• Nie Znaleziono Wyników

Een seer magnifick Stadthuys: Tien studies over de bouw en de inrichting van het stadhuis te Maastricht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een seer magnifick Stadthuys: Tien studies over de bouw en de inrichting van het stadhuis te Maastricht"

Copied!
211
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

BIBLIOTHEEK TU Delft P 2155 3235

1111111111111

c

(4)

-: , "

De realisatie van deze uitgave kwam tot stand onder auspiciën van het Leids Studenten Streekgezelschap "Limburgia".

De uitgave werd gesubsidieerd door de Stich-ting Edmond Hustinx te Maastricht en werd mede ondersteund door de Koninklijke Neder-landse Papierfabrieken N.V. (Maastricht), de Koninklijke Sphinx N.V. (Maastricht), Bank Mees &Hope N.V. (Heerlen), Bierbrouwerij De Ridder (Maastricht), DSM (Heerlen), de Gemeente Maastricht en Océ-vander Grinten (Venlo).

(5)

Een seer magnifiek Stadthuys

Tien studies over de bouwen de

inrichting van het stadhuis te M

aastricht

2/5t:::323~

(6)

Uitgave van I publication of

Stichting Leids Kunsthistorisch Jaarboek

Redactie I editors S.E. Minis A.R.E. de Heer

Redactiesecretariaat I editorial office Postbus 518

2300 AM Leiden

Summaries: S. van der Pols-Harris

Ontwerp omslag: Wim Sim ons, Vroenhoven (B)

Foto omslag:gewassen pentekening, toegeschreven aan J. de Beijer, 1741, Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotocopie of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

CIP-GEGEVENS

Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Seer

Een seer magnifiek stadthuys: tien studies over de bouwen inrichting van het stadhuis te MaastrichtI [red. A. R.E. de Heer ... et al.; samenvattingen vert. in het Engels door S. van der Pols-Harris]. -Delft: Delftsche U.M. - 111., foto's

Uitg. van de Stichting Leids Kunsthistorisch Jaarboek. _ Met index. - Met samenvattingen in het Engels.

ISBN 90-6562-070-2

SISO 718.4 UDC 725.13(492*6200) Trefw.: stadhuis (Maastricht).

Dit boek werd gezet uit de Times lOlI1 en gedrukt bij Valkenburg Offset BV te Echt op 115 grams mat Royal Extra van de Koninklijke Nederlandse Papier

-fabrieken NV te Maastricht.

(7)

Inhoud

Voorwoord VII

H. Wouters Een stad van twee heren en haar stadhuis

K. Ottenheym Het stadhuis te Maastricht van Pieter Post 35

S. Minis Van Huis der Raden tot Tempel der Rede; 59

de inrichting van het stadhuis van Maastricht (1664-1814)

A.R.E. de Heer Het programma van de plafond- 85

schilderingen in de grote hal van het stadhuis van Maastricht

L.L. Minis 'Aen dese figure, doet recht al pure'. 113

Gerechtigheidstaferelen in het stadhuis van Maastricht

C. Vogelaar De wandtapijten in het stadhuis van 125

Maastricht

E.F. Koldeweij Het goudleer-behang in de burgemeesters- 151

kamer in het stadhuis van Maastricht

C.J.M. Schulte-van Wersch & Stucdecoraties in het stadhuis van 161

A.G. Schulte Maastricht

G.M./. Quaedvlieg De klokken en het carillon van het 185

stadhuis van Maastricht

M.J.H. Madou Twee Catalaanse panelen 191

(8)
(9)

Voorwoord

De titel van deze bundel, uitgebracht ter herdenking van de officiëlevoltooiing van de bouw van het stadhuis te Maastricht in 1685, is ontleend aan Antonius Gonsales' Hierusalemsche Reyse, dat in 1673 te Antwerpen verscheen. Deze publicatie isechter niet alleen samengesteld om die officiële voltooiing te herdenken, maar ook omdat in het verleden nauwelijksaandacht is besteed aan de kunsthistorische aspecten van de architectuur en de inrichting van dit bouwwerk, dat beschouwd mag worden als een van de belangrijkste scheppingen van Pieter Post. Bovendien vormt het Stadhuis een museum op zich, met unieke wandtapijten, goudleerbehang, beschilderde gewelven, stucplafonds, gerechtigheidstaferelen en een uitgebreide collectie kunstnijverheid. Al deze onderwerpen worden uitvoerig belicht in verschillende studies, die worden ingeleid door een historische beschouwing over de bestuursvorm van de stad Maastricht.

De redactie heeft ernaar gestreefd om de tekstbijdragen zoveelmogelijk op elkaar af te stemmen.Nochtans bleken enkele kleine doublures onvermijdelijk, nietalleen om-dat anders bepaalde conclusies onduidelijk werden, maar tevensomdat elk artikel ook als zelfstandige bijdrage begrijpelijk dient te zijn.

Dit boek verschijnt tevens ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het Leids Studenten Streekgezelschap "Limburgia".De redactie is het Gezelschap zeer dankbaar voor haar ondersteuning. Vooral dankzij de inzet van de herenJ.G.Kaanen en P.A.E. Kerckhoffs kon het boek in deze fraaie vorm verschijnen. Verder wordt dank gebracht aan allen die eveneens aan het tot stand komen van dit boek hebben bijgedragen. Bij-zonder erkentelijk is de redactie voor de subsidie van de Stichting Edmond Hustinx en

VOor de steun van diverse bedrijven in Limburg.

De redactie is vooral dank verschuldigd aan de auteurs en de vertaalster, de foto-grafen van de Dienst Openbare Werken van Maastricht, de medewerkers van de Gemeentelijke Archiefdienst te Maastricht en van de Offsetdrukkerij Valkenburg BV te Echt.

A.R.E. de Heer S.E. Minis

(10)
(11)

Een stad van twee heren en haar stadhuis

H. Wouters

In 1632 deed de veldtocht van Frederik Hendrik nog eenmaal de hoop herleven het oude ideaal van Willem de Zwijger, de hereniging van alle Nederlandse gewesten tegen Spanje, te verwezenlijken. De verwachting bleek een hersenschim; het volk stak geen hand uit om de bevrijders te helpen. Venlo, Roermond en Limburg aan de Vesdre, vruchten van de bliksemtocht langs de Maas, gingen na enkele jaren weer verloren, maar hun verlies werd meer dan goedgemaakt door het behoud van Maastricht, dat na een weinig indrukwekkende verdediging had moeten capituleren. De inname van de vesting, naast het beleg van 's-Hertogenbosch in 1629 het belangrijkste wapenfeit van de Stedendwinger, sloeg een golf van vreugde en geestdrift los binnen de tuin van de Verenigde Provinciën. Vondel gaf haar een ereplaats in de 'Stedecroon voor Frederik Hendrick' (afb. 1); de steile predikant Jacobus Revius bezong de bevrijding van het 'schoon en lustige Maestricht':

Geluckich, soo ghij u geluck ten rechten kende, Inwooners van het schoon en lustige Maestricht! Van het Maraens gespuys bevindy u verlicht, Dat voor veel jaren u soo wredelijeken schende.'

De pamflettist Jan van Veen uit Deventer verheerlijkte in zijn 'Verbaasde fama' wel bijzonder uitbundig de 'wijt beroemde stadt Maastricht, wijt ende breet in alle vrempde landen ende provincien vermaert, deur heure wijde berominghe inde ooghen vande ge-heele werelt als een modelIe exempel voor alle anderen'.2

De jubeltonen brachten een eresaluut aan het oude Trajectum ad Mosam, waar de Bataven onder Civilis de Romeinse veldheer Labeo bij de brug over de Maas hadden verslagen, waar blijkens de tekst van het Wilhelmus de troepen van Oranje in 1568 de doortocht naar het kerngebied van de Nederlanden poogden te forceren, waar, elf jaar later, Parma de koninklijke standaard had geplant in een stad die goed en bloed voor de zaak van de Staten-Generaal had geofferd.

Het is goed mogelijk, dat Maastricht ook in vroegere eeuwen in de noordelijke ge-westen de faam genoot een buitenissige, ietwat exotische stad te zijn. Dergelijke indruk-ken zijn niet te meten noch te bewijzen maar voor de kwalificatie 'het lustige Maestricht' kan men teruggaan tot de Roman de la Rose van Jean Renart uit het begin van de dertiende eeuw. De Franse minnestreel schildert de stad als een oord waar het goed toeven is. Z'n geld is men er gauw kwijt, want wijn is er te kust en te keur, er is zoveel vlees als men zich wensen kan, eveneens wild, gevogelte en vis.Niemand minder dan keizer Koenraad die op weg was naar Sint-Truiden kreeg zin er langere tijd te blij-ven 'por li biau lieu a Tref sor Meuse'.3Revius roemt ook de schoonheid van de stad.

Misschien dacht hij aan het rijke torensilhouet zoals dit door de Maastrichtse kapelaan Simon a Bellomonte omstreeks 1570 in vogelperspectief werd uitgebeeld (afb. 2).

(12)

STEDEI(ROON

FR

EDERICK

H

E

L

RICK

!>..hr-t:!, ..nI" .iJlI-J,fU1I•(~. l..·\ " " '"fTCJIl"Ilhcm·('fin.Jnno....J. 1l. ' " f'I, !...llIou. ,ull<knldud:.

l)" , t~l :.. <u"I. ..firn,n·hln 1...111.1<>1. "JI,.;:"'"'C•. ~.u"t,..nr...m.:o:--.. I k·.'l."t ..w ·l\fl1 tl.~nll' C'l\w('n . l' rincc vanOL1I1jCI1,&c.

•...~Tl" l~n~n.l;.t,ld,'('".,~u.,.k,...J,lü. ••e,

~:~:.:::t, :;~~;\,f~G~~:.'~~~~~

:i,

~I<.ll...tl",bl~n,\(·rgllo:gru", .. );al: Ui.tI1~'~,('Jmda'~Jn"l.' 1.i~ ' ttC~I.I< ;"J

(;d 1tlp ,,"t I'l,l('Il ' 1' 1 unoeverl-c, {;('"..!o, ••hn..Ienti. rtil,\"tJ.:qolCr't,

ln .lf:;:n u « kl t tt ,.I.lI~".11 Wll.l"'I,,I.rkt,d,,\.1' 'I,k.n~·h . \\IU \ l'lct1tH n d :u ol, l'lI.l1..:l,·J,

[("n I ...J" ..r"(T~J~I,,.,~ht .I[j 1I~ \.1. ' \" I "'!Cr ·t h:'· ~' I. I , 11""1:,'J••t~~:-:~l:~1r./.)'t'~:';'I.I,\, I \In.\l,.,j~ '~t~· ~o:~;~:I~...l',~~; ~~';;bdh,d:r,

\1 n,,.j·r he ,,',~orl• • n",'.1'J,."f f t.d·~. .lllnq':Il.J•.InS, Th IIn '...

~.~11:~I,I~.~I\.~~r;~·~{;~~.;;i':.~.11

:::i:

~,~'('P. :l~~r/:'ll•.tI:J:~hl):;~~J~:;~·(.I·~~~~~~· ·11~I:r~:::.f~~~.~~:~\I;~~:;it,~~~I:,,;'I/~~.'l'~(: I~I.I~' nJ:~n}n:~7,~~,:::;~:~~~n\J'~':~:rknr, :'1~~~l(I';'I:,,::I~~~::.r~i î;~,\~:,~~~: 1~',J:k~:'JJ. .\i,« ,I,10'",~~""'n~1\("(1lt·torn ·h

f'l\\Idll''Il th,n11.d,~Utild'l',~,C'l') PI,';..",l((:~:~:~'~~:r~l~;:':rt~~t,~! (~"f lidH",JI"I..Iv<.J,l~(hng'h~C'('l~Jl!Ull l)(j" E.Urtht:\l'J' !l(~h'1'1"'~bhllghR ... 1,1,\cru.r.,.. llJftlO.'U'll',·nh.1f...,,,,,,,hvIl<,tl+~\'~"-l) 11,,1'1mtllo{~ 'r,l,<1'1;' ([.:lu.'r-....H'\"I'I I, rI.I'l.hl,

th,'rI'h·ninJ.:\'~!'~r.nJ" n.',J~.Jlt Uf..', :""~!Jhl~nr.•f\', dl'l",I."lr Wllt,l l "'" n<d : 1.1'1 h,tlm'tIJnJ\-C["k hrl'\' ,'JUJd . nrli<~>r,l, r",IUll\,l,'nunl"t\ilj('1'1\\'1) . .11...luIII

1-11u••otlcnuwJJ~Jull"~'J.,,'~''JL ~l<I' \fll. r f(I'Jnk" n .Jl'WI'll~n,t 1.u1k. c!: ~~::" ~:~r~'~~~l~~~~:.~n~:"i:~~~J\~;t:~i.~~.::~:lI l~'" :,:'~~~,~.~.~'~~r~l;:IÇ,I:::~r<:~~~I:~II.l'!,l'lt

!O'~.:\','!,(;l;-;\~L.\~:,~:C'~.C'~t :'~:'~~l~~~:f.:~:~:~I'f' InII ,I.0;lt..d,l.hrllh,lu,'J1I\\I~"lt. ",l~:~':

ç

'~~l~;h,;~~.\~~:~;:,~:t.~n'~\~:~;~::,~.W:. ~,"-' , ""i'!·~<! k,u. J",,"inl,.bl.

I. \ \'0 ' r,

1 ..~.\.I I; .l!ICl: . r f pt,"'JItl" ' fr.û/lh...~ • ,[ ,.',,~L•.ft.1 6J...

1 Gedicht van Joost van den Vondel terverheerlijkingvan de veroveringvan Maastricht door F

rede-rik Hendrikin 1632;gedruktdoorGerritJansz te Amsterdamin 1632.(Foto:GemeentelijkeAr chief-dienst Maastricht)

(13)

f-2 Kopergravurevan hetMaastricht s stadssilhouet uit hetoosten gezien;vervaardigd door Sim on de Bellom ont erond1570 voor deuitgave van Braunen Hogenberg: 'Civitatesorbis terrarumIl'(15 75).De gravure verwijs t ondermeer naar het Dinghuis (nr.27) en detoren van de Lakenhal (nr.39) (Foto: Gem eent elijk e Archiefdienst Maastricht).

In de publieke.opinie in de noordelijke provinciën rond 1632 zal Maastricht als een aanwinst van bijzondere betekenis hebben gegolden. Ligging en verledenzullen bij deze opinievorming een rol hebben gespeeld, waarbij wel moet worden opgemerkt, dat de kennis van de stadsgeschiedenisin de zeventiende eeuw beduidend wolliger en onvolle-diger was dan thans. De ligging van Maastricht op enkele kilometers terzijde van de breuklijn tussen het Germaanse en Romaanse taalgebied, als een enclave tussen de Spaanse Landen van Overmaas en het kerkelijk rijksvorstendom Luik,had de stad in Voorgaande eeuwen tot een ontmoetingsplaats van culturele stromingen en van politie-keen militaire bedrijvigheid gemaakt. Dezesituatie en daarnaast vooral de materiële welvaart werden sterk bevorderd door de ligging van Maastrichtin zuiver geografische zin, op een punt nl. waar de Maas strooma fwaarts in rustiger vaarwater komt en het vruchtbare landbouwgebied van de Nederrijnse vlakte en hetZuidlimburgse heuvelland tussen de Ardennen en het destijds onherbergzame Kempenland aansluit bij de Haspen-gouw aan de overzijde van de Maas.Eveneens een vruchtbaar land met eenvan oud s-her welvarende bevolking,die gewoon was wittebrood te eten, 'brood beter dan brood', zoals de Luikenaren zeiden."

Bij de humanisten in de zestiende eeuw-stond Maastricht bekend als Trajectum ad Mosam Baetasiorum een zwaarwichtige benaming die Maasovergang betekent en

(14)

tevens de herinnering oproept aan de overwinning van Julius Civilis en zijn rebellen op de Baetasiërs en andere bondgenoten van de Romeinen in 70na Chr. In de eerste eeuw werd de verharde heerbaan van Bavai over Tongeren naar Keulen aangelegd, bouwden de Romeinen een houten brug op het kruispunt met de Maas en ontstond hier een nederzetting, waarvan o.m. een thermengebouw en een omheind heiligdom rondom een Jupitermonument aan het licht zijn gebracht. In de eerstehelft van de vierde eeuw werd de brug gerenoveerd en haar oprit door de bouw van eenommuurd castellum vei-lig gesteld. Weg, brug en nederzetting hebben in een andere vorm de eeuwen overleefd. In de karolingische tijd werd de heerbaan opgevolgd door de met sagen omweven weg van Brunhilde, in de twaalfde eeuw verandert haar beloop enwordt zij de grote han-delsroute over land vanuit Vlaanderen en Brabant via Maastricht naar Keulen en Frankfort. In de zeventiende eeuw was haar economische betekenis sterk teruggelopen maar voor militaire operaties bleef zij belangrijk. Want deoude Maasbrug, in zekere zin de bestaansgrond van de stad, was, waarschijnlijk met kortere of langere tussen-pozen, een permanente oeververbinding gebleven. Nadat de houten brug in 1275 was ingestort, werd zij in de jaren 1280-1298 iets noordelijker, in het hart van de stad, in steen herbouwd. De Maasbrug is de oudste en tot diep in de negentiende eeuw ook de enige vaste Maasovergang vanaf het Luikerland tot de zee. Typerend schrijft in 1615 een reiziger uit Doornik, Philippe de Hurges: 'ouvrage de fabrique magnifique et fa-meuse; aussi est-ceIe dernier qui traverse la Meuse'.6

Onze kennis van Gallo-Rorneins en Frankisch Maastricht isdoor het bodemonder-zoek onder leiding van de stedelijke archeoloog in de jaren 1979-1984aanzienlijk uitge-breid en aangescherpt. Met name is de continuïteit van de bewoningvanaf de Romeinse tijd bevestigd en, ook voor de duistere vijfde eeuw, onomstotelijkvastgesteld, zodat Maastricht zich met enig recht erop kan beroemen de oudstestad van ons land te zijn. De activiteit van niet minder dan twaalf koninklijke muntmeesters op het einde van de zesde eeuwen gedurende de zevende eeuw wijst erop, dat het door de ligging aan heer-baan en rivier begunstigd handelsverkeer een van de wortelsvan dit voortbestaan is ge-weest. In de karolingische tijd (achtste-negende eeuw) wordt de muntslag voortgezet, blijkt in Maastricht een belangrijk tolkantoor te zijn gevestigd en beschrijft Einhard, de biograaf van Karel de Grote, Trajectum ca. 830 als een binnenhavenen een handels-nederzetting, bewoond door een menigte kooplieden. Het begin van de handelswijk moeten wij vermoedelijk zoeken aan de overzijde van de Maas, in de voorstad Wyck (vicus), maar vanaf de achtste eeuw zal zij zich over het westelijk oevergebied hebben uitgebreid. Het slopen van de ringmuur van het vierde eeuws castellum - of wat er nog van over was - op het einde van de karolingische periodebetekende de volledige integratie van wat eens de versterkte Romeinse nederzetting was geweest in het groei-proces van vroeg-middeleeuws Maastricht. Dit groeigroei-proces werd nog aanzienlijk ver-sneld, toen, in het kader van de economische en culturele bloeivan de Waalse Maasoe-versteden en in het kielzog van de expansie van het Duitse Rijk over de Slavische landen ten oosten van de Elbe, de land route van Brabant naar Keulen en daarmee de Maas-brug sterk aan betekenis wonnen. Blijkens schriftelijke getuigenissen en de zeer vele muntenvan Maastrichtse oorsprong diein Skandinavië, op de Oostzee-eilanden Born-holm en Gotland, in de Baltische landen, in Polen en in Hongarije werden aangetrof-fen, moet de stad in de elfdeen twaalfde eeuw een belangrijke plaats in het internatio-nale handelsverkeer hebben ingenomen. De verzen die Heynric van Veldeken ca. 1170 in zijn Sint Servaaslegende wijdt aan de ligging van Maastricht, de eerste lofzang op

(15)

de stad in het eerst bekende dichtwerk in het Nederlands, behorentot de veelvuldig ge-bezigde citaten. Zij zijn echter te veelzeggend en concreet om in dit verband te ont-breken:

Des steit (di stat) te maten Ane einer gemeiner straten Van Engellant te Ungeren Vore Colne ende vore Tungeren. Ende also gelike

Van Sassen te Vrancrike,

Ende bit (met) schepe, die des plegen, Te Denemarken ende te Norwegen. Die wege si samenen sich al da.?

De voordelen van de ligging op het kruispunt van land- en waterwegen kwamen ook aan het licht in volgende eeuwen, toen de belangstelling voor verrehandelsreizen afnam en eigen exportindustrieën in Maastricht tot hoge bloei kwamen. In de veertiende en vijftiende eeuw voerden kooplieden van het gilde der Schonenvaardershet Maastrichtse laken naar Zuid-Zweden, maar het grootste gedeelte van de lakenproductie ging over land naar de jaarmarkten van Keulen en Frank fort. Naar Antwerpen brachten de Maastrichtenaars laken, wapens en leer, in de Scheldestad enBergen op Zoom haalden zij grondstoffen voor de lakenbereiding, de wapennijverheid en de leerbewerking.Het Maastrichts leer, het tweede exportproduct van de stad, overleefde de sinds medio zestiende eeuw stagnerende uitvoer van het laken naar Frankfort.Door de langdurige oorlogstoestand, de Dertigjarige oorlog vooral, en de economische achteruitgang van de Zuidelijke Nederlanden na de sluiting van de Schelde in 1585was het met de faam van de handelsweg naar Keulen gedaan. De rol van de eeuwenoude oost-westroute werd in de zeventiende en achttiende eeuw door de rivier de Maas en nieuwe verbindin-gen over land in noordelijke richting oververbindin-genomen.

Behalve in de geografische situatie heeft de continuïteit van debewoning ook sterke wortels in de kerstening van het Maasdal en het kerkelijk leven.Servatius, bisschop van Tongeren, stierf - de traditie noemt het jaar 384 - in Maastricht. Hier hielden zijn Opvolgers, zeker vanaf het midden van de zesde eeuw, regelmatigverblijf, totdat in het begin van de achtste eeuw Hubertus de zetel van het bisdom voorgoed naar Luik over-bracht. Voor Luikse kroniekschrijvers als Jean de Warnant (medio veertiende eeuw) bleef Maastricht 'Ia cité-mère de tout évêque',8 de moederstad van iedere bisschop, maar dan wel een moederstad die de afstraling van de cathedra op het gebied van we-tenschap, onderwijs, kunst en liturgische praal moest missen. De met het huidige Stokstraatkwartier nagenoeg samenvallende 'civitas' van de stad, het gebied van en rondom het castellum uit de vierde eeuw, werd kort na 700door de bisschop en zijn clercen verlaten, de vermoedelijk uit de nadagen van het Romeinse Rijk daterende kerk verloor de status van bisschopskerk. De voormalige kathedraal werd hier opgevolgd door de kerk van Onze Lieve Vrouw, een van de zuiverste engaafst bewaarde specimi-na van het romaans in de Nederlanden. De kerk gold in de middeleeuwen als de meest eigenlijke kerk van de stedelijke gemeenschap en werd als bewaarplaatsvan de charters en standaardmaten benut. Rond het jaar 1000 werd zij de zetelvan het gelijknamige, aan de bisschop van Luik onderhorige kapittel. Kerk en kapittel van Onze Lieve Vrouw

(16)

- -, ~. :...---~ ~...:

-

J ";/ö' .•. ~ -:

-3 Kopergravure doorClaes Jansz. Visscheruit 1633van een allegorieop de Staatseveroveringvan deMaas vestingen;deinzettoont v.l.n.r.:de schipbrug op Luiks grondgebied.St-Pietersbergen de Stad Maastricht. (Foto:GemeentelijkeArchiefdienstMaastricht)

werden echter in de schaduw gesteld door de grafkerk, tevens pelgrimskerk, van Sint Servaasen het eraan verbonden kapittel, waarvan de oorsprong tot in de karolingische tijd of nog verder teruggaat. Recente opgravingen kunnen aanleidinggeven tot de v er-onderstelling, dat de medio zesde eeuw door bisschop Monulphus op het grafvan de patroonheilige gestichte kerk in de negende eeuw werd opgevolgd door een twaalf-hoekige centraalbouw naar het voorbeeld van de palts kapel van Karel de Grote te Aken. In de elfde en twaalfde eeuw is de huidige romaanse kerk tot stand gebracht, die met haar omlijsting van gotische gewelven en zijkapellen,voornamelijk uit de v eer-tiende en vijfeer-tiende eeuw, een monument vormt van majestueuzeallure en afmetingen. In hun oorkonden eisten de koningen en keizers van het Heilige RoomseRijk desti ch-ting en dotatie van de Sint Servaaskerk voor zich op.De palts, die zij voor hun verblijf in de stad betrokken, lag dan ook binnen het complex van de kerk en de k apittelgebou-wen. De 'heren van Sint Servaas' slaagden er echter niet inhun aan deze situatie on t-leende aanspraken op rijksonmiddellijkheid duurzaam te verwezenlijk en. In de loop van de dertiende eeuw werden zij afhankelijk van hun voogd , de hertogvan Brab an t, in 1632 van de rechtsopvolgers van de hertog, de protestantse Staten-Generaalvan de Republiek.

Het Sint Servaaskapittelbehoorde met zijn veertig (na 158I: achtendertig) v olwaar-dige kanunnikenprebenden en elf hoge heerlijkheden tot derijkste stiften in deN eder-landen.In bezit en aanzien stond het ver boven het kapittel van Onze Lieve Vrouw, dat wel ouder was maar minder prebenden en slechts twee hoge heerlijkheden rijk was. De animositeit tussen de beide stiften was niet altijd bevorderlijk voor de goede ve r-standhouding maar was in de middeleeuwen wel een constante energiebron voor de ontwikkeling van cultuur en kunst. En al stond Maastricht dan niet,zoalsde bi sschops-stad Luik,bekend als 'Ie paradis des cIercs', een gunstige voedingsbodemvoor het ke r-kelijke leven is de stad altijd geweest. In 1632 waren er naast de twee kapittels twintig kloosters en meer dan vijfhonderd geestelijke personen op een bevolking van naar schatting ca. 15.000zielen. Het enthousiasme waarmee de goeddeelsgeprotes tantiseer-de gewesten boven tantiseer-de grote rivieren tantiseer-de capitulatie van 1632begroetten, zal dan ook weinig met geestdrift over de toestand op kerkelijk en religieus gebied uitstaande

(17)

4 Gestuctebanderol bovende schou wvan de Prinsenkamermethet opschrift: 'Traj ectum neutri Domino,sed paretutrique' .(Foto:DienstOpenbare WerkenMaastricht)

hebben gehad. Maastricht was na de verovering door Parma met harde hand tot de katholieke geloofspraktijk teruggebracht. Van de eertijds aanzienlijke gereformeer-de gemeente had slechts een enkeling de pressie en dwang tot het einde kunnen weer -staan. De verzuchting van Revius,dat de Maastrichtenaren zich toch gelukkig moesten prijzen door de Staatsen bevrijd te zijn, bleek voor dovemansoren te zijn bestemd (afb. 3).

Maar wat in 1632 het sterkst tot deverbeelding van ontwikkelde tijdgenoten zal heb-ben gesproken was ongetwijfeld de tweeherige bestuursvorm van Maastricht. Een con-dominium,waarb ij eenstad in haar geheel door tweesouvereinen gezamenlijk werd ge -regeerd en zowel de burgers als de leden van de magistraat tot twee verschillende natio-naliteitenbehoorden, waszowel in de Republiek alsin de Zuidelijke Nederlanden onbe-kend. Overigens behoorde tot de Zuidelijke Nederlanden slechtséén van de twee souve -reinen: de koning van Spanje alshertog van Brabant. Zijn partner, de bisschop van Luik, was de souvereine gezagsdrager in het kerkelijk rijksvorstendom van die naam, dat in 1548 buiten de BourgondischeKreis was geblevenen zijn neutraliteit ten aanzien van Brussel, zij het onvolledig en voortdurend bedreigd, had weten te bewaren. In Maastricht zelf was de tweeherigheid altijd de leidraad van het politieke denken en han-delen geweest. Nog steedsvormen schoorsteenstukken, waarop de beide souvereinenin ceremoniële kledij en toepasselijke symbolen hanterend staanuitgebeeld,de blikvangers in de magistraatsvertrekken van het stadhuis en het schilderstuk in de pronkzaal, de Prinsenkamer, wordt bekroond door de in gouden lettersgepenseelde spreuk: "Trajec-turn neutri domino, sed paret utrique': 'Maastricht behoort aan geenvan beide heren afzonderlijk maar gehoorzaamt hun tezamen' (afb. 4).

In de geschiedenisvan het ontstaan van destedenstoot men herhaaldelijk op condo-minia in enigerlei vorm.Merkwaardiger dan het bestaan van de Maastricht se tweeherig-heid isdan ook haar voortbestaan tot 1795.Dit is des te opvallender ,daar aan Luikse

(18)

zijde de prins bisschoppen onveranderd medesouverein bleven, terwijl aan Brabantse kant tot geheel verschillende belangensferen behorende souvereinen elkaar opvolgden : de hertogen uit het Leuvense Huis, de Bourgondiërs, de Habsburgers en tenslotte de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Ofschoon de beginfase van de tweeherigheid nog grotendeels in het duister ligt, moet als vaststaand worden aangenomen, dat haar ontstaan samenhangt met de rechten die de bisschop van Luik vermoedelijk reeds in de Karolingische tijd in de rijksstad Maastricht verworven heeft, meer in het bijzonder de rechten van tol en muntslag en immuniteitsrechten. Deze laatste hadden betrekking op zijn familia,d.w.z. allen die op enigerlei wijze van hem of van de Luikse domkerk afhankelijk waren.Oorspronkelijk waren deze rechten territoriaal bepaald maar ook toen de 'mannen van de bisschop' en de 'mannen van het Rijk' door elkaar woonden in de stad bleven zij bestaan.

In 1132 bevestigde Lotharius III een meer dan drie eeuwen oud gewoonterecht, dat namelijk alle inwoners en immigranten onder de jurisdictie van de koning staan en in de Sint Servaaskerk gedoopt en begraven worden, met uitzondering echter van degenen die tot de familia van de Luikse bisschopskerk behoren.Deze blijven aangewezen op de kerk van Onze Lieve Vrouwen hier vinden ook voor alle inwoners, waar zij ook wonen in de stad, de jaarlijkse seenden plaats. De kenmerken van de tweeherigheid: onverdeeldheid en tweedeling, tekenen zich in de twaalfde eeuw op kerkelijk gebied duidelijk af. De kans dat Maastricht op de duur geheel in het prinsbisdom zou opgaan werd illusoir toen koning Filips van Zwaben de stad in 1204 in leen gaf aan Hendrik I, hertog van Brabant. Na een reeks van competentiegeschillen en bloedige botsingen wist de prinsbisschop echter een volwaardige positie als medesouverein te bereiken in ruil voor zijn neutraliteit in de Brabants-Gelderse successieoorlog om het bezit van het hertogdom Limburg (1283-1288). In 1284 kwam een in de zgn. Oude Caerte bevestigd arbitrageverdrag tot stand, waarin de grondtrekken van het tweeherig bestel voor meer dan vijf eeuwen werden vastgelegd. Bisschop en hertog zijn rechtens de gelijkwaardige souvereinen, ieder met het recht van veto, van de territoriaal onverdeelde stad die in geval van oorlog tussen beide vorsten tot neutraliteit verplicht wordt. Zij hebben, ieder via zijn eigen schepenbank, de hoge rechtsmacht over respectievelijk de Maastrichte-naren van Luikse en Brabantse nationaliteit. In 1297 kwam men overeen dat deze door de nationaliteit van de moeder zou bepaald worden. Voor nieuwkomers werd de natio-naliteit eerst in de zestiende eeuw ondubbelzinnig vastgelegd: Luikenaar werden de-genen die in het prinsbisdom, Brabander allen die in de Habsburgse Nederlanden gebo-ren wagebo-ren. Tweeherig Maastricht besloeg overigens slechts een gedeelte, zij het het oudste, het grootste en verreweg het belangrijkste deel van de stad. De immuniteits-gebieden van de kapittels bleven erbuiten en eveneens het graafschap van de Vroenhof dat enkele aangrenzende dorpen en, als gevolg van de uitleg door de tweede ommuring in de veertiende eeuw, ongeveer een derde van het stedelijk territoir besloeg. In het

graafschapbinnen en buiten de muren werd recht gesproken door de Brabantse

sche-penbank van de Vroenhof die tussen einde zestiende en begin achttiende eeuw gevestigd was in een gebouw aan het Vrijthof en vervolgens verhuisde naar het vertrek van de Brabantse schepenbank in het stadhuis op de Markt.

Voor de hertog van Brabant betekende de belening met Maastricht een godsgeschenk dat hem door de wisselende fortuin van de successie-oorlog in het Rijk tussen Ottova n Brunswijk en Filips van Zwaben in de schoot geworpen was. Door haar ligging aan weerszijden van de Maasbrug beheerste de stad de belangrijkste handelsroute te land

(19)

...1... . ......, :. I l.\"\'tatu FOkTfZ:":..fl\~.11\ r s e ,

=-O'l é.~r·~/kl~'~~u!""U D " ,' : "1 1

5 Kopergravurevan Marius Cartarus (Rom e,ca. 1590) van hetbelegvan Maastricht doordeSpaanse

troepenin 1579.(Foto : Gemeent elijk eArchiefdienst Maastricht)

door de Nederlanden, de weg vanBrussel naar Keulen,en vormde zij een voortreffelij-ke uitvalsstelling voor. de Brabantseexpansiepolitiek in oostelijkerichting.In 1229 gaf Hendrik I de inwoners van Maastricht verlof - misschien een versluierd bevel - om hun stad door de bouw van een stenen muur veilig te stellen. Ook later, toen het condo-minium vaste vorm had aangenomen, heeft Brabant zijn overheersende positie op het gebied van de defensie nooit meer uit handen gegeven. De modernisering van het forti-ficatiestelsel medio zestiende eeuw werd vanuit Brussel geleid en in 1567 werd de mili -taire greep van de Brabantse medesouverein op de stad onontkoombaar. Toen in het jaarvan de beeldenstorm gebleken was dat de Maastrichtse magistraat minder oog had VOor de uitschakeling van de ketterij dan voor het behoud van de privilegiën en het voorkomen van een burgeroorlog, werd de stad voor het eerst in haar geschiedenis ge-dwongen een vast Brabants d.w.z. koninklijk garnizoen in te nemen. Bovendien be-paalde het tussen Margaretavan Parma en de prinsbisschop van Luik in 1567 gesloten concordaat, dat het garnizoen, onder bevel van een door Brussel te benoemen militaire gouverneur, de vesting voor beide souvereinen zou bewaren. Maastricht werd in de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog voor Willem van Oranje de 'sleutel van Bra-bant',voor de regering te Brussel de 'barrière de tous les Pays Bas'. In het lichtvan haarstrategische betekenis koos Parma in 1579 de stad als eerste aanvalsdoelin het ka-der van de reconquista (afb. 5). Uitgeroofd, ten dele ontvolkt en verwoest, werd zij

(20)

niettemin in de 'Spaanse' periode (1579-1632) een van de voornaamstemilitaire steun-punten en het vertrekpunt van Spinola's veldtochten naar het Rijnland. Onder de Staten-Generaal kreeg de versterking van de fortificaties na 1632een geheel andere di-mensie, zodat de vesting in de achttiende eeuw als de Boulevard des Pays-Bas bekend zou worden.

De toestemming, in 1229, om de stad met een stenen muur te omsluiten, had niet alleen militaire betekenis. De zinsnede in de oorkonde van 25april: 'wat zij in redelijk-heid voorschrijven beschouwen wij (hertog Hendrik) als rechtsgeldig' geeft de burgers ruime bevoegdheden, met name op het gebied van organisatie en belastingheffing. Hierdoor is het charter van groot belang geworden voor de ontwikkeling van Maas-tricht tot stad in juridische zin, een gemeenschap met rechtspersoonlijkheid die als zo-danig tot zekere hoogte zelfbestuur en wetgevende bevoegdheid heeft. Op deze weg is de oorkonde niet het begin maar wel een beslissende stap geweest. In 1224 blijkt voor het eerst duidelijk dat Maastricht twee schepenbanken - een Brabantse en een Luikse - rijk is, drie jaren later zijn twee stadszegels in gebruik en daarnagaat de universitas civium, de gemeenschap van de burgers, in toenemende mate een rol spelen in recht-spraak en bestuur. Een oorkonde van 1299, waarin verbodenwerd goederen in de dode hand te brengen, geeft waarschijnlijk een sinds het midden van de eeuw bestaande toestand weer: het verbod gaat uit van schouten, schepenen, burgemeesters, gezworen raden en de Maastrichtse gemeenschap in haar geheel.

De territoriale onverdeeldheid van Maastricht betekende niet, dat deze ook zonder meer op de samenstelling en bevoegdheden van het stadsbestuur van toepassing was. De onderscheiding in burgers van Brabantse en Luikse nationaliteit kwam het meest adequaat tot uitdrukking in de twee schepenbanken die aanvankelijk met de hoge en de lage rechtspraak en met bestuur en administratie waren belast. Naarmate de beharti-ging van de typisch stedelijke belangen in toenemende mate doorburgemeesters en ge-zworen raden, wederom voor helften samengesteld uit burgers van Brabamse en Luikse nationaliteit, werd overgenomen, heeft de eenheid van de burgerij het overwicht gekre-gen op haar tweedeling. Voor deze ontwikkeling is het bestaan van één stadhuis van bijzondere betekenis geweest. Volgens een getuigenis van schout en schepenen van Luikse zijde in 1243 was het domus communitatis, het huis van de gemeenschap, op gemeenschappelijke kosten van de mannen van de bisschop en de mannen van de her-tog gebouwd." Het stadhuis, dat op de Kersenmarkt terzijde van het vroegere Ro-meins castellum lag, wordt ook pretorium genoemd omdat het als rechtsgebouw van de beide schepenbanken in gebruik was, of domus civium, burgerhuis, waar burge-meesters en gezworen raden vergaderden. Zoals de naam reedsaanduidt, was dit eerste stadhuis in de volle zin van het woord een huis van en voor destedelijke gemeenschap en het voornaamste kader waarbinnen zich de eenwording van de twee categorieën van burgers heeft voltrokken.

Ofschoon tot de jaren zeventig van de veertiende eeuw de verhoudingen binnen het stedelijk overheidsapparaat niet geheel duidelijk en ook wisselendzijn, staat wel vast dat burgemeesters en gezworenen ten aanzien van hun benoemingen hun taakvervul-ling bij de behartiging van typisch stedelijke belangen min of meer als een aanhangsel van de schepenbanken moeten worden beschouwd. Het privilegevan 1379 betekent in dit opzicht een breuklijn. Terwijl de schouten en schepenen alsvoorheen door de sou-vereinen voor het leven worden aangesteld, kiezen voortaan deambachtsgilden jaarlijks in vrijheid één burgemeester en vier gezworen raden zowel van Brabantse als van

(21)

6 Gevelsteen met het opschrift: 'INDE LANSCROON' en een voorstelling van hettweeherig bestuur door één kroon en twee scepters. Het gebouw uit het eind van de 14de eeuw is afgebroken; de steen zelf werd herplaatst in het pand Grote Staat 15.(Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Maastricht)

Luikse nationaliteit. Dit dubbelcollege vormt een onverdeelde Raad, het hoogste ge-zagsorgaan in de stad. De schepenbanken staan erbuiten, al nemen zij aan de be-raadslagingen deel in'zaken waarbij een van de souvereinen betrokken is. Nog in het-zelfde jaar wordt 'dat outste verdraichbueck dat inder Lanscroine gemaict iS'1O aange-legd, - het eerste deel van de nagenoeg volledige reeks raadsbesluiten tot 1795 die in het Stadsarchief worden bewaard - en in 1380 verschijnt het Statutenboek, een codifi-catie van het in Maastricht geldende recht. De hoogst belangrijke tekst is, buiten de schouten en schepenen om, vastgesteld door burgemeesters, gezworenen, ambachtsgou-verneurs en de hele gemeente van Tricht, en Raad en gemeente 'willen den armen ghe-daen hebben als den riken ende den cIeynen als den groten van ons';'!

Het opduiken van de naam 'de Lanscroon' waar men in 1379 de vergaderingen van de Raad in het 'verdraichbueck' begon te notuleren (afb. 6), betekent dat men ten aan-zien van het stadhuis reeds een voorschot op de nieuwe situatie genomen had. Evenals in Luik verlieten ook in Maastricht burgemeesters en gezworenen het 'huis van de ge-meenschap' dat zij medio dertiende eeuw tezamen met de schepenbanken hadden be-trokken. Omstreeks 1370 schijnt de bekrompen behuizing aan de Kersenmarkt door beide partijen als een last te zijn ondervonden want kort voor 1377 verhuisden de sche-penbanken naar het patriciërshuis 'de Mayo' of 'de Meye', destijds in de Muntstraat en schuin tegenover het pand 'de Lanscrone' in de Sint Jorisstraat, dat omtrent dezelf-de tijd door burgemeesters en gezworenen in gebruik genomen werd.Het tussenliggend

(22)

7 Schematische voorstelling van het Maastrichtse stadsplan.datin 158 7 werdopgestelddoor Simon de Bel/omonte. Op dezepentek ening zijn de verschil/ende stedelijke overheidsgebouwen aangeduid: rechts in hetmiddende Lakenhal(Forum rerum venalium) en deGevangenp oort (PortaCaptivorum) en ten zuid-oos tendaarvan hetouderaadhuisin het pand 'deLanscroon • (DomusSenatus)en het Ding -huis(Praetorium ). (Parijs:Biblioth èque Nationale)

(23)

pleintje, waar vóór een stenen kruis bankroetiers te pronk stonden, werd het bestuurlijk centrum van de stad, de stad bij uitstek. De Sint Jorisstraat en het zuidelijk gedeelte van de Muntstraat staan sinds de achttiende eeuw bekend als de Grote en de Kleine Staat.

Het huis 'de Mayo' werd onder het bewind van Karel de Stoute ca. 1470 van de grond af herbouwd en een halve eeuw later nogmaals, nu in een overgangsstijl van de late gotiek naar de renaissance, vernieuwd. Het hoge met een wachttoren bekroonde zadeldak van het Dinghuis is op het bekende stadsgezicht van Simon a Bellomonte dui-delijk te onderscheiden (vgl. afb. 2). Hier waakten schouten en schepenen over de rech-ten van hun respectieve souvereinen en hanteerden zij de hoge justitie met betrekking tot misdaden en onroerend goed, voor hun respectieve onderdanen, de Maastrichte-naars van hetzij de Luikse hetzij de Brabantse nationaliteit. De Lanscroon daarentegen was zeker geen monumentaal pand, ook niet toen een aangrenzend stenen huis 'de Liebaert' erbij getrokken werd.Het zal ternauwernood tussen de gevels in de Sint Joris-straat zijn opgevallen. Reisbeschrijvingen zwijgen over het gebouwen de enige bekende afbeelding van het 'domus senatus' is een schets in enkele lijntjes op een plattegrond van de binnenstad uit 1587 (afb. 7).12Het omvatte een vertrek voor de vergaderingen van de onverdeelde Raad, een dingkamer voor het eveneens onverdeelde lage gerecht van burgemeesters en gezworenen dat bevoegd was voor lichtere vergrijpen en conflic-ten over roerend goed en handelszaken, de werkkamer van de beide peymeesters - van iedere nationaliteit één -, de secretariskamer, kerkers, opslagruimten en bovendien een gelagkamer. De Lanscroon deed nl. ook dienst als stadstaveerne en dit toont duidelijk hoe klein in middeleeuws Maastricht de afstand was tussen burgers en stadsbestuur, hoezeer ook de bescheiden Lanscroon een domus communitatis,een huis van en voor de stedelijke gemeenschap, was.

Bijna drie eeuwen bleef de Lanscroon het stadhuis van Maastricht. Hier vielen de beslissingenover het welzijn van de stad al behield het Dinghuis als zetel van de hoge justitie van de souvereinen de eerste plaats onder de overheidsgebouwen. Toch is de vergaande democratisering van 1379 niet onveranderd overeind gebleven daar de vrije koppeling aan nogal·bekro mpen belangengemeenschappen als de ambachtsgilden tot onwerkzame toestanden leidde. Het zgn. Nieuw Regiment van 1428herstelde het even-wicht door in navolging van Luik getrapte verkiezingen in te voeren, waarbij nieuwe, door de souvereinen voor het leven benoemde functionarissen, de latere commissaris-sen-instructeurs, een sleutelpositie innamen. Toch bleef het stedelijk overheidsapparaat tot 1580, toen een volkomen andere situatie haar intrede deed, gekenmerkt door trek-ken van de corporatieve democratie die in het prinsbisdom Luik tot volle ontwikkeling gekomen was. Wanneer belangrijke zaken aan de orde waren moesten schouten en schepenen, soms ook vroegere leden van de Raad en de commissarissen-instructeurs, zich in de Lanscroon vervoegen. Bij beslissingen over kwesties van levensbelang voor de stad, zoals oorlog en vrede maar ook bijv. accijnzen, vergaderde de onverdeelde Raad tezamen met de twee schepenbanken in de Lakenhal, de krachtcentrale van de lakenexport, tot medio zestiendeeeuw de bron van de stedelijke welvaart. In zulk geval gaf de mening van de meerderheid van de23op de Zaterdagsmarkt voor de hal verza-melde ambachtsgilden de doorslag zodat men de Lakenhal in zekere zin als het derde stadhuis van Maastricht in de middeleeuwen kan beschouwen. Tenslotte was er de Schuttenhof aan de Bouillonstraat, waar de schutterijen, de militaire macht van de stad Zolang hier geen permanent garnizoen lag, hun oefeningen hielden.

(24)

Het voortbestaan van de tweeherigheid, eeuwen nog nadat de komst van de Bour-gondiërs het machtsevenwicht tussen de beide souvereinen voorgoed verbro ken had, kan aan verschillende factoren worden toegeschreven, bijv.de taaiheid van het legali-teitsbeginsel en de positie van het prinsbisdom Luik, dat als rijksvorstendom buiten de Nederlanden gebleven was. Maar ook aan de hardnekkigheid waarmee de Maastrichte-naars zich voor de handhaving van het condominium en alles,wat het aan identite itsbe-sef en handelingsvrijheid vertegenwoordigde, hebben ingezet. Maastricht heeft dan ook geen deel gehad aan de ontwikkeling die in de veertiende eeuw van de landenvan de bisschop het Luikse vaderland maakte. Vanaf de Vrede van Fexhe(1316) hield destad zich buiten de Luikse stedenbonden, evenmin nam zij zitting in de Statenvan het pr ins-bisdom.Ook het democratiseringsproces maakte geen inbreuk op de stedelijke politiek die in vaste trouw aan beide souvereinen de beste waarborg zagvoor het voortbestaan van de tweeherigheid. Maastricht had er, in 1407 en 1408, tweezware belegeringen door de Luikenaars en van 1465 tot 1492 een afwisseling van koudeen hete oorlogvoor over om deze politieke leidraad consequent te blijven volgen.

Gevaarlijker nog was de dreiging die uitging van de centralisatiepolitiekvan Karel V, gelijktijdig hertog van Brabant en keizer van het Duitse Rijk. In 1530 bevestigde hij de Gouden Bul van roomskoning Karel IV, die in 1349 Brabant en de Landen van Overmaas aan de competentie van de rechterlijke organen van het Rijk had onttrok-ken. In de oorspronkelijke bul werd Maastricht niet met name genoemd en de burgers bleven dan ook als vanouds hun recht in hogere instantie zoeken bij de schepenbank van de vrije rijksstad Aken en, vanaf 1495, bij het rijkskamergerecht. De Confirmatie van de bul in 1530 verbood niet alleen de rechtsgang van Maastrichtse burgers, zowel die van Brabantse als die van Luikse nationaliteit, naar het Rijk maar lijfde de sta d in haar geheel formeel bij Brabant in en wees met nadruk de Raad van Brabant te Brussel als de hoogste rechterlijke instantie aan. Deze oekaze, die het condominium volkomen ontkrachtte, stuitte op heftig verzet van prinsbisschop Everard van der Marck en gaf aanleiding tot een bloedige opstand in de stad. Tenslotte verduidelijkte Karel V, dat de Confirmatie van 1530 geen inbreuk maakte op de rechten van de prin s-bisschop en de privilegiën van Maastricht. Appelleren op rijkscollegesbleef verboden maar in plaats van de in 1530 voorgeschreven rechtsgang naar Brussel werd bepaald , dat jaarlijks twee commissarissen uit Brussel en twee uit Luik naar Maastricht zouden reizen om in het Dinghuis in hoogste instantie recht te spreken. Het recht om niet voor een buitenstedelijke rechter gedaagd te worden, het jus de non evocando, was gered en kreeg nog meer reliëf daar de geestelijkejurisdictievan de bisschop hierinfeitew ei-nig of niets meer te betekenen had.

Na de fatale bestorming in 1579 ontsnapte Maastricht opnieuw aan incorporatie in de Habsburgse Nederlanden. Wel moet de stad krachtens deordonnantiesvan januari 1580 een gedeelte van haar autonomie prijsgeven en was het gedaan met de relatieve democratie zoals die twee eeuwen had gefunctioneerd.Desituatievanvóór 1379 keerde terug: voortaan behoren tot de ongedeelde - de Indiviese - Raad niet alleen detwee burgemeesters en acht gezworenen van beide zijden maar ook de Luikse en Brabantse schouten en schepenen. De commissarissen van de hertog en de prins bisschop behou -den hun rechterlijke functie maar zullen bovendien jaarlijks, later om de twee jaren, alle leden van de Indiviese Raad behalve de twee voor het levenbenoemde hoog schou-ten herinstallerenof vervangen. Vergeleken met de situatie in Roermond enVenlowaar de schepenen en gezworen raden hun ambt voor het leven bekleedden en bij coöptatie

(25)

werden aangevuld, schijnt deze periodieke vernieuwing een ernstige aanslag op de mid-deleeuwse autonomie te zijn maar dit blijkt meer theorie dan werkelijkheid te zijn ge-weest. Aan hun nieuwe bestuurlijke taak danken de commissarissen de naam van commissarissen-deciseurs.Zij benoemen eveneens - steeds in tweetallen - de gouver-neurs van de ambachten en alle stedelijke beambten tot boden en magazijnbedienden toe. Deschutt erijen worden opgeheven, de ambachten verliezen alle politieke invloed. In de ordonnanties van 1580 wordt de inrichting van het stadsbestuur voor de twee laatste eeuwen van het condominium vastgelegd. De overgang van Maastricht aan de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden in 1632 zal weliswaar de bestuurlijke praktijk diepgaand beïnvloeden maar de structuur van de magistraat niet wezenlijk veranderen.

De voorwaarden waarop Maastricht op 22 augustus 1632 capituleerde, waren ingege-ven door de wens goede relaties in stand te houden met het neutrale rijksvorstendom Luik en hierdoor de verbinding via de Maas met de toenmalige bondgenoot Frankrijk open te houden. Daarnaast en vooral door het voornaamste doel van de veldtocht:de katholieke bevolking van de Zuidelijke Nederlanden tot opstand tegen het Spaanse be-wind en tot aansluiting bij de Republiek te bewegen.Het verdrag hield een voortzetting in van de tweeherigheid, in feite tot aan de Franse Revolutie. De Staten-Generaal tra-den uitsluitend in de rechten van de koning van Spanje als rechtsopvolger van de hertog van Brabant, zij zullen de stad 'gouverneeren samentlijck metten voorsz. Bisschop ende Prince van Luick als eenen staet ende provincie particulier, verscheyden van andere sta-ten ofte provincien van beyde de voorsz. heeren,gelijck voor desen den Bisschop ende den Koning van Spangien de selve stadt gegouverneert hebben'.13Dit betekende o.m.,

dat de stad in normale gevallen verschoond bleef van landelijke belastingen en dat haar burgers evenmin als voorheen aan de rechtsmacht van buitensteedse colleges, met name de Luikse schepenbank en de Conseil Privé van de prinsbisschop,de Raad van Brabant te Brussel en - na 1632- de Raad van Brabant te 's-Gravenhage, onderworpen wa -ren. Stilzwijgend handhaafde het verdrag het instituut van de commissarissen-deciseurs, die - vanaf 1644 in de even jaren - als gevolmachtigde gezanten van de prinsbisschop en de Staten-GeneraalMaastricht bezochten. Nadrukkelijk wordt echter vastgelegd, dat de gereformeerde religie 'sal voortaen vryelijck ende publijckelijck ghepredickt ende ge-oeffent worden', terwijl in de kerken, kloosters en overal 'de publique excercitie van de roomsche catholijcke religie sal blijven soo d'selve tot noch toe geexerceert is ge-weest'.14 Anders dan in andere steden hield de toegezegde verdraagzaamheid stand.

Maastricht was tot 1795 de enige stad in de Noordelijke én Zuidelijke Nederlanden, waar de openbare eredienst aan katholieken en protestanten officieel was toegestaan, Waar het verschil tussen stadskerk en schuilkerk, tussen vrijheid van godsdienst en ge-duId worden in het leven van iedere dag kon worden geproefd.

Natuurlijk blijkt de situatie veel gecompliceerder en minder harmonisch te zijn dan het, niettemin bijzonder gunstige capitulatieverdrag doet verondersteilen. Richtsnoer VOor de politiek van de Staten-Generaal ten aanzien van de tweeherige stad en in het bijzonder de beide religies was een zo strikt mogelijke toepassing van het pariteitsbegin-sel. Dit stelde weliswaar paal en perk aan de agressieve zendingsijver van predikanten als Ludovicus, Maresius en Johan van Hamerstede, die de stad zonder veel omhaal van 'paepsche superstitiën' dachten te ontdoen, maar moest voor het overige wel steedsin het nadeel uitvallen van de katholieke meerderheid die tot dan toe op gebieden als ere-dienst en kerkenbezit, onderwijs en armenzorg maar ook rechtspraak en bestuur een

(26)

monopoliepositie had ingenomen.Op grond van dit pariteitsbeginselwerd vanaf 1635 de Brabants-Staatse helft van de lndivise Raad uit gereformeerden - aanvankelij kdus

uit nieuwkomers van boven de grote rivieren - samengesteld, zodat een voor ongeveer

90070 katholieke bevolking voor de helft door andersdenkenden vertegenwoordigd

werd. Deze onevenredigheid, waarvan men zich overigens eerst in de achttiende eeuw

onder invloed van de Verlichting en de patriottenbeweging politiek bewustwerd,deed zich ook voor bij de ambachtsgilden. Van de twee 'gouverneurs' die alsvoorzittersvan iedere corporatie optraden moest één katholiek en de ander, voor zover beschikbaar,

van de gereformeerde religie zijn. Bovendien hadden de Staten-Generaal alsopvolger

van de Brabants-Spaanse medesouverein de supervisie over de kloostersin de stad en over het kapittel van Sint Servaas, waarvan zij de proostdij en de in de oneven maan-den vrijkomende prebenmaan-den aan de meestbiemaan-denmaan-den vergaven d.w.z. verkochten. Zoals

elders in de Republiek gebruikelijk, werd de opbrengst van deze transacties voor de oprichting en instandhouding van gereformeerde scholen, weeshuizen en andere kerke-lijke instellingen aangewend.

Dat deze voorrang van een minderheid, de belijders van een religie die wezensvreemd

was aan de grote massa van de na 1579 grondig gerekatholiseerde burgerij, tot s pannin-gen leidde, ligt voor de hand. Daarbij kwam, vooral in het eerste kwart eeuw na 1632, een agressieve vorm van geloofsijver, zowel van de zijde van predikanten, die Maa

s-tricht als een veelbelovend missiegebied beschouwden, als van kloosterlingen die hun gereformeerde medechristenen op weinig zachtzinnige wijze vanaf de kansel te lijf gin-gen. Toch isvan daadwerkelijk verzet tegen het Staatse bewind op enkele incidenten

na weinig gebleken. Het meest bekend is wel de barbaarse repressie, in 1638,vaneen poging om de vesting in handen van het Spaanse leger te spelen maar barbaarser dan wat in dergelijke situaties in de zeventiende eeuw placht te geschieden was zij niet en bovendien werd het proces voor de krijgsraad en niet voor een van de schepenbanken gevoerd.Hoewel zonder enig enthousiasme, gehoorzaamde de katholieke bevolkingde haar door God gestelde overheid dan maar bijzonder vriendschappelijkschijnen de be-trekkingen over en weer niet te zijn geweest. Papisten en geuzen gingen elkaar uit de

weg en in 1667 rapporteerde een commissie uit de Raad van State dat de katholieke

Maastrichtenaars om godsdienstige motieven gewoon waren 'den Staetvan desen lande

te haeten'.15 Maar, zoals wij nog zullen zien, deze commissie had ten aanzien van

Maastricht bepaalde plannen waarin een onbetrouwbare bevolking wonderwel paste.

Overigens werd naar de mening van het gewone volk niet gevraagd, evenmin als dit

vóór 1632 het geval was geweest. De regenten lieten zich door verlangensen emoties

van de basis slechts beïnvloeden zodra gevaar voor rust en orde dreigde ofdes ouverei-nen erin gemoeid werden. Dat ook in de kring van het katholieke regentenpatriciaat wrevel en onvrede niet ontbraken, is aannemelijk al was het alleen maar vanwegede

beperking van het aantal functies en ambten waarvoor zij na 1632 in aanmerking k

wa-men. Tot verzet of dwarsliggerij hebben dergelijke gevoelensechter niet of nauwlijks

geleid.

Hoe dan ook, allen die verlangend naar een restauratie van het Spaansgezag mo

ch-ten uitzien, zal het duidelijk zijn geweest dat verzet uitziehtsloos was. Het Staatse garni-zoen dat vanaf 1632 vorm gaf aan het machtsoverwicht van de Brabantsemedesou

ve-rein was veel sterker dan de permanente krijgsmacht die op grondvan het Concordaat van 1567 in de voorafgaande periode de belangen van Brussel en Madrid in Maastricht

(27)

8 Ceremoniële Stadskan: 18 van zulke wijn -kannen werden rond 1700 door detingieterWillem Adolphivervaardigdenzebevindenzich mom en-teel in het Bonnefantenmuseum te Maastricht (/6) en in de Secretariskamer (2). (Foto: Openbare

Werken Maastricht)

4000 tot 5000 personen,ongeveer een derde van de burgerbevolking - was meer dan voldoende om rust en orde te bewaren en een eventueel dwarsliggende medesouverein in toom te houden.

Het garnizoen was ook de kurk die de welvaart van de stad drijvende hield. Welis-waar kwam een aanzienlijk gedeelte van de kosten - met name bijv. de logieskosten - ten laste van de stad maar dit geld kwam evenals de door Den Haag betaaldesoldij toch weer grotendeels bij de burgerij terecht. Stadsfourier De Lenarts had eind acht-tiende eeuw alle reden op te merken dat de inkwartiering, hoe drukkend ook, moet be-schouwd worden als·' eene goudmyn voor de neringh; zy doet de winkels floreeren en het geld in omloop komen'.16 De spectaculaire uitbreiding van de vestingwerken bui-ten de stadsmuur in de periode van 1632 tot de Vrede van Munster en het onderhoud ervan in de volgende jaren kwamen voor rekening van de Staten-Generaal en beteken-den een verruiming van de werkgelegenheid. In dit opzicht trouwens was de aanwezig-heid van een opeenhoping van voor hun tijd redelijk goed betaalde militairen uitermate bevorderlijk voor ambacht, horeca en huisarbeid. Brouwers, linnenwevers, leerbewer-kers en wapensmeden, o.a. de vervaardigers van de befaamde Maastrichtse sierpistolen, waren voor hun debiet goeddeels afhankelijk van het garnizoen. Hierbij moet dan wel bedacht worden, dat de financiële verplichtingen van de stad op het gebied van de de -fensie de accijnzen en daarmee de prijzen opdreven, zodat exportindustrieën in Maas-tricht, evenmin als in andere besloten vestingsteden, niet meer tot bloei kwamen. Dat de magistraat de betekenis van het garnizoen naar waarde wist te schatten blijkt indirect ook uit de prachtige tinnen stadskannen die in opdracht van de Indivise Raad door de'cannegieter' Willem Adolphi na zijn opname in het cremersambacht (1690) werden vervaardigd. De pronkstukken dienden nl. om naast de comrnissarissen-deciseurs en andere hoge bezoekers de militaire gouverneur bij passende gelegenheden met een 'schenkagie' van uitgelezen wijn te bedenken (afb. 8).

(28)

9 Kopergravure uit 1649in de Stedenatfas van Johan Blaeu, waarop de stad Maastricht met de

vestingwerken uit de periode1632-1645 te zien zijn. (Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Maastricht)

In het algemeen trouwens schijnt de welvaart na een diepe inzinking in de jaren 1632-1640 snel te zijn toegenomen, al gold dit slechts voor beperkte groepen van de be-volking. Het inwonertal klom naar schatting van ca. 15.000 in 1632 tot ca. 25.000 in de periode 1680-1690. Een belangrijke factor in het groeiproces na 1640 was de opbloei van de Maashandel tussen Luik, centrum van metaalindustrie en mijnbouw en wapen-smidse van Europa, en Dordrecht, stapelhaven op de weg naar de rijke Hollandse han-delssteden. Omstreeks 1650 begint de grote bouwbedrijvigheid in het Stokstraatk war-tier terzijde van de Maaskade, waaraan schippers en kooplieden een groot aandeel blij-ken te hebben.Van hun welstand legt de na de oorlog prachtig gerenoveerde wijk een welsprekende getuigenis af.

Toch was in de Republiek niet iedereen gelukkig met het bezit van de verre en, na

de herovering van Roermond en Venlo in 1637 door de Spanjaarden, geïsoleerde

ka-tholieke stad in het zuiden. In het eerste stadhouderloze tijdperk (1650-1672) ging de belangstelling bij voorkeur uit naar de grote vaart en de overzeese gebiedsdelen. Het gevolg was dat na de vrede van Munster de kosten verbonden aan de vloot die de mar i-tieme belangen moest beschermen verhaald werden op de uitgaven voor het landleger

en de vestingen.Tussen 1632 en 1645 werd het zwaartepunt van de verdediging van

Maastricht verlegd naar een krans van nieuwe fortificaties buiten destadsmuur : hoorn -werken, bastions, halve manen en andere buitenwerken (afb. 9), maar na dat laatste

(29)

jaar werd dit stelsel voorlopig niet meer uitgebreid en ternauwernood onderhouden.

Een stroming onder de Hollandse regenten wilde echter verder gaan en zich van de vesting ontdoen, vooral toen de bewoners de zegeningen van het bewind van de nieuwe medesouverein maar matig bleken te waarderen. Uit deze hoek vooral kwamen de ge-ruchten over een aanstaande afstand van Maastricht aan Spanje of Frankrijk of over ruil tegen een belangrijke stad als Duinkerken. Het meest onverhuld treedt de tegen-stroom aan het licht in 1667, toen de commissie van de Raad van State die periodiek de generaliteitslanden en daarnaast ook Maastricht bezocht, het voorstel deed om de vesting te ontmantelen met uitzondering van de voorstad Wyck en de aanleg van een

halve maan,voorzien van een zware geschutsbatterij, op de Maasbrug, waartoe een

ge-deelte van de binnenstad moest worden afgebroken.

Het feit, dat het rapport van de gecommitteerden het licht zag drie jaren na de

vol-tooiing van hetstadhuis waaraan de hoge regering ook financieel een overwegend

aan-deel had gehad, is reeds een aanwijzing dat hun voorstel een minderheidsstandpunt ver-tegenwoordigde en dat sprake was van een alles bijeen bescheiden tegenstroom. In feite peinsde men er in officieel Den Haag niet over Maastricht op te geven. Naarmate de expansiedrangvan Frankrijk naar het noorden steeds dreigender proporties aannam za-gen de Staten-Generaal en de Raad van State in toenemende mate de vesting als een

vooruitgeschoven schokbreker van vijandelijke aanvallen. Het voorstel van 1667 werd

dan ook op deze grond door de gecommitteerden van de Raad van State in 1669

ge-kraakt, daarnaast omdat het 'de stadt niet alleen seer soude deformeeren maer oock

wegens de incoop der huysen tot exessive costen komen te loopen'.17 Het plan was

daarmee van de baan en over de geruchten van een afstand van Maastricht werd vóór

1673 niets meer gehoord. Zozeer vertrouwde men op dit bolwerk, dat de

Staten-Generaai begin 1672 niet minder dan 11.000 man, bijna de helft van het veldleger van

de Republiek, binnen de muren van de vesting samentrokken.

Lokaal patriottisme, opgewarmd door economische groei, het saamhorigheidsgevoel van de raadsverwanten der Brabantse en Luikse magistraatshelften, de waarde die de Staten-Generaal hechtten aan het trotse bezit van hun vooruitgeschoven bolwerk in het zuiden tekenen de sfeer waarin het stadhuis - voor een stad van middelbare omvang

eerder een paleis dan een raadhuis - in de jaren 1659-1664op het grote, vrijgelegde

marktplein tot stand kwam.Een sfeer die doet denken aan de bouwers van de Franse

stedenmaquettes, die niet alleen het militaire doel dienden maar ook, door een

functio-neel overbodige uitbeelding van de woonstraten,kerken en andere openbare gebouwen,

het prestige van hun opdrachtgevers verhoogden.

Overigens was aan de bouw van een stadhuis dat de Lanscroon en het Dinghuis moest vervangen alleen reeds om utiliteitsredenen niet meer te ontkomen. In 1584 al klaagde men in de Indiviese Raad over de hoge kosten van onderhoud en in 1593 bleek 'deser Stadt huys van der Lanscroone zeer ruyneuse, in vuegen dat te besorghen is 't

selve eens subitelijck op eenen hoop te vallen'.18 Ook het besluit, ruim zestig jaar

la-ter,om het nieuwe stadhuis op de Markt te bouwen is niet uit de lucht komen vallen.

Reeds in 1593 achtte men het toen nog door de stadsmuur uit de dertiende eeuw door-sneden marktplein hiervoor de meest geschikte plaats want besloten werd te

onderzoe-ken of het mogelijk was de laonderzoe-kenhal te verbouwen 'tot exercitie vanden magistraet ende

gerichten'.19Ook in dit geval bleek de volkswijsheid dat krakende wagens een lang

le-ven beschoren is, geen loze spreuk te zijn. De ruïneuze Lanscroon bleef tot 1662 de

(30)

10 Aquarel door J. Lefe bvre uit het midden van de 19de eeuw met eengeromantiseerdevoor -stelling van het Dinghuis. (Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Maastricht)

l

II Detail vaneenkopergravurevan een stads-plattegrond in het werk 'Civitates orbisterrarum lIl' van Braun en Hogenberg(1588), waarop het verloop van de eerste stadsomwallingen di!ligging van demarkten de Lakenhal zichtbaarzijn

de stad. Het Dinghuis was aanmerkelijk solider maar de donkere smalle zalen zullen voor de schepenen en in het algemeen voor de regenten in de zeventiende eeuw niet zo aantrekkelijk zijn geweest (afb. 10). De overlast die de schepenbanken er tussen 1632 en 1642 van een naast de gerechtszaal gevestigde officierswacht ondervonden ,dwong hen naar het voormalige refugiehuisvan de heren van Elsloo, de Poort vanGaver, uit te wijken. In 1642 keerden de schepenen naar het Dinghuis terug maar kort voor de voltooiing van het stadhuis schijnen zij nog hun intrek in de voormaligePoortvan Re-kern te hebben genomen. De Lakenhal tenslotte, die door de neergang van de laken-industrie sinds 1579 iedere economische betekenis had verloren, kwam evenmin voor verbouwingtot zetel van de magistraat in aanmerking (afb. 11). Alle pogingen vanhet stadsbestuur om de vroegere motor van het economischeleven weer op gang te bren-gen, waren mislukt. Medio zeventiende eeuw werd 'de halle' alsopslagplaa ts envoor minder oorbare doeleinden gebruikt. Het gebouwencomplex was totaal vervallen en hetzelfde gold voor de dertiende eeuwse stadsmuurdie op dit punt de Zaterdagsmar kt diagonaalsgewijs scheidde van de Houtmarkt en de Boschstraat. Ook als reservelinie wasdeze muur, zoalso.a . in 1579 gebleken was, volstrekt ondeugdelijk (afb. 12).

Op 31 mei 1655 besloot de Indiviese Raad aan de Staten-Generaal en depr insbis-schop toestemming te vragen om op de Markt een nieuw stadhuis te bouwen en even-eensom de Lanscroon en het Dinghuis,'oude ende ruyne dreygende huysen' , te verko-pen.20 De heren schijnen nogal zeker van hun zaak te zijn geweest want met het

vrij-leggenvan het marktplein werd aanstonds een begin gemaakt. De hinderlijke restanten van de stadsmuur , de Leugenpoort, de Gevangenpoort waar in de zestiende eeuw doopsgezinden en calvinisten en later weerspannige militairen hun vonnis hadden

(31)

af-j

,

I

.

J I,

;

12 Kopergravure uit1583in het werk 'Civitates orbis terrarumIJ'van Braun en Hogenberg. van de herovering van de stad Maastricht door de Spanjaarden op de Duitse bezettingsmacht in1576,met ge -zicht op de Markt, de Lakenhal en de Gevangenpoort. (Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Maastricht)

13 Pentekening uit1669door Valentijn Klotz met een gezicht op de Hoogbrugstraat in het stadsdeel Wijck, gezien vanuit het oosten.De lemen vakwerk gevels werden tijdens de geleidelijke stadsvernieu-wing in de tweede helft van de 17de eeuw merendeels door stenen gevels vervangen. (Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Maastricht)

(32)

gewacht, de Lakenhal met de Markttoren vielen achtereenvolgens onder de sloop-hamers. Deze kaalslag waardoor de Zaterdagsmarkt en de Houtmarkt tot één groot plein werden samengevoegd, betekende de spectaculaire afsluiting van een reeks stede-bouwkundige voorzieningen in de eerste helft van de zeventiende eeuw. De brand van 1612, toen alle huizen langs de zuidzijde van de Brusselsestraat in vlammen opgingen, was aanleiding voor het uitvaardigen van een hele reeks verordeningen met het doel door een verstening van de meestal uit hout en leem opgebouwde vakwerkgevels het brandgevaar in de toekomst te beperken (afb.13).Maar eveneens had men hiermee de bevordering van het stadsschoon, "t gemeen prospekt, cyraet ende welstand, die men in wel gepoliceerde steden behoort waer te nemen', op het oog. Zo moesten vanaf 1621 de eigenaars van huizen aan het Vrijfhof bij vernieuwing van de gevels een afwisseling van natuursteen, baksteen en mergelblokken toepassen, het grondpatroon dus van de zgn. Maaslandse renaissance." Ook werden, door de afbraak van verkrotte huizen, leegstaande kapellen, zoals die van St. Amor en St. Leonard, en nutteloos geworden fragmenten van de eerste ommuring, enkele straten en pleinen verbreed en vergroot. Rond 1640 bijv. werd het poortgebouw voor de oprit van de Maasbrug afgebroken en de Vissersmaas in de richting van de rivier uitgebreid.

Hoeveel waarde het stadsbestuur hechtte aan de situering van het stadhuis midden op de Markt blijkt uit de processen die de magistraat zich op de hals haalde om de nodige onteigeningen van particuliere huizen te kunnen uitvoeren. Bij de afwikkeling van deze voor die tijd uitermate gevoelige kwestie werd zelfs de Secrete Raad van de bisschop in Luik betrokken.Wellicht staat hiermee in verband dat deze op 1 april 1659 de voorbereiding van de bouw stopzette omdat kanselier en raden de voorkeur gaven aan een situering van het stadhuis in de lengteweg aan één zijde van het plein,n situe-ring welke in 1714 door de Luikenaren werd toegepast bij de bouw van hun nieuwe stadhuis 'Ia Violette'.Het bouwverbod werd na vier dagen opgeheven, toen de Secrete Raad zich had laten overtuigen van de noodzaak het stadhuis 'in forma quadrata te stellen in 't midden van de Merck'i-"

De aanvraag van de bouwvergunning in 1655 was het sein voor een opvallende activi-teit van de magistraat, waarbij de katholieke en de gereformeerde regenten niet voor elkaar onderdeden.Terwijl de consulaire agenten van de stad druk lobbyden in Den Haag en Luik, vertrokken voortdurend deputaties naar het Binnenhof en het bisschop-pelijk paleis om de vertegenwoordigers en ambtenaren van beide souvereinen door mid -del van geschenken en 'civiliteyten' voor de plannen te winnen. De oud-burgemeester van Luikse zijde Franciscus de Grati declareerde voor reis- en verblijfkosten de voor die tijd geenszins onaanzienlijke som van 3310 gld. maar hij had dan ook succes: op 8 september 1657 gaven Hunne Hoogmogenden de gevraagde vergunning, op 15 okto-ber gevolgd door het octrooi van de prinsbisschop van Luik, waarvoor vooral de ge-zworene van Luikse nativiteit Peter Slanghen zich had ingespannen.

Aan De Grati komt ook de eer toe tijdens zijn langdurig verblijf in Holland (augus-tus 1657 - januari 1658) de architect Pieter Post bij het project betrokken te hebben. Pieter Post had overalhoge relaties maar het motief hem de opdracht te gunnen was voor de Indiviese Raad ongetwijfeld de internationale faam van de bouwmeester die reeds een aantal belangrijke bouwwerken op zijn naam had, zoals het Mauritshuis, het Huis ten Bosch, de reconstructie van de Statenzaal aan het Binnenhof en, vooral, 'het achtste wereldwonder', het stadhuis van Amsterdam, dat hij tezamen met Jacob van Campen zojuist (1655)had voltooid. Na zijn aankomst, in gezelschap van de secretaris

(33)

van Brabantse zijde De Quaede, in Maastricht, volgde een reeks van conferenties met de bouwcommissie van de magistraat, waaruit op 3 juni 1659 het raadsbesluit resulteer-de om volgens het bestek van Pieter Post 'in Goresulteer-des naeme fondamenten aen te legg-hen',24Op 21 juli werd namens de Staten-Generaal de eerste steen gelegd door de Bra-bantse hoogschout Johan Groulart. De hoogschout van Luikse zijde De La Montaigne is vrijwel zeker bij de plechtigheid aanwezig geweest maar te bewijzen is dit niet omdat het rolregister van de Luikse schepenbank verloren is gegaan. Intussen waren na de ge-bruikelijke bekendmaking in de kerken de vervallen en overbodig geworden Schutten-hof en het annex aan de Lanscroon gelegen huis 'de Liebaert' in 1658 publiek verkocht. De Lanscroon zelf wisselde eerst in 1664 van eigenaar. Aan het feit dat de verkoop van het Dinghuis niet doorging, danken wij waarschijnlijk het behoud van dit monument. Het bleef voor allerlei doeleinden in gebruik, o.a. als gevangenis, als leube van het lakenweversambacht, apotheek, telefoonkantoor, museum en thans als kantoor van de V.V.V.

Op de toren na, die eerst in 1685 door Adam Wijnandts uit Aken is voltooid, werd het stadhuis binnen vier jaar gebouwd, voor die tijd een enorme prestatie, te meer om-dat de aanvoer van de benodigde natuursteen, leien en eikenhout uit de Ardennen nogal eens stagneerde. Op 31 juli 1662 was de bouw zover gevorderd dat de commissarissen-deciseurs in het nieuwe stadhuis de eed van de zo juist benoemde leden van de ma-gistraat konden afnemen en de oprichting van de Stadsbibliotheek afkondigen. Op 7 juli 1664 werd er de eerste normale vergadering van de lndiviese Raad met gebed geopend.

De bouw van het stadhuis is een overtuigend blijk van het zelfbewustzijn van het Maastrichtse regentenpatriciaat, waarin de nieuwkomers van 1632 een vaste en even-waardige plaats hadden veroverd. Ook kan men constateren dat de energie waarmee de Indiviese Raad het gedurfde project realiseerde de meeste weerklank vond bij de Staten-Generaal. Terwijl de rol van de bisschop welwillend is maar min of meer passief, tonen de keuze van de architect, de bouwstijl van het monument - een toppunt van de voorname, klassicistisch geaarde Hollandse barok -, de dominerende rol van de Brabantse hoogschout bij de eerste steenlegging, en vooral de financiële steun van de weinig kwistige regeringscolleges van de Republiek, de Staten-Generaal en de Raad van State, dat de Maastrichtse regenten in Den Haag op sympathie en aanmoediging moch-ten rekenen. Bezuinigingsplannen konden zij dan ook beantwoorden met de opmerking dat zij met voorkennis en het fiat van Hunne Hoogmogenden een kostbare bouw had-den ondernomen. Die financiële steun was onontbeerlijk, daar de bouwkosten, in to-taal geschat op 127.000 Gulden, nooit door de stad alleen hadden kunnen worden op-gebracht. Het is merkwaardig dat behalve enkele incidentele subsidies en vrijstellingen vOornamelijk de militaire onderhoudsplicht van de stad, nl. het verschaffen van onder-dak aan het garnizoen en het in goede staat houden van de walmuur, de Hoofdwacht en de andere corps de garde, uitkomst bracht. Voor dit doel werden speciale accijnzen op bepaalde goederen als zout, zeep, brandewijn en tabak, de zgn.nieuwe middelen, geheven en kreeg de magistraat bovendien een jaarlijks subsidie van 8000 Gulden. Niet alleen mocht alles wat op deze accijnzen en subsidiegelden overschoot voor de bouw van het stadhuis worden besteed maar sinds 1658 genoot de stad daarnaast een tweede subsidie van 8000 Gulden per jaar, dat door de Raad van State werd betaald totdat een reeds door de magistraat afgeschreven achterstand van 60.000 Gulden op het subsi-die VOor militaire doeleinden zou zijn ingelopen. Natuurlijk kende deze vrijgevigheid

Cytaty

Powiązane dokumenty

(2013)) offers a realistic representation of the plastic deformation of composite materials. Under that assumption, the performance of the homogenized model can be assessed based on

De klontjes grond zullen sneller opbreken door de kracht van de waterstralen, de gronddeeitjes worden meegespoeld door het water en de.. • deeltjes die het

W uzasadnieniu do projektu założeń podkreśla się potrzebę powrotu do rozwiązań z przeszłości (nowa propozycja nawiązuje bowiem do zasad, które obowiązywały

В это время творчество советского поэта оказало сильное воздействие таких поэтов, как Ласло Геребеша, Ернё Л.Тиханя и других, пре- образив не только

While many blackouts are caused by accidents best described as systems failures, network failures due to inadequate energy – whether it be depletion of resources such as oil and

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w

gubernator lubelski Michaił Andriejewicz Buc- kowski poinformował unickiego biskupa chełmskiego Jana Mikołaja Kalińskiego o przejęciu majątku znoszonych klasztorów

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej