

2.1 Ecologische ontwikkeling 7 2.2 Karakteristiek stelsel van ecotooptypen 12

3 Huidige voorkomen van slufters 17 4 Wenselijkheid en mogelijkheid van sluftervorming 21

4.1 Overzicht van het planningsproces 21 4.2 Randvoorwaarden voor sluftervorming 21

4.3 Initiële ingrepen en beheer 23 4.4 Waardering en evaluatie 25

5 Discussie 27 6 Conclusies en aanbevelingen 29

Tabellen

1 Ecotooptypen in een slufter-ecosysteem 16 2 Beschrijving van slufters en slufterachtige gebieden in Nederland 19

3 Wenselijkheid van typen slufterbeheer per natuurvisie 24

Figuren

1 Wederzijdse beïnvloeding van de morfologische en ecologische ontwikkeling 7

2 Morfologische ontwikkeling van een slufter in een aangroeikust 8 3 Morfologische ontwikkeling van een slufter in een afslagkust 9 4 Eerste vegetatie op een strandvlakte in een aangroeikust (Brielsche Gat) 10

5 Aanslag op de vegetatie ten gevolge van plaatselijke duinerosie (Kwade Hoek) 10

6 Ecologische ontwikkeling van een slufter 12 7 Ligging van slufters en slufterachtige gebieden in Nederland 18

8 Impressies van de Kwade Hoek op Goeree 20

9 Planning van sluftervorming 22 10 Mogelijke proeflocaties voor sluftervorming 30

(5)
(6)

1 INLEIDING

Natuurontwikkeling is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse overheidsbeleid (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1990). Sluftervorming wordt genoemd als één van de mogelijkheden om de natuurlijke processen in de kuststrook te bevorderen. In dit rapport wordt een overzicht gegeven van de beschikbare ecologische kennis met betrekking tot slufters, aangevuld met de resultaten van enkele veldbezoeken en de interpretatie van de verzamelde informatie.

In een slufter treft men op een klein oppervlak een unieke combinatie van verschillende ecotooptypen aan. Per ecotooptype zijn verder verschillende successiestadia aanwezig. Op morfologische, ecologische of landschapsecologische kaarten van de Nederlandse kuststrook komt in de legenda het begrip slufter niet voor. Toch is een slufter een eenheid die beschreven zou moeten worden met behulp van deze disciplines.

Dit rapport beoogt slufters vooral vanuit (landschaps)ecologische invalshoek te bestuderen. Voor de morfologische benadering van slufters verwijzen we naar een gelijktijdig te verschijnen rapport van het Waterloopkundig Laboratorium (Eijsink, Hoekstra en Hoozemans, 1992) geschreven in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde. Bij een slufter is sprake van een duinvallei die in verbinding staat met de zee door een opening in de zeereep, de voorste duinenrij (Beijersbergen en Beekman, 1989; Arens en Van der Meulen, 1990; Van Bohemen, 1991). Een slufter-ecosysteem kenmerkt zich onder andere door zijn grote dynamiek vergeleken met een duin-ecosysteem. De ecologische processen staan onder hevige invloed van de zich steeds veranderende omgeving. Aan de andere kant biedt een slufter beschutting vergeleken met een open strandvlakte. Door deze beschutte ligging biedt de slufter ruimte voor de ontwikkeling van vegetatie. Door het grote aantal gradiënten in een slufter wordt bovendien de ruimte geboden aan een (relatief) grote diversiteit aan plante- en diersoorten en vegetatietypen.

Een slufter wordt hier gedefinieerd als een zoute of brakke duinvallei verbonden met de zee door een opening in de voorste duinenrij, waarbij de volgende kenmerken kunnen worden onderscheiden:

a. twee maal daags vindt via één geul door de zeereep in- en uitstroom van zeewater plaats; het getij dringt verder de vallei in via een vertakt geulenstelsel;

b. de geul in de zeereep heeft een drempel waardoor het geulenstelsel in de vallei bij laagwater niet volledig leegloopt;

c. inundatie van de vallei (sluftervlakte) met zeewater treedt minimaal één keer per jaar op; d. de sluftervlakte heeft een sterk zandig substraat;

e. aan de rand van de sluftervlakte bestaat een zoet-zout gradiënt, d.w.z. er treedt aanvoer op van zoet kwelwater naar de slufter en afvoer daarvan door de sluftermond naar zee; ook elders kan, door infiltratie van regenwater, periodiek verzoeting optreden;

f. de ecologische ontwikkeling wordt primair bepaald door de morfologische ontwikkeling. Wij beschouwen in dit rapport niet alleen slufters, maar ook slufterachtige gebieden. Ecologisch gezien zijn er vaak weinig verschillen in ecotooptypen die worden aangetroffen in een echte slufter en die worden aangetroffen in systemen die er op lijken. Slufterachtige gebieden, waaronder de echte slufters ook vallen, definiëren wij hier als deels begroeide vlakke zandige gebieden in de kuststrook die minimaal eens per jaar door zeewater worden overstroomd. Een grote kustdynamiek is essentieel voor de aanwezigheid van slufterachtige gebieden in verband met de vereiste getijbeweging in en het zandige substraat van zo'n gebied (Eijsink, Hoekstra en Hoozemans, 1992). Slufterachtige gebieden treft men dan ook aan langs de Noordzeekust en niet langs de Waddenkust. Kwelders zoals deze

(7)

bijvoorbeeld aan de zuidkust van verschillende Waddeneilanden kunnen worden aangetroffen, kunnen vanwege hun slibgehalte niet tot slufterachtige gebieden worden gerekend.

In hoofdstuk 2 gaat wij in op de ecologische kenmerken van slufters. De eerste paragraaf beschrijft de ecologische ontwikkeling van een slufter-ecosysteem, het ontstaan en het verdwijnen ervan. Het zal blijken dat de voorlopers en overblijfselen van echte slufters slufterachtige gebieden zijn. De tweede paragraaf beschrijft een slufter-ecosysteem zoals dit wordt gekenmerkt in de periode dat er van een echte slufter kan worden gesproken.

In hoofdstuk 3 worden de huidige slufters en slufterachtige gebieden in Nederland besproken. Hoofdstuk 4 richt zich op de wenselijkheid en mogelijkheid van sluftervorming. De discussie die wordt opgeroepen als de wenselijkheid van sluftervorming nader wordt geanalyseerd vindt plaats in hoofdstuk 5. Tot slot worden in hoofdstuk 6 conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Deze zullen met dit rapport worden aangeboden aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde.

(8)

2 ECOLOGISCHE KENMERKEN VAN SLUFTERS 2.1 Ecologische ontwikkeling

De vorming van een landschap en de ecologische ontwikkeling in dat landschap zijn nauw aan elkaar verbonden, zeker in een dynamische omgeving als de kuststrook. De ecologische en de morfologische processen zullen in dit hoofdstuk dan ook in samenhang worden bezien.

We maken hier conform de literatuur (zie onder andere Arens en Van der Meulen, 1990) een onderscheid in twee hoofdtypen slufters. Deze typen slufters verschillen niet alleen in hun morfologische en ecologische ontwikkeling; ook de interactie tussen de morfologische en ecologische processen is voor deze typen slufters van geheel andere aard. Het gaat om slufters in aangroeikusten tegenover slufters in afslagkusten. Deze typen slufters vertonen een ruwweg tegenovergestelde morfologische ontwikkeling zoals in de figuren 2 en 3 schematisch is weergegeven. Zoals in figuur 1 geïllustreerd is, bevorderen de ecologische en morfologische processen elkaar bij een aangroeikust

en remmen zij elkaar bij een afslagkust. Dit wordt veroorzaakt door de zandvang van vegetatie.

Verandering abiotische randvoorwaarden

Morfologische ontwikkeling

4 <

Aangroeikust: versterking (meekoppeling) Afslagkust: verzwakking (terugkoppeling;

Verandering vegetatie

^r

Ecologische ontwikkeling

Aangroeikust: v e r s t e r k i n g (meekoppeling) Afslagkust: verzwakking (terugkoppeling)

Figuur 1 Wederzijdse beïnvloeding van de morfologische en ecologische ontwikkeling

Een slufter in een aangroeikust kan ontstaan op een oorspronkelijke strandvlakte waar duinvorming plaatsvindt. Uiteindelijk zal de slufter in de duinstrook opgaan. De ecologische ontwikkeling verloopt ruwweg van een stfandvegetatie via een kwelderachtige vegetatie naar een duinvegetatie. De ecologische processen versterken de toch al in gang zijnde sedimentatie en bevorderen daarmee zowel het ontstaan als het verdwijnen van de sluftersituatie. De veranderende abiotische omstandigheden bevorderen een voortschreidend successieverloop. Het successieverloop gaat alleen als het ware steeds over op een ander spoor, een spoor dat hoort bij het nieuwe milieu.

Een slufter in een afslagkust kan ontstaan in een oorspronkelijk van de zee afgescheiden duinvallei doordat de zee een opening heeft geslagen. Bij verdergaande erosie zal een dergelijke slufter uiteindelijk in strand overgaan. De ecologische ontwikkeling (ecologische vervangingsreeks) verloopt ruwweg van een duinvegetatie via een kwelderachtige vegetatie naar een strandvegetatie. De kwelderachtige vegetatie kan alleen ontstaan doordat in de beschutte ligging van de slufter zand en fijner materiaal kan bezinken. De ecologische processen werken nu, door de bevordering van sedimentatie, tegengesteld aan de in gang zijnde erosieve processen. Door erosie wordt een nieuwe omgeving gecreëerd en een in gang gezette successie afgebroken. Een nieuwe successiereeks behorend bij de nieuwe omgeving zet in en duurt voort zolang de omstandigheden zich niet opnieuw

(9)

d w a r s d o o r s n e d e zout zeereep s t r a n d v l a k t e z o e t J

±

k o p j e s duin groen s t r a n d z o u t zoet J

Y.

s t r a n d w a l kwel s l u f t e r zout zoet J V nieuwe zeereep X ""*».. zout p r i m a i r e duinvallei zoet z e e b o v e n a a n z i c h t strand duin

(10)

d w a r s d o o r s n e d e zeereep zout zout zout zout primaire of secundaire duinvallei zoet

±

slufter

v

nieuwe zeereep eroderende slufter

Y.

zeereep zoet b o v e n a a n z i c h t doorbraak erosie

X

(11)

*

Figuur 4 Eerste vegetatie op een strandvlakte in een aangroeikust (Brielsche Gat)

Figuur 5 Aanslag op de vegetatie ten gevolge van plaatselijke duinerosie (Kwade Hoek); wortels van Duindoorn zijn nog zichtbaar

(12)

wijzigen. De ecologische ontwikkeling wordt heel duidelijk primair bepaald door de veranderende abiotische omstandigheden en niet door successie.

Naast aangroei- en afslagkusten zijn er ook min of meer stabiele kusten zoals delen van de Noordhollandse kust. Natuurlijke siuftervorming is hier mogelijk door duindoorbraken bij springtij. Het eerste deel van de ecologische ontwikkeling lijkt daarmee op de ontwikkeling bij een afslagkust. Een slufter in een stabiele kust maakt kans minder snel te verdwijnen door ofwel erosie ofwel verzanding vergeleken met slufters in afslag- respectievelijk aangroeikusten.

De ecologische ontwikkeling nader beschouwd

De ecologische ontwikkeling van een willekeurige slufter kan worden ontleed in twee verschillende componenten. Het ecosysteem verandert ten eerste door voortdurend veranderende abiotische omstandigheden. Bij ieder nieuw fysiotooptype0 dat op deze manier ontstaat, hoort een bepaald

ecotooptype2). Ten tweede zal er onder ieder nieuw abiotisch milieu een successie inzetten die

specifiek is voor dat milieu. Dit specifieke successieverloop zal weer worden verstoord door veranderende abiotische omstandigheden. De ecologische ontwikkeling zal in werkelijkheid geen stappen vertonen zoals hier geschetst, maar zal als het ware de resultante zijn van bovengenoemde componenten.

De ecologische ontwikkeling van een slufter in een aangroei- of afslagkust, als resultante van veranderende abiotische omstandigheden en ecologische successie, wordt aanschouwelijk gemaakt in figuur 6. Een slufter in een aangroeikust en een slufter in een afslagkust vertonen niet alleen een tegengestelde morfologische ontwikkeling, maar ook een tegengestelde ecologische ontwikkeling. Deze voorstelling van zaken heeft slechts geldigheid als men de ecologische ontwikkeling ruwweg bestudeert. Meer in detail geeft het draaien van een film van de ene slufter niet hetzelfde beeld als het terugdraaien van een film van de andere slufter.

Samenvattend

Er bestaat een sterke samenhang tussen de morfologische en de ecologische ontwikkeling van een slufter. Op grond van hun morfologische ontwikkeling worden slufters in aangroeikusten en slufters in afslagkusten onderscheiden. Dit onderscheid is ook voor de ecologische ontwikkeling van belang aangezien deze hoofdzakelijk wordt bepaald door de veranderende abiotische omstandigheden. Hieraan ondergeschikt, wordt de ecologische ontwikkeling bepaald door de ecologische successie die optreedt bij ieder nieuw gevormd fysiotooptype.

Vragen

1. In welke mate versnellen de ecologische processen de morfologische processen in een aangroeikust en in welke mate vertragen zij deze in een afslagkust?

2. In hoeverre is het, met het oog op de ecologische ontwikkeling, van belang om onderscheid te maken tussen verschillende snelheden van kustaangroei of-afslag?

3. Wat is het effect van kunstmatige ingrepen in de morfologie (bijvoorbeeld door graafwerk) op de ecologische ontwikkeling?

4. Op welke tijdschaal spelen de morfologische en ecologiosche processen; hoe duurzaam is een slufter?

1) Een fysiotoop is een ruimtelijk begrensde abiotische eenheid met een karakteristieke homogeniteit (Schroevers, 1982) 2) Een ecotoop is een ruimtelijk begrensde ecologische eenheid met een karakteristieke homogeniteit (Schroevers, 1982)

(13)

ecologische ontwikkeling ) r JZ 0> 0 C (0 — o»? morfol c ontwi k > k i i i i ... i i \ i ,..., i ^ L ' -<•• 1 1 1 1 1 1 abiotisch milieu type 1 type 2 type 3 type 4 type 5

ecotoop type 1 type 2 type 3 type 4 type 5

erosiekust

(successierichtïng tegengesteld aan ecologfsche ontwikkelingsrichting) a a n g r o e i k u s t

(successierichtïng overeenkomstig ecologische ontwikkelingsrichting) - • successiereeks b e h o r e n d b i j een bepaald a b i o t i s c h m i l i e u t y p e

Figuur 6 Ecologische ontwikkeling van een slufter

2.2 Karakteristiek stelsel van ecotooptypen

In slufters en slufterachtige ecosystemen komt een beperkt aantal ecotooptypen voor in een karak-teristieke ruimtelijke samenhang. Door de voor slufters kenmerkende grote hydromorfologische milieudynamiek betreft het vooral pioniervegetaties, en wel van natte tot vochtige, zoute en brakke milieus in een overwegend zandig substraat. Verruigingsvegetaties en vegetaties in droge en zoete milieus treden op in situaties waar weinig of geen inundatie door zeewater plaatsvindt, en dus eigenlijk geen sprake meer is van een slufter. Aangezien de randen van de sluftervlakte en geïsoleerd liggende duintjes echter gradiëntbepalend zijn kunnen dergelijke vegetaties toch tot het slufter-ecosysteem gerekend worden.

In de meeste landelijke overzichten van natuurwaarden of vegetatietypen worden de sluftervlaktes van De Slufter, Het Zwin en Terschelling (benoorden de stuifdijk) als "kwelder" weergegeven, de slufterachtige vormen op Goeree (Kwade Hoek) en Ameland (Rietplak) als duinvalleivegetaties met zoutinvloeden of eveneens als kwelder (Bakker et al., 1979; Bakker et al., 1989). Het onderscheid tussen kweldervegetatie en vegetatie van een zoute duinvallei is echter onduidelijk. Er van uitgaande dat een kweldervegetatie zich op slibrijker substraat vormt dan de vegetatie van een zoute duinvallei, zouden deze vegetatietypen kunnen verschillen. Dit moet echter nog verder onderzocht worden.

(14)

Wij onderscheiden zes verschillende ecotooptypen in slufterachtige ecosystemen. Een groot deel van een slufter bestaat uit achterduinse strandvlakte. In een aangroeikust is de voorloper van deze achterduinse strandvlakte een gewone strandvlakte, als het ware een buitenduinse strandvlakte, dus een vlakte zonder afscheiding van zee door duintjes. De achterduinse strandvlakte van een slufter gaat in een aangroeikust door de afscheiding van zee uiteindelijk over in een zoete duinvallei, als het ware een binnenduinse strandvlakte. In een afslagkust gaat deze ontwikkeling juist andersom. In iedere slufter en vaak ook in de voorlopers of de overblijfselen daarvan treft men behalve de strandvlakte gewoon strand, groen strand en duinvoet aan.

In het nu volgende wordt een globale beschrijving gegeven van de in slufterachtige ecosystemen voorkomende ecotooptypen, gebaseerd op o.m. Westhoff e.a. (1970), Abrahamse e.a. (1976), Bakker e.a. (1979) en Stevers e.a. (1987). Bij de vegetatie wordt achteraan de code van de CML-ecotopen-indeling vermeld (Runhaar e.a., 1987). De beschrijving van de fauna beperkt zich tot de meest bekende soorten. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de besproken ecotooptypen.

1. Ecotooptype: Fysiotooptype: Vegetatie: Fauna: Voorkomen: 2. Ecotooptype: Fysiotooptype: Vegetatie: Fauna: Voorkomen: 3. Ecotooptype: Fysiotooptype: Vegetatie: Fauna: Strand.

Twee maal daags langdurig tot kort overstroomde zandvlakte; zandtransport door zeewater speelt hier een grote rol.

Nauwelijks tot geen begroeiing; in de vloedmerken kunnen in rustige perioden snelgroeiende pioniers als Atriplex littoralis, Cakile maritima en Bèta vulgaris

subsp. maritima opkomen; bP20, bP40.

Zoutwaterkreeftjes, -wormen, -slakjes, schelpdieren en krabben komen op het strand voor en dienen als voedsel voor verschillende soorten strandlopers, plevieren, scholeksters en meeuwen.

In slufters komt echt strand slechts over geringe oppervlakten voor, langs de getijdegeul.

Strandvlakte.

Bij springvloeden overstroomde zandvlakte, met primaire duintjesvorming; zandtransport door de wind speelt hier een grote rol.

Weinig begroeiing; op duintjes kunnen pioniers van brakke droge stuivende bodems voorkomen zoals Elymus farctus en Cakile maritima, die meehelpen stuivend zand vast te leggen; bij de overgang naar groen strand komen wieren en algen voor; bP60st.

Primaire duintjes kunnen dienen als broedplaats voor sterns en meeuwen; hogere delen kunnen dienen als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels; overigens weinig fauna.

In slufters zelf komen strandvlaktes nauwelijks voor, maar het beginstadium van sluftervorming in aangroeikusten is steeds een stabiliserende strandvlakte, zie bijv. de Kwade Hoek (Goeree).

Groen strand.

Bij springvloeden of vaker overstroomde zandvlakte; zandtransport door water en wind speelt hier een geringere rol dan op het strand en de strandvlakte. De vegetatie van het groene strand vertoont overeenkomsten met lage kwelders; een echte kweldervegetatie komt hier wegens de zandige ondergrond niet tot ontwikkeling; groen- en blauwwieren komen veel voor, naast pioniers als Pottia heimii, Glaux maritima, Salicornia europaea, Carex extensa en

Centaurium littorale; zP20, bP20, bP40.

(15)

Voorkomen: 4. Ecotooptype: Fysiotooptype: Vegetatie: Fauna: Voorkomen: 5. Ecotooptype: Fysiotooptype: Vegetatie: Fauna: Voorkomen: 6. Ecotooptype: Fysiotooptype: Vegetatie:

groene strand, en dienen als voedsel voor vele soorten steltlopers en weidevogels.

Groen strand vormt zich in die delen van de slufter waar, vanwege strand-walvorming zeewaarts, de morfologische dynamiek minder invloed krijgt; het vormt veelal de overgang tussen kale en grazige delen van een slufter; komt voor in smalle stroken langs geulen en in zich vormende jonge duinvalleien.

Achterduinse strandvlakte (of: zoute/brakke duinvallei).

Slechts bij stormvloeden overstroomde begroeide zandvlakte, met een deels ontzilte bovengrond.

Sterk op de vegetatie van hogere kwelders lijkend; sedimentatiebevorderende kweldergras- en kwelderzeggegemeenschappen treden hier op de voorgrond, met soorten als Puccinellia distans, Juncus gerardii, Agrostis stolonifera,

Festuca rubra, Glaux maritima, Carex extensa, etc. De betrekkelijke rust van

het abiotisch milieu leidt ertoe dat zich een mozaïek van vegetatietypen kan vormen, samenhangend met kleine verschillen in hoogteligging, ontzilting, slibgehalte van de bodem, en eventueel begrazingsbeheer. zG20, bG20, bP40, bG40.

Als bij groen strand; tevens kunnen zich hier konijnen ophouden, die bij overstroming vluchten naar nabijgelegen duinen of duintjes; de avifauna kan hier zeer rijk zijn, waarbij wadvogels en steltlopers de hogere delen gebruiken als hoogwatervluchtplaats en zelfs tot broeden over kunnen gaan; voorts kun-nen grote aantallen ganzen dit ecotooptype aandoen als pleisterplaats en fourageerplaats in de winter; ook roofvogels als buizerd, bruine kiekendief, velduil en zeearend kunnen hier waargenomen worden; de meeste slufterachtige vormen in Nederland kennen nog geen vossen, in de Kwade Hoek wordt dit dier echter wel verwacht.

De achterduinse strandvlakte vormt de sluftervlakte in niet te jonge slufters, en is het meest karakteristieke deel van De Slufter op Texel en van de slufterachtige vormen in de Kwade Hoek.

Zoete duinvallei (of: binnenduinse strandvlakte).

Begroeide natte tot vochtige, ontzilte, voedselarme zandvlakte zonder verbinding met de zee; enige abiotische dynamiek kan aanwezig zijn in de vorm van overstuiving.

Pioniervegetaties en blauwgraslandvegetaties, vaak in mozaïekpatroon, in latere stadia van successie (ontzilting, ontkalking) met aanzienlijk aandeel van zeldzame soorten; P22, P23, G22, G23.

Vaak zeer soortenrijke insektenfauna; veel weide- en wadvogels kunnen hier tot broeden overgaan, en ook meeuwen- en visdiefkolonies worden in duinval-leien aangetroffen; daarnaast kunnen hier heide-, duin- en zangvogels voorkomen en broeden; ook komen er verschillende zoogdieren voor.

Zoete duinvalleien komen in slufters niet voor, maar vormen het beginstadium van sluftervorming bij afslagkusten, of het eindstadium bij aangroeikusten.

Duinvoet.

Zandige droge voedselarme duinhelling juist buiten het bereik van storm-vloeden; dynamiek is aanwezig door verstuiving en afkalven van de onder-liggende vloedstrook.

Pioniervegetaties van stuivende zandbodems, duinvegetaties en duingraslanden met soorten als Ammophila arenaria, Leymus arenarius, Eryngiummaritimum,

(16)

Rumex acetosella, Avenula pubescens; bP60st, P61, P62, P63, G62, G63.

Fauna: Vooral konijnen en mestkevers komen veel in deze smalle ecotopen voor. Voorkomen: Smalle randen langs de sluftervlakte, niet tot de slufter in engere zin te

rekenen; het grootste belang van dit ecotooptype ligt in de zoet-zout, droog-nat gradiënt naar de sluftervlakte toe, waardoor een grote verscheidenheid aan vegetatietypen mogelijk is. Op een enkele plek treedt onder aan de duinvoet bovendien zoet kwelwater uit.

Samenvattend

Een slufter-ecosysteem bestaat uit een karakteristiek stelsel van ecotooptypen. Een echte slufter wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van de volgende ecotooptypen: strand, groen strand, achterduinse strandvlakte, duinvoet. De ecotooptypen strandvlakte en zoete duinvallei komen in een slufter sensu stricto niet voor; zij ontstaan uit of zijn de voorloper van de achterduinse strandvlakte van een slufter. Slufter-ecosystemen onderscheiden zich van andere ecosystemen in de kuststrook door een specifieke ruimtelijke configuratie van ecotooptypen; voor zover bekend komen er in een slufter-ecosysteem geen specifieke ecotooptypen voor die in andere ecosystemen niet voorkomen.

Vragen

1. Onderscheiden de ecotooptypen die in een slufter-ecosystemen worden aangetroffen zich van dezelfde ecotooptypen elders door een voor slufters specifieke invulling?

2. Wat is bijvoorbeeld het verschil tussen een kweldervegetatie en een vegetatie op de achterduinse strandvlakte van een slufter-ecosysteem?

(17)

ecotooptype strand strandvlakte groen strand achterduinse strandvlakte zoete duinvallei duinvoet fysiotooptype

twee maal daags overstroomd; zandbodem bij springvloeden of vaker over-stroomd; met primaire duintjes; bodem zandig bij springvloeden of vaker over-stroomd; bodem zandig of licht slibhou-dendslib bij stormvloeden overstromend; zandbodem; brak water zandbodem; zoet grondwater tot op maaiveld droge zandhel-1 ing juist boven vloedmerk milieu-dynamiek grote dynamiek door golven en waterstroming; zandtransport door water grote dynamiek door overstro-ming en zoutin-waai; erosie langs kreken

matige dynamiek door overstro-ming en zoutin-waai; erosie langs kreken geringe dynamiek door overstro-ming en zoutin-waai geringe dynamiek door overstuiving en zoutinwaai matige dynamiek door afkalving en verstuiving vegetatie kaal strand groen- en blauw-wieren; bies-tarwegras zeekraal gemeen-schap kweldergras ge-meenschappen mozaïek van kwelderzegge-, kweldergras- en engels gras-ge-meenschappen mozaïek van pionier-en blauw-graslandvegetaties diverse duinvege-taties met zoet-zout gradiënten fauna schelpdieren; strandlopers, plevieren, scholeksters, meeuwen sterns, meeuwen, wadvogels insekten; konijnen, hazen; wadvogels, weidevogels insekten; konijnen, hazen; weidevogels, overtijende wad-vogels, pleisterende trekvogels, roofvogels insekten; konijnen; duin- en heide-vogels, roof-vogels konijnen, mest-kevers

(18)

3 HUIDIGE VOORKOMEN VAN SLUITERS

Er kunnen langs de Nederlandse kust verschillende gebieden als slufterachtig onderkend worden. Voor de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden geven Beijersbergen en Beekman (1989) een situatie-schets, en voor de Waddeneilanden geven Arens en van der Meulen (1990) een inventarisatie. In figuur 7 zijn de lokaties aangegeven waar op dit moment van slufterachtige vormen sprake is, gebaseerd op de genoemde auteurs en Van Bohemen (1991). In tabel 2 worden enkele kenmerken van deze gebieden gegeven.

Onder "type" wordt vermeld in hoeverre sprake is van een volledig sluftersysteem, waarbij de kenmerken van een slufter (zie hoofdstuk 1) als criteria zijn gehanteerd. De Kwade Hoek is een rand-geval, aangezien de (storm)vloed in de meeste valleien niet via een getijdegeul binnenkomt maar via een breed strand.

Onder "kusttype" wordt vermeld of de kust ter plaatse aangroeit dan wel eroderend is. Voor volledige informatie wordt verwezen naar Arens e.a. (1990). Ook hier is bij de Kwade Hoek sprake van een overgangsgebied: enkele westelijke delen van het gebied staan bloot aan geringe afslag, het noordelijk deel heeft duidelijk een aangroeikarakter.

Onder "grootte" wordt een grove schatting gegeven van de oppervlakte van de sluftervlakte of strandvlakte, gebaseerd op kaartmateriaal.

Onder "huidige natuurwaarden" wordt vermeld welke natuurlijke samenhangen in het gebied van belang geacht kunnen worden. Zie ook de discussie over natuurwaarden in paragraaf 4.4.

Onder "potentiële natuurwaarden" wordt zeer globaal een inschatting gegeven van de natuurwaarde die zich zou kunnen ontwikkelen bij gericht beheer. Onder groot wordt hier verstaan: van belang op nationaal niveau.

Onder "status" en "beheerder" worden de huidige beschermingsstatus en de verantwoordelijke beheersinstantie aangegeven.

Onder "huidig beheer" wordt tenslotte vermeld welke beheersmaatregelen op dit moment gangbaar zijn. Het aanleggen van stuifdijken gebeurt daarbij minder frequent (eens in de paar jaar) dan de maatregelen van natuurbeheer. Niet vermeld is het opruimen van ingedreven rommel, zoals dat bijvoorbeeld in de Kwade Hoek gebeurt.

Samenvattend

Volgens de omschrijving van een slufter uit hoofdstuk 1 zijn er twee slufters in Nederland, te weten De Slufter op Texel en Het Zwin in Zeeuwsch Vlaanderen. Slufterachtige gebieden zijn er in een groter aantal; de belangrijkste worden besproken.

Vragen

1. Zijn er structurele verschillen tussen sluftervegetaties in het noorden (Waddeneilanden) en het zuiden (Zeeland/Zuid-Holland)? Wat zijn de verschillen in potentiële vegetatieontwikkeling tussen het Waddengebied en Zeeland/Zuid-Holland, als gevolg van verschil in getijdewerking, sedimentatiepatroon en biogeografie?

(19)

2. Zijn de Nederlandse slufters internationaal gezien uniek, of zijn er vergelijkbare ecosystemen elders? Zijn er slufters op de Duitse en Deense Waddeneilanden?

3. Zijn de huidige slufter- en slufterachtige ecosystemen te karteren volgens de ecotooptypen uit hoofdstuk 2? Hoe is de ruimtelijke configuratie van deze ecotooptypen in de bestaande slufter-en slufterachtige ecosystemslufter-en?

(20)

gebied | type Het Zwin Zeeuwsen Vlaanderen Verdronken Zwarte Polder Zeeuwsen Vlaanderen Kamperlandse duintjes Noord-Beveland Buiten Verklikker Schouwen Neeltje Jans Werkeiland Oosterschelde-kering Kwade Hoek Goeree

Slufier aan zuidrand van baggerdepot Maasvlakte Brielsche Gat Voome Mokbaai Texel De Slufter Texel Noordoostpunt Terschelling Rietplak Ameland DeHon Ameland Noordoostpunt Schiermonnikoog volledig slufter-systeem met getij-geul

groen strand met enkele duinachtige vormen strandvlakte en groen strand strandvlakte en groen strand volledige slufter met getijgeul (nog aan te leggen) enkele langwerpige volledige slufter-systemen met korte getijgeulen kleine kunstmatige achterduinse strandvlakte zich ontwikkelende grote strandvlakte met getijgeul strandvlakte groot volledig sluftersysteem met getijgeul strandvlakte en groen strand strandvlakte en groen strand strandvlakte en groen strand strandvlakte en groen strand kusttype aangroei lichte aangroei lichte aangroei aangroei aangroei aangroei aangroei aangroei aangroei afslag aangroei lichte afslag aangroei aangroei grootte ± 2 0 0 ha ± 25 ha ± 25 ha ± 100 ha ± 25 ha ± 2 0 0 ha ± 5 ha ± 300 ha ± 2 0 0 ha ± 4 0 0 ha ± 150 ha ± 150 ha ± 2 0 0 ha ± 300 ha huidige natuur-waarden gering door ontbreken gericht natuurbeheer botanisch waarde-vol gering door rekreatiedruk gering door rekreatiedruk nog niet van toepassing

gaaf complex van duinvalleien in verschillende stadia van ver-zoeting gering belangryk foura-geergebied voor wadvogels belangrijk vlucht-gebied voor wadvogels grote gave slufter met vegatiekundi-ge en omitologi-sche betekenis weinig verstoord natuurlijk slufter-terrein in ontwik-keling vegetatiekundig belangrijk gradi-entrijk slufter-achtig gebied weinig verstoord natuurlijk slufter-terrein in ontwik-keling groot weinig verstoord natuur-lijk slufterterrein in ontwikkeling potentiële natuurwaarden groot bij gericht beheer al dan niet als slufier onbekend

vrij groot bij beheer als reservaat groot bij terughoudend beheer vrij groot

zeer groot bij terughoudend beheer

onbekend

zeer groot bij terughoudend beheer groot bij terughoudend beheer groot bij terughoudend beheer groot bij terughoudend beheer groot bij terughoudend beheer groot by terughoudend beheer groot bij terughoudend beheer status natuurre-servaat natuurre-servaat * natuurre-servaat op te zetten natuurre-servaat natuurre-servaat vogelrust-gebied natuurre-servaat sinds 1926 beheerder RWS/Zeeu-wsch Land-schap; Com-pagnie Het Zoute RWS/Zeeu-wsch Land-schap RWS RWS/SBB7 RWS/Na- tuurmonu-menten RWS/Na- tuurmonu-menten RWS/Zuid-hollands Landschap RWS/Zuid-holtands Landschap RWS/SBB/ Ministerie van Defensie RWS/SBB RWS/SBB RWS RWS RWS huidig beheer 1 ~. —. weinig; gericht op behoud consoliderend | beheer; deels f begraasd door schapen; deels bemaaid vooral gericht op reguleren rekrea-tie weinig wordt gericht op dynamische natuur grotendeels niets doen; 70 ha be-weid met melk-vee; klein deel gemaaid terughoudend terughoudend sluftermond op plaats houden; 1 overigens gro- | tendeels niets E doen; deels be- 1 weid met schapen | regelmatig stuif-dijkaanleg; overi-gens niets doen terughoudend

regelmatig stuif- 1 dijkaanleg; overi-gens niets doen regelmatig stuif-dijkaanleg; overi-gens niets doen

(21)
(22)

4 WENSELIJKHEID EN MOGELIJKHEID VAN SLUFTERVORMING

4.1 Overzicht van het planningsproces

Plannen voor sluftervorming kunnen worden opgesteld door het planningsproces zoals geschetst in figuur 9 te doorlopen. De planning van slufters zou moeten worden gebaseerd op twee gegevens. Wat is (in een bepaalde situatie) wenselijk en wat is mogelijk? Het vaststellen van de wenselijkheid van sluftervorming is in grote mate een politieke kwestie. Het huidige overheidsbeleid noemt sluftervorming als een geschikt voorbeeld van natuurontwikkeling, een belangrijk onderdeel van het natuurbeleid (Natuurbeleidsplan, 1990). In dit hoofdstuk wordt een denkkader gepresenteerd waarmee de wenselijkheid van sluftervorming in een bepaalde situatie op eenvoudige manier door de beleidsmaker kan worden geanalyseerd.

We gaan in paragraaf 4.2 echter eerst in op de mogelijkheid van sluftervorming, met de nadruk op de ecologische mogelijkheid. Paragraaf 4.3 gaat vervolgens in op de hiervoor eventueel in beginsel uit te voeren werken en op het hiervoor benodigde beheer. Na het voorspellen van de effecten van de alternatieve maatregelen (inclusief niets doen), kunnen de verwachte ontwikkelingen worden gewaardeerd, vergeleken en beoordeeld op hun wenselijkheid (paragraaf 4.4).

4.2 Randvoorwaarden voor sluftervorming

Sluftervorming mag andere functies van de kuststrook, waarvan primair de waterkerende functie, niet aantasten. Andere functies zoals recreatie en drinkwatervoorziening stellen ook eisen aan de inrichting van de kuststrook. Zonder het belang te onderschatten dat moet worden gehecht aan de sociaal-economische randvoorwaarden die op deze wijze aan sluftervorming worden gesteld, gaan wij in dit rapport niet in op de genoemde randvoorwaarden, maar beperken wij ons tot een beschouwing van de meer natuurwetenschappelijke randvoorwaarden voor sluftervorming. Hierbij staat de vraag centraal welke eisen aan een gebied moeten worden gesteld om sluftervorming in morfologisch en ecologisch opzicht mogelijk te maken.

De mogelijkheid van sluftervorming hangt niet alleen af van de huidige staat van de kust, maar ook van de te verwachten ontwikkeling. Hierbij speelt vooral een rol of de kust groeit of erodeert. In een ' aangroeikust bestaat zonder menselijk ingrijpen een grote kans op natuurlijke sluftervorming; een

voorbeeld is het Brielsche Gat bij Voorne. Door menselijk ingrijpen zouden de in gang zijnde processen wel kunnen worden versneld en eventueel bijgestuurd om sluftervorming te bevorderen. Daar waar de natuur geen slufters of slufterachtige gebieden creëert, bij stabiele kusten of bij afslagkusten die op hun plaats worden gehouden, kan de mogelijkheid van sluftervorming worden nagegaan aan de hand van de volgende aandachtspunten:

* achter de bestaande zeereep moet minstens één duinvallei beschikbaar zijn;

* deze duinvallei moet het liefst breed zijn, opdat er een achterduinse strandvlakte kan ontstaan; * er dient aan de rand(en) van de duinvallei(en) zoet grondwater nabij de oppervlakte aanwezig te

zijn, zodat bij sluftervorming zoete kwel kan optreden;

* de duinvallei moet door een opening in de zeereep met zee verbonden kunnen worden (natuurlijk of kunstmatig) zodat de zee in ieder geval met ieder hoogtij in de duinvallei kan doordringen; * er dient sprake te zijn van een dynamische zandige kust.

(23)

Samenvattend

In alle aangroeikusten is sluftervorming mogelijk. In stabiele en in afslagkusten is sluftervorming mogelijk als de kuststrook aan een aantal voorwaarden voldoet.

Natuurvisie op de kuststrook en sociaal-economische rand-voorwaarden

T

Morfologische en ecologische randvoorwaarden voor slufter-vorming

(wenselijkheid van sluftervorming)

Analyse van huidige situatie - morfologie - ecologie - relaties met omgeving

(mogelijkheid van sluftervorming)

Voorspelling van autonome ontwik-keling (inclusief huidig beheer) Waardering van huidige situatie Waardering van toekomstige situatie bij autonome ontwikk. Analyse van potenties voor sluftervorming -> Ontwerp van alternatieven voor initiële ingrepen en voor beheer (inclusief niets doen) Voorspelling van ontw ikke1ingen bij realisering van de opgestelde alternatieven Waardering van toekomstige situatie bij gestuurde ontwikk. Evaluatie

(24)

4.3 Initiële ingrepen en beheer

Bij het uitvoeren van relatief grote initiële werkzaamheden om een voor een slufter geschikt geachte situatie te creëeren, is het aan te bevelen zorg te besteden aan de afstemming van de hydrologische en morfologische processen op de ecologische mogelijkheden. Ecologische successie heeft tijd nodig. Er bestaat hierover weinig literatuur. In de slufter van Neeltje Jans die in 1992 zal worden aangelegd, kan wat dit betreft de nodige informatie vrijkomen.

Bij de planning van het beheer van een slufter zouden de volgende activiteiten in overweging kunnen worden genomen:

1. veranderen van komberging 2. aanleg stuifduinen

3. aanplanten van vegetatie 4. uitzetten van wild 5. jacht

6. beweiding door vee 7. maaien of plaggen

8. verwijdering van indrijvende troep

Het veranderen van de komberging van een slufter zou gericht kunnen zijn op het behoud van een slufter. Het is nog onduidelijk hoe de komberging structureel verandert zou kunnen worden opdat een (in zekere mate) duurzame slufter wordt gecreëerd. Het verdiepen van de hoofdgeul en enkele depressies in de sluftervlakte van Het Zwin in 1989 vormden bijvoorbeeld slechts een zeer tijdelijke oplossing. Er zou gezocht moeten worden naar structurelere oplossingen (Eijsink, Hoekstra en Hoozemans, 1992).

De aanleg van stuifduinen zou, bij een aangroeikust, gericht kunnen zijn op het bevorderen van het ontstaan van een slufter. Hoewel de aanleg van stuifduinen door Rijkswaterstaat op grote schaal werd en nog steeds wordt toegepast, had dit werk nooit tot doel sluftervorming te stimuleren. De aanleg van stuifduinen vond plaats ten behoeve van de veiligheid of vanuit een klassiek gevoel land en zee beter van elkaar te willen scheiden (Wanders, 1990). Tot voor kort werd bijvoorbeeld de buitenste duinenrij in de Kwade Hoek op Goeree op enkele plaatsen regelmatig bijgewerkt, hoewel deze duinenrij geen waterkerende functie heeft. Aangezien het beheer ook niet bijdroeg aan de waarde van het gebied, is men hiermee op verzoek van de natuurbeheerder (Natuurmonumenten) gestopt. Het uitzetten van wild is te overwegen in het geval dat migratie vanuit andere gebieden onwaarschijnlijk is. Zo is het niet zeker of de vos in de Kwade Hoek zal komen en zou men tot invoering kunnen besluiten.

Met het doel vergrassing en verruiging tegen te gaan, zou men kunnen kiezen voor beweiding met vee of voor maaien of plaggen. De Slufter op Texel wordt bijvoorbeeld beweid met schapen en de Kwade Hoek op Goeree met koeien, momenteel 50 stuks vee op 70 ha grond (mondelinge mededeling Kuiper, Natuurmonumenten, 1991).

Voor iedere bestaande of toekomstige slufter, dienen de overwegingen over het te voeren beheer plaats te vinden vanuit de natuurvisie op het betreffende gebied - meer hierover in de volgende paragraaf - en vanuit sociaal-economische randvoorwaarden, bijvoorbeeld met betrekking tot veiligheid of recreatie. De discussie zou voornamelijk moeten gaan over wat men wil. Welk beheer men zou moeten voeren om dit te bereiken is hiervan een afgeleide. In tabel 3 is gepoogd een eerste indicatie te geven van de wenselijkheid van verschillende typen beheer binnen enkele natuurvisies.

(25)

Uit deze tabel blijkt dat het te voeren beheer op verschillende punten wezenlijk afhangt van wat men ecologisch wenselijk acht. Het zou aanbeveling verdienen in de toekomst meer aandacht te besteden aan de ecologische component van het kustbeheer.

Type beheer Natuurvisie gericht Natuurvisie gericht Natuurvisie gericht

op behoud en her- op grote natuur- op grote biodiversi-stel van slufters lijkheid teit

Morfologische ingrepen evt, wenselijk niet wenselijk evt. wenselijk Aanplanten van vegetatie evt. wenselijk niet wenselijk evt. wenselijk Uitzetten van wild evt. wenselijk evt. wenselijk evt. wenselijk Jacht evt. wenselijk niet wenselijk evt. wenselijk Beweiding door vee wenselijk niet wenselijk evt. wenselijk Maaien of plaggen evt. wenselijk niet wenselijk niet wenselijk Verwijdering indrijvende troep wenselijk wenselijk wenselijk

Tabel 3 Wenselijkheid van typen slufterbeheer per natuurvisie

Naast intern beheer kan ook extern beheer worden overwogen. Dit komt vooral ter sprake bij negatieve invloeden van buitenaf. Drinkwaterwinning leidt vaak tot een dalende grondwaterstand. In slufters zorgt kwel van zoet water tot zeer waardevolle gradiënten van zoet naar zout, iets dat hiermee in het geding komt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de Kwade Hoek op Goeree, in de omgeving waarvan de Zeeuwse Waterleidingmaatschappij grondwater onttrekt. Indien wenselijk is het mogelijk de grondwaterstandsdalingen tegen te gaan door vermindering van de grondwateronttrekkingen of door middel van plaatselijke schermen of injectie van water.

Samenvattend

In aangroeikusten zal niets-doen in veel gevallen tot slufterachtige gebieden leiden. Het beheer zou hierbij gericht moeten zijn op een zo groot mogelijke natuurlijkheid en/of een zo groot mogelijke biodiversiteit. Ook in afslagkusten of in stabiele kusten kan uit een oogpunt van natuurlijkheid of biodiversiteit sluftervorming worden bevorderd. Om sluftervorming in deze gevallen het gewenste verloop te geven, kan het wenselijk zijn gerichte beheersmaatregelen te treffen. Voor het behoud van slufterachtige situaties hangt het te voeren beheer af van de mate van bedreiging.

Vragen

1. Hoe grijpen de verschillende typen beheer van een slufter aan op de natuurlijkheid en de biodiversiteit?

2. In hoeverre is het mogelijk om met de keuze van beheer zoveel mogelijk tegemoet te komen aan zowel het behoud van een slufter, een grote natuurlijkheid als een grote biodiversiteit?

(26)

4.4 Waardering en evaluatie

De belangrijkste criteria op basis waarvan plannen voor sluftervorming kunnen worden beoordeeld zijn:

1. wat is de ecologische meerwaarde van de slufter; 2. heeft de slufter andere meerwaarden;

3. wordt voldaan aan sociaal-economische randvoorwaarden; 4. wat zijn de kosten van eventuele initiële ingrepen;

5. wat zijn de vermeerderde of verminderde kosten bij het geplande beheer; 6. hoe duurzaam is de slufter.

Het eerste criterium houdt in dat de natuurwaarde van de toekomstige slufter groter moet zijn dan de natuurwaarde van het huidige duinecosysteem. De inschatting van de ecologische meerwaarde hangt af van de natuurvisie die men heeft. Hierover straks meer. Niet alleen de ecologische waarde, maar ook de recreatieve waarde van een slufter dient in ogenschouw te worden genomen. Verder kan mogelijk een educatieve waarde een rol spelen.

Een ander criterium voor de beoordeling van plannen voor sluftervorming is of er wordt voldaan aan de randvoorwaarden die worden gesteld vanuit andere functies van de kuststrook, de sociaal-economische randvoorwaarden of ook wel de functionele randvoorwaarden van de kuststrook. Zulke voorwaarden komen tot stand uit veiligheidsoverwegingen of eventueel uit overwegingen vanuit de recreatie of de waterwinning in de duinen (Arens e.a., 1989).

Het rekenen met de kosten van de plannen spreekt voor zich. Sluftervorming kan in bepaalde gevallen zelfs alleen al vanuit financiële overwegingen hoger scoren dan ieder ander type beleid. Dit geldt in de gevallen dat sluftervorming wordt bevorderd door juist een minimale menselijke inspanning. Het criterium duurzaamheid heeft betrekking op de ontwikkeling op lange termijn. Het is van belang in de evaluatie van plannen voor sluftervorming mee te nemen hoelang de slufter als zodanig zal (kunnen) blijven voortbestaan. Bij het kunstmatig in stand houden van een slufter moet men er rekening mee houden dat de benodigde inspanning op de lange termijn te groot zal kunnen worden. Men zal rekening moeten houden met een bepaalde levensduur van een slufter. Zo houdt men bij de planning van de slufter van Neeltje Jans rekening met een beperkte levensduur van enkele tientallen jaren.

Ecologische meerwaarde van slufters

In het kader van deze studie past het om extra uitwerking te geven aan het criterium van de ecologische meerwaarde van een slufter. Het hangt van de natuurvisie voor een bepaald deel van de kuststrook af in hoeverre sluftervorming en -behoud in het betreffende deel van de kuststrook worden gewaardeerd. Het ontwerp van ingrepen en de planning van beheer zullen moeten zijn afgestemd op deze natuurvisie, de ecologische doelstelling. Het is dus van belang de natuurvisie expliciet te maken al vóór het opstellen van de eerste plannen voor sluftervorming.

Zonder hier een keuze te maken voor één bepaalde natuurvisie, worden de belangrijkste mogelijkheden besproken, gevolgd door hun consequenties voor de waardering van een slufter. Drie belangrijke algemene visies op de natuur zijn bijvoorbeeld (Hoekstra, 1991):

1. Klassieke natuurvisie; 2. Natuurontwikkelingsvisie;

(27)

Uitwerking voor de kuststrook levert het volgende op. De klassieke natuurvisie is een visie gericht op het behoud van kenmerkende systemen. Het hangt af van wat als kenmerkend wordt beschouwd, hoe verschillende ontwikkelingen waaronder sluftervorming worden gewaardeerd. Het staat vast dat

bestaande slufters hoog zullen worden gewaardeerd en dat gestreefd zal worden naar de bescherming,

de instandhouding en waar nodig het herstel van deze slufters. Hierbij valt te denken aan De Slufter op Texel en Het Zwin op Zeeuwsch Vlaanderen.

In de natuurontwikkelingsvisie staat zelfregulatie centraal. Er wordt heel veel waarde gehecht aan een vrij verloop van de natuurlijke dynamiek. Deze dynamiek kan de oorzaak zijn van het ontstaan van slufters, maar evengoed van het verdwijnen ervan. In de natuurontwikkelingsvisie zal de spontane ontwikkelingvan een slufter zeer hoog worden gewaardeerd. Daarentegen zal het tegen de natuurlijke processen in behouden van een slufter niet positief worden gewaardeerd. Zowel De Slufter als Het Zwin zouden zonder ingrijpende maatregelen op termijn verzanden. Op andere plaatsen zoals in de Kwade Hoek op Goeree, het Brielsche Gat op Voorne of in de noordoostelijke kuststrook van Terschelling ontstaan echter spontaan nieuwe slufters.

De natuurvisie gericht op biodiversiteit hecht bijzondere waarde aan diversiteit aan soorten (a-diversiteit) en diversiteit aan ecosystemen (B-(a-diversiteit). Vooral internationaal is dit een gangbare natuurvisie. De waardering van een slufter hangt af van de mate waarin deze bijdraagt aan een hoge diversiteit in de kuststrook. Zeker in een uniforme kust zal sluftervorming hoog scoren. In deze visie zou vanuit natuuroogpunt het doorbreken van de Hondsbossche Zeewering en de vorming van een slufter daarachter bijvoorbeeld een grote meerwaarde betekenen ten opzichte van de huidige situatie. Maar ook het kunstmatig instandhouden van De Slufter op Texel of Het Zwin op Zeeuwsch Vlaanderen scoort volgens deze visie waarschijnlijk hoger dan het laten verzanden. Hoewel het uiteindelijk wellicht op hetzelfde neerkomt, zou het beheer van deze bestaande slufters volgens deze visie wel specifiek gericht moeten zijn op het vergroten van de diversiteit en niet zozeer op het behoud van wat er nu is.

Men moet voorzichtig zijn te spreken over de natuurwaarde van slufters in het algemeen, aangezien de waarde van een bestaande of geplande slufter afhangt van de specifieke situatie. Voor de meerwaarde van een slufter in een bepaalde situatie is het van belang te weten wat de natuurwaarde van het gebied is als de slufter er niet zou zijn of komen.

Samenvattend

Voor de planning van sluftervorming is het noodzakelijk om expliciet een natuurvisie op de kuststrook te vormen. Hier worden drie wezenlijk van elkaar verschillende natuurvisies besproken: de natuurvisie gericht op behoud van kenmerkende situaties zoals slufters, de natuurvisie gericht op een zo groot mogelijke natuurlijkheid en een natuurvisie gericht op een grote biodiversiteit. Door verschillende doelstelling en waardering per visie zal het beleid ten aanzien van sluftervorming wezenlijk (kunnen) variëren.

Vragen

1. Is het mogelijk een wezenlijk andere natuurvisie op de kuststrook toe te voegen aan de hier gepresenteerde visies of is het mogelijk binnen de gepresenteerde visies nog wezenlijk verschillende denkstromen te onderscheiden?

2. In hoeverre sluiten de verschillende natuurvisies op de kuststrook elkaar uit en in hoeverre kunnen ze samengaan?

(28)

5 DISCUSSIE

Het beheer van de kuststrook was in het verleden vaak gericht op vastlegging van zowel de zeereep als de achterliggende duinen. Daarmee konden de duinecosystemen zich verder ontwikkelen dan voorheen mogelijk was. Ecologisch gezien werd dit wel een vooruitgang genoemd, aangezien latere successiestadia waardevoller werden geacht dan de pionierstadia. Tegenwoordig heeft men hier een andere visie op en spreekt men zelfs van een negatieve ontwikkeling. Het belangrijkste argument is dat met de vastlegging van de kust de natuurlijke dynamiek grotendeels is verdwenen. Het nieuwe streven naar een zo'n groot mogelijke natuurlijke dynamiek blijkt echter een beperking te hebben, een beperking die ligt in de beschikbare ruimte voor natuurlijke dynamiek. In dit hoofdstuk wordt deze ruimtelijke beperking nader geanalyseerd.

Binnen het streven naar natuurlijke dynamiek past het bevorderen van sluftervorming. Immers, een slufterachtig ecosysteem is veel natuurlijker dan een vastgelegd duin-ecosysteem. Men vindt dat ingrijpen door de mens zoveel mogelijk beperkt moet blijven. Bij het uitblijven van ingrepen zullen er vanzelf slufterachtige gebieden ontstaan. Om het natuurlijke proces te versnellen of om vroegere ingrepen weer ongedaan te maken, zouden enkele kunstmatige ingrepen kunnen worden overwogen. Maar op de lange termijn betekent het bevorderen van natuurlijke dynamiek het nalaten van ingrepen. Als deze opvatting consequent wordt doorgetrokken, zou men ook niet moeten pleiten voor het kunstmatig instandhouden van een op natuurlijke wijze verzandende slufter zoals Het Zwin in Zeeuwsch Vlaanderen.

In de literatuur gaat men er echter onverdeeld van uit dat gestreden moet worden voor het handhaven van de sluftersituatie in Het Zwin. De verzanding van Het Zwin is voor een groot deel niet natuurlijk, dat komt door zandopspuiting op het strand van Knokke-Heist. Om deze onnatuurlijke verzanding tegen te gaan, acht men het goed om af en toe de geulen in Het Zwin te verdiepen, zodat de slufter niet door menselijk toedoen in versneld tempo verdwijnt. Maar ook als een slufter op natuurlijke manier verzandt, vindt men het zonde om een slufter verloren te laten gaan. De Slufter op Texel, een hoog gewaardeerd natuurgebied, verzandt bijvoorbeeld op natuurlijke wijze. Men zal er zeker een en ander voor over hebben deze situatie te handhaven.

Ook een niet-zichzelf-handhavende, dat wil zeggen een niet-natuurlijke slufter wordt blijkbaar waardevol gevonden. Dit lijkt in strijd te zijn met het streven naar natuurlijkheid. Op kunstmatige wijze worden immers de natuurlijke morfologische en ecologische ontwikkeling tegengegaan. Het is echter goed te beseffen dat het hier alleen gaat om onnatuurlijkheid op een relatief groot ruimtelijk schaalniveau. Op lagere schaalniveaus is een kunstmatig in stand gehouden slufter wèl heel natuurlijk. Dit zal worden toegelicht aan de hand van twee voorbeelden.

Het eerste voorbeeld betreft een graspol tussen twee stoepstenen. Een stoep is niet natuurlijk, zo'n graspol heeft dan ook weinig waarde. Maar stel dat wij altijd netjes om die graspol heenlopen, dan is er eigenlijk niets in te brengen tegen de stelling dat op heel klein schaalniveau het gebied tussen de stoepstenen volledig natuurlijk is. De natuur doet wat mogelijk is, gegeven de beperkingen. Natuurlijkheid moet worden gerelateerd aan een bepaald schaalniveau. Een minder extreem voorbeeld is het Haringvliet-ecosysteem. Sinds in 1970 het Haringvliet met een dam van zee is afgesloten, heeft het oorspronkelijke zout-brakke ecosysteem zich ontwikkeld naar een zoet ecosysteem. Gegeven het feit van de afsluiting, heeft het huidige zoete Haringvliet een zekere natuurlijkheid en een daaraan verbonden waarde. Als we de delta waarvan het Haringvliet een deel uitmaakt als geheel bekijken, dan constateren we dat de natuurlijkheid van het geheel, maar dus ook van het Haringvliet, tegenvalt vergeleken met de eerdere waarneming. Ook hier hangt de meting van de graad van natuurlijkheid af van het schaalniveau waarop men kijkt.

(29)

Het kan voorkomen dat een slufter op een bepaalde plaats onnatuurlijk is op het schaalniveau van de hele kuststrook, terwijl dezelfde slufter natuurlijk is op het schaalniveau van de slufter zelf. Bij het beoordelen of kunstmatige sluftervorming op een bepaalde plaats wenselijk is of niet, is een afweging nodig op verschillende schaalniveaus. Aan de hand van nog een voorbeeld proberen wij duidelijk te maken welke problematiek zich bij deze afweging manifesteert.

In een groot natuurlijk bos vindt men altijd verschillende natuurlijke open plekken. Deze en andere natuurlijke patronen horen bij de door ons hoog gewaardeerde natuurlijke processen. Gegeven deze kennis moeten wij de volgende situatie beoordelen. Men heeft ergens een klein stukje bos over en wil dit zo natuurlijk mogelijk beheren. De keus bestaat nu uit niets-doen waarbij zich wellicht een voor ons onnatuurlijk overkomende structuur ontstaat, of uit het scheppen van enkele randvoorwaarden voor het ontstaan van de bij een groot natuurlijk bos horende natuurlijke patronen. In de discussie over sluftervorming staat men voor een soortgelijk keuzeprobleem. Een slufter is een typisch voorbeeld van een bij natuurlijke kustprocessen horend natuurlijk kustpatroon. Dit patroon kenmerkt zich onder andere door gradiënten van hoog naar laag, van droog naar nat, van zandig naar slibrijk, van zoet naar zout en van lage overstromingsfrequentie naar frequente overstroming. Deze gradiënten resulteren in een unieke combinatie van verschillende ecotooptypen. Het valt niet te verwachten dat als wij in onze grotendeels onnatuurlijke kust op enkele plaatsen natuurlijke dynamiek toelaten, er ook net op die plaatsen fraaie slufters zullen ontstaan. De ruimte voor vrije natuurlijke dynamiek zal hiervoor in veel gevallen te beperkt zijn. In deze context is het niet meer zo vreemd als men overweegt kunstmatig een slufter te behouden of kunstmatig sluftervorming te bevorderen met het oog op het vergroten van de natuurlijke dynamiek van de kust. Toch zal men altijd deze contradictie in gedachte moeten houden.

Samenvatting

Een goede begripsvorming is een essentiële voorwaarde voor het voeren van een maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van sluftervorming en -behoud. Gedegen morfologisch en

(landschaps)ecologisch onderzoek naar natuurlijke kustprocessen, kustpatronen en de relaties daartussen is op zijn beurt essentieel voor de goede begripsvorming.

Vragen

1. Hoe kan het begrip natuurlijkheid worden gedefinieerd, rekening houdend met een differentiatie naar schaalniveau van beschouwing?

(30)

6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

1. Het begrip slufter is moeilijk een plaats te geven binnen de voor de Nederlandse kust beschikbare morfologische, ecologische, en landschapsecologische classificaties, aangezien het een begrip is dat staat voor een zekere configuratie van zowel landschappelijke, morfologische als ecologische

kenmerken. Door deze complexiteit, maar ook door de vele overgangsvormen van een echte slufter (zoals De Slufter op Texel) tot en met slufterachtig (zoals de Buiten Verklikker op

Schouwen), ontbreekt een algemeen gangbare definitie van het begrip slufter. Wij stellen voor een slufter te definiëren als een zoute of brakke duinvallei verbonden met de zee door een opening in de voorste duinenrij, waarbij de volgende kenmerken kunnen worden onderscheiden: a. twee maal daags vindt via één geul door de zeereep in- en uitstroom van zeewater plaats;

het getij dringt verder de vallei in via een vertakt geulenstelsel;

b. de geul in de zeereep heeft een drempel waardoor het geulenstelsel in de vallei bij laagwater niet volledig leegloopt;

c. inundatie van de vallei (sluftervlakte) met zeewater treedt minimaal één keer per jaar op; d. de sluftervlakte heeft een sterk zandig substraat;

e. aan de rand van de sluftervlakte bestaat een zoet-zout gradiënt, d.w.z. er treedt aanvoer op van zoet kwelwater naar de slufter en afvoer daarvan door de sluftermond naar zee; ook elders kan, door infiltratie van regenwater, periodiek verzoeting optreden;

f. de ecologische ontwikkeling wordt primair bepaald door de morfologische ontwikkeling. 2. In het kader van natuurontwikkeling is het goed niet alleen aandacht te besteden aan slufters zoals

boven gedefinieerd. Een slufterachtig gebied, een gebied dat niet noodzakelijk onder de definitie van een slufter valt, maar toch een groot aantal kenmerken met een slufter gemeen heeft, kan dezelfde waarde hebben als een slufter. Aangezien het uiteindelijk om deze waarde gaat, bevelen wij aan nadere studies niet toe te spitsen op slufters sensu stricto, maar op alle slufterachtige gebieden. Onder slufterachtige gebieden wordt verstaan deels begroeide vlakke zandige gebieden in de kuststrook die minimaal eens per jaar door zeewater worden overstroomd. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een groen strand zoals in delen van de Kwade Hoek of aan een wash-over zoals op de noordoostpunt van Terschelling.

3. Sluftervorming in de Nederlandse kuststrook kan bevorderd worden door:

a. niets te doen in aangroeikusten; dat kost niets en leidt vanzelf tot waardevolle slufterachtige gebieden; nader onderzoek vooral naar de beheersaspecten en natuurontwikkelingspotenties; b. sluftervorming in afslagkusten met brede duinstrook serieus te overwegen; nader onderzoek

vooral beleidsonderbouwend;

c. voor bestaande slufters de betreffende natuurvisie expliciet te maken en het nut van slufterbehoud af te wegen tegen eventuele kosten; nader onderzoek vooral beheers- en beleidsonderbouwend;

4. De belangrijkste onderzoeksvragen zijn aan het eind van iedere paragraaf van dit rapport geformuleerd.

5. Wij bevelen aan om in een volgende fase de mogelijkheid en wenselijkheid van sluftervorming op lokaal niveau te onderzoeken; door voor enkele in morfologisch en ecologisch verschillende locaties inzicht en ervaring op lokaal niveau op te doen, kan een beter beeld worden verkregen van de betekenis van sluftervorming voor het Nederlandse kustbeleid; een mogelijke set van proeflocaties is bijvoorbeeld:

(31)

- noordoostpunt van Terschelling (aangroeikust, Waddengebied);

- Pirolavlakte/Buizerdvlak ten noorden van Bergen aan zee (afslagkust, Noord-Holland); (zie Beheernota 1991-1995 van PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland)

- Brielsche Gat op Voorne (aangroeikust, Zeeuws-Zuidhollandse eilandengebied); - Meeuwenduinen op Schouwen (afslagkust, Zeeuws-Zuidhollandse eilandengebied).

Het is aan te bevelen de ecologische component van het kustbeheer meer nadruk te geven. Aansluitend op gebiedsspecifieke natuurvisies en rekening houdend met sociaal-economische randvoorwaarden zou men het beheer van de kuststrook een optimale invulling kunnen geven. Op deze wijze kan natuurbeleid in de kust het best tot zijn recht komen.

noordoostpunt terschelllng

plrolavlakte/buizerdvlak

meeuwen du In en

O 2 5 5 0 7 5 100 km

(32)

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Abrahamse, J., W. Joenje en N. van Leeuwen-Seelt (red.), 1976, Waddenzee. Natuurgebied van Nederland, Duitsland en Denemarken. Landelijke Vereniging tot behoud van de Waddenzee, Harlingen, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, 's Graveland.

Annonymus, 1984, Grootschalige locatie voor de berging van baggerspecie uit het benedenrivierengebied, Milieu-effectrapport, Gemeente Rotterdam/Rijkswaterstaat/Openbaar Lichaam Rijnmond.

Anonymus, 1990, Kustverdediging na 1990, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, SDU Uitgeverij, 's-Gravenhage.

Anonymus, 1990, Natuurbeleidsplan, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, SDU Uitgeverij, 's-Gravenhage.

Anonymus, 1991, Beheernota 1991-1995 Noordhollands Duinreservaat, Provinciale Landgoederen in Noord- en Zuid-Kennemerland en overige provinciale natuurgebieden, PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland

Arens, B. en F. van der Meulen, 1990, Slufters op de Waddeneilanden, In:

Abrahamse, J. en A. Woudstra (redactie), Duinen in Beweging, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee/Stichting Duinbehoud.

Arens, B., F. van der Meulen, J.V. Witter, G.W. Heil en M. Lips, 1989, Duinfuncties, Technisch Rapport 8 van de nota Kustverdediging na 1990, Universiteit van Amsterdam, Fysisch Geografisch en Bodemkundig Laboratorium, in opdracht van Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat.

Bakker, T.W.M., J.A. Klijn en F.J. van Zadelhoff, 1979, Duinen en duinvalleien. Een land-schapsecologische studie van het Nederlandse duingebied. Pudoc, Wageningen.

Bakker, J.J., B. vanDessel en F.J. van Zadelhoff, 1989, Natuurwaardenkaart 1988. Natuurgebieden, bossen en natte gronden in Nederland. Achtergrondreeks Natuurbeleidsplan Nr. 7, SDU Uitgeverij, Den Haag.

Beijersbergen, J. en F. Beekman, 1989, Slufters en gaten in de duinen: naar een natuurlijker ktistlandschap, In: Duin, Jrg. 12, Nr. 3, p. 118-123.

Bohemen, H.D. van, 1983, Muy en Slufter, In: Wadden Bulletin.

Bohemen, H.D. van, 1991, Beheer en ontwikkeling van de zeewerende duinen, nu en in de toekomst; zeereepbeheer en sluftervorming, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Afdeling Milieu-onderzoek, Delft.

Eijsink, W.D., A.IJ. Hoekstra en F.M.J. Hoozemans, 1992, Bureaustudie Nederlandse Slufters, Concept, Waterloopkundig Laboratorium, in opdracht van Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde.

Hoekstra, A.U., 1991, Kwantificering van natuurwaarden, Concept, Waterloopkundig Laboratorium, Speurwerkrapport T720.31.

(33)

Runhaar, J., C.L.C. Groen, R. van der Meijden en R.A.M. Stevers, 1987, Een nieuwe indeling in ecologische groepen binnen de Nederlandse flora. Gorteria 13 (11/12): 277-359.

Schoute, J. en J. ter Pelkwijk, 1937, De Slufter, In: De Levende Natuur, p. 232-237.

Schroevers, P.J. (red.), 1982, Landschapstaai, Een stelsel van basisbegrippen voor de landschapsecologie, Centrum voor Landbouwpublicaties en Landbouwdocumentatie, Wageningen.

Stevers, R.A.M., J. Runhaar en C.L.G. Groen, 1987, Het CML-ecotopensysteem. Uitwerking voor Noord-, West- en Zuidwest-Nederland. CML-Mededelingen 34, Leiden.

Wanders, E., 1990, Stuifdijken: Landschapsstructuren van los zand, In: Abrahamse, J. en A. Woudstra (redactie), Duinen in Beweging, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee/Stichting Duinbehoud.

Westhoff, V., P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen & E.E. van der Voo, 1970, Wilde Planten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden. Deel 1. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, 's Gravenland.

(34)

• locatie ' D e V o o r s t ' • hoofdkantoor hoofdkantoor Rotterdamse weg 185 postbus 177 2600 MH Delft telefoon (015) 56 93 53 telefax (015) 61 96 74 telex 38176 hydel-nl locatie'De Voorst' Voorsterweg 28, Marknesse postbus 152 8300 AD Emmeloord telefoon (05274) 29 22 telefax (05274) 35 73 telex 42290 hylvo-nl Noordzee • Amsterdam • Londen

Cytaty

Powiązane dokumenty

W tablicy 10 podano liczbę dokumentów normalizacyj- nych w programie KT 222/PK 2, liczbę wszystkich aktual- nych, w wersji polskiej i w wersji angielskiej, polskich doku-

with habilitation, Doctor of Philology, a professor at Lesya Ukrainka Eastern European National University (Lutsk, Ukraine).. Mar’âna Bogdanivna Lanovik [Mar'âna

Nie można ustrzec się przed ryzykiem, ale można je minimalizować i w tym celu należy ustalić, jakie rodzaje ryzyka dotyczą podmiotu, które z nich będą najbardziej ciążyły

Studia Philosophiae Christianae 14/2,

Wykłady Banachiewicza... To było coś fascynującego. Stawiał na nich problemy do rozwiązania i my jego słuchacze biegliśmy zaraz po wykła­ dzie do naszych

This paper set out to disentangle the effects of the family you grew up in and the effects of the neighbourhoods you lived in on individual income later in life. The problem

The foam model implemented in the PumaFlow simulator (in-house reservoir simulator of IFPEN) is based on a local equilibrium and describes dependency of foam mobility

Or, les stéréotypes sont donc placés l’un après l’autre, à la fois ensemble mais alignés verticalement, ce qui influence le protocole de la lecture qui cesse