• Nie Znaleziono Wyników

Territoriumverschijnselen in een recreatielandschap; een sociaal-geografisch onderzoek naar de structuur van het territorium en naar de plaatskeuze in de vrije tijd bij bewoners van 'De Fransche Kamp' te Bussum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Territoriumverschijnselen in een recreatielandschap; een sociaal-geografisch onderzoek naar de structuur van het territorium en naar de plaatskeuze in de vrije tijd bij bewoners van 'De Fransche Kamp' te Bussum"

Copied!
179
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

- - - -

---~-Territoriumverschijnselen in

een

recreatielandschap

Een sociaal-geografisch onderzoek naar de structuur

van het territorium en naar de plaatskeuze in de

vrije tijd bij bewoners van 'De Fransche Kamp' te Bussum.

(With a summary in English)

Academisch PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van

de graad van doctor in de

Sociale Wetenschappen

aan de Universiteit van Amsterdam,

op gezag van de Rector Magnificus

Dr. A. de Froe, hoogleraar

in de Faculteit der Geneeskunde,

in het openbaar te verdedigen

in de aula der Universiteit

(tijdelijk in de Evangelisch-Lutherse Kerk,

ingang Singel 4

J1, hoek Spui)

op Vrijdag 5 juli 1974

des namiddags te 14.30 uur door

ALBERT FOKKO MULDER

geboren te Amsterdam

(3)

Promotor: PROF. DR. H. D. DE VRIES REILINGH

Co-referent:

PROF. DR. CHR. VAN PAASSEN

(4)

Jac.M. H. S. M.-P.

(5)

VOORWOORD

Dit vervolgonderzoek, waarvan een deel van de uitkomsten in het proefschrift zijn vervat, vond in

1959

zijn beginpunt in mijn doctoraalscriptie sociale geografie. Toen ik in

1969

voorbereidingen trof tot hervatting van mijn aanvankelijke studie-objekt, boden de ervaringen opgedaan in een door mij tussentijds verricht onderzoek voor de Stichting Interuniver-sitair Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek, daarbij ongetwijfeld een verruimd blikveld.

Voor de medewerking die ik sinds

1959

bij mlJn onderzoek in "De Fransche Kamp" heb ondervonden van de Stichting Het Goois Natuurreservaat, ben ik zeer erkentelijk. In het bijzonder ben ik veel dank verschuldigd aan de heer H. Zijlstra, be-heerder" van het kampterrein voor zijn steeds spontane bij-stand. Mijn dank gaat tevens uit naar de kampdeelnemers die bereid zijn geweest mijn vragen te beantwoorden.

Zeer dankbaar ben ik jegens mijn promotor Professor Dr. H.D. de Vries Reilingh, wiens zorgvuldige begeleiding en welhaast ogenblikkelijke kritische beoordeling van mijn voorstellen en concepten, de voortgang van mijn onderzoek hebben bevorderd. Mede hierdoor werd het werk dat ik moest verzetten, voor mij tot een prettige ervaring.

Professor dr. Chr. van Paassen dank ik voor zijn bemerkingen en literatuurverwijzingen die voor mlJ eveneens van grote waarde ~ijn geweest.

Hoewel ZlJ zich dat misschien niet ten volle bewust zijn, hebben tal van collega's van de Afdeling der Bouwkunde aan de Technische Hogeschool te Delft mij op de een of andere wijze bijdragen verleend bij het tot standkomen van dit proef-schrift. Hierbij denk ik in het bijzonder aan de literatuur-verwijzingen die ik van verschillende zijden heb gekregen; de voorziening van publikaties en kaartmateriaal door de kolle-ga's van de afdelingsbibliotheek, het kaartenarchief en de fototechnische dienst; de adviezen die ik bij het kartografi-sche en statistikartografi-sche werk kreeg van medewerkers van het Insti-tuut voor Stedebouwkundig Onderzoek.

De mensen van de sectie Stedebouwkundig Onderzoek (ook dege-nen die thans een andere werkkring hebben) dank ik hartelijk voor de wijze waarop zij mij in staat hebben gesteld dit on-derzoek uit te voeren en als proefschrift af te ronden. Hun steeds belangstellende houding, deskundige opmerkingen, soms ook relativerende zienswijzen, en in het algemeen: de vriend-schappelijke werksfeer, hebben mijn bezigheden in positieve zin beïnvloed. Vooral de heer H.J. Rosenboom dank ik voor de

(6)

vaak zeer uitgebreide computerbewerkingen en voor zijn inten-sieve begeleiding van het statistische onderzoek. Mv. A.C. Paalvast heeft, buiten haar werkzaamheden voor de sectie Ste-debouwkundig Onderzoek om, de zo belangrijke typografische vormgeving consciëntieus verzorgd.

Gaarne vermeld ik tevens de goede service verleend door de medewerkers van de Topografische Dienst te Delft, alsmede de bereidvaardigheid van het Bevolkingsregister der gemeente Amsterdam, waar ik het kaartbestand mocht raadplegen. Grote steun bood mlJn vrouw, zowel door haar souplesse bij het inpassen van mijn werkprogram in het gezinsleven, maar eveneens door de tijd en werklust die zij in combinatie met huishouding en zorg voor de kinderen, wekenlang heeft be-schikbaar gesteld voor de uitvoering van het mijns lnZlens voortreffelijk geslaagde kartografische tekenwerk.

(7)

INHOUD

Inleiding

3

HOOFDSTUK

I. Het kampterrein en het omringende landschap 11 1-1. Het landschap in het studiegebied 11

1-2. Het kampterrein 15

HOOFDSTUK

11. De vaste kampbevolking: samenstelling en

herkomstmilieu 19

11-1. De samenstelling van de vaste kampbevolking in

1969 19

11-2. Het herkomstmilieu: globale karakteristiek van

enkele milieu-aspekten 35

HOOFDSTUK

111. De beweegredenen tot aanwezigheid in de Fransche Kamp; de waardering van het

herkomstmilieu en van het kamp 45

111-1. Inleiding 45

111-2. De redenen van aanwezigheid ln de Fransche Kamp 45 111-3. De waardering van het kamp- en van het

herkomst-milieu door de deelnemers

48

HOOFDSTUK

IV. De habitat, het territorium en enkele

an-dere mentale zones 51

IV-1. Het territoriale bindingsprincipe en daarmee samenhan-gende begrippen

IV-2. De "kampwereld" als habitat IV-3. Het domein

Iv-4. De communale zone

IV-5. De geprefereerde uitloopzone Iv-6. Het territorium

IV-7. De randzone

HOOFDSTUK

V. Het feitelijke en het geprefereerde

re-51

52

55 58 59 62 64

kreatiepatroon van de Fransche Kampers 65 V-1. Het feitelijke rekreatiepatroon van 100 gezinnen 65 V-2. Het geprefereerde weekendrekreatiepatroon van

dezelfde 100 respondenten

70

V-3. "Drempels" tussen de gewenste en feitelijke

be-stedingspatronen 73

HOOFDSTUK

VI. Evaluatiemethode van de uitloopzone en

overige delen van het studiegebied

77

VI-1. Toetsingsmodel als hulpconstructie 77

(8)

VI-2. De functie van het toetsingsmodel in het onder-zoek; enkele kenmerken daarvan; fasering van de

werkwijze 77

VI-3. Uitgangspunten voor de modelconstructie en de

gebiedsevaluatie 78

VI-4. De terreinverkenning 81

VI-5. De weergave van uitkomsten op analytische

plat-tegronden 82

VI-6. Toetsingscriteria en waarderingsschalen 83 VI-7. Twee manieren van gebiedswaarneming: zonale

versus transversale benadering 96

HOOFDSTUK

VII. Het studiegebied: terreinpreferentie en

landschapsevaluatie 99

VlI-l. Uitkomsten van de zonale benadering 99 VII-2. Uitkomsten van de transversale benadering 103

VII-3. De geprefereerde uitloopzone 105

VII-4. Rekreatievormen van Fransche Kampers in de

gepre-fereerde uitloopzone 106

VII-5. De waardering van het landschappelijke aspect van de geprefereerde uitloopzone versus het

kampterrein; enkele verbale aanwijzingen 108

HOOFDSTUK

VIII. Slotbeschouwing en samenvatting

BIJVOEGSELS

1. Noten

2. Voornaamste geraadpleegde bronnen 3. Representativiteit van de steekproef 4. Lijst van afbeeldingen

111

119 129 137 139

(9)

Territoriumverschijnselen

in een recreatielandschap

(10)

INLEIDING

Waarschijnlijk lS het een algemeen menselijk verschijnsel dat degenen die op een zomerhuisjes- of kampterrein gedurende een aantal seizoenen achtereen een standplaats voor hun onderko-men huren op den duur gehecht raken aan deze plaats en zijn omgeving. Deze mentale binding kan zowel het sociale als het ruimtelijke milieu betreffen en kan zich op verschillende wijzen manifesteren: gehechtheid en "bezitsgevoelens" ten aanzien van de standplaats of het gehele terrein; "kampchau-vinisme"; gevoelens van saamhorigheid; soms ook heimweegevoe-lens indien men een bepaalde kampplaats, door omstandigheden gedwongen, heeft moeten verlaten (1).

Bepaalde territorialiteitsverschijnselen (dat wil zeggen: de mentale binding aan bepaalde gebieden of ruimten welke door groepsrelaties en leefwijze ontstaat) zijn evéneens waarneem-baar onder de eigenaars van tenthuisjes die op het kampter-rein de Fransche Kamp (gelegen tussen Bussum en Hilversum op grond in eigendom van de Stichting Het Goois Natuurreservaat) voor het zomerhalfjaar een standplaats hebben gehuurd. Zoals bleek uit het aldaar in 1958 en 1959 verrichte onderzoek (2), gaf het herhaaldelijke en tamelijk langdurige verblijf (voor diverse gezinnen van begin april tot eind september) aanlei-ding tot ontwikkeling van een leefwijze of "kampstijl", waar-van de trekken deels als "wonen", deels als "kamperen" konden worden aangemerkt.

Ofschoon verschillende onderzoekers de aantrekkingskracht van het "zomerdorp" (3) als langdurige verblijfplaats verklaren als compensatie tegen of althans zich onttrekken aan het woonmilieu van de grote stad, waarvan bepaalde hoedanigheden als hinderlijk of schadelijk worden ervaren, blijkt het kamp-terrein en zijn omgeving voor velen zodanig attractief dat een niet gering aantal gezinnen tien seizoenen of langer ach-tereen naar dit gebied terugkeert. Deze binding blijkt niet alleen samen te hangen met:

- het voorkomen van bepaalde fysieke milieukwaliteiten (zoals vrij betreedbare ruimte met groen, licht en frisse lucht); - ontspanningsmogelijkheden in het omringende

rekreatieland-(1) A.F. Mulder, Van forensenkamp naar hobby-nederzetting, oriënterend onderzoek naar kampen en deelnemers in zoge-naamde forensenkampen, SISWO, Amsterdam, 1971 o.a. p.16 (2) A.F. Mulder, Behoort het forensenkamperen tot de

open-luchtrecreatie? Een oriënterende studie van een territo-riale samenlevin~rm uitgevoerd in het forensenkamp de Fransche Kamp te Bussum; doctoraal scriptie (1962). (3) Noten zijn verder vermeld in bijvoegsel nr. 1.

(11)

schap (voorzieningen die in de grote stad in mindere mate aanwezig zijn, ofwel die slecht bereikbaar zijn voor veel stedelingen

(4);

- het gevoel afstand te kunnen nemen van routine bezigheden en conventioneel gedrag;

maar vooral ook met:

- de behoefte om aldaar een eigen "leefruimte" te creëren: het inrichten en in stand houden van het eigen onderkomen als knutselobjekt, hobby;

alsmede met:

- het besef te participeren in eigen groep met een traditio-neel bepaalde signatuur en leefstijl.

De contrast-hypothese (1~ met betrekking tot compensatie van lacunes in het stedelijke woonmilieu zou pas voldoende kunnen worden bewezen, indien de compenserende milieucondities in en nabij het kamp in optima forma aanwezig zijn en de verschil-lende participantencategorieën (gezinnen met jonge kinderen; bejaarden) van de aldaar aanwezige compensatie-biedende faci-liteiten in doorslaggevende mate gebruik maken. Vandaar, dat in het thans verrichte onderzoek de voorkeur is gegeven aan het verkrijgen van inzicht in de attractiewaarde van het landschapsgeografische (5) en sociale milieu van de Fransche Kamp en zijn naaste omgeving voor de vaste kampbewoners

(6),

en dat omlijning van mogelijke herkomst-milieuvariabelen als verklaringsobjekt op de achtergrond is gehouden

(7).

In de zomermaanden van 1969 werd begonnen met een vervolgon-derzoek in de Fransche Kamp. De opzet hiervan werd voorlopig gericht op het bepalen van mogelijke veranderingen die zich tussen 1959 en 1969 in de kampstijl hadden voorgedaan, alsme-de op het verkrijgen van meer inzicht in alsme-de diversiteit en vorming van territorialiteitsverschijnselen onder de tent-huiseigenaars.

In de latere fasen heeft het onderzoek zich verder geconcen-treerd op het attractiviteitsaspekt, beschouwd in relatie met het feitelijke en het geprefereerde plaatskeuzegedrag in de vrije tijd. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een typolo-gisch onderscheid van ruimten, die tezamen de "habitat" resp. het "territorium" van de vaste kampbevolking vormen.

Het vergelijkend onderzoek naar de diversiteit en veranderin-gen in de kampstijl is in portefeuille gehouden, maar zal, ondersteund door het verworven inzicht ln de mentale binding aan bepaalde territoriale aspekt en van de habitat, later wor-den voortgezet en afgerond.

Het voorkomen van diverse mentale bindingen van sociale en ruimtelijke aard aan het kampmilieu roept allereerst de vraag

(12)

op, in hoeverre en in welke opzichten zij de rekreatieve at-tractiviteit van dit gebied voor de vaste deelnemers kunnen verklaren. Met andere woorden: w e l k e c o l 1 e c t i e-v e b i n d i n g s p r i n c i p e s

(8)

v a n r e-k r e a t i e v e a a r d 1 i g gen a a n d e z e a t t r a c t i v i t e l t t e n g r o n d s l a g ? (Probleemstelling 1).

Het begrip bindingsprincipe vraagt nadere verklaring: de bin-ding aan (of attractie van) het kamp kan samenhangen met: - fysieke en morfologische kwaliteiten (zoals de aanwezigheid

van speelruimte, water, gras, opgaande begroeiïng, wind of zon, etc.);

- of wel met bepaalde sociale aspekt en (bijv. aanwezigheid van mensen met dezelfde interessesfeer of hobby; ofwel stam-mend uit gelijk herkomstmilieu - hetgeen in dit kamp veelal het geval blijkt te zijn, z.ie hoofdstuk II ~; onderlinge ge-zelligheid; vlotte sociale contacten; minder conventies in de sociale omgang);

- ofwel met de leefwijze (gemakkelijker huishouden, minder routinewerkzaamheden; etc.) (2);

- ofwel met combinaties van deze aspekten.

Rekreatieve activiteiten zijn, zoals alle menselijke hande-lingen, locatie-gebonden (16); waar keuzemogelijkheden in het geding zijn, komen de locaties tevens in aanmerking voor waarde-afweging en -toekenning

(9).

Het geldt hier een keuze-proces (10), waarin eigenschappen en betekenissen van de mede-betrokken sociale en ruimtelijke invloedsfactoren vaak zoda-nig zijn vervat, dat zij als onscheidbaar geheel, "sfeer", worden beoordeeld op hun attractieve mogelijkheden. Men kiest geen spelvorm zonder zich te vergewissen van een daarvoor ge-schikte plaats en passende spelgenoten; de individuele rekre-ant kiest geen route zonder bepaalde verwachtingen omtrent de aantrekkelijkheid ervan en zonder daarbij waarderingscriteria omtrent het waar te nemen beeld te betrekken. Ook het voorko-men van territorialiteitsverschijnselen onderstreept de nauwe, welhaast ondeelbare samenhang die bestaat tussen de herkende kwaliteiten van de gekozen locatie, het rekreatieve gebruik en de beleving daarvan.

O.F. Bollnow (11) merkt omtrent deze intrinsieke samenhang op: "wij hebben dus een tweezijdige beïnvloeding: de psychi-sche instelling van de mens bepaalt het karakter van de om-ringende ruimte, en omgekeerd heeft de ruimte effect op zijn gemoedstoestand". De relatie tussen ons denken en handelen en het ruimtelijke "medium" (Bollnow, p. 18) dat ons omringt komt tot uitdrukking in onze houding en stemmingen. "Erst durch unsern Aufenthalt fÜhlen wir (den Raum) mit unsern Bedeutungen und unsern GefÜhlsbeziehungen" (12). Ruimte krijgt

(13)

kenmerken als "erlebten Raum" (Bollnow) wanneer ruimte "sich dem konkreten menschlichen Leben erschliesst" (13). "Alles was (den Menschen) umgibt (im erlebten Raum) wird von ihm verstanden als Leib und Geist, die sich objektiviert haben"

( 14) •

Dat wil zeggen: indien mentale bindingen, territorialiteit,in het spel zijn, hebben zij steeds eigenschappen van de "erleb-ten Raum": ondeelbaar verbonden met het individuele en het groepsreferentiekader, collectieve betekenissen en persoon-lijke stemmingen (15). Wij richten ons echter alleen op de collectieve betekenissen en het groepsreferentiekader met be-trekking tot de locaties in en rondom het kamp en laten de individueel-psychische belevingsaspekten buiten beschouwing. Willen wij integraal inzicht verkrijgen in de sociale èn ruimtelijke attractiviteit, de collectieve bindingsprincipes van diverse ruimten, dan vergt dat een begrippenapparaat, waarin de site- (16) en de situeringseigenschappen (16), èn relevante groepsverschijnselen tezamen als typologische een-heden kunnen worden geklassificeerd. Hieruit vloeit voort probleemstelling 2: hoe kun n e n w i j h e t d o o r Bol 1 n 0 w 0 m s c h r e ven c 0 m p 1 e-x e r u i m t e beg r i p "e r 1 e b t e n R a u m" z 0 dan i g t y p 0 l o g i s c h n a d e r

k 1 a s s i f i c e r e n 1 n e e n beg r i p p e n-a p p n-a r n-a n-a t, d a t h i e r d o o r 1 n z i c h t kan wor den v e r k r e g e n, z 0 wel 1 n : - d e r u i m t e l i j k e s p r e i d i n g van g e d r a g i n gen i n d e v r i j e t i j d (18) van d e g r o e p t e n t h u i s e i e n hun g e z 1 n s 1 e d e n; a l s - d e c 0 1 1 e c t i e v e r u i m t e l i s 0 C 1 a l e b i n d i n g s p r 1 n c 1 p h i e r a a n t e n g r o n d s l a g 1 g i J e i e n n: k e s g g a a r s e n d i e e n ?

Het verklaren van de bedoelde collectieve ruimtelijke en so-ciale bindingen aan het kamp is niet alleen afhankelijk van een operationeel begrippenapparaat, maar tevens van analy-seerbaar grondmateriaal omtrent de te localiseren gedragsal-ternatieven in de vrije tijd. Het materiaal kan antwoord ge-ven op de vraag waar bij de deelnemers het accent van hun re-kreatieve verlangens ligt.

Wij zijn hiermede nog zeker niet aanbeland bij het einde van de problemenreeks, omdat nog kennis moet worden verkregen -althans bij benadering-omtrent de realiseringskansen van het geprefereerde bestedingspatroon in de vrije tijd en van de

(gewenste) plaatskeuze. Realisering van rekreatiewensen is afhankelijk van de wijze waarop de bestaande "movement

(14)

oppor

-- -- - - - -- - - -- - -

-tunities" (19) (in randvoorwaarden zoals afstand. beschikbare locaties. tijd. geld. vervoermiddelen e.d. te operationalise-ren) én de verwachtingen daaromtrent. worden doorkruist door "constraints" (20). Omdat de rekreant niet alle mogelijkheden en beperkingen (van ruimtelijke. sociale of van persoonlijke aard) in zijn verwachtingssysteem kan betrekken. zal een aan-tal onvoorzien blijven. Ten einde inzicht te verkrijgen in de werking van verstorende invloeden op de bestedings- en plaats -keuzepatronen in de vrije tijd,is onderscheid gemaakt tussen: - de individueel geprefereerde vrije tijdsbesteding van 100

respondenten;

- hun individuele plaatskeuze in de vrije tijd; - hun feitelijke vrije tijdsbesteding;

de locaties waar de respondenten in de vrije tijd in feite verblijven.

Overeenkomsten en verschillen tussen geprefereerde en feite -lijke bestedingen kunnen aanwijzingen geven in welke opzich-ten het kamp en zijn omgeving zèlf als compenserend systeem van "opportunities" en "constraints" kan worden beschouwd. Bepaalde ruimten die meestal in de feitelijke vrije tijdsbe-steding worden gekozen (op grond van hun kwaliteiten. poten-tiële mogelijkheden) kunnen een substituut-rol vervullen ten aanzien van de individueel geprefereerde tijdsbestedingen. Dat wil zeggen: zij kunnen in de preferentiehiërarchie van dit rekreatiepatroon (17) door de participanten als gemakke-lijk ten opzichte van elkaar verwisselbaar en van overeenkom-stige vervangingswaarde worden ervaren.

Behalve met doorkruisende invloeden van sociale aard. is de besteding van de vrije tijd naar locatie ook afhankelijk van

"opportunities" en "constraints" in de ruimtelijke structuur. Naar site (16) en situeringseigenschappen (16) beschouwd ver-tonen de locaties (16) in het betrekkelijk oude rekreatieland-schap dat rondom het kamp voorkomt (zie hoofdstuk r) bepaald niet een gelijkmatig spreidingspatroon (21). Potentieel at-tractieve sites kunnen zo ongunstig ten opzichte van het kamp zijn gesitueerd. dat zij van weinig betekenis zijn voor de ge-biedskeuze door de kampdeelnemers.

Teneinde inzicht te krijgen in de attractieve. voor deze men-sen betekenisvolle. aspekten (die zich in het rekreatie- sprei-dingspatroon weerspiegelen). zal derhalve eerst de volgende vraag moeten worden beantwoord (prObleemstelling 3):

z i j n e r o m s t a n d l g h e d e n van s 0 -c i a l e e n g e 0 g r a f i s c h e a a r d a a n -w i j s b a a r d l e d e p 1 a a t s k e u z e l n d e v r i j e t i j d b i n n e n 0 f i n d e n a a s t e o m g e v i n g van h e t kamp b e i n v l o e d e n e n a 1 dus d e t e r r i

(15)

-t o r i a l e b i n d i n g a a n b e p a a I d e d e l e n van d e k a m p h a b i t a t b e v 0 r -d e r e n 0 f t e gen w e r ken ?

Hetgeen de respondenten uit ruimtelijk oogpunt bezien beteke-nisvol en attractief achten (zie probleemstellingen 1 en 2) is daarmede nog niet beantwoord. Voor wat betreft het kamp-terrein zelf kon door middel van vraaggesprekken en observe -rend waarnemen worden omlijnd welke collectieve bindingsprin-cipes relevant geacht mogen worden. Bepaling van de attrac-tieve betekenissen van het rekreatielandschap in de omgeving van het kamp vergde echter een andere methode.

Het typologische onderscheid van gekozen rekreatieruimten buiten het kamp (in de hierna volgende hoofdstukken omschre-ven als "studiegebied" of als "buitengebied") zou in principe mogelijk zijn door een gecombineerde benaderingswijze:

1. vraaggesprekken over de preferentie der respondenten voor bepaalde terreingedeelten binnen het studiegebied uit een oogpunt van rekreatieve activiteiten;

2. meting van de rekreatieve betekenis en belevingswaarde van geprefereerde locaties met behulp van speciale onderzoeks technieken (zoals bijv. semantische differentiaal);

3.

vergelijkend-evaluatief onderzoek op basis van een

toet-singsmodel naar de geografische spreiding in het studiege-bied van locaties met potentiële rekreatieve betekenis. Onderzoeksfasen 1 en 3 zijn uitgevoerd; fase 2 is om in hoofd-stuk VI vermelde redenen achterwege gebleven. Aangezien een toetsingsmodel afgestemd op micro-schalig rekreatielandschaps-onderzoek voor zover bekend niet bleek te bestaan (22). werd in 1971 dit projekt ter hand genomen.

Hierbij dient te worden vermeld dat in de verkenning alleen die fysiognomische locatiekenmerken zijn betrokken welke bij de oriëntatie in het landschap rondom het kamp en bij het her-kennen van relevante rekreatieve betekenissen onmiddellijk in aanmerking komen. Zoals H. Lehmann (23) opmerkt. heeft "die Landschaftsphysiognomie ( ... ) nicht mit dem gegenständlichen Inhalt. sondern mit dem Ausdruckswert einer Landschaft zu tun. wobei ihr die doppelte Aufgabe zufällt. festzustellen. welche ZÜge in der Landschaft den Ausdruckswert vorzugsweise be-stimmen und wie sie auf den Betrachter wirken".

De op kaarten 1 tlm 1'0 (21) vermelde locatiekenmerken komen in bepaalde opzichten - hoewel niet volledig - overeen met het theoretische fysiognomische begrippenapparaat van E. Ströker (1965) betreffende "gelebtem Raum" (24). De terrein-gedeelten die door de vaste kampbewoners als de meest gepre-fereerde locaties worden beschouwd. zouden als "erlebte Räume" kunnen worden opgevat. zoals is gedefinieerd door O.F. Boll-now (13). Hetgeen Bollnow omschrijft met "erlebnis des Raums

(16)

- - - -

-~-im Sinn einer nur psychischen Gegebenheit" (13), is in dit onderzoek dus buiten beschouwing gebleven.

Tenslotte kan worden vermeld dat de keuze van 100 responden-ten die in de vraaggesprekken zijn betrokken, is gebaseerd op de spreiding van persoons- en gezinskenmerken van de to-tale bevolking in het huisjeskamp (in totaal

547

eigenaars-gezinnen). De representativiteit van deze steekproef is ver-meld in bijvoegsel 3.

(17)

HOOFDSTUK I. HET KAMPTERREIN EN HET OMRINGENDE LANDSCHAP

I-1. HET LANDSCHAP IN HET STUDIEGEBIED (1)

I-1-1.

Van

een open landschap naar een park- en

bosparkland-schap

(2)

Beschouwing van de Nieuwe Kaart van Gooiland, uitgegeven door Reinier en Josua Ottens omstreeks 1740 (3) levert het inzicht dat het gebied in de eerste helft van de 18e eeuw nog groten

-deels open landschap is. De noordkant en het gebied waar thans het Spanderswoud zich bevindt, bestaat nog uitsluitend uit heide en lage zandduintjes. Dit heidegebied wordt door

-sneden door verschillende paden en wegen die ook thans nog in de ruimtelijke structuur dominerende elementen vormen: de Hoge Naarderweg, Bussumer Grintweg, het Melkpad, het Ankeveen

-se Pad, de Fransche Kampweg, de Weg door het Kamp. De kaart toont aan de westzijde van het studiegebied de 's Gravelandse polder met een reeks ook thans nog voorkomende landgoederen die na 1625 (4) op afgezande gronden zijn aangelegd: Swanen

-burgh, Schaep en Burgh, Boekestein, Spanderswoud, Hilverbeek, Trompenburg, Gooilust en enkele kleine buitens.

Deze landgoederen golden reeds in 1750 als een verrijking van het Gooise randgebied. " ... Tot omtrent Vyfentwintig jaaren in de voorgaande Eeuw was hier noch niets van al het fraai, dat tegenwoordig het oog verlustigt, en men vindt in dien tyd deezen oord beschreeven als Onlanden, Vullingen, ver~.aatene

Veenen, uitgedolven en moerassige plaatsen, die meest niet anders dan Biezen, Hei en andere wilde ruigte voortbragten. (

...

)

Sedert is het een vermaaklyk Oord geworden, waar in men ,in een kort begrip, zeer aangenaame Gezigten ontmoet van lommeryk Geboomte, vruchtbaare Zaai- en Weilanden, Heiden, Water, en Veengronden. ( ... ) De Lusthoven ( ... ) maaken de weleer on

-vrugtbaare Gooische Vullingen tot een der bekoorlykste Lands-douwen van gansch Holland, in een streek, die men ln minder dan een Uur kan bewandelen." (4)

Omstreeks 1740 was het park van de meeste buitens lang niet zo uitgestrekt als thans (3). Volgens Bijhouwer (5) is na 1800 de barok- of rococotuinarchitectuur vervangen door de tuinaanleg in Engelse stijl (de zogenaamde landscape garden).

De kaart van Krayenhoff (verschenen omstreeks 1813; verkend in de Franse tijd) vertoont wat betreft het noordelijke en oostelijke gedeelte nog hetzelfde beeld: open (heide)gebied

(18)

opgaande beplanting, zodat kan worden verondersteld dat de bomen in de Franse tijd zijn gerooid.

De bebossing van het oostelijke heidegebied moet kort vóór of na 1840 zijn begonnen. De Kaart van Gooiland na de Heide Ver-deeling van 1843 (de zg. kaart van A. Perk; 1843) toont in het gebied tussen de Melkweg en de 's Gravelandse polder veel akkers en enkele met opgaand hout beplante percelen. Het ter-rein ten oosten van de Melkweg is nog volledig onbeboste en onontgonnen heide. De Melkweg zelf is omzoomd met een hout-singel of laanbeplanting.

Tussen 1843 en 1850 is de heide-ontginning in het oostelijke deel van het studiegebied al zover gevorderd dat men kan spreken van een half-open landschapsstructuur: een lappende-ken van heideveldjes gelegen tussen jonge bospercelen en

hout-singels. De eerste druk van de topografische kaart (verken-ning 1849-1850) laat voorts zien dat het noordelijke deel van

het studiegebied (ook het huidige kampterrein) nog bestaat uit onbeboste heide, die zonder onderbreking door bebouwing overgaat in het open weidelandschap van de Hilversumse meent. Het landgoed Bantam 1S eveneens tussen 1843 en 1850

aange-plant.

Vergeleken met 1740 vertoont ook de 's Gravelandse polder in

1850 aanzienlijke uitbreiding van het besloten landschapstype. Door oostwaartse uitbreiding van Boekestein en Schaep en Burgh, vergroting van de bosbeplanting op Hilverbeek en Wolfs-bergen zijn, afgewisseld door grotere en kleinere weiden, en-kele parkzones ontstaan die hun voortzetting vinden in de bospercelen op het oorspronkelijke heidegebied.

Behoudens kleine veranderingen is de ruimtelijke verdeling tussen park- en weideareaal in het westelijke studiegebied

(incl. de meent) tussen 1850 en 1967 constant gebleven. Het

westelijke deel wordt nog steeds gekenmerkt door grote en

kleine weiden, omsloten door hoge parkachtige bossen met

ze-ventiende en achttiende eeuwse buitenverblijven en vaak grote, grillig gevormde waterpartijen. Het gebied is niet geheel af-gezand; hier en daar zijn gedeelten op oorspronkelijke hoogte bl-i..j·~f';~ liggen (7). De vroegere zandrijvaarten zijn nog over-al herkenbaar in het stelsel van brede, soms geheel dichtge-groeide sloten

(7).

Het bosareaal van het Spanderswoud bereikt omstreeks 1918 een

uitbreiding die ongeveer overeenkomt met de toestand thans

(8).

Alleen de ontsluitingsstructuur van wegen en paden is na

1918 op verschillende punten in het bos uitgebreid. De vij-verpartij van Six, aangelegd tussen 1881 en 1925 door de toen-malige eigenaar als ontzandingsproject in het zuiden van het bos

(9)

is thans nog steeds een van de belangrijkste

(19)

attrac-tiepunten van het Spanderswoud (10).

Het gebied tussen het Spanderswoud en de Lage Naarderweg is tussen 1890 en 1925 deels afgezand en daarna als weiland in gebruik genomen. deels geleidelijk met vliegdennen. berken en eikenopslag begroeid. Er liggen nog kleine stukjes heide ln vers cholen (9).

Alleen het noordelijke deel van het studiegebied bleef voor-namelijk als heide bewaard: de Fransche Kampheide kan tevens gelden als de meest westelijke heidevegetatie die op het Eu-ropese vasteland op glaciale afzettingen voorkomt. Visuele scheiding tussen de heide en het weidegebied van de Vecht-streek was reeds omVecht-streeks 1880 ontstaan door bosaanplant langs de Nieuwe 's Gravelandse weg. alsmede door ontzanding. De eerste villabebouwing langs deze weg dateert uit het begin van deze eeuw.

Het is opvallend hoezeer de oorspronkelijke heidevegetatie zich hardnekkig poogt te herstellen. zodra in het Spanders-woud bospercelen zijn gerooid. De topografische verkenning uit 1938 vertoont in grote delen van het zuiden en westen van het Spanderswoud een sterke afwisseling van heide en naald-houtperceeltjes die op de gedeeltelijk herziene topografische kaart van 1946 echter weer als volwaardig bos zijn aangegeven. Alleen op een hoog en droog perceel grenzend aan de westkant van de Melkweg (ongeveer halverwege de Spanderslaan en Bantam; bij oudere Fransche Kampers bekend als "de zeven heuveltjes")

zijn in 1946 nog resten van het oorspronkelijke heideveld te vinden dat sinds 1881 maar zeer geleidelijk is begroeid met vliegdennen. Na 1957 ontstaat een nieuw heideveldje op een ge-rooid bosperceel ten zuiden van de Spanderslaan. ongeveer midden in het Spanderswoud. Het langgerekte terrein is in 1969 voor een gedeelte weer begroeid met vliegden. berk. ei-kenopslag en Amerikaanse vogelkers.

1-1-2.

Van woonpark voor enkelen naar parkzone voor velen

:

de inrichtingsprincipes van het landschap en het

re-kreatieve gebruik daarvan thans

Men kan uiteraard stellen dat het vooral de menselijke acti-viteiten zijn geweest die de landschappelijke differentiatie in het studiegebied hebben tot stand gebracht. Doch het zijn zeker niet alleen of steeds economische principes die bij de geleidelijk ontstane ruimtelijke orde een rol hebben gespeeld

(11). Het visueel zo opvallende contrast tussen de 's Grave-landse polder en het gebied ten oosten van de Oude Meentweg is niet alleen gevolg van de ontzanding en resulterende ver-schillen in exploitatiewijzen. Duidelijk waarneembaar in het landschap en in het kaartbeeld is ook een esthetische

(20)

land-schapsbeschouwing en een daarop stoelend inrichtingsbeleid. De bosparkaanleg rondom de buitenplaatsen ontstond op grond van consequente uitvoering van een patricische landschapsar-chitectuur. Leidinggevende gedachten hierbij waren onder an-dere:

- de wens naar zichtbare harmonie tussen de verschillende na-tuurlijke en kunstmatige landschapselementen (waterpartijen, paden en lanen, bebouwing, beplanting);

- integratie tussen het aangename (het romantische woonpark) en het economisch toch ook noodzakelijke (de agrarische productievormen; op den duur winstleverende bosaanplant); - prestige-verlenen aan de eigenaar (statige oprijlanen en

bouwstijl van het buiten; beplanting en vijveraanleg tevens bedoeld om het landhuis in zijn omgeving te laten domine-ren) .

De bosaanleg op de hogere podzol- en stuwwalgronden ten oos-ten van de Oude Meentweg in de negentiende eeuw is veel meer door winstbejag gemotiveerd. De topografische kaarten van 1881 en 1918 laten in dit gebied uniform beplante naald- en loofhoutpercelen zien, aanvankelijk met uitsparingen van be-paalde heidepercelen, doch naderhand meestal toch beplant met naaldhoutplantages. Hieraan lagen vermoedelijk niet estheti-sche overwegingen ten grondslag, maar veeleer de bodemkundige geschiktheid (lage grondwaterstand; ongunstig bodemprofiel e.d.). Hoewel weinig geïntegreerd en incidenteel hebben bij de bebossing van dit heidegebied toch wel bepaalde estheti-sche principes een rol gespeeld. Sommige beleggers namen nieuwe aanleg van beukenlanen welbewust in hun bebossingsplan op; andere exploitanten legden zich toe op het scheppen van fraaie waterpartijen, laanbeplanting e.d ..

De meent daarentegen (communaal eigendom van de erfgooiers) is uitsluitend beheerd volgens cultuurtechnische en economi-sche principes.

Vóór 1920 waren het Spanderswoud, Kamphoeve en de Fransche Kampheide nog betrekkelijk weinig door de Amsterdamse bevol-king bezocht. Pas toen de fiets een algemeen verbreid ver-voermiddel werd, trokken jongeren uit arbeiderskringen (vaak jeugdbonders) de stad uit (12). Zij zochten waarschijnlijk rekreatiegebieden op die van oudsher een bekende naam hadden. Het weekendkamperen liet niet lang op zich wachten. Men kam-peerde in zelfgemaakte tenten of in oude legertenten. Men sliep op stro, dat bij een boer werd opgehaald. Om nodeloos heen en weer slepen van het zware kampeergerei te voorkomen, liet men de spullen tot het volgende weekend vaak bij een boer achter. Voor drinkwater kon men terecht bij een pomp die

(21)

ergens op de Fransche Kamp was geslagen (12).

Het gebied bleef tamelijk rustig tot omstreeks 1950 toen de

verspreiding van de auto als massavervoermiddel een ruimte

-lijke schaalvergroting van de weekend- en dagrekreatie

ver-oorzaakte. Het Spanderswoud, Kamphoeve en de Fransche Kamp

-heide ontwikkelden zich vrijwel meteen tot de uitloopzone van dagrekreanten uit Amsterdam. De verblijfsrekreatiefunctie van

dit gebied werd hierdoor volledig overvleugeld (13).

Het aantal in het Spanderswoud (ca. 200 ha) aanwezige dagre

-kreanten is door het Bureau Sociaal Wetenschappelijk Onder

-zoek van de gemeente Hilversum op 4 juni 1967 geschat op ca.

3000, meest Amsterdammers (13). Dit aantal was niet de topbe

-zetting. Een derde van de bezoekers is zodanig gebonden aan

een bepaalde plaats in het bos, dat zij er steeds terugkeren.

De meeste gezinnen en groepen worden zittend en of picknic

-kend aangetroffen, althans wanneer de temperatuur zich daar

-toe leent. De "zitters" wandelen echter ook (13). Het gebied

krijgt dus zichtbaar een "tuinfunctie" voor stedelingen: com

-plementaire voorziening voor het grootsteedse wonen (14).

De drukte concentreert zich thans (1972) nog in de vrij toe

-gankelijke gebieden ten oosten van de Oude Meentweg. Doch nu

de landgoederen (op een na) hun exclusieve woonfunctie hebben

verloren en op toegangskaarten zijn opengesteld voor het pu

-bliek, zullen ook zij hun deel van de dagrekreatie, wellicht

ook van de verblijfsrekreatie, in de toekomst te verwerken

krijgen. Dat is de ruimtelijke consequentie van een sociaal

-economische ontwikkeling, die weliswaar na 1945 met voortva

-rendheid in beweging is gezet, maar die nog lang niet is ge

-stabiliseerd, laat staan ruimtelijk vorm heeft gekregen.

De provincie heeft voor het gehele studiegebied per streek

-plan de bestemmingen natuurbehoud, rekreatieverblijf en wa

-terwingebied vastgesteld, doch legaliseert in dit gebied te

-vens bedrijfsuitbreidingen en stelt in de streekplanherzie

-ning 1972 een verdere aanleg van snelverkeerswegen in het

vooruitzicht (15).

Wat tot een goed ingegroeide en rijk geschakeerde parkzone

kon worden ontwikkeld, dreigt op dit moment bovendien door

achterstallig onderhoud van bos te vervallen.

I-2. HET KAMPTERREIN

Het kampterrein is gelegen aan de noordkant van het Spanders

-woud tussen de landgoederen Bantam (aan de westzijde) en

Kamphoeve (aan de oostzijde). Gedeeltelijk ligt het terrein

(22)

-- -- -- -- -- - -

-versum.

Het kampterrein maakte oorspronkelijk deel uit van de Fran-sche Kampheide (16). Volgens de topografische verkenning uit 1938 waren enkele kleine percelen langs de Fransche Kampweg ontgonnen en als weide in gebruik. Het kampgebied raakte tus-sen 1900 en 1943 geleidelijk aan begroeid met verspreide vliegdennen. Deze begroeiing verdween omstreeks 1944, op en-kele fraaie bomen bij de opzichterswoning na, in de nood-kacheltjes. Na 1945 is het kampterrein (behalve een gedeelte van de in 1918 al voorkomende zandvlakte) vOlledig beplant. In 1959 is hier reeds een bospark (2) ontstaan dat in de zo-mermaanden fungeert als huisjesterrein en camping en dat in de herfst en wintermaanden als wandelgebied wordt bezocht. Het gehele kampterrein is ca. 50 ha groot, een oppervlakte die ongeveer even groot is als de Fransche Kampheide aan de noordzijde van het kampterrein (zie plattegrond nr. 12). Kampterrein en de Fransche Kampheide behoren tot de bezittin-gen van de Stichting Het Goois Natuurreservaat.

Volgens zegslieden maakte het "forensenkamperen", waarbij het gezin ook buiten de weekends en vakanties van de kostwinner op het terrein verbleef, omstreeks 1925 opgang in het Span-derswoud en op de Kamp. Omstreeks 1930 stonden 150 à 180 on-derkomens op de Fransche Kamp, in 1939 ca. 300 (17).

Het kamp kreeg zijn huidige ruimtelijke structuur pas in de jaren vijftig. Aanvankelijk was het terrein bezet met linnen tenten, of oude legertenten, die her en der tussen oude vliegdennen werden opgezet. Na 1932 werden zij door de occu-panten geleidelijk vervangen door een meer weerbestendige constructie, tenthuisjes, bestaande uit wanden van hout of board, gemonteerd op een houten frame en een bouten vloer en met een linnen of canvas dak. Deze accommodatievorm is wat betreft oppervlaktematen en uiterlijke vormgeving door de Stichting Het Goois Natuurreservaat thans aan bepaalde voor-schriften gebonden.

De tenthuisjes zijn voorzien van een voor- en achteruitgang, vensters, en zijn meestal intern ingedeeld in een woonvertrek met kookgelegenheid en een of twee slaapruimten. Diverse tenthuisjes hebben thans bij wijze van "terras" aan de voor-zijde een overdekte zitgelegenheid.

De optrekjes (in 1969/1970: 547) staan volgens de voorge-schreven opstelling in noord-zuid gerichte rijen over het huisjesterrein verspreid (zie plattegrond nr. 12). De ruimte rondom de. optrekjes is in principe voor ieder vrij toeganke-lijk en mag niet worden onderbroken door erfscheidingen.

(23)

Aan-leg van tuintjes is op de Fransche Kamp eveneens verboden.

Behalve de hoofdingang telt het terrein nog verschillende toegangen, aansluitend op het Spanderswoud, de Melkweg (west-zijde van het kamp) en de Weg door 't Kamp (fietspad grenzend aan de oostzijde).

De verschillende delen van de nederzetting worden ontsloten door enkele verharde wegen en paden die niet toegankelijk zijn voor motorrijtuigen. Een parkeerterrein bevindt zich na-bij de hoofdingang aan de noordoostelijke kant van het huis-jeskamp. Hier vindt men tevens de woningen van de kampbeheer-ders, hun kantoor, enkele kampwinkels, de kantine, een speel-tuin, een spartelvijver, de telefooncel en enkele toiletge-bouwtjes. Verspreid over het terrein treft men een aantal tappunten voor drinkwater aan en containers voor afval. Het midden van het huisjesterrein bestaat uit een zandvlakte, waarvan een gedeelte is gereserveerd als speelveld.

Aan de noordkant van het huisjesterrein (langs de zuidzijde van de Fransche Kampweg) is de camping (in de zomervakantie -weken vrijwel geheel bezet met kampeerders die naar sociale status en herkomstmilieu overeenkomsten vertonen met de ge -zinnen van het huisjeskamp) en een caravanterrein. Het ter -rein heeft voorts enkele standplaatsen voor infrequente be-zoekers: doortrekkers met tent of caravan.

Het nieuwe houtbestand (eik, berk, lijsterbes en andere op -gaande gewassen) is het best ontwikkeld langs de noord-, oost -en zuidrand van het terrein; de optrekjes gaan daar voor e-en groot gedeelte in bebost terrein schuil. In de westelijke helft van het huisjeskamp, vooral ook in het middengedeelte, is het landschap minder besloten, hoewel ook hier de meeste optrekjes hun standplaats hebben onder of nabij pleksgewijs voorkomende opgaande begroeiing.

(24)

HOOFDSTUK 11. DE VASTE KAMPBEVOLKING: SAMENSTELLING EN HER-KOMSTMILIEU

Het kampterrein wordt bevolkt door verschillende categorieën +) :

- eigenaars van semi-permanente tenthuisjes en hun gezinsle-den; de onderkomens mogen 1 april worden opgezet en kunnen tot 30 september op het vaste-kampterrein blijven staan; - langkampeerders in tenten en caravans; de tentkampeerders

breken meestal eerder op dan de eigenaars van een tenthuis-je of caravan, maar occuperen dit terrein eveneens ver~ scheidene seizoenen achtereen;

- vaste huurders van tenthuisjes of caravans;

- de vaste loge's van tenthuis- of caravaneigenaars.

Eigenlijk zouden ook de regelmatige bezoekers van het kamp-terrein tot de groep vaste occupanten kunnen worden gerekend: zij zijn meestal redelijk goed met het kampterrein en zijn omgeving bekend. Sommigen waren bovendien vertrouwd met de kampstijl, omdat zij vroeger zelf op dit terrein een stand-plaats hadden ingenomen.

Ter onderscheiding van andere categorieën occupanten is onder het begrip "vaste occupanten" of "Fransche Kampers" alleen dat deel van de locale groep gerekend dat verder object van deze studie is: de eigenaars van de

547

tenthuisjes met hun gezinsleden. De gegevens betreffen deels een bewerking van gegevens uit het Bevolkingsregister der Gemeente Amsterdam en Van de kampadministratie. Deels hebben zij betrekking op en-quêtegegevens uit

1969/

1970.

II-1. DE SAMENSTELLING VAN DE VASTE KAMPBEVOLKING IN 1969

Herkomstgemeente en burgerlijke staat

Het vaste huisjeskamp kan worden gekarakteriseerd als een specifiek Amsterdamse hobby-nederzetting:

95,4

%

van de tent-huiseigenaars heeft in

1969

het woonhuis in Amsterdam. Acht gezinnen woonden in de randgemeenten van Amsterdam (Amstel-veen, Diemen, Ouderamstel). Circa zes gezinnen hadden tot Voor kort in Amsterdam gewoond, maar waren in

1969

ingezete-nen van gemeenten die tot de conurbatie van het Noordzeeka-naal gerekend kunnen worden (o.a. Purmerend, Haarlem, de

Zaan-+) afgezien van toeristische kampeerders en caravanners. Deze categorie blijkt in het zomerseizoen steeds geringer te worden.

(25)

streek, Loenen). Het aantal eigenaars, niet afkomstig uit

Am-sterdam of andere conurbatiegemeenten, was klein, ca. 10

vas-te standplaatshuurders. De eigenaars zijn bijna alle gehuwd

(91

%

van de vaste standplaatshuurders); ca 8

%

(42 eige~

naars) zijn gehuwd geweest (weduwe, weduwnaar); ongeveer 7

standplaatshuurders zijn ongehuwd.

Beroep (16)

In 1969 is het aandeel op handarbeid berustende beroepen

(zgn. "blue collar") duidelijk in de meerderheid.

Tabel 11-1. Tenthuiseigenaars naar beroepsstatus; ln

percen-ten van het totale aantal; 1969. Beroepsstatus Ongeschoolden Geschoolde arbeiders Kleine zelfstandigen: winkeliers, ambachts-lieden, marktkooplie-den e.d. White collar: middelbare en leiding-gevende employe's Zonder beroep Totaal percentage 29,0 41,4 19,6 0,9

9,5

100 (n = 547)

Blue collar-beroepen vormen onder de huisjeseigenaars de grootste categorie; kleine zelfstandigen komen na de

onge-schoolden op de derde plaats. Opvallend gering is in dit kamp

het aandeel leidinggevende en/of gespecialiseerde white

collar-beroepen (bedrijfsrisicodragende nieuwe

middenstan-ders e.d.). Het percentage eigenaars zonder beroep valt op

enkele uitzonderingen na, toe aan gepensioneerden en

afge-keurden die aanvankelijk voor het grootste deel eveneens in

een arbeidersberoep werkzaam zijn geweest.

Bij vergelijking met overeenkomstige categorieën van de

Am-sterdamse mannelijke beroepsbevolking valt het overwicht van

op handarbeid berustende beroepen nog meer op. Wegens

ont-breken van de benodigde gegevens in 1969 moet in dit geval

worden volstaan met vergelijking van data uit 1960 (zie

ta-bel II-2).

De ambachtslieden, bouwvakarbeiders, monteurs, fabrieks- en

atelierwerkers, kraandrijvers en bestuurders van vaar- en

(26)

Tabel II-2. Tenthuiseigenaars met beroep (1969), vergele-ken met de betreffende categorieën beroepsbevol-king in de gemeente Amsterdam I); in percenten.

Categorie percentage percentage van

tenthuis- de mannelijke elgenaars Amsterdamse ln 1969 werkende

be-roepsbevolking ln 1960 ' ) 1. onderwijzend personeel;

middel-bare technische employé's 0,9 2. kleine zelfstandigen

(winke-liers, garagehouders, markt-kooplieden en andere

handela-ren, excl. ambachtslieden 6,4 3. administratief personeel en

tekenaars (niet leidinggevend) 6,0 4. dienstenverlenende employé's (kelners, brievenbestellers, winkelbedienden, glazenwassers, melkbezorgers, brugwachters, kwitantielopers e.d.) 6,0 5. bouwvakarbeiders en ambachts-lieden") 21,5 6. monteurs 5,3 7. fabrieksarbeiders en

atelier-werkers (incl. typografen) 17,1

8.

chauffeurs e.a. bestuurders

van voer- en vaartuigen;

kraandrijvers 10,7

9. magazijn-, expeditie-,

haven-en veemarbeiders 11,3

10. grondwerkers, huisvuilophalers, straatmakers, tuiniers,

schoon-makers e.d. 4,6 11. anderen 10,2 2,6 2,2 22,9 9,9 12,6 5,4 13,2 5,0 5,0 3,8 17 ,4 Totaal: 100 (n=497) 100 (n = 246.635) ') Bron: 13e Algemene Volkstelling 31 mei 1960, gemeentelijke

uitkomsten en aanvullende tabellen.

") Inclusief bedrijfshoofden en zelfstandig werkzame ambachts-lieden.

(27)

schoonmakers, wegen- en straatmakers behaalden (zie tabel 11 -2) in 1969 ruim 70

%

van het totale aantal huisjeseige-naars. Uitgezonderd de monteurs waren deze beroepscategorieën eveneens veelal sterk oververtegenwoordigd ten opzichte van de mannelijke beroepsbevolking van Amsterdam. Sommige

catego-rieën in zo sterke mate (zie tabel 11-2, beroepscategorieën 5,7,8,9) dat men geneigd is te denken aan het voorkomen van een specifiek verband tussen de participatie in de Fran-sche Kamp en de aard van het beroep.

Deze veronderstelling vindt eveneens steun in het statisti-sche overwicht op het huisjesterrein van de marktkooplieden, winkeliers, stallinghouders en andere kleine zelfstandigen: een oververtegenwoordiging van ca

4

%

ten opzichte van over-eenkomstige Amsterdamse beroepscategorieën. De dienstenverle-nende employé's (voornamelijk minder en halfgeschoolden, zie categorie

4)

vertonen daarentegen een duidelijke onderbezet-ting ten opzichte van vergelijkbare Amsterdamse beroepscate-gorieën. Een onderbezetting die in opvallende tegenstelling staat ten opzichte van het statistische overwicht der risico-dragende dienstenverleners: marktkooplieden, stallinghouders,

(meest kleine) winkeliers e.d.

De relatief grote onderbezetting van white collár - beroepen

(kantoor- en bureaupersoneel, middelbare technici,

onderwij-zend personeel; zie categorieën 1 en 3) leidt tot de gedachte

dat deze categorie om de een of andere reden wellicht minder sociale aansluitingsmogelijkheden vindt in het "handwerkers-kamp". Het lijkt evenmin uitgesloten dat de

"witte-boorden-categorie" tot een ander sociaal recruteringskader van kampen behoort dan de handarbeiders (1).

Samenstelling naar leeftijd en geslacht

Het tenthuisjeskamp had in 1969 een vergeleken met de

leef-tijdsopbouw van de gemeente Amsterdam duidelijk afwijkende

samenstelling (zie tabel 11-3 op de volgende pagina).

Het percentage kinderen in het kamp is groter dan in de

leef-tijdsopbouw van Amsterdam. Oudere kinderen (11 t/m 20 jaar)

zijn relatief sterk oververtegenwoordigd; zij zijn in het

huisjeskamp tevens de grootste leeftijdscategorie (met

ver-moedelijk een overwicht kinderen in de leeftijdscategorie 11 t/m 15 jaar; zie hierna: aantal en leeftijd van de kinderen). Ook de 31 t/m 50-jarigen (betreft vooral de ouders van de kinderen) zijn vergeleken met dezelfde leeftijdscategorie in Amsterdam procentueel oververtegenvoordigd in het huisjeskamp. De leeftijdscategorieën 21 t/m 30 jaar (meest jonggehuwden) en 61 jaar en ouder blijken daarentegen in dit kamp in sterke

(28)

Tabel II-3. De vaste tenthuisbewoners (in eigen tenthuisje) respectievelijk de Amsterdamse ') bevolking naar leeftijdscategorie; 1969; absolute aantallen en percentages

Leeftijdscategorie: Fransche Kamp Amsterdam abs.

%

%

o

t/m 10 jaar 378 18,8 14,5 11 t/m 20 jaar 462 22,9 14,3 21 t/m 30 jaar 184 9,1 16,9 31 t/m 40 jaar 264 13,1 11 , 1 41 t/m 50 jaar 290 14,4 12,6 51 t/m 60 jaar 262 13,0 12,2 61 jaar en ouder 176 8,7 18,4 Totaal: 2016 100 100 +) +) n = 831.463

,

) Bron: Bureau van Statistiek van Amsterdam:De bevolking van

Amsterdam naar leeftijd en geslacht op 31 december 1969. mate procentueel ondervertegenwoordigd te zijn. De verdeling van de vaste kampbevolking naar leeftijd en geslacht vertoont betrekkelijk weinig opvallende verschillen.

Tabel II-4. De vaste tenthuisbewoners (in eigen tenthuisje) naar leeftijd en geslacht; in percenten; 1969 Leeftijdscategorie: mannen vrouwen

o

t/m 10 jaar 19,0 18,4 11 t/m 20 jaar 22,5 23,3 21 t/m 30 jaar 9,8 8,4 31 t/m 40 jaar 11 ,6 14,8 41 t/m 50 jaar 14,0 14,8 51 t/m 60 jaar 13 ,6 12,4 61 jaar en ouder 9,4 8,0 Totaal: 100 +) 100 ++) + ) n = 1029 ++) n = 987

Alleen de categorie 31-40 jarige vrouwen blijkt duidelijk groter, vergeleken met de mannelijke leeftijdsgenoten. Het aantal mannen blijkt in het vaste-huisjeskamp overigens iets groter te zijn dan het aantal vrouwen.

Leeftijd en beroep

Behalve met de aard van de vooropleiding hangt de mate van geschooldheid ook samen met de leeftijd van de

(29)

be~Qepsbeoefe-naars. Tabel II-5 laat zien dat niet de ambachtslieden maar een kleine categorie handarbeiders in het bouwvak (opperlie-den, betonvlechters, cementwerkers e.d.) in

1969

de hoogste

gemiddelde leeftijd hebben van alle werkenden onder de

huis-jeseigenaars (bijna

50

jaar; leeftijdsgemiddelde van alle

werkende eigenaars: ca.

47

jaar).

Tabel II-5. Werkende tenthuisjeseigenaars naar

beroepscatego-rle en gemiddelde leeftijd;

1969.

Beroepscategorie

ambachtslieden

overige werkenden in het bouwvak

detailhandelaren en overige

zelf-standigen

Chauffeurs, kraandrijvers, machi-nisten, bakschippers, e.d.

monteurs

fabrieksarbeiders; atelierwerkers laad- en lospersoneel (vnl. maga

-zijnarbeiders)

witte boorden-beroepen

overige werkenden

Totaal werkende huisjeseigenaars

gemiddelde afgerond leeftijd (jaren) (jaren)

45,8)

49,

5

47,7 4

50

6

)

48

48,3

48

47,1

47

44,9

45

45,2

45

47,9

48

45,2

45

46,7

47

4

6

,7

47

Niet de spreiding van leeftijdsgemiddelden, maar de betrekke-lijk geringe verschillen daartussen (maximaal

5

jaar) zijn

opvallend. Dit zou er op kunnen wijzen dat niet zozeer het

beroep, maar de gezinsfase (zie hierna) van invloed is op de

participatie. Uiteraard vertonen de individuele leeftijden van de eigenaars een spreiding rond de berekende gemiddelden.

De aard van het grondillateriaal liet een verdére verdeling van

beroeps categorieën in (mogelijk oudere) voor eigen rekening werkzamen en personen in loondienst niet toe.

Aantal en leeftijd

van de kinderen

Gezinnen met een of twee kinderen zijn in het huisjeskamp het

meest vertegenwoordigd: ca.

46

%

van de gezinnen (zie tabel

II-6 op de volgende pagina).

Middelgrote gezinnen (twee of drie kinderen) zijn in

ongelij-ke mate aanwezig:

27

resp.

15

%

van de gezinnen. Grote

gezin-nen (vier of meer kinderen) zijn in het kamp betrekkelijk

schaars. Het aantal standplaatshuurders zonder (nog

thuis-zijnde) kinderen maakt minder dan

1/3

van het totale aantal

(30)

Tabel II-6. Tenthuiseigenaars naar aantal ongehuwde thuiswo-nende kinderen; percenten; 1969

Aantal kinderen: percenten

een kind 18,1) 45,9 twee kinderen 21,2 drie kinderen 14,8) 19,9 Vler kinderen 5,1 vijf of meer 5,1 geen kinderen 28,3 totaal: 100 (n 541)

De gemiddeZde gezinsgrootte

in het huisjeskamp (3,1 personen) was groter dan die van de gemeente Amsterdam (in 1969 vol_ gens het Gemeentelijke Bureau van Statistiek: 3,2 personen). Hierbij kan nog worden opgemerkt dat de gezinssamenstelling van de kampdeelnemers volgens het Bevolkingsregister der Ge-meente Amsterdam niet behoeft overeen te komen met die vol-gens de kampadministratie. Oudere, nog in het gezin verblij-vende kinderen die slechts incidenteel aan het kampleven deelnemen, laat de standplaatshuurder meestal niet als ge-zinslid inboeken.

Behalve het aantal kinderen lijkt veeleer hun leeftijd (en daarmee tevens de fase waarin het gezin verkeert) van bete-kenis te zijn ten aanzien van het recreatiegedrag en de keu-ze van rekreatievormen binnen gezinsverband (2).

AanVUllende gegevens overgenomen uit het Bevolkingsregister Van de gemeente Amsterdam (3) leverden meer gedifferentieer-de informatie betreffende de leeftijdsverdeling van de kin-deren die in 1969 in het huisjeskamp aanwezig waren. De ge-gevens zijn ingedeeld naar de verschillende leeftijdsfasen die de gemiddelde "normale" psychische en lichamelijke ont-wikkeling van het kind markeren

(4).

De leef tijdsindeling naar globale fasen in de ontwikkeling van het kind lijkt van betekenis bij de vorming en structurering van het woongebied van het gezin. Gegeven de ontwikkelingsfasen van geestelijke en lichaamsfuncties, kunnen kinderen voorkeuren vertonen voor bepaalde speltypen en sociale relatiepatronen aanvanke-lijk binnen, later meer buiten het gezinsverband, die tevens bepaalde vormen van ruimtegebruik impliceren nabij en op af-stand van de gezinsverblijfplaats.

De leeftijdsfasen, vermoedelijk ook de spreiding van leeftij-den van de kinderen in het gezin, zouden aldus als verkla-rende variabelen kunnen worden opgevat ten aanzien van het

(31)

bezoek en de selectie van ruimten die de Fransche Kampers potentieel voor rekreatief gebruik binnen en rondom de hobby-nederzetting ter beschikking staan.

Tabel II.7. Gezinnen van tenthuiseigenaars naar leeftijdscate-gorie van het jongste resp. oudste thuiswonende kind; 1969; in absolute aantallen en percenten

Absolute aantallen: oudste 1-1 1-1 1-1 1-1 1-1 1-1 0 'Cl >:: 'Cl 'Cl kind 'r-;> 'r-;> 'r-;> 'r-;> 'r-;> 'r-;> 0) 'ri 'r-;> >:: .!<l 'ri 0) jongste (Y) Lr\ 0\ C\J Lr\ co 'r-;> 1-1 >:: +>.!<l G-< 0) Totaal: kind 0 I ..::t + 'Cl I 0 I (Y) I 'Cl I 0\ 0) 0) 0 ) . 0 0) >:: bO rl 0 0- 3 jaar 9 14 13 3 5 3 5 52 ) 102 4+ 5 jaar 9 11 11 4 5 10 50 6- 9 jaar 18 17 26 17 17 95) 153 10-12 jaar 17 13 8 20 58 13-15 jaar 16 4 16 36 16-18 jaar 12 18 30) 19 jaar e.o. 62 62 92 geen kin-deren 155 155 leeftijd onbekend 9 9 Totaal ge-zinnen: 9 23 42 48 64 49 148 155 9 547 Percentages: 0- 3 jaar 1 ,6 2,6 2,4 0,5 0,9 0,5 0,9 9,5) 18,6 4+ 5 jaar 1 ,6 2,0 2,0 0,7 0,9 1 ,8 9,1 6- 9 jaar 3,3 3,1 4,8 3,1 3,1 17 ,4) 28,0 10-12 jaar 3,1 2,4 1 ,5 3,7 10,6 13-15 jaar 2,9 0,7 2,9 6,6 16-18 jaar 2,2 3,3 5,5) 16,8 19 jr e.o. 11 ,3 11 ,3 geen kin-deren 28,3 28,3 leeftijd onbekend 1 ,6 1 ,6 Totaal ge-zinnen: 1 ,6 4,2 7,7 8,8 11 ,7 8,9 27,1 28,3 1,6 100

Tabel 11-7 toont de spreiding van ca 547 gezinnen naar oudste

en jongste kind over verschillende leeftijdsklassen. Gerekend

naar het jongste kind blijkt de categorie gezinnen met lagere

(32)

met jongste kinderen in de baby-, peuter- en kleuterfasen ko-men op de tweede plaats. Gezinnen waarvan de jongste in het gezin (nog) aanwezige kinderen de lagere school reeds hebben verlaten, zijn relatief minder talrijk.

Gerekend naar het oudste kind lijkt het aandeel gezinnen met kinderen boven de lagere-schoolleeftijd relatief groter. Veel kinderen ouder dan 13 jaar, komen vermoedelijk incidenteel in het kamp. De statistische samenhang tussen deze categorie en jongere gezinsleden in de lagere-schoolleeftijden valt duidelijk op. De gezinnen met oudste kinderen van 13 jaar en ouder hadden tevens ca. 19

%

jongere kinderen tussen

6

en 12 jaar tegen niet meer dan

6

%

jongste kinderen van 0 t/m

5

jaar.

De aantrekkingskracht van het kampleven blijkt zich dus voor-al te concentreren op gezinnen met kinderen in de lagere-schoolleeftijd. Dit verschijnsel wordt pregnant bij beschou-wing van het aandeel gezinnen met uitsluitend kinderen jonger dan zes jaar: niet meer dan

6

%

gezinnen, tegen 22

%

en

16

%

gezinnen met kinderen in de leeftijdsfasen

6

t/m

9

respectie-velijk 10 t/m 12 jaar (zie tabel

11-7).

De leeftijdsfasen der kinderen met beginnende oriëntatie op de wereld buiten "het gezin" zijn in het huisjeskamp dus het meest vertegenwoordigd. Is de actie-radius van de kleuter nog niet veel groter dan het gezichtsveld van de ouders reikt

(die zijn bewegingsvrijheid nog volledig controleren), in de

6-9

jarige leeftijdsfase begint het kinderleven zich in meer verschillende milieus af te spelen. Tussen

6

en

9

jaar is de verkenning van de buitenwereld nog gecentreerd rond huis, school en de ruimte daartussen. Het gezin blijft de nabije en veilige haven waar het kind bij strubbelingen op school of met leeftijdsgenootjes weer direct op terug valt

(5).

Gedurende de leeftijdsfase 10 t/m 12 jaar

(6)

bereikt de kin-derlijke ontwikkeling een zekere mate van voltooiing of afron-ding, voordat de puberteit begint

(7).

A fortiori geldt in deze periode dat het kind zich op vele fronten moet handhaven temidden van groepsverbanden en situaties waarin het wordt geplaatst (of zichzelf stelt) en waarin telkens andere eisen worden gesteld. De drang prestaties te leveren ten opzichte Van leeftijdsgenootjes heeft sterke aandacht van het kind, zowel op het gebied waartoe het qua lichamelijke ontwikkeling in staat is, als in de sfeer van toepassing van hetgeen het schoolkind heeft geleerd of van anderen heeft opgevangen. Het kind in deze leeftijdsfase legt zichzelf in spelcontacten dui -dclijk beperkingen op met degenen die het als jonger ervaart. De drang naar totale lichaamsbeweging uit zich tijdens deze periode vooral in het aanleren van lichamelijke beheersing en

(33)

ln het oefenen van vaardigheden: maatschappelijk

getolereer-de en gereguleerde vormen zoals zwemmen, fietsen, schaatsen.

loop-. sprillg- of balspelen, ook fantasiespelen (rovertj e of

indianenspel; hutten en forten bouwen etc.). maar ook onge

-oorloofd geachte waaghalzerij en baldadigheid. De 10 t/m 12-jarigen bevinden zich volkomen in een ontdekkingsfase omtrent

hetgeen in de wereld buiten het gezin en de school te koop

is; vooral jongens zoeken - vaak collectief - hun

verken-ningsgebied tot op veel grotere afstand van de woning dan de

6

t/m

9

jarigen. Het ontdekkingsterrein is voor hen niet

al-leen de straat nabij de woning. maar de buurt en kan zich

uitstrekken tot de naaste omgeving van de stad

(8).

Wij kunnen constateren dat de ruimtelijke condities van het kampterrein en van zijn omgeving (zie hoofdstuk VII) goed in

overeenstemming zijn met de spelbehoeften en gedragingen van

schoolkinderen: variabele begroeiingselementen die in het

spel kunnen worden geïntegreerd; licht begroeide en zander i-ge open ruimten; zwemgelegenheid; verkeersvrije gebieden;

aanwezigheid van leeftijdsgenootjes

(9).

Tegenover 38 gezinnen met 6-12 jarige en jongere gezinsleden

stonden in 1969 101 gezinnen met 6-12 jarige en oudere kinde -ren (zie tabel 11-1). Dit lijkt een bevestiging van de veron -derstelling (10) dat de leeftijd van vooral de oudere kinde -ren in het gezin van invloed is geweest op het huren van de

standplaats in het kamp. De leeftijdsfase 13-15 jarigen is

echter een kritische gebleken voor het al of niet continu

e-ren van de standplaatshuur (10).

De 13-15 jarige oudsten behalen weliswaar ca 12

%

van het to -tale aantal. maar deze categorie is voor meer dan de helft

samengesteld uit tevens jongere gezinsleden tussen 6-12 jaar. Waar oudere kinderen deel uitmaken van het gezinsverband.

blijken 13-15 jarigen daarin steeds minder dan jongere leden 6-9 en 10-12 jaar te zijn vertegenwoordigd. Vermoedelijk ver -kopen veel gezinnen hun optrekje als hun kinderen boven de

lagere-schoolleeftijd komen. Zeker voor het vroegrijpe arbei -derskind zal gelden dat het in zijn emancipatiefase (11) sterk de behoefte heeft zich van thuis los te maken.

4

5

%

van de standplaatshuurders hadden geen kinderen jonger dan 16 jaar (meer) .Vooral voor deze categorie geldt. dat de

belangstelling voor het kampleven niet alleen wordt bepaald

door de spelbehoeften van hun kinderen (10).

Hoe de respondenten i

n de F

r

an

sc

he Kamp zijn terecht gekomen

;

wijze van v

e

rwerving

Van he

t

te

nt

h

uis

je

De bekendheid met het kampleven kan van veel langer duur zlJn

(34)

standplaatshuur in het huisjeskamp valt te becijferen. Zeker de helft van de respondenten in 1969/1970 hadden voordien of-wel een aantal seizoenen achtereen een huisje gehuurd, ofwel bezetten aanvankelijk een standplaats op het tenten- of cara-vanterrein. 21

%

van de respondenten of hun gezinspartners verbleven als kind reeds met de ouders in de Fransche Kamp in een optrekje; 12

%

waren als logé of huurder bij familieleden met dit terrein bekend.

Contactlegging met dit kampterrein ligt, zoals ook kan worden verwacht, voor het grootste deel in de lijn van de verwanten-relaties (zie tabel 11-8).

Tabel 11-8. Relatie van de personen die als contactleggers met het tenthuisjeskamp fungeerden; 100 respon-denten in resp. 1969/1970. Relatie: familielid kennis; collega buur in woonplaats geen contactpersoon oncodeerbaar Totaal: aantal respondenten: 65 22 1 11 100

De meeste respondenten waren via familieleden met de Fransche Kamp bekend geworden. In veel minder gevallen hadden kennis-sen, vrienden, collega's als contactleggers gefungeerd. Bu-renrelaties in de woonplaats of "eigen initiatief" (bijvoor-beeld door als dagrekreant een kijkje op het terrein te nemen en vervolgens een standplaats te reserveren) speelden nog minder een rol bij de wijze waarop de respondenten hun stand-plaats verwierven.

Tabel 11-9. Wijze van verwerving van het tenthuisje; 100 res-pondenten in 1969/1970.

Wijze van verwerving: aantal respondenten: overgenomen van een ander

zelf gebouwd nieuw gekocht totaal:

51

47

2 100

De meeste gegadigden naar een standplaats hadden eerst een bestaand tenthuisje overgenomen dat eventueel naderhand door de nieuwe eigenaar werd opgeknapt of volledig verbouwd. Een bijna even groot aantal had zijn optrekje geheel zelf gebouwd. Koop van splinternieuwe onderkomens (bijvoorbeeld van een

Cytaty

Powiązane dokumenty

Jeśli w ogóle milczał, wilk zm ienił zapewne temat rozmowy, od­ stępując od bolesnej kwestii wypędzenia z raju i zaczął, być może, mówić coś o

Ryszard Krzyżanowski Rękopis Maszynopis 1953 1965 1985 DCS 1942 r stali w lesie w De- raźnym. przyprowa- dzili do tych W czterdzie- stym drugim roku stali my w le- sie w

T = f(Ca, Re). It is convenient to distinguish between three regions of Ca- and Re-numbers for which this relationship has been estab- lished.. This is the case for very viscous

1 Reinterpreting the original use of a machiya [Maxi Machiya / NINIGI Bike shop and house / KIT Student Accommodation / Live-work dwelling for KIT PhD researchers / DIY Bakery ] The

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

Панова вважає, що, виходячи з того, що на стадії досудового розслідування сторони збирають відомості, якими обґрунтовують

Kierownictwo polskiego wywiadu starało się, by placówki tworzone w Związku Sowieckim mogły liczyć na pomoc konsulatów28.. Takie rozwiązanie było bardzo korzystne dla Oddziału