• Nie Znaleziono Wyników

Onderzoeksprogrammering 1987-1989

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoeksprogrammering 1987-1989"

Copied!
68
0
0

Pełen tekst

(1)

I

(2)
(3)

ONDERZOEKSPROGRAMMERING RIW 1987-1989

(4)
(5)

ONDERZOEKSPROGRAMMERING 1987-1989

(6)

Uitgegeven en gedistribueerd door:

Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628

eN

Delft Tel. (015) 783254

In opdracht van:

RIW research-instituut voor woningbouw, volkshuisvesting en stadsvernieuwing Berlageweg 1

2628 CR Delft Tel. (015) 783046

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG ISBN 90-6275-364-7

Copyright © 1987 by RIW, Delft All rights reserved.

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher: Delft University Press; Delft, The

(7)

INHOUD 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 5 5~1

5.2

5.3 Inleiding

De plaats van het RIW binnen de Faculteit der Bouwkunde De gebouwde omgeving als studieobject

Maatschappelijke veranderingen en de gebouwde omgeving Onderzoek naar de gebouwde omgeving bij het RIW

Aandachtsvelden en thema's

Kosten en kwaliteit; beheer woningvoorraad Integrale stadsvernieuwing

Huisvesting van "bijzondere" groepen

Publicaties van de verschillende themagroepen Kosten en kwaliteit; beheer woningvoorraad Integrale stadsvernieuwing

Huisvesting van "bijzondere" groepen Bijlage 1. VF-projecten

Bijlage 2. Medewerkers RIW

7 9 11 11 13 15 15 23 35

47

47

50

54

61 63

(8)
(9)

1 INLEIDING

Ondanks alle inspanningen op het terrein van stadsvernieuwing en woningverbe-tering zijn de problemen van de volkshuisvesting de afgelopen jaren niet minder geworden. Nog steeds voldoen grote delen van de woningvoorraad niet aan de huidige bouw- en woon technische eisen. Nieuwe probleemstellingen en nieuwe probleemgebieden zijn erbij gekomen. In dit verband zijn vooral te noemen:

- Het uiteenlopen van inkomensontwikkeling en ontwikkeling van de woonlasten, vooral bij lagere inkomensgroepen en werklozen.

- Verpauperingsprocessen en leegstand in verschillende uitbreidingswijken van na de oorlog, die niet tot nieuwe achterstandsgebieden hebben geleid.

- Milieuproblemen in dichtbebouwde binnenstadswijken en op voormalige industrie-terreinen, die voor nieuwe woningbouwlokaties in aanmerking komen.

- Het groeiend aantal ouderen in de maatschappij die tot nu toe geen adequate huisvesting kunnen vinden.

Deze nieuwe ontwikkelingen maken duidelijk dat problemen in de volkshuisvesting sterk samenhangen met veranderingen in de maatschappij, een inzicht dat in de periode van grote uitbreiding en aandacht voor de kwantiteit enigzins op de achter-grond was geraakt. Ontwikkelingen in de gebouwde omgeving kunnen niet los gezien worden van ontwikkelingen in de maatschappij als werkloosheid, inkomensverdeling, veranderingen in de bedrijvigheid en de technologie en sociale en politieke veranderingen. Ook in het onderzoek naar de gebouwde omgeving zal deze samen-hang tot zijn recht moeten komen.

Onderzoek op het terrein van de gebouwde omgeving wordt binnen de Faculteit der Bouwkunde al geruime tijd verricht, zowel door het RIW - Instituut voor Volks-huisvestingsonderzoek als door andere werkeenheden. AI sinds enige tijd leeft de wens om tot een nauwere samenwerking te komen. Mede om de brede opzet in het onderzoek beter tot uiting te laten komen zijn kort geleden initiatieven genomen om aan deze samenwerking gestalte te geven. De hier voorliggende onderzoekspro-grammering kan, tezamen met de organisatorische veranderingen die in de eerste helft van 1987 zijn doorgevoerd, als een van de eerste vruchten van deze intensievere samenwerking worden gezien. Zij vormt tevens een 'tussenstation' voor een meer uitgewerkte en beter onderbouwde onderzoeksprogrammering in het kader

(10)

van de Voorwaardelijke Financiering. Deze zal in een later stadium worden uitge-werkt.

De werkverbanden die zich in principe hebben uitgesproken voor nauwere samen-werking zijn:

I kosten en kwaliteit woning en woonomgeving (vakgroep Ontwerpen Stedelijke Gebieden en Woningbouw);

2 voorraadbeleid (RIW);

3 woningverbetering (vakgroep Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu-beheer);

4 stadsvernieuwing (vakgroep Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu-beheer);

5 netwerken en beleid in de volkshuisvesting (RIW); 6 bouwen voor iedereen;

7 huisvesting bijzondere groepen (RIW);

8 verstedelijking en huisvesting in ontwikkelingslanden (vakgroep Volks-huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).

De activiteiten van deze werkverbanden zullen zich voortaan concentreren in drie themagroepen namelijk:

kosten en kwaliteit; beheer van de voorraad (1-3) integrale stadsvernieuwing (4,5,8)

huisvesting van bijzondere groepen (6-7)

Het onderzoek van de drie themagroepen wordt uitgewerkt in hoofdstuk 4. De onderzoeksthema's van de groepen worden voorafgegaan door een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen op die gebieden. In hoofdstuk 3 wordt meer in algemene zin ingegaan op het onderzoek van het RIW in zijn nieuwe samenstelling. Hoofdstuk 2 handelt over het RIW zelf.

(11)

2 DE PLAATS VAN HET RIW BINNEN DE FACUL TElT DER BOUWKUNDE

Het Research Instituut voor Woningbouw (RIW) is opgericht in 1969 door een groep medewerkers van de Technische Hogeschool Delft. In 1970 werd het RIW erkend als onderdeel van de Afdeling der Bouwkunde. Vanaf 1974 luidde de naam: RIW -Instituut voor Volkshuisvestingsonderzoek. Deze naamswijzing hing samen met een accentverschuiving: naast woningmarkt- en technisch onderzoek werd ook steeds meer beleidsmatig onderzoek verricht.

De officiële status van het RIW is op dit moment die van werkgroep volgens de Wet Wetenschappelijk Onderwijs. Als zodanig is het RIW geconstitueerd door de vak-groepen 3 (Ontwerpen Stedelijke Gebieden en Woningbouw) en 5 (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).

De doelstellingen van het RIW - Instituut voor Volkshuisvestingsonderzoek luiden: 1. het, zoveel mogelijk vanuit de positie van de bewoner, verrichten van

fundamenteel onderzoek op het gebied van de volkshuisvesting, zowel op eigen initiatief als -onder zekere voorwaarden- in opdracht van derden.

2. het publiceren van de resultaten van het onderzoek en het ook op andere wijze bijdragen aan de meningsvorming op het wetenschappelijk en maatschappelijk forum met betrekking tot (het onderzoek van) bouwen en wonen;

3. het zoeken, opbouwen en onderhouden van samenwerkingsvormen met instituten, groepen en personen die onderzoek verrichten op dezelfde of op aanverwante gebieden;

4. het integreren van het onderzoek in het onderwijs met name aan de Faculteit der Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft.

De onderzoekprojecten die het RIW uitvoert in het kader van deze doelstellingen lopen zeer uiteen. Bestudeerd worden onder meer het woningontwerp, de exploitatie van woningwetwoningen, het functioneren van de woningmarkt, de huisvesting van bijzondere groepen en beheers- en beleidsmatige aspecten van de volkshuisvesting. Om onderzoek te kunnen verrichten op dit brede terrein streeft het RIW naar een multidisciplinaire samenstelling van zijn medewerkersbestand. Vanwege de on-toereikende mogelijkheden in de eerste geldstroom moet dit voor een gedeelte in de derde geldstroom gerealiseerd worden.

Onderzoekinstituten als het RIW onderscheiden zich hiermee van andere werk-eenheden binnen de Technische Universiteit. Een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek wordt verricht in opdracht van derden. Men moet hierbij denken aan onderzoek in opdracht van de rijksoverheid, lagere overheden, (semj)particuliere instelliflgen als woningcorporaties, bewonersorganisaties en andere instellingen werkzaam op het terrein van de volkshuisvesting. Dit derde geldstroom-onderzoek maakt het mogelijk dat het RIW een redelijk aantal onderzoekers in dienst heeft. Natuurlijk is het RIW in dit opzicht in belangrijke mate afhankelijk van de

(12)

--- - - - - -- -- - - - ---_. . __ .. _---~-

---opdrachten die worden verleend. Bij de acquisitie, en ook bij het beoordelen van mogelijke opdrachten, wordt er op gelet dat het derde geldstroom-onderzoek past binnen de doelstellingen van het RIW. Er wordt verder naar gestreefd dat dit contract-onderzoek zo goed mogelijk aansluit bij het lopende onderzoek

gefinancierd uit de eerste geldstroom. Hierdoor vullen beide types onderzoek elkaar

aan. Het praktische onderzoek, meestal met een korte looptijd, in opdracht van derden draagt nieuwe ideeën aan voor de, vaak langer lopende, projecten die via de

eerste geldstroom worden gefinancierd. Omgekeerd is het als regel wat dieper

gravende eerste geldstroom-onderzoek van belang als theoretisch kader voor het te verrichten onderzoek in opdracht van derden. Het derde geldstroom-onderzoek is dus niet alleen noodzakelijk voor het voortbestaan van het RIW in zijn huidige vorm (zonder derde geldstroom-medewerkers zou slechts een kleine werkeenheid over-blijven), het verschaft bovendien veel informatie over recente ontwikkelingen op het terrein van de volkshuisvesting.

Inmiddels hebben verschillende werkverbanden binnen de Faculteit der Bouwkunde, waaronder het RIW, stappen gezet in de richting van een nauwere samenwerking. Dit komt onder meer tot uiting in een naamswijziging. Het RIW heeft voortaan

voluit: RIW - Research-Instituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en

Stads-vernieuwing. Het onderzoek is nu georganiseerd in drie themagroepen:

I Kosten en kwaliteit; beheer van de woningvoorraad.

Coördinator ir. H. Westra; waarnemend coördinator ir. J. 't Mannetje.

2 Integrale stadsvernieuwing.

Coördinator prof. Dipl.Ing. H.J. Rosemann.

3 Huisvesting van bijzondere groepen.

Coördinator dr. P.P.J. Houben.

Deze verbreding van het RIW maakt het mogelijk op een groter aantal terreinen onderzoek te verrichten. Hierdoor is het RIW beter in staat om aan de wensen van opdrachtgevers tegemoet te komen.

(13)

3 DE GEBOUWDE OMGEVING ALS STUDIEOBJECT

Met betrekking tot de bestudering van de gebouwde omgeving zijn de laatste jaren enkele belangrijke verschuivingen te zien. De verschuiving van de aandacht van uit-breiding naar beheer is inmiddels algemeen bekend en behoeft nauwelijks toe-lichting. Een andere verschuiving is de toenemende belangstelling voor de maatschappelijke context waarin ontwikkelingen in de gebouwde omgeving zich voordoen. Niet alleen de nieuwe onderwerpen die zich aandienen maar ook de oude onderwerpen lijken moeilijk bevredigend te kunnen worden bestudeerd als de hier-mee samenhangende maatschappelijke factoren buiten beschouwing worden gelaten. Enkele voorbeelden:

in het kader van de stadsvernieuwing groeit de aandacht voor de bedrijvigheid en de werkloosheidsproblemen in de oude wijken;

bij het beheer van de woningvoorraad is steeds meer aandacht voor andere voor-zieningen dan alleen woningen en voor andere betrokken groepen dan alleen woningbeheerders;

bij de huisvesting van ouderen is steeds meer aandacht voor aanvullende voor-zieningen en alternatieve woonvormen dan het traditionele verzorgingstehuis. Uit deze voorbeelden blijkt al in welke richting de aandacht voor de gebouwde omgeving zich beweegt. Er is meer belangstelling voor het integrale karakter van de problemen en de aanpak. Bovendien groeit het besef dat maatschappelijke veranderingen en de gebouwde omgeving sterk met elkaar verbonden zijn. Hieronder wordt eerst aandacht besteed aan de maatschappelijke context van de gebouwde omgeving. Daarna wordt ingegaan op het onderzoek naar de gebouwde omgeving bij het RIW.

3.1 Maatschappelijke veranderingen en de gebouwde omgeving

In onze samenleving treden allerlei veranderingen op, die van invloed zijn op de gebouwde omgeving.

Op demografisch gebied doet zich onder meer een stagnatie van de bevolkings-ontwikkeling voor. Hierdoor zal de uitbreiding van de woningvoorraad gedurende de komende jaren minder omvangrijk behoeven te zijn dan de afgelopen decennia. De toenemende vergrijzing, de stijging van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens en de opkomst van nieuwe woonvormen hebben gevolgen voor de bouwen aanpassing van woningen. Enerzijds zal de vraag naar kleinere woningen en naar woningen met andere eigendoms- of beheersvormen, verder groeien. Anderzijds zullen andere eisen worden gesteld aan de inrichting van de woningen. Ouderen hebben vaak andere wensen en behoeften dan jongeren, zeker als zij minder goed ter been worden.

(14)

Wat de economie betreft valt vooral op dat zich op het terrein van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomens uiteenlopende ontwikkelingen voordoen. Bepaalde bedrijfssectoren (met name de technologisch hoogwaardige industrie zoals de computerbranche) laten een opleving zien, terwijl in de meer traditionele sectoren sprake is van een voortgaande afkalving. De verplaatsing van arbeidsintensieve bedrijvigheid naar lage-Ionen-landen speelt hierbij een rol. De werkgelegenheid ontwikkelt zich sinds kort over het algemeen weer in gunstige zin. De werkloosheid blijft echter hoog, met name onder de weinig geschoolde beroepsbevolking (onder meer een gevolg van verdergaande automatisering), met alle sociale en maatschappelijke gevolgen vandien. Tegenover een nieuwe lichting goed verdienende jongeren staat een harde kern van (langdurig) werklozen met dalende inkomens en weinig perspectieven op verbetering.

Met betrekking tot de gebouwde omgeving uiten deze ontwikkelingen zich o.a. in een verandering van de eisen die worden gesteld aan de ligging, omvang en inrichting van bedrijfsgebouwen. Terwijl verouderde industrieterreinen er desolaat bij liggen, rijzen elders nieuwe kantoorruimten en bedrijfsgebouwen uit de grond. In de oude wijken neemt de omvang van de bedrijvigheid af, terwijl de werkloosheid zich hier in sterke mate concentreert. De verbetering van de woningvoorraad wordt tegengewerkt door de woonlastenproblemen voor bewoners die niet profiteren van de economische opleving. In binnensteden daarentegen zijn juist processen van "gentrification" waarneembaar.

Ook het toenemen van de hoeveelheid vrije tijd, door werkloosheid en arbeidstijd-verkorting, betekent dat andere eisen worden gesteld aan de gebouwde omgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van de omvang en inrichting van de woningen.

Tegelijk met de hierboven besproken veranderingen op sociaal en economisch terrein doet zich een wezenlijke verandering in het beleid van de rijksoverheid voor. Geprobeerd wordt de omvang van de rijksoverheidsuitgaven terug te dringen. Het doel hiervan zou zijn om een lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven mogelijk te maken in de vorm van lagere belastingen en premies. De overheid denkt dit te bereiken door een halt toe te roepen aan aan de stijging van de sociale uitgaven. Deze stijging wordt veroorzaakt door demografische en sociaal-economische ontwikkelingen. Zo neemt het aantal ouderen en werklozen dat recht heeft op een uitkering en overige vormen van overheidssteun, bijvoorbeeld individuele huursubsidie, toe.

Na een aarzelend begin werd het in de jaren tachtig menens met bezuinigingen. Dit heeft ook gevolgen voor het volkshuisvestingsbeleid. Hoe de last van de bezuinigingen precies wordt verdeeld is het gevolg van een politieke afweging. Duidelijk is dat zowel de individuele huursubsidie als de omvang van het sociale woningbouwprogramma onder druk staan. Waarschijnlijk zullen vooral de laagst betaalden van deze bezuinigingen de gevolgen ondervinden. De bezuinigingen zullen ook consequenties hebben voor de mogelijkheden tot woningverbetering, de woon-lasten en processen van ruimtelijke segregatie.

De bezuinigingen staan niet op zichzelf. Sinds het begin van de jaren tachtig vindt een heroverweging van het overheidsoptreden plaats. Zowel de taak en de omvang van het overheidsingrijpen als de positie van de overheid in de samenleving staat bij

(15)

deze heroverweging ter discussie. De rijksoverheid wil, althans naar eigen zeggen, minder dan voorheen trachten maatschappelijke ontwikkelingen te beïnvloeden. Het is dan ook niet langer vanzelfsprekend dat men probeert problemen op te lossen door het verstrekken van subsidie of het uitvaardigen van regels.

In de steden worden de hierboven beschreven problemen het duidelijkst zichtbaar. Het verval van sommige woonbuurten en het wegtrekken van de werkgelegenheid uit de oude wijken zijn bijna in iedere stad waar te nemen.

Overigens kan niet worden uitgesloten dat er, juist door het verminderen van de overheidsbemoeienis, andere oplossingen mogelijk zijn. Hierover is tot op heden onvoldoende nagedacht.

3.2 Onderzoek naar de gebouwde omgeving bij het RIW

Het RIW wil de komende jaren in het onderzoek naar de gebouwde omgeving de noodzakelijke bredere aanpak gestalte geven. Een multidiciplinaire aanpak van het onderzoek is daarbij onontbeerlijk zowel in het toegepaste als in het fundamentele onderzoek. Dit sluit aan bij het streven van het RIW gedurende de afgelopen 5

à

la jaar om een groep onderzoekers met verschillende wetenschappelijke achtergronden bij elkaar te krijgen.

De komende jaren zullen de onderstaande thema's bijzondere aandacht krijgen. 1 Kosten en kwaliteit; beheer van de woningvoorraad. Bij het afwegen tussen

instandhouden en verbeteren van woningen moet mede de verhouding tussen kosten en kwaliteit van de verbeterde of nieuwe woning worden betrokken. Daarnaast komt de beheersproblematiek, met name in de oudere wijken, aan de orde. De positie van de bewoners zal bij het onderzoek uiteraard een belangrijke plaats innemen.

2 Integrale stadsvernieuwing, waarbij in het bijzonder de verwevenheid zal worden bestudeerd met economische processen (bedrijvigheid en werkloosheid) en aandacht zal worden besteed aan bruikbare strategieën alsmede de bestuurlijke en politieke verhoudingen die daarvoor van belang zijn.

3 Huisvesting van bijzondere groepen, zoals gehandicapten, ouderen en etnische minderheden. Uitgangspunt bij het onderzoek is dat er voor iedereen en niet alleen voor de gemiddelde mens en het gemiddelde huishouden gebouwd moet worden.

De onderzoeksterreinen van de verschillende themagroepen raken elkaar niet alleen op een groot aantal gebieden, verschillende onderwerpen worden ook tegelijkertijd en in samenwerking door verschillende themagroepen onderzocht. Voorbeelden hier-van zijn onder andere het functioneren hier-van toegelaten instellingen en het beheer van de voorraad en dat van de naoorlogse woningvoorraad in het bijzonder.

Bij het. onderzoek en bij de keuze van onderwerpen besteedt het RIW bijzondere aandacht aan de positie van de bewoner. Het onderzoek zal zich dan ook veelal richten op concrete situaties en projecten op het gebied van woningbouw, stads-vernieuwing en volkshuisvesting. Uiteraard komen ook ontwikkelingen op hogere

(16)

niveau's (bijvoorbeeld: landelijk beleid) aan de orde, aangezien deze van belang zijn voor concrete situaties en projecten.

Universitair onderzoek moet grensverleggend zijn en ingaan op vraagstellingen die voor de maatschappij van wezenlijk belang zijn. Dat hoort tot uiting te komen in de themakeuze en vraagstelling van het onderzoek. Regelmatig komen nieuwe thema's aan de orde of wordt geprobeerd op een andere manier tegen oude thema's aan te kijken. Ook worden nieuwe onderzoekmethoden ontwikkeld. Vanwege het praktische karakter van woningbouw, stadsvernieuwing en volkshuisvesting heeft grens-verleggend onderzoek op deze terreinen vooral het karakter van "ontwikkelings-werk". Het gaat daarbij om het ontwerpen en/of uitproberen van andersoortige oplossingen in de praktijk. Ook het vergroten van meer theoretische kennis die inzicht verschaft in ontwikkelingen in de volkshuisvesting is daarvoor echter van belang.

Verder is het belangrijk dat resultaten van het onderzoek worden ingebracht in het onderwijs zodat nieuwe ontwikkelingen in de volkshuisvesting kunnen worden over-gedragen. Docenten zullen zich daarom voortdurend moeten verdiepen in de ontwikkelingen die zich voordoen. Het is dan ook gewenst dat zij zelf onderzoek verrichten. In een vergroot RIW, waar meer onderzoekers zullen werken die ook onderwijs geven, zullen lesgeven en praktijk goed op elkaar kunnen aansluiten. Het onderricht aan studenten maakt deel uit van een streven naar kennisoverdracht van onderzoekresultaten. In de optiek van het RIW behoort deze kennisoverdracht en de maatschappelijke discussie die hierdoor wordt gestimuleerd tot de wezenlijke maatschappelijke taken van de universiteit. Doelgroepen van het RIW zijn in dit verband, behalve studenten, onder meer bewonersgroepen, woningcorporaties en de overheid (gemeentes, provincies, rijk).

(17)

4 AANDACHTSVELDEN EN THEMA'S

Onderzoek naar de gebouwde omgeving bij het RIW is onderverdeeld in drie thema's namelijk Kosten en kwaliteit; beheer van de woningvoorraad, Integrale stads-vernieuwing en Huisvesting van bijzondere groepen. Hieronder zullen deze drie thema's aan bod komen. Bij elke thema gaat, onder de kop onderzoekskader, een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen en problemen vooraf aan een beschrijving van de onderzoeksthema's. Daarna volgt een overzicht van afgesloten en lopend onderzoek.

4.1 KOSTEN EN KWALITEIT; BEHEER WONINGVOORRAAD Onderzoekkader

Meer dan de kwantiteit eist op dit moment de kwaliteit van nieuw te bouwen en tot de voorraad behorende woningen de aandacht op. Zoals men kan waarnemen, en zoals ook uit de Kwalitatieve Woning Registratie blijkt, doen zich zowel bij de vooroorlogse als bij de naoorlogse woningcomplexen grote kwaliteitsproblemen voor. Het gaat hierbij in de eerste plaats om technische gebreken die ontstaan door slijtage en veroudering maar ook door het plegen van onvoldoende onderhoud aan de woningen en door zogenaamde systeemgebreken. Daarnaast voldoet de inrichting van woning en woonomgeving in veel gevallen niet meer geheel aan de eisen die daar vandaag de dag aan worden gesteld. Zo bevindt zich bijvoorbeeld juist in de wijken waar deze bouw- en woontechnische problemen zich op grote schaal voor-doen ook een concentratie van mensen die niet (meer) werken. Bij het ontwerpen van de woningen is er geen rekening mee gehouden dat een groot deel van de dag verschillende gezinsleden thuis zijn, die uiteenlopende aktiviteiten willen verrichten.

Veel oudere woningen zijn te krap bemeten, evenals de afzonderlijke vertrekken daarin. Voor woningwetwoningen heeft altijd de richtlijn gegolden dat ze sober en doelmatig moesten zijn. Ook nu geldt dat nog maar het begrip sober en doelmatig heeft tegenwoordig qua normstelling een andere inhoud dan veertig jaar geleden. Er heeft een voortdurende ontwikkeling plaatsgehad in de woonvormen, de toegepaste materialen en bouwtechnieken, de grootte en de uitrusting van de woningen etc. Het grote woningtekort van na de oorlog bleef door niet voorziene demografische ontwikkelingen voortduren tot het begin van de jaren zeventig. De kwaliteit van een groot gedeelte van de naoorlogse woningvoorraad werd bepaald in een tekort-situatie. Samenhangend met de industriepolitiek van die tijd was het bovendien gewenst dat de huren zo laag mogelijk zouden zijn. Dat resulteerde vooral aanvankelijk in de bouw van woningen met een minimaal woonoppervlak, krappe

(18)

afmetingen van de afzonderlijke vertrekken en een zeer sobere uitrusting. Pas in 1965 werd dat gecorrigeerd door middel van nieuwe 'voorschriften en wenken'. Een van de meest opvallende bijzonderheden van de nieuwe naoorlogse woningen was daarbij nog het op grote schaal toepassen van etagewoningen. Dat gebeurde niet alleen in de grote steden maar ook daarbuiten in gemeenten waar tot dan toe eens-gezinswoningen het overheersende woningtype vormde. Deze nieuwe etagewoningen waren allereerst in hoofdzaak portiekwoningen. Later werden door een groot-schalige aanpak met nieuwe efficiënte bouwmethoden hoge woongebouwen (met galerijen en liften) voor de woningwetsector haalbaar. Warmte isolatie maatregelen werden pas na de energiecrisis (1973) opportuun. Ook eisen ten aanzien van geluids-isolatie van woningen ontstonden pas later.

Door voortgaande maatschappelijke, technische en economische ontwikkelingen werden en worden nog steeds, nieuwe eisen gesteld aan te bouwen woningen. Dit betekent ook dat bestaande woningen steeds minder toegerust zijn om de huidige woonbehoeften op een bevredigende wijze te vervullen. Dat geldt zeker voor het deel van de voorraad dat zo blijkt uit het bovenstaande al met een gebrekkige aanvangskwaliteit te kampen heeft. Een gebrekkige aanvangskwaliteit die te maken kan hebben met de haast waarmee gebouwd is, de materiaalkeuzen of de stede-bouwkundige of architectonische kwaliteit van de woningen. Deze behoefte om aan-passingen in de voorraad zal in de toekomst, als er nog slechts weinig nieuwbouw

gepland. wordt, alleen maar toenemen. Bij de daarbij te nemen beslissingen zullen

steeds afwegingen moeten worden gemaakt tussen wenselijke kwaliteit en de betaalbaarheid.

Elk complex woningen heeft immers binnen de woningmarkt, waartoe het behoort, een bepaalde prijs/kwaliteitpositie, die bepalend is voor de verhuurbaarheid. Dezelfde prijs/kwaliteitpositie zegt overigens ook veel over de sturings-mogelijkheden. Zo is een complex met een lage kwaliteit maar ook een lage prijs beter aan te pakken dan een complex met een naar verhouding hoge kwaliteit en een hoge prijs.

Om ook mensen met een lager inkomen hun grondwettelijk recht op een goede huisvesting te kunnen bieden, zijn naast objectsubsidies subjectsubsidies ingevoerd. Ondanks deze subsidies blijken de huishoudens met de laagste inkomens vaak te wonen in buurten en wijken waar de goedkoopste, relatief slechtere woningen, staan. De woonlasten en kosten van levensonderhoud zijn voor deze huishoudens (in verhouding tot hun inkomen) echter al zo hoog dat doorstroming naar betere, duurdere, woningen bijna onmogelijk is. Het gevolg hiervan is een maatschappelijke segregatie naar inkomen. Lagere inkomens zijn op de woningmarkt aangewezen op specifieke -goedkope- segmenten.

Aangezien verwacht wordt dat de werkloosheid een blijvend probleem is, dreigen de beschreven problemen een structureel karakter te krijgen. Bij verbetering van de sociale woningvoorraad zullen de kosten dan ook een steeds grotere rol gaan spelen. Verbeteringen die leiden tot woonlastenstijging zullen de voorraad goedkope huur-woningen verminderen. Kosten zullen ook voor de overheid vanuit het perspectief van bezuinigingen een belangrijke rol gaan spelen. Er moet daarom worden na-gedacht over een grondige verandering c.q. verbetering van woning en

(19)

woon-omgeving en de keuzen tussen kosten en kwaliteit die daarbij moeten worden gemaakt. De opgave is dan ook het ontwerpen van methodieken waarbij op efficiënte wijze verbeteringsalternatieven kunnen worden ontwikkeld en op hun prijs/kwaliteitsverhouding kunnen worden getoetst. De noodzaak om hierbij ook de bewoners te betrekken spreekt voor zich.

Door allerlei ontwikkelingen zoals meer ruimte in sommige segmenten van de woningmarkt, en het terugtreden van de rijksoverheid wordt de bewoner gedwongen zich actiever als consument te profileren. Als zodanig heeft de consument duidelijk andere belangen te behartigen dan de 'producent' (van woondiensten), i.c. de woningbeheerder. Versterking van de positie van de consument, door instrumenten te ontwikkelen waarmee zij de aangeboden 'waar' kunnen toetsen, is nodig. Consumenten zullen steeds zoeken naar een optimale verhouding tussen prijs en kwaliteit. Ook hier komt de prijs/kwaliteitsverhouding weer naar voren als een belangrijke factor.

Naast aandacht voor de afwegingen die bij verbetering worden gemaakt en de prijs-kwaliteitsverhouding van woningen is vanuit het perspectief van de woningvoorraad het beheer van de woningvoorraad van belang. Voor het beheer van woning en woon-omgeving zijn in de sociale sector meestal twee instellingen verantwoordelijk (resp. woningcorporatie en gemeente). In de toekomst zal de kwaliteit van de woning-voorraad steeds sterker afhankelijk worden van de financiële positie en de beleids-beslissingen van de woningbeheerders. Analyse van die financiële situatie en de afwegingen die door deze beheerders worden gemaakt is dan ook nodig. Dat ook bij het beheer van de voorraad partijen geen gelijke belangen hebben en ook geen gelijke machtspositie innemen is duidelijk.

Het beheer van de bestaande voorraad woningen vraagt ook om een voortdurende meting van de kwaliteit van die voorraad. Recent onderzoek laat zien dat zich bij het instandhouden van de kwaliteit een grote achterstand voordoet. Volgens het eerder genoemde KWR is er nu al meer dan 40 miljard nodig om deze achterstand in te lopen. Omdat de financiele middelen schaars zijn moet bij elke investering in bestaande woningen afgewogen worden of deze verantwoord is. Eigenlijk zou er bij de nieuwbouw van een woning al een afweging gemaakt moeten worden tussen de directe investeringslasten en de voorzienbare instandhoudingskosten gedurende de levenscyclus van de woning. Door het bestaande stelsel van regelgeving en budgettering dat geldt voor nieuwbouw is het zeer moeilijk die afweging te maken. Ook bij de bestaande woningen komt de vraag, die te maken heeft met de plaats van een woning op de woningmarkt, voortdurend terug: welke specifieke kwaliteiten heeft een woning nodig om voor een langere periode goed verhuurbaar te zijn tegen een redelijke prijs?

Naast een instrumentele benadering (het ontwikkelen van toetsen, methodieken, procudures etc.) is er in het onderzoek van de themagroep een beleidsmatige ingang te onderkennen.

(20)

Onderzoekthema's

Voorraadbeleid

Onderzoek op dit gebied richt zich op het tegen elkaar afwegen van instand-houden, verbeteren, veranderen en vervangen van woningen en de effecten daar-van op het woningbestand. De mogelijke effecten daar-van de regelgeving op dat afwegingsproces komen daarbij aan de orde, evenals de bouwtechnische en organisatorische mogelijkheden.

Hierbij valt te denken aan een studie naar de eisen die door veranderende maatschappelijke omstandigheden (bijvoorbeeld een toenemende hoeveelheid vrije tijd) worden gesteld aan woning en woonomgeving.

2 Kwaliteitsbeleid

Onderzocht wordt vooral de verhouding tussen kosten en kwaliteit, waarbij begonnen moet worden met definiëring van het begrip kwaliteit. Deze verhouding is van groot belang bij de afweging die moeten worden gemaakt als het gaat om het verbeteren van woning en woonomgeving. Bij keuzes in de verhouding tussen kosten en kwaliteit in de woningbouw, stadsvernieuwing en volkshuisvesting, moet allereerst gekeken worden naar de bewoners die in de betreffende woningen/buurten wonen of waarvoor deze bestemd zijn. Dit betekent dat kosten en kwaliteit nadrukkelijk samenhangen met allerlei andere aspecten, bijvoorbeeld met de onderwerpen waar de andere twee themagroepen zich mee bezighouden (integrale stadsvernieuwing; huisvesting van "bijzondere" groepen). Samenwerking tussen de werkeenheden die zich bezighouden met kosten en kwaliteit en de overige werkeenheden is dan ook noodzakelijk.

Een van de concrete onderwerpen waaraan aandacht besteed zal moeten worden als het gaat om kosten en kwaliteit is de verhouding tussen investerings- en instandhoudingskosten, niet alleen bij nieuwbouw maar bij elke ingreep aan woning en woonomgeving.

Voorts zal bestudeerd worden of een doelmatiger besteding van overheids-middelen mogelijk is. Het gaat er hierbij om dat er meer wordt gedaan voor dezelfde hoeveelheid geld.

3 Het beheer van de voorraad

Het meeste onderzoek zal worden verricht op het niveau van de beheerders-organisaties. Er is vooral aandacht voor de exploitatie van non profitbeheerders, voor de beheerbeslissingen van deze beheerders en de invloed van overheidsregels op die beslissingen. Ook beslissingen op een hoger beheerniveau worden voorzover relevant meegenomen.

Te denken valt bijvoorbeeld aan een onderzoek naar de beheerproblematiek in verband met de moeilijke situaties die zich in sommige woonbuurten voordoen. Zijn er op het gebied van het beheer maatregelen denkbaar die de toestand kunnen verbeteren? Te denken valt hierbij aan het in handen geven van het beheer aan bewonersgroepen. De bewoners gaan zich hierdoor zelf meer ver-antwoordelijk voelen voor hun eigen leefomgeving, waardoor de sociale controle toe kan nemen.

(21)

4 De consumenteningang

Vanuit de positie van de bewoners wordt gekeken naar de machtspositie van bewoners en bewonersorganisaties. Het onderzoek kan gericht zijn op het ontwikkelen van instrumenten en toetsen ten behoeve van bewoners. Ook de vraag of er voldoende woningen beschikbaar zijn en blijven voor mensen met een laag inkomen is hierbij van belang.

Lopend en onlangs afgesloten onderzoek

1.1. Voorraadbeleid

1.1.1 Analyse naoorlogse woningvoorraad R. Lijbers, C.C.F. Thijssen, H. Westra

Onderzoek naar de kwaliteit van de naoorlogse sociale woningbouw tussen 1945 en 1975

derde geldstroom onderzoek (uitgevoerd in samenwerking en met een bijdrage van het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting)

Publicatie(s):

- Lijbers, R., C.C.F. Thijssen, H. Westra, Woningvoorraad 45-75, Delft, 1984

1.1.2 Bouwconstructieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huursector

C.C.F. Thijssen, C.J. Meijer

Dit onderzoek is een vervolgstudie op het RIW-onderzoek "Woningvoorraad 1945-1975"; het wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband met het Onderzoeksinsti tuut voor Technische Bestuurskunde.

Derde geldstroom onderzoek (uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).

1.1.3 Onderzoekstrend en -programmeringsstudie naoorlogse woningvoorraad E.H. Klijn, H.M. Koolma, J.H. Kroes, L.M. Overboom en H. Westra

Inventarisatie van literatuur en onderzoek op het terrein van de Naoorlogse woningvoorraad. Daarnaast heeft dit onderzoek tot doel het ontwikkelen van een voorstel voor een onderzoekprogramma voor DGVH inzake de na-oorlogse woningvoorraad.

Derde geldstroomonderzoek (uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening en Milieubeheer).

Publica tie(s):

- Klijn, E.H. en H.M. Koolma (red.), J.H. Kroes, L.M. Overboom, H. Westra, De naoorlogse woningvoorraad onderzocht: een trend en programmeringsstudie, DUP, Delft, 1987

- Koolma, H.M., E.H. Klijn, Naoorlogse woningvoorraad: de opkomst van een nieuw onderzoeksterrein, Volkshuisvesting, 87/2

1.1.4. Woontechnische aanpassingen van de bestaande naoorlogse woningvoorraad H. Westra

Voorgenomen onderzoek naar de aanpasbaarheid van de naoorlogse woning-voorraad in het licht van de woonwensen en de prijs-kwaliteitsverhoudingen in de voorraad.

(22)

1.2 Kwaliteitsbeleid

1.2.1 Kwaliteitsdocumentatie en analyse voor de woningbouw R. Lijbers en C.C.F. Thijssen

Dit onderzoek werd uitgevoerd met een bijdrage van het Directoraat-Gene-raal van de Volkshuisvesting

1.2.2 Simulatie norm wijzigingen R. Lijbers, C.C.F. Thijssen Publicatie(s):

- Onderzoekingen simulatie methode voor de sociale woningbouw, Delft 1985, 42 blz., RIW-instituut voor volkshuisvestingsonderzoek

1.2.3 Huur in relatie tot kosten en woonwaarde L. Overboom (in samenwerking met IV A) Publica tie(s):

- Overboom, L. en J. 't Mannetje, Kwaliteit woningbouw in geding bij in-voering budgetsysteem, Bouw 40 (1985), no 5, pag.39-42

- Overboom, L., Waarderen en normeren, Delft 1985, 119 blz., RIW-instituut voor volkshuisvestingsonderzoek

1.2.4· Totstandkoming van woningkwaliteit R. Lijbers, P. Stouten, C.C.F. Thijssen

Het project omvat een onderzoek naar de verschillende randvoorwaarden waaronder woningbouwprojecten tot stand komen. De gevolgen van verschillende randvoorwaarden voor de uiteindelijk gerealiseerde kwaliteit worden onderzocht. Daarbij spelen de opvattingen en de posities die de participanten innemen een belangrijke rol.

Derde geldstroom onderzoek (uitgevoerd in samenwerking met en met een bijdrage van het NCIV).

publica tie(s):

- R.Lijbers, P. Stouten, Approaches to the improvement of postwar social housing. Two examples in the Netherlands, in: Appoaches to the improvement of social/public housing, 1985

- P. Stouten, The change in housing policy and the quality in social/public housing, in: The production of the built environment, proceedings of Bartlett international summer school, 1986

1.2.5 Sociaalwetenschappelijk energie-onderzoek P .A.J. Brabers

Door DO/DGVh/MVROM werd in de zomer van 1983 een opdracht verstrekt aan GS tot het verrichten van een verkennende en programmerende studie op het gebied van het sociaalwetenschappelijk energie-onderzoek. Binnen GS werden de werkzaamheden verdeeld over een viertal instituten. Door het RIW is een verkennende deelstudie verricht onder instanties die zich bezighouden met energiebesparing. Onderwerp van onderzoek waren de meningen, visies en stellingnamen van deze "energiebepaarders" ten aanzien van de sociale kanten/problemen van/bij energiebesparing in de praktijk. Het deelonderzoek mondde uit in een tussenrapportage aan de centrale rapporteur, prof. P. Stringer te Nijmegen.

1.3 Het beheer van de voorraad 1.3.1 Non-profit woning exploitatie

H. Westra

In het kader van het meerjarenproject Woonlasten en Woonlastenbeleid wordt dit project met vakgroep BOER (thans het OTB) gezamenlijk

(23)

uit-gevoerd. Publica tie(s):

- Westra, H., Exploitatie van woningwetwoningen, analyse per complex, Working paper 21 van het project Woonlasten en Woonlastenbeleid, D.U.P., Delft, 1985,91 pag. (behoort bij WP 6 en WP 19)

Westra, H., Non-profitexploitatie, nu en in de toekomst, PATO-cursus Huur- en subsidiebeleid: veranderingsmogelijkheden en -tendenties, Syllabus, TH Delft, 1985, pag. 85-5-4-1 tot 85-5-4-16

Westra, H., Non-profit Woningexploitatie en woonlasten, Volks-huisvesting, 37 (1985) nr. 9 pag. 374-385

Westra H., Veranderingen in het Nederlandse Volkhuisvestingsbeleid, lezingen voor Burroughs en SG 2000, Amstelveen, Veldhoven en Zwolle, september 1985, ongepubliceerd

Westra H., Meerjarenplanning noodzakelijk in het non-profit beheer, lezing voor de Burroughs gebruikersgroep, Breukelen, november 1985, niet gepubliceerd.

1.3.2 Het aankopen van woningen door woningcorporaties H. v.d. Heijden, H. Westra.

Samenwerking RIW en OTB, ten behoeve van het project Woonlasten en Woonlastenbeleid.

In welke mate kopen woningcorporaties woningen van particulieren en particuliere instellingen aan? Wat zijn de motieven daarbij? Wat zijn de financiële gevolgen voor de corporaties en voor de bewoners?

Publica tie(s):

- Westra H., Het aankopen van woningen door woningcorporaties, lezing ter gelegenheid van het 75-jarige bestaan van de woningbouwvereniging Het Westen te Amsterdam, 10-12-1985,

1.3.3 Actualisering gegevens woningcorpora ties

H. West ra

In samenwerking met het OTB, ten behoeve van het project Woonlasten en Woonlastenbeleid en het project Onderhoud, Techniek, Organisatie en Beleid.

De exploitatiegegevens van de onderzochte woningcorporaties van het onderzoeksproject Non-profit woningexploitatie over het boekjaar 1983 te vergelijken met de gegevens uit 1981. De vergelijking is zowel gericht op de gemiddelde corpora tie resultaten als op de horizontale vergelijkingen in de tijd van individuele corporaties.

Publicatie(s):

Westra, H., Tussenrapportage actualisering financiële gegevens woning-corporaties, fase 2: de rechte tellingen, OTB 1985, 17 pag. Delft RIW, TH Delft, Afdeling der Bouwkunde, Vakgroep BOER

- Westra, H., Onderhoud, het financiële kader, Konfrontatiekollege Volks-huisvesting: Onderhoud, Techniek, Organisatie en Beleid, Syllabus deel 2, Vakgroep BOER, Afdeling der Bouwkunde, Delft 1985, pag. 9-20

1.3.4 Democratiseringsproces in Vreewijk/ Lombardijen H. Westra en W. Lans, adviseur A.F. Thomsen

Begeleiding van een bestuurlijk democratiseringsproces waarbij zowel bewonersorganisaties als twee woningcorporaties zijn betrokken.

Publica tie(s):

- Interne notities over bewonersraden, vangnetten in de statuten, profiel voorzitter en verslagen demoplatforms.

1.3.5 Gevolgen van de invoering van planmatig beheer en onderhoud in de sociale woningbouw

(24)

Werd tien jaar geleden in de wereld van corporaties nog aarzelend gesproken over systematische, geautomatiseerde onderhoudsplanning, thans is op dit terrein een explosieve ontwikkeling gaande. In het onderzoek worden de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de omvang en de kwaliteit van het werk bij corporaties verkend.

Derde geldstroom onderzoek in opdracht van de Bouw- en Houtbond FNV. Het onderzoek zal worden uitgevoerd in samenwerking met het OTB. 1.3.6 Evaluatie kavel 6

L. van Delft, H. van der Ven

Dit betreft een evaluatie van het effect van maatregelen die beogen de stedebouwkundige en bouwtechnische situatie te verbeteren, en maatregelen ten behoeve van de sociale structuur. Het doel is de betrokkenheid en de participatie van bewoners bij de inrichting en het beheer van hun woonomgeving te verbeteren.

Derde geldstroom onderzoek (in opdracht van het ministerie van Justitie en het ministerie van binnenlandse zaken)

Begeleiding: W. Lans, H. van Schagen, P. Stouten Publica tie(s):

- Delft, L. van, H. van der Ven, Sociale veiligheid: problèem en achtergrondschets, RIW nieuwsbrief, 4e jaargang, 15 juli/augustus 1987 1.3.7 Neue Heimat

J. Rosemann, H. Westra

De 'Neue Heimat' is niet alleen het grootste woningbouwconcern ter wereld, maar ook de grootste stadsvernieuwingscorporatie in West-Duitsland. Sinds jaren verkeert di t concern echter in de problemen. Met het project zal worden onderzocht, in hoeverre soortgelijke problemen ook in Nederland kunnen ontstaan, en zo ja, onder welke randvoorwaarden.

Derde geldstroom onderzoek (in opdracht van het ministerie van Volks-huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer)

Publicatie(s):

- J. Rosemann, H. West ra, Neue Heimat en de gevolgen (te verschijnen eind 1987)

1.3.8 De maatschappelijke rol van bewonersparticipatie bij stadsvernieuwing (deelonderzoek Rotterdam)

K. van der Flier, B. Vermeyden Publicatie(s):

- Flier, K. van der en B. Vermeyden, Theoretisch kader t.b.v. onderzoek "De maatschappelijke rol van bewonersparticipatie bij stadsvernieuwing", Delft, 1986

- Flier, K. v d., B. Vermeyden, Gemeente en bewonersorganisaties in de Rotterdamse stadsvernieuwing, Delft, 1986

1.4 De consumenteningang

1.4.1 Privatisering bewonersondersteuning Rotterdam R. Bos, K. van der Flier, J. 't Mannetje, A. Thomsen

Onderzoek in opdracht van overkoepelende organisatie opbouwwerk Rotterdam

Publicatie(s):

- Bos, R., K. van der Flier, J. 't Mannetje en A. Thomsen, Privatisering bewonersondersteuning Rotterdam, Delft, 1986

1.4.2 Woningkwaliteitstoets voor woonconsumenten I. Vroegop, G.J.M. Giele, J. 't Mannetje, A. Thomsen

(25)

Ontwikkeling van een woningkwaliteitstoets voor woonconsumenten, waarbij een groot aantal kwaliteitsaspecten worden bekeken in verhouding tot de kosten (de totale woonlasten).

Publica tie(s):

- I. Vroegop, G.J.M. Giele, Woningkwaliteitstoets voor de woonconsument, een instrument voor de ondersteuning van bewonersbelangen in het veranderde volkshuisvestingsbeleid, TU Delft, faculteit der Bouwkunde, Vakgroep Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Delft, november, 1986

- A. Thomsen, S. Vroegop, Woningkwaliteitstoets voor de woonconsument, Volkshuisvesting 1987/4

4.2 INTEGRALE STADSVERNIEUWING Onderzoekkader

Stadsvernieuwing en woningverbetering zijn niet te beperken tot een eenmalige inhaalmanouvre: het wegwerken van een achterstandsituatie die door bijzondere omstandigheden is ontstaan. De gebouwde omgeving en de stedelijke structuur worden voortdurend aangepast aan veranderende randvoorwaarden en aan nieuwe maatschappelijke eisen en behoeften. Stadsvernieuwing en woningverbetering maken deel uit van deze processen van aanpassing en verandering. Stadsvernieuwing is, in deze visie, dan ook niet alleen een bouwopgave en beperkt zich niet alleen tot verbetering of vervanging van de woningvoorraad. Ook zaken als beheer van de voorraad en strategieën en beleid op dat gebied horen in deze visie onderdeel van de stadsvernieuwing te zijn. Stadsvernieuwing betekent tevens een maatschappelijke opgave waarbij sociale, economische en culturele factoren een belangrijke plaats innemen. Dit wordt duidelijk als we een aantal belangrijke ontwikkelingen op dit terrein bezien.

Problemen als verpaupering van gedeelten van de gebouwde omgeving en sociaal-ruimtelijke segregatie zijn op zich niet nieuw. In de steden zijn altijd al verschillende, tegengestelde ontwikkelingen tegelijkertijd en in samenhang met elkaar opgetreden. Wel nieuw is de sterke concentratie van werkloosheid in in de oudere (stadsvernieuwings)wijken. Deze ontwikkeling wordt versterkt door de afname van de werkgelegenheid daar. De concentratie van werklozen, met name onder de etnische minderheden, geeft een nieuwe dimensie aan het begrip sociale segregatie. Tegelijkertijd vormt zij een belangrijke randvoorwaarde voor de stads-vernieuwingsaanpak. Er ontstaat een steeds grotere kloof tussen de woonlasten-stijging na woningverbetering enerzijds en anderzijds de inkomensdaling als gevolg van langdurige werkloosheid. De bereidheid om deel te nemen aan woning-verbetering neemt dan ook af. Nieuwbouw is voor velen al helemaal onbereikbaar. Tot op zekere hoogte bijt de stadsvernieuwingsaanpak die sinds het begin van de jaren zeventig tot ontwikkeling is gekomen zichzelf hiermee in de staart. Deze aanpak is immers vooral gericht op verbeteringen van de woningen en de woon-omgeving. Gedwongen verplaatsing van hinderlijke) bedrijven, inkrimping en concentratie van de detailhandel en sloop van goedkope bedrijfsruimte zijn hiervan

(26)

het gevolg geweest. Dit heeft bijgedragen tot de afname van de werkgelegenheid in de oude wijken. Behoud van bestaande en het aantrekken van nieuwe werk-gelegenheid vormt nu een belangrijke opgave voor de stadsvernieuwing.

Een andere ontwikkeling die nauw samenhangt met de hierboven geschetste is de verschuiving tussen formele en informele sector. Met de (gedwongen) toename van de vrije tijd, de inkomensdaling van de bewoners en de stijging van de arbeidskosten in de formele sector, is een sterke groei opgetreden in het zwarte en grijze circuit. Daarnaast is ook de zelfwerkzaamheid, zeker als het gaat om onderhoud en verbetering aan de woning, sterk toegenomen. Hier liggen aanknopingspunten voor een verbeteringsstrategie waarbij meer gebruik wordt gemaakt van deze bewoners-zelfwerkzaamheid. Bovendien kan deze strategie bij een koppeling met scholings-en werkgelegscholings-enheidsprogramma's leidscholings-en tot escholings-en structurele verbetering van de positie van werklozen op de arbeidsmarkt kan leiden.

De particuliere woningverbetering krijgt de laatste tijd steeds meer aandacht. De verbetering van het particuliere woningbezit is sterk achtergebleven bij de verbetering van het gemeente- en corporatiebezit. Dit is voor gemeenten dan ook een van de redenen geweest om het bezit van particuliere verhuurders op te kopen en over te dragen aan corporaties of gemeentelijke woningbedrijven. Deze aankoop-strategie is echter aan revisie toe nu men wordt geconfronteerd met eigenaar-bewoners, waaronder veel zgn. noodkopers, die hun bezit niet willen of niet kunnen verkopen. Daarom wordt nu gezocht naar oplossingen die meer op individuele gevallen zijn toegespitst.

Veranderingen van randvoorwaarden voor de stadsvernieuwing en woningverbetering zijn ook te vinden in de rol van de overheid. Deze trekt zich geleidelijk terug uit de volkshuisvesting zowel in financieel opzicht (bezuinigingen) als in organisatorisch en regelgevend opzicht (deregulering, privatisering). Verder treedt de Rijksoverheid terug ten gunste van de lagere overheden (decentralisatie). De consequenties van deze terugtred zijn nog nauwelijks te overzien. Het lijkt aannemelijk dat bij een afnemende mogelijkheid tot financiële sturing van de rijksoverheid de sturing via organisatorische en bestuurlijke instrumenten (onderhandelingen, regelgeving, over-reding, verandering van bevoegdheden etc.) zal toenemen. De bestuurlijke en politieke verhoudingen tussen de verschillende participanten in de volkshuisvesting zullen de komende tijd aan verandering onderhevig zal zijn. Dit niet in het minst door de verschuiving van het zwaartepunt van bevoegdheden naar het locale niveau. Deze verschuiving zal tevens een integrale benadering bij complexe stads-vernieuwingssituaties mogelijk kunnen maken. De verandering in de financiële beheers structuur (budgettering) kunnen echter evenzeer leiden tot strakkere plannings- en programmeringsstelsels op stedelijk niveau die weinig rekening houden met de problemen en de mogelijkheden van bewoners van stadsvernieuwingswijken. Een laatste ontwikkeling is de toenemende aandacht voor de afstemming van plan-vorming op verschillende schaalniveau's •. Met name de aansluiting tussen plan-vorming georiënteerd op 'bouwen voor de buurt' en die georiënteerd op 'stedelijke herstructurering' is hierbij van belang. Herstructurering van verouderde bedrijfs-terreinen en havengebieden, en grote nieuwbouwlocaties in de bestaande stad gaan de reikwijdte van het begrip bouwen voor de buurt ver te boven.

(27)

Een andere financiële en bestuurlijke verhouding tussen Rijk en gemeente, een andere verhouding tussen overheid en particulier initiatief en de werkloosheid en werkgelegenheidsproblematiek in de oude wijken zijn ontwikkelingen die om andere strategieën, concepten en oplossingsrichtingen vragen. Hetzelfde geldt voor afstemmingsproblemen tussen beleid, instrumenten en planvorming op de verschillende niveau's (bijvoorbeeld stedelijk en buurtniveau). Tegemoet komen aan maatschappelijke behoeften ten aanzien van de gebouwde omgeving zal naar het zich laat aanzien, steeds meer moeten geschieden door aanpassingen binnen de voorraad. De nieuwbouw zal de komende jaren sterk in betekenis verminderen. Oplossingen die alleen het terrein van de volkshuisvesting bestrijken zullen bij problemen in de gebouwde omgeving steeds minder toereikend zijn. De toenemende complexiteit van problemen zal zijn vertaling moeten vinden in een integrale aanpak die meerdere beleidsectoren omvat.

Het onderzoek van de themagroep Integrale Stadsvernieuwing heeft als vertrekpunt de vraag, op welke manier veranderende randvoorwaarden en nieuwe probleem-stellingen doorwerken in de stadsvernieuwing. Wijzigingen in de context waarin de stadsvernieuwing plaats vindt vragen immers voortdurend om aanpassing van het stadsvernieuwingsbeleid.

Naast analyse van de belangrijkste ontwikkelingen op het terrein van stads-vernieuwing houdt de themagroep zich bezig met het ontwikkelen van nieuwe strategieën, concepten en instrumenten voor de stadsvernieuwingsaanpak. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd, gezien de ontwikkelingen op dit terrein, dat de strakke scheiding in disciplines en beleidsterreinen minder gewenst is. Voor een effectieve aanpak van de problemen zullen steeds meer beleidsmatig integrale oplossingen moeten worden bedacht vanuit een combinatie van disciplines. Dat zal in de stadsvernieuwingsaanpak een vertaling moeten vinden in een afstemming tussen de verschillende beleidssectoren. Mogelijkheden en onmogelijkheden van zo'n integrale aanpak vormen, onder andere via evaluatie van de experimentele toepassing ervan, onderdeel van het onderzoek van de themagroep.

Tenslotte wordt in het onderzoek van de themagroep aandacht besteed aan het thema verstedelijking en huisvesting in ontwikkelingslanden.

Steden in de derde wereld kampen met veel grotere problemen dan die in de westerse wereld. Hoewel de aard van de problemen ten dele hetzelfde is, doen zij zich voor op een heel andere schaal. In veel van deze steden is een groot deel van het woningbestand, in ieder geval naar westerse maatstaven, ongeschikt voor bewoning. Elementaire voorzieningen ontbreken. De werkloosheid is groot. Deze problemen staan niet op zichzelf. De meeste derde wereld landen hebben kortere of langere tijd onder het bestuur van een westerse mogendheid gestaan. In deze periode hebben zich grote veranderingen voorgedaan. In landen waar de landbouw vaak nog geheel gericht was op de verzorging van de eigen bevolking werd, vrijwillig of gedwongen, ten dele overgeschakeld op produkten die naar de koloniale

mogen~heden werden uitgevoerd. Door een verbetering van de gezondheidszorg nam de bevolking in omvang toe. Dit zijn slechts twee voorbeelden van de uiteenlopende manieren waarop westerse mogendheden de gang van zaken in derde wereldlanden hebben beïnvloed.

(28)

Op dit moment onderhouden, als gevolg van de ontwikkeling van handel en verkeer, vrijwel alle landen (economische) kontakten met andere landen. De problemen in een bepaald land en de mogelijkheden die bestaan om die problemen op te lossen, kunnen hierdoor niet los worden gezien van ontwikkelingen in andere landen. Derde wereldlanden zijn bijvoorbeeld vaak in grote mate afhankelijk van de export van grondstoffen. Als de prijs hiervan daalt, kan dit een land aan de rand van de afgrond brengen.

Enig inzicht in dit soort verbanden is noodzakelijk bij het bestuderen van de problemen die zich voordoen in de steden in de derde wereld. De problemen in de verschillende landen vertonen echter ook enkele overeenkomsten, waardoor men het nodige van elkaar kan leren. Een voorbeeld hiervan is het idee van zelf-werkzaamheid, dat nu in de Nederland steeds meer aandacht krijgt. In verschillende ontwikkelingslanden is dit al veel langer aktueel. Natuurlijk zijn er grote ver-schillen. Toch kan een vergelijking van de problemen die zich in verschillende landen voordoen en de oplossingen die daarvoor gevonden worden nuttig zijn.

Onderzoeksthema's

Normstelling, behoefteraming en woningmarkt

Centraal staan hier de (ontwikkeling van de ) maatschappelijke behoeften die invloed hebben op de gebouwde omgeving en het effect daarvan op de woningmarkt en de woningvoorraad. Belangrijk is:

- hoe kunnen deze maatschappelijke ontwikkelingen en de vertaling die zij krijgen in de gebouwde omgeving, geinventariseerd worden;

- door welke factoren worden deze ontwikkelingen beïnvloed;

- op welke wijze kan de programmering op de maatschappelijke behoeften worden afgestemd;

- welke normen/normstellingen moeten worden gehanteerd.

- wat is er gezien het voorgaande te zeggen over ontwikkelingen op de woningmarkt

Bij deze vragen moet in het oog gehouden worden dat behoeften en normen niet onveranderlijk zijn. Maatschappelijke veranderingen leiden dus ook tot veranderingen in behoeften en normstellingen.

2 Stedelijke herstructurering en hergebruik

Onder dit onderzoekthema valt allereerst de analyse van oorzaken van en randvoorwaarden bij verkrottings- en verpauperingsprocessen. Daarnaast wordt gestreefd naar het ontwikkelen van concepten, instrumenten en plan-vormen, waarmee de stedelijke structuur, de voorzieningen en de woon-omgeving kunnen worden aangepast aan de eisen en behoeften van de gebruikers in achterstandgebieden. Belangrijk zijn de volgende conflictpunten: - uiteenlopende ruimteclaims, die vanuit verschillende, ten dele

tegen-gestelde belangen(groepen) worden geformuleerd;

- oplossingen die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden, als antwoord op dringende eisen en behoeften, tegenover oplossingen die pas op langere

(29)

termijn hun vruchten afwerpen, maar wellicht het probleem beter aan-pakken;

- planvorming op wijk- en buurtniveau tegenover planvorming op stedelijk niveau;

- stapsgewijze versus planmatige vormen van aanpak. 3 Bedrijven en werkgelegenheid in de stadsvernieuwing

Aandacht wordt geschonken aan de vraag wat de invloed is van stads-vernieuwingsprocessen op bedrijven en werkgelegenheid in de oude wijken. Bekeken wordt wat de perspectieven zijn van een toekomstig stads-vernieuwingsbeleid wanneer de economische component beter in het beleid wordt geintegreerd.

4 Ontwerpen binnen het kader van stedelijke en stadsvernieuwingsingrepen Dit onderzoeksthema richt zich op de randvoorwaarden bij het ontwerpen, de ontwerpopvattingen en -methoden en de methoden van planvorming, zowel op stedebouwkundig als architectonisch niveau. Speciaal wordt daarbij aandacht besteed aan:

- het vraagstuk van de culturele identiteit

- de ruimtelijke-sociale vervaltendenzen in buurt en stad

de wijze waarop in het ontwerp c.q. het programma van eisen met deze vervaltendenzen rekening is c.q. kan worden gehouden

5 Beheer en aanpassing van de woningvoorraad

Zorgvuldig beheer van de bestaande woningvoorraad en ingrepen daarin, zullen in de toekomst steeds meer centraal staan in de volkshuisvesting. De gevolgen van diverse ingrepen en van verschillende beheervormen en beslissingen t.a.v. het beheer (woonruimteverdeling, veranderingen in bestemming en beheer-vorm, onderhoud etc.) zullen daarmee ook meer in de belangstelling komen te staan. Bij de analyse gaat het zowel om beheervormen op het niveau van de woning als op hoger niveau (buurtbeheer /stedelijk beheer). Speciale aandacht is er voor het beheer van de baoorlogse woningvoorraad. In dit onderzoek-thema staan vooral de volgende onderwerpen centraal:

- de gevolgen van ingrepen in de woningvoorraad voor de stedelijke structuur; - de gevolgen van ingrepen in de woningvoorraad voor de betrokkenen

(beheerders, bewoners en overheden);

- strategieën voor verbetering en aanpassing van de woningvoorraad;

- de beheervormen, waaronder begrepen de verhouding tussen beheerder en bewoner, en hun geschiktheid gezien de huidige ontwikkelingen;

- de financiële beheerstructuur zoals die zich -vooral op gemeentelijk niveau-zal ontwikkelen in het spanningveld van liberalisering en privatisering; - de sociale aspecten van beheer (betrekken van bewoners bij beheer,

participatie etc.).

6 Beleid, besluitvormingsprocessen en participatie

(30)

en politieke verhoudingen in de volkshuisvesting en de invloed welke deze hebben op de besluitvorming. Deze zullen immers in belang toenemen in een situatie waarin de nadruk komt te liggen op het beheer van de voorraad. De behoefte aan nieuwe besluitvormingsmechanmismen, en herziening van bevoegdheden zal dan toenemen. Gezien de verschuivingen in de

volks-huisvesting zal daarbij extra aandacht worden geschonken aan de

verhoudingen op lokaal niveau. Vooral de relatie tussen gemeente en woning-corporatie en de positie van bewoners in besluitvormingsprcessen zal

geanalyseerd worden. Ook de invloed van de betrokkenen op boven

-gemeentelijk niveau dient echter te worden bestudeerd. Het gevoerde beleid op dat niveau en de (machts)verhoudingen die daarmee samenhangen bepalen voor een deel de speelruimte op lokaal niveau. Aandacht zal onder andere worden geschonken aan:

de bestuurlijke en politieke verhoudingen tussen betrokken in de volks-huisvesting en stadsvernieuwing, de conflictpunten die daarin ligen beslotenen en de veranderingen daarin;

. de participatie van betrokkenen in de besluitvorming in het bijzonder die van bewoners;

de aanwezige sturingsmogelijkheden en de verschuivingen die er plaats vinden de gewenste taakafbakening, mede naar aanleiding van de decentralisatie;

de gewenste (nieuwe) nieuwe strategieën, sturingsmogelijkheden en

instrumenten

7 Verstedelijking en huisvesting in ontwikkelingslanden

Dit aandachtsveld richt zich op de specifieke eisen en randvoorwaarden voor de processen van verstedelijking en huisvesting in ontwikkelingslanden. Hierbij komen aan de orde:

- factoren die het proces van verstedelijking en de stedelijke structuur in ontwikkelingenlanden bepalen (in historisch perspectief);

- de huidige (fysieke en sociaal-economische) toestand van de stedelijke nederzettingen;

- alternatieven die kunnen leiden tot doelmatige (publieke en particuliere) ingrepen; controle op de uitwerking van deze maatregelen.

Dit aandachtsveld neemt een enigzins bijzondere plaats in omdat alle andere onderzoekthema's hierin zijn terug te vinden, maar dan toegespitst op andere maatschappelijke omstandigheden.

Lopend en onlangs afgesloten onderzoek

2.1 Normstelling, behoefteraming en woningmarkt

2.1.1 Toekomstverkenning volkshuisvesting

F. IJmkers in samenwerking met GS-instellingen

Binnen welke demografische, economische en andere (sociaal-culturele,

technische en bestuurlijke) kaders, geschat over een periode van 10

à

15

(31)

Publicatie(s):

- Dieleman, F.M., J.B. Burie, P.A. Stoppelenburg, F. IJmkers en G.A.J. Nederpelt, Toekomstverkenning volkshuisvesting, Delft, Delftse Universitaire Pers, 1985, 100 pag., ISBN 90-6275-193-8; BK 02.84.28 2.1.2 Gebruik en beheer van de bestaande woningvoorraad

J.H. Kroes, F. IJmkers

Welke trends kunnen worden onderscheiden worden in het gebruik en het beheer van de woningvoorraad en welke Woningmarktontwikkelingen zijn te verwachten.

derde geldstroomonderzoek (in opdracht van de VRAOGO) Publicatie(sh

- F. IJmkers, J.H. Kroes, Toekomstige woningmarktontwikkelingen, Delft (DUP), 1985

2.1.3 Normstelling en achterstand - een onderzoek naar de behoefteraming in de stadsvernieuwing

H. AI, D. Reinders

Met het project zal worden onderzocht, welke normstellingen ten grondslag liggen aan de deductie van achterstand i.v.m. behoefteramingen en programma's voor de stadsvernieuwing en in hoeverre in dit verband rekening is gehouden met het dynamisch karakter van technische, economische en sociale ontwikkelingen die de behoefte beïnvloeden.

Eerste geldstroom onderzoek (promotie-onderzoek begeleiding: J. Rosemann).

2.1.4 Woningbehoefte en woningmarkt op lokaal niveau

J.H. Kroes (projectleider), E.H. Klijn, H. Lucassen, A. Mulder.

Inventariseren van mogelijkheden om snel en efficient op locaal niveau de woningbehoefte te bepalen alsmede de belangrijkste ontwikkelingen op de woningmarkt en de gemeentelijke sturingsmogelijkheden daarin.

Derde geldstroom (case studie in Lichtenvoorde) en eerste geldstroom (eigen beheer RIW).

2.2 Stedelijke herstructurering en hergebruik 2.2.1 Meerwerk Rotterdam

J. Rosemann, P. Stouten, C. v.d. Ham, P. Drewe

Doel van het project is de ontwikkeling van een concept voor 'Probleem Cumulatie Gebieden' (PCG), waarbij geprobeerd wordt, naast de 'gewone' stadsvernieuwing ook de particuliere woningverbetering en de problemen van werkloosheid in de wijk integraal aan te pakken. Een belangrijk onder-deel vormt in dit verband de zelfwerkzaamheid van bewoners.

Een voorbereidend onderzoek onder de titel 'Experiment eigenaar bewoners Oleanderbuurt' is gestart in de wijk Bloemhof, waarbij de gemeente Rotterdam een kostenbijdrage levert.

Publicatie(sh

- P. Drewe, J. Rosemann, P. Stouten: Woning- en wijkverbetering met behulp van georganiseerde zelfwerkzaamheid; Delft 1985.

- J. Rosemann: Stedelijk beheer en werkgelegenheid; in: W. de Hoop, J. Smeets (red.): De toekomst van stedelijk beheer. Eindhoven 1986. - C. van der Ham, J. Rosemann, P. Stouten, Zelfwerkzaamheid,

buurt-gerichte werkloosheidsbestrijding en particuliere woningverbetering, Delft, 1987

- C. van der Ham, J. Rosemann, P. Stouten, Plan van aanpak experiment Bloemhof, Delft, 1987

(32)

2.2.2 Integrale stadsvernieuwing onder nieuwe randvoorwaarden

De resultaten van een PATO-cursus worden verder uitgewerkt en uitgebreid tot een boek publicatie.

Publicatie(s):

- P. Drewe, J. Rosemann, P. Stouten (red.): Integrale stadsvernieuwing onder nieuwe randvoorwaarden; verschijnt begin 1987 in de serie 'In tegrale stadsvernieuwing'.

- J. Rosemann: Perspectieven voor de stadsvernieuwing; in RIW Nieuws-brief nr.l3, 4e jaargang, december, 1986.

2.2.3 Strategieën van de stadsvernieuwing J. Rosemann

In het project worden de strategieën van de stadsvernieuwing in verschillende Europese metropolen onderzocht en vergeleken met de vernieuwingsaanpak in Nederland. Een eerste rapport over het stads-vernieuwingsbeleid in Wenen is afgerond en verschijnt begin 1987 in de serie 'Integrale stadsvernieuwing'.

Publica tie(s):

- J. Rosernann: Dezentralisiert und mitbestimmt - fur Entwicklung der Wohnungsverwaltung in den Niederlanden; in J. Breck (H.9): Konzepte zur Wohnraumerhaltung - Beispieier , ModelIe, Experimente; Darmstadt 1986. 2.2.4 Een aanpak voor 'Moerwijk'

A. Moscoviter, B. van der Laag, K. Janussen

Voor de Haagse wijk 'Moer wijk' werd een plan van aanpak ontwikkeld als voorbeeld voor de verbetering van naoorlogse woonwijken.

Begeleiding: J. Rosemanrt.

2.2.5 Eigenaar bewoners in de stadsvernieuwing M. Prins

Aan het voorbeeld van 'Het Nieuwe Westen' in Rotterdam worden de positie van eigenaar-bewoners in de stadsvernieuwing en de redenen voor hun wel of niet meedoen in het stadsvernieuwingsproces onderzocht.

begeleiding: J.Rosemann.

Publicatie verschijnt in 1987 in de serie 'Integrale stadsvernieuwing'. 2.2.6 IBA Berlijn

J. Rosemann, P. Stouten

Voor de IBA in Berlijn is een onderzoek verricht naar de specifieke rand-voorwaarden van de stadsvernieuwing in Rotterdam, in relatie tot het gevoerde Rijksbeleid.

derde geldstroom onderzoek (IBA Berlijn) Publicatie: in voorbereiding

2.2.7 Evaluatie projectmatige verbetering particulier bezit Westerkwartier Delft C. van den Ham, M. Prins, P. Stouten (begeleiding: A.F. Thomsen)

Evaluatie van een eerste woningverbeteringsproject in uitvoering, waarbij door de gemeente aangekochte woningen tesamen met particuliere huur- en eigen woningen op een complexmatige wijze worden verbeterd

Derde geldstroom onderzoek (in opdracht van de gemeente Delft)

2.3 Bedrijven en werkgelegenheid in de stadsvernieuwing

2.3.1 Stadsvernieuwing en bedrijvigheid - effecten en perspectieven in Delft Het onderzoek was gericht op de effecten en perspectieven voor bedrijven

in de Delftse stadsvernieuwingsgebieden. Het onderzoek werd in oktober 1986 afgerond met een studieconferentie van de gemeente Delft.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Celem niniejszego artykułu jest ukazanie pracy socjalnej realizowanej przez księży zmartwychwstańców w parafii rzymsko-katolickiej pw.. na początku należałoby

At very low temperature lifts, the compression-resorption heat pump system can have an advantage over the vapor recompression heat pump as long as the temperature

Bez kompresji: 3 x 18 bajtów = 54 bajty Sposób kodowania: a7b3a8 - 6 bajtów a6b2a2b2a6 - 10 bajtów a5b3a3b3a4 - 10 bajtów Stopień kompresji: 2:1 Kompresja stratna.

próbek zgrzewów wykonanych w warunkach minimal- nych i maksymalnych do dopuszczalnej wartości naprę- żeń wzdłużnych w ściance rury polietylenowej poddanej działaniu

Policy issue Renewable energy (wind, biomass, hydro, etc.), Energy efficiency (saving), Climate change mitigation, Energy grids, Liberalization, European Union (Directives),

Enige voorbeelden zijn; onjuiste montage van een filterelement in het huis, verkeerde montage van de standaanwijzer op een duplex smeeroliefilter, het niet op tijd verversen van

opruimen van een groot deel van de buitendelta, waarbij het overtollige zand werd omgewerkt tot een grote zandhaak die in de loop van de jaren met de kop van Schiermonnikoog

In general, a mathematical relationship is found between the Green’s function associated with the locations of two receivers (i.e., the response, observed at one of the receivers, to