I
'18F.71
I
I
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Enkele hydraulische en
morfologische parameters
van de Nederlandse
Rijntakken.
D.B.W.jRIZA Nota 88.003
TOW nr. : A.54
In
deze
nota
zijn
gereviseerde
resultaten
gepresenteerd
van
de
gelijknamige nota 83.12 van
ing.
J.
Zeekant, directie
Waterhuis-houding en Waterbeweging district Zuidoost Arnhem.
Sinds het verschijnen van
nota 83.12 zijn de waterstanden
beho-rend bij de maatgevende afvoer vastgesteld. Deze gegevens alsmede
recente
gegevens
van
bodemliggingen
en
afvoerkrommen
van
de
Rijntakken zijn in deze nota gebruikt.
I
I
I
I
Rijkswaterstaat
Dienst BinnenwaterenjRIZA
ing. R. Brilhuis
Arnhem, januari 1988
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
4.I
I
I
Inhoud.
1.
Inleiding.
. .
.
. .
. .
.
.
. .
. .
. .
. . .
2.Basisgegevens.
.
2.1
Keuze van de afvoeren van de Rijntakken ...•..
2.2
Keuze vakindeling •••...••....
2.3
Bodemligging.
• ...•...
2.4
Waterstanden en waterspiegelverhangen .•...
2.5
Waterdiepten •
...•....
2 •6
Breedte.
. .
.
. .
. . .
. .
..
...
2.7
stroomsnelheden c.q. C-waarden.
2.8
Bodemmateriaal.
..•
...•..
2.8.1 Korreldiameter.
. ...•..
2.8.2 Valsnelheid 050' ...•.•...
3.Afgeleide grootheden. . . •.
...
3.1
Ruwheid.
.
.
. .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
3.1.1 C-waarde volgens Chézy.
. .•..•..
3.1.2 Bodemruwheid k.
. .•.•.•.•...••
3.1.3 Wrijvingsfactor van Oarcy-Weisbach.
. ...
3.1.4 Ruwheidsfactor van Manning.
. ..•
3.2
Getal van Froude.
. ...•.•.•...•.
3.3
Getal van Reynolds.
.
.
3.4
Kritische schuifspanning.
.
.
3.5
Schuifspanning.
....
. . ..
. ..
3.6
Schuifspanningssnelheid.
. . . . ..
• ••••
3 • 7
stroomvermogen •
•••
••••••••••••
3.8
Oimensieloze grootheid betrokken op de
schuifspan-ning.
.
3.9
Dimensieloze
schuifspanning
betrokken
op
de
kor-reIs.
.
3.10 Kritische schuifspanningssnelheid ...•.•...
3.11 Reynoldsgetal betrokken op de
schuifspanningssnel-heid .
.
3.12 Reynoldsgetal
betrokken
op valsnelheid
en
korrel-diameter .
.
3.13 Reynoldsgetal op basis van de
schuifspanningssnel-heid en de
korreldiameter.
••..
. ..
3.14 Waterdiepte
die
aanwezig
zou
zijn
bij
vlak
bed
volgens Engelund.
•••.
•..
.•.
3.15 Waterdiepte
die
aanwezig
zou
zijn
bij
vlak
bed
volgens Manning. . • . . . . • .
• ..
3.16 Ribbelfactor volgens Meyer-Peter en Müller.
. ..
3.17 Stroomparameter .•••..•....•.•
3.18 Enige dimensieloze parameters..
. ....
3.19 Chézy-waarde betrokken op 090"
•...
.
3.20 Oimensieloze grootheid betrokken op de
korreldia-meter ..•....
.
.
. . . .
Berekeningsresultaten.
. .
..
....
7 8 8 8 9 9 9 910
11
11
12
13
13
13
14
14
14
15
15
15
16
16
16
16
17
17
18
18
18
18
19
19
19
20
21
21
225.
Optredende beddingvormen in het alluviale bed.
. ...
5
.
1
Beddingvormen volgens Shields
(Raudkivi (1976» ..
5
.
2
Beddingvormen volgens Engelund
(Engelund (1966».
5.
3
Beddingvormen
volgens
Athaullah
(Simons
et
al
(1977) ). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
.4
Beddingvormen
volgens
Znamenskaya
(Raudkivi
(1976». . . . . . . . . . .. . .
5.
5
Beddingvormen
volgens
Chabert
en
Chauvin
(Simons
et al
(1977» ...•.••...•....
5.
6
Beddingvormen met behulp van stroomvermogen en 050
volgens Simons en Richardson
(Simons et al».
5
.
7
Beddingvormen volgens HilI
(Raudkivi (1976».
5.
8
Beddingvormen volgens Simons en Richardson
(Jansen
et al (1979» •..•.•••.•...••.••.
6.
Sedimenttransport.
6
.
1
Inleiding ....•••.•...•..••..
6
.
2
Formules.
.
.
.
.
.
.
..
.
6
.
3
G~middeld sedimenttransport per jaar.
6
.
4
onderling verband tussen enkele parameters.
. ..
7.
C
o
nclusies.
. . . . • •
•
• •
.
.
.
.
.
. .
. .
. .
L
ijst
v
an symbolen.
Litera
t
uurlijst.
I
I
23
23
I
23
23
I
24
24
I
24
25
I
26
27
I
27
27
29
I
30
31
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Keuze
afvoerniveaus
voor
berekening
parameters.
Afvoeren
en waterstanden
voor
de gekozen
afvoer-niveau's.
Vakindeling
Boven-Rijn
en Waal.
Vakindeling
IJssel.
Vakindeling
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en Lek.
Bodemligging
Boven-Rijn
en Waal.
Bodemverhang
Boven-Rijn
en Waal.
Bodemligging
IJssel.
Bodemverhang
IJssel.
Bodemligging
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en Lek.
Bodemverhang
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en Lek.
Waterstanden
Boven-Rijn
en Waal.
Waterspiegelverhang
Boven-Rijn
en Waal.
Waterstanden
IJssel.
Waterspiegelverhang
IJssel.
Waterstanden
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en Lek.
Waterspiegelverhang
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en
Lek.
Waterdiepten
Boven-Rijn
en Waal.
Waterdiepten
IJssel.
Waterdiepten
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en Lek.
Gemiddelde
diepte
Boven-Rijn
en Waal.
Gemiddelde
diepte
IJssel.
Gemiddelde
diepte
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en
Lek.
Normaalbreedte
Boven-Rijn
en Waal.
Normaalbreedte Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek.
Gemiddelde stroomsnelheid Boven-Rijn en Waal.
Gemiddelde stroomsnelheid IJssel.
Gemiddelde
stroomsnelheid
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn en Lek.
Korreldiameters Boven-Rijn en Waal.
Korreldiameters IJssel.
Korreldiameters
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en
Lek.
Valsnelheid
Valsnelheid
Valsnelheid
Lek.
I
I
Tabellen.
I
Tabel
1:
Tabel
2:
I
Tabel
3 :
Tabel
4 :
Tabel
5:
I
Tabel
6:
Tabel
7:
Tabel
8:
I
Tabel
Tabel
10:
9:
Tabel
11:
I
Tabel
Tabel
12:
13:
Tabel
14:
Tabel
15:
I
Tabel
16:
Tabel
17:
I
Tabel
Tabel
19:
18:
Tabel
20:
Tabel
21:
I
Tabel
22:
Tabel
23:
I
Tabel
Tabel
24:
26:
Tabel
27:
I
Tabel
Tabel
28:
29:
Tabel
30:
I
Tabel
31:
Tabel
32:
I
Tabel
Tabel
33:
34:
Tabel
35:
I
I
I
I
I
I
I
050 Boven-Rijn en Waal.
050 IJssel.
Bijlagen. Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: Bijlage 8: Bijlage 9: Bijlage 10: Bijlage 11: Bijlage 12: Bijlage 13: Bijlage 14: Bijlage 15: Bijlage 16: Bijlage 17: Bijlage 18: Bijlage 19: Bijlage 20: Bijlage 21: Bijlage 22: Bijlage 23: Bijlage 24: Bijlage 25: Bijlage
26:
Bijlage 27:
Bijlage 28:
Bijlage 29:
Bijlage 30:
Cumulatieve afvoerfrequenties Lobith.
Overzicht rivierengebied.
Afvoerverdeling
Rijntakken
volgens
afvoerkrommen
1986 en stuwschema "285".
Lengteprofiel
Boven-Rijn
en
Waal,
gemiddelde
bodemligging 1985.
Lengteprofiel
IJssel,
gemiddelde
bodemligging
1986.
Lengteprofiel
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn
en
Lek, gemiddelde bodemligging 1986.
Verband
tussen
C-waarden
en
waterdiepten,
Boven-Rijn en Waal.
Verband tussen C-waarden en waterdiepten, IJssel.
Verband
tussen C-waarden en waterdiepten,
Panner-densch Kanaal, Neder-Rijn en Lek.
Valsnelheid van zandkorrels en kromme van Shields.
Stromingsweerstand volgens Engelund.
Beddingvormen
volgens
Shields
en
beddingvormen
volgens Engelund.
Beddingvormen volgens Athaullah.
Beddingvormen volgens Znamenskaya.
Beddingvormen volgens Chabert en Chauvin.
Verband
tussen
beddingvorm
en
stroomvermogen
en
D50 volgens Simons en Richardson.
Beddingvormen volgens HilI.
criteria voor beddingvormen volgens
Simons en
Ri-chardson.
Functie ten behoeve van sedimenttransport volgens
Kalinske.
Gemiddeld jaartransport Boven-Rijn en Waal.
Gemiddeld jaartransport IJssel.
Gemiddeld
jaartransport
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn en Lek.
Verdeling sedimenttransport rond de
splitsingspun-ten.
Verloop
van
de
schuifspanning
en
de
dimensieloze
schuifspanning in de lengterichting van de rivier:
Boven-Rijn en Waal.
Verloop
van
de
schuifspanning
en
de
dimensieloze
schuifspanning in de lengterichting van de rivier:
IJssel.
Verloop
van
de
schuifspanning
en
de
dimensieloze
sChuifspanning in de lengterichting van de rivier:
Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek.
Q-s relatie: Lobith
- Pannerdense Kop
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
en
Pannerdense Kop
Q-s relatie: Nijmegen
Dodewaard
Q-s relatie: Tiel
St.Andries
Q-s relatie: Zaltbommel
- Nijmegen.
- Dodewaard en
- Tiel.
- St.Andries en
- Zaltbommel.
- Herwijnen.
I
I
I
I
I
I
I
Appendices.
I
Appendix A:
I
Appendix
Appendix B:
C:
I
Appendix
0:I
Appendix E:
Appendix
F:
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Berekeningsresultaten Boven-Rijn en Waal,
watertemperatuur SO
c.
Berekeningsresultaten IJssel,
watertemperatuur SO
c.
Berekeningsresultaten
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn en Lek.
watertemperatuur SO
c.
Berekeningsresultaten Boven-Rijn en Waal,
watertemperatuur lSo C.
Berekeningsresultaten IJssel,
watertemperatuur lSo C.
Berekeningsresultaten
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn en Lek,
I
I
-7-I
I
.h
Inleiding.
I
Voor
hydraulisch
en
morfologisch
onderzoek
van
de
Nederlandse
Rijntakken
voorziet
een
samenvattend
overzicht
van
diverse
hy-draulische
en morfologische parameters van de Nederlandse
Rijn-takken
bij
verschillende
afvoerniveaus
in
een
behoefte.
Het
betreft
hier
parameters
als
bodemschuifspanningen,
kritische
schuifspanningen, enz. zoals die gelden voor het alluviale
zomer-bed.
I
I
I
In deze nota z1Jn basisgegevens als bodemliggingen, waterdiepten
en waterspiegelverhangen,
stroomsnelheden, C-waarden en gegevens
van bodemmateriaal verzameld. Met behulp van deze gegevens worden
grootheden
als
schuifspanningen,
optredende
beddingvormen
en
sedimenttransporten
berekend
en
gepresenteerd.
De
verzamelde
gegevens en de berekende grootheden hebben een globaal karakter;
ze geven
een
indruk van de orde van grootte van de parameters,
mede vanwege de middeling per traject. Door bijvoorbeeld
bochtef-fecten kan
locaal de
situatie heel
anders
zijn, zodat voor
de-tailonderzoek
niet
met
de
gegevens
uit
deze
nota
kan
worden
volstaan.
In deze nota
is steeds een korte en globale
beschrij-ving van
de parameters
en een
zo compleet mogelijke
literatuur-verwijzing
gegeven. Voor
overig onderzoek is het dan ook aan te
bevelen terug te grijpen naar de oorspronkelijke literatuur.
In de volgende hoofdstukken zullen de diverse onderwerpen, zoals
verzameling van de gegevens, de berekeningen, het vergelijken met
de literatuur en dergelijke nader omschreven worden.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
r
-8-~
Basisgegevens.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de herkomst van de
basisgege-vens
die gebruikt
zijn bij de berekening van de diverse
parame-ters. Voor het bepalen van de afvoerverdeling over de Rijntakken
en de waterstanden is uitgegaan van evenwichtsomstandigheden.
2.1
Keuze van de afvoeren van de Rijntakken.
Er is gekozen voor 6 afvoerniveaus zoals aangegeven in tabel 1.
De
waarden
van
de
afvoeren
van
Q90%
tot
en
met
Q0,3%
zijn
bepaald
met
behulp
van
de
recente uitgave van
het
jaarboek der
waterhoogten. Dit is het jaarboek 1984, zie bijlage 1 en
Rijkswa-terstaat
(1984). In dit jaarboek wordt voor het veeljarig
gemid-delde
de periode
1901-1975 gehanteerd.
QMHW
is de maatgevende
afvoer die optreedt met een overschrijdingskans van 1/1250 jaar.
De
afvoerverdeling
over
de
verschillende
Rijntakken
is
bepaald
met behulp van
de
afvoerkrommen Rijntakken
1986.0. Deze
afvoer-krommen 1986.0 zijn in tabelvorm weergegeven op bijlage 3.
De afvoeren en waterstanden behorende bij Q MHW
zijn de afvoeren
en waterstanden vastgesteld
in de verantwoording van het
hoogwa-teronderzoek op de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal,
de Neder-Rijn, de Lek en de IJssel (Ubels (1986».
In
tabel
2
worden
de
waterstanden
op
de
splitsingspunten
en
afvoeren behorende bij de gekozen afvoerniveaus gegeven
(voor de
lagere afvoeren is stuwprogramma S 285 gehanteerd).
De afvoeren en waterstanden voor Q MHW die in deze tabel vermeld
staan zijn de waarden uit het genoemde hoogwateronderzoek
(Ubels
(1986» .
2.2
Keuze vakindeling.
De
Rijntakken
zijn
onderverdeeld
in
een
aantal
trajecten
(zie
bijlage 2). Deze trajecten zijn gekozen aan de hand van de
hoofd-peilschalen waarvoor de betrekkingslijnen 1986 bepaald zijn.
Voor
de
benedengrens
op de Waal
is Herwijnen
aangehouden
omdat
deze nota betrekking heeft op permanente omstandigheden. Beneden
Herwijnen worden de getij-invloeden zo groot dat er nooit sprake
kan zijn van permanente omstandigheden.
Dit
zelfde criterium geldt
ook voor
het aanhouden van Hagestein
als benedengrens voor de Lek.
In de tabellen 3 tot en met 5 zijn voor de verschillende
Rijntak-ken de aangehouden trajecten met hun lengte gegeven.
N. B. :
In de meeste gevallen komt de afstand niet overeen met
het verschil tussen de km-raaien. Dit wordt veroorzaakt
door
bochtafsnijdingen
en
het
feit
dat
de
afstand
tussen twee raaipalen vaak geen echte kilometer is.
Verder wordt opgemerkt dat de vaklengte gemeten is over
de as van het zomerbed.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-9-I
I
2.3
Bodemligging.
I
I
De
bodemligging
tussen
de
normaallijnen
van
de
Rijntakken
is
bepaald uit de dwarspeilingen van de directie Gelderland. Voor de
trajecten
op de
Boven-Rijn en Waal
is de dwarspeiling
1985
ge-bruikt
en voor
de
trajecten op het
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn, Lek en IJssel de dwarspeiling 1986. De lengteprofielen van
de gemiddelde bodemliggingen zijn weergegeven in de bijlage 4 tot
en met 6. In de tabellen 6 tot en met 11 zijn de bodemligging ter
plaatse
van
de
hoofdpeilschalen en de gemiddelde bodemverhangen
gegeven.
I
I
2.4
Waterstanden en waterspiegelverhangen.
I
I
I
De waterstanden
ter plaatse van de peilschalen
zijn bepaald uit
de betrekkingslijnen
1986 met uitzondering voor het afvoerniveau
Q MHW.
De waterstanden voor dit afvoerniveau zijn gehaald uit de
genoemde
verantwoording
van
het hoogwateronderzoek
op de
Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Boven-Rijn, de Lek en
de IJssel (Ubels (1986».
Met
behulp
van
deze
waterstanden
zijn de
waterspiegelverhangen
berekend
door
deling
van
het
waterstandsverschil
tussen
twee
peilschalen door de trajectlengte.
In
de
tabellen
12
tot
en
met
17
staan voor
alle
trajecten
de
waterstanden
en
verhangen,
die
bij
de
gekozen
afvoerniveaus
gelden vermeld.
I
I
I
2.5
Waterdiepten.
I
I
Voor
alle
afvoerniveaus
z
ijn
de
diepten
uit
verhanglijnen
en
bodemligging
berekend. Hiervoor
is voor
elk
traject
om de
2 km
voor
elk
afvoerniveau
de
diepte
bepaald.
Daarna
zijn
uit
deze
diepten de gemiddelde diepten per traject berekend. In de
tabel-len
18
tot
en
met
20
zijn de
waterdiepten
ter
plaatse
van
de
hoofdpeilschalen voor de verschillende afvoerniveau's gegeven. In
de tabellen 21 tot en met 23 zijn de gemiddelde waterdiepten per
traject voor elk afvoerniveau gegeven.
2.6
Breedte.
I
I
I
I
I
De normaalbreedte van het zomerbed van de rivier wordt als volgt
gemeten.
Boven-Rijn en Waal; spiegelbreedte
tussen
de
kribben
op
het
niveau M.R. 1871 - 1980.
(Toestand 1977).
IJssel;
spiegelbreedte
tussen
de
kribben
op
het
niveau van Q
=
250 m3/s.
(Toestand 1977).
-10-Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek; spiegelbreedte tussen de
kribben op het niveau van:
a)
M.R.
1921 -
1930 voor
het traject
IJs-selkop tot K.M.R. 891,500
b)
M.R. 1871 - 1980 voor de overige
gedeel-ten.
(Toestand 1977).
M.R. is de middelbare rivierstand. Dat is het gemiddelde van de 8
uur waarnemingen over de zes zomermaanden mei tot en met oktober.
Voor
elk
traject
is
aangenomen
dat
de
normaalbreedte
constant
is.
In de tabellen 24 tot en met 26 staan de normaalbreedten voor de
verschillende trajecten vermeld. Deze normaalbreedte
is niet het
gemiddelde van beginpunt en eindpunt van het betreffende traject,
maar
een
gemiddelde
over
dat
traject.
De
zandtransporterende
breedte
is
verkregen
door
de
normaalbreedte
met
een
bepaalde
waarde
te
verminderen.
Dit
in verband
met
het
uitlopen
van
de
.
kribtenen en de vaste oeververdediging.
De reductie is voor:
Boven-Rijn en Waal
IJssel
Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek
35 m
25
m
25 m.
De reducties zijn gebaseerd op Janse
(1967).
Omdat
de
geometrie
van
oevers
en
kribben
op
het
Pannerdensch
Kanaal,
Neder-Rijn,
Lek
en de
IJssel overeenkomstig
zijn
is de
reductie in beide gevallen gelijk.
2.7
stroomsnelheden c.g. C-waarden.
De
stroomsnelheden
die
hier
bedoeld
worden,
z
i jn
de
gemiddelde
stroomsnelheden
in het
alluviale
zomerbed. Voor
de drie
laagste
afvoerniveau's
(Q90%,
Q50% en
Q10%) wordt
aangenomen
dat de
totale afvoer door het zomerbed stroomt tussen de kribben. Alleen
voor
de
Waal
geldt
dat
bij
afvoerniveau
Q10%
op
een
aantal
plaatsen
het water al over de kribben gaat. Dit zal echter naar
verhouding
een klein deel zijn, zodat in het kader van deze nota
de
hier
gedane
aanname
te
gebruiken
is. De snelheden voor
deze
afvoerniveau's
zijn nu berekend door de afvoer te delen door de
diepte en de normaalbreedte. Er is gekozen voor de
normmaalbreed-te als vereenvoudiging van de werkelijkheid. De normaalbreednormmaalbreed-te is
op
te vatten
als
een benadering
van
de
stroomvoerende
breedte.
uit deze
snelheden kunnen nu de Chézy-waarden voor het
zomerbed
bij gegeven verhang en diepte berekend worden. Voor Q MHW
is de
C-waarde bepaald met de formule
12
hvan White-Colebrook,
C
=
18 log ----. De bodemruwheid k voor de
k
diverse
trajecten
is uit de verantwoording
van het
hoogwateron-derzoek
(Ubels
(1986»
gehaald. Met behulp van de op deze wijze
afgeleide
C-waarde
kunnen
dan
weer
de
bijbehorende
snelheden
worden berekend.
Voor
de
afvoerniveau's Q 1% en Q 0,3% zijn de C-waarden bepaald
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-11-I
I
door
bijlage
interpolatie
7
tot
en
met
tussen
9). Vervolgens
de
C-waarden bij
zijn weer
Q 10%de
en
bijbehorende
Q MHW(zie
snelheden
bepaald.
In
de
tabellen
27tot
en
met
29staan
de
gemiddelde
stroomsnelheden
respectievelijk
C-waarden
voor
het
zomerbed voor de verschillende trajecten vermeld. Het zal
duide-lijk zijn dat deze C-waarden slechts een globaal karakter hebben
en dat hier geen conclusies uit mogen worden getrokken ten
aan-zien
van
de
werkelijke
weerstand
van
het
alluviale
bed
onder
alle afvoeromstandigheden.
I
I
I
2.8
Bodemmateriaal.
2.8.1 Korreldiameter.
I
I
In
verscheidene
formules
komen
één
of
meerder
korreldiameters
voor.
Daarom
zijn
voor
elk
traject
niet
alleen
de
050
en
Dm
bepaald, maar ook de vaak gebruikte 010' 03~' 065 en 090.
In
de
betreffende
formules,
ook
de
sed1menttransportformules
worden
dus
overal
diameters
van
het bodemmateriaal
ingevuld
en
geen diameters van gevangen materiaal.
De
gegevens
over
de
korreldiameters
zijn
verkregen
uit
(Born
(1979»,
en
uit
het
basismateriaal
daarvan.
De
diameter
per
traject is verkregen door het gemiddelde per traject te nemen.
De 050 en
Dm
zijn bepaald uit de gegevens zoals vermeld in
(Born
(1979)),
terwijl
de
DIO
en
D90
zijn verkregen
uit het
genoemde
basismateriaal. De 035 en 065 zijn verkregen door interpolatie op
waarschijnlijkheidspapier
tussen
respectievelijk
0
1
0 en
050' en
050 en 090.
Om ook gegevens te verkrijgen over het traject Or
i
el - Hagestein
is op dit traject in het najaar van 1981 een aanv
ulle
nde
bodembe-monstering uitgevoerd, omdat dit traject in de peri
o
de
1974/1976
niet bemonsterd was
.
Hiertoe
zijn om de 250 meter bodemmonsters
genomen
op
1/4 van
de normaalbreedte uit de linker normaallijn,
op 1/2 van de normaalbreedte en op 3/4 van de normaalbreedte uit
de linker normaallijn. Het monsternemen is uitgevoerd met behulp
van een emmer
(de BMA). Voor elk monster zijn de 010 tot en met
de 090 en de
Dm bepaald. Per kilometer is daaruit het gemiddelde
berekend.
Met
behulp
van
deze
gegevens
zijn
dan
uiteindelijk
voor
elk
traject de korreldiameters vastgesteld.
In de tabellen 30 tot en met 32 zijn de korreldiameters voor de
verschillende
trajecten
vermeld.
Hierbij
wordt
het
volgende
opgemerkt:
I
I
I
I
I
I
I
I
Bij Oriel (tabel 32) treedt een discontinuïteit op tussen de
gegevens van 1974/1976 en die van 1981, mogelijk door
uitze-vingseffecten.
Een
volledige
bemonstering
is
daarom
zeker
gewenst. Voor dit onderzoek moet echter nu met deze gegevens
worden volstaan.
I
I
I
I
De korreldiameters in het traject Lekskensveer - Rhenen zijn
iets groter dan die van het bovenstroomse vak. Niet
duide-lijk is waardoor dit veroorzaakt kan zijn.
-12-De beide bemonsteringen
(1974/1976 en 1981) zijn
oppervlak-temonsteringen.
Afwijkingen
met
dieptemonsters
kunnen
dus
ook optreden.
De korreldiameters
op het traject Lobith
- Pannerdense
Kop
zijn
kleiner
dan
die
in
het
Pannerdensch
Kanaal
en
het
traject IJsselkop - De steeg. Waardoor dit veroorzaakt wordt
is niet duidelijk.
2.8.2 Valsnelheid DSO~
In enkele formules en parameters komt de valsnelheid in water van
een korrel met de diameter 050 voor. Deze is voor de
verschillen-de trajecten bepaald met behulp van verschillen-de grafiek op bijlage 10.
Voor
de
vormfactor
P
(=c//ab)
is hier
0,7 aangehouden.
Er
is
hier 0,7 aangehouden omdat zand niet cirkelvormig is.
In de tabellen
33 tot en met
35 worden
de
"Valsnelheden
- 050"
voor de verschillende trajecten vermeld.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-13-I
~
Afgeleide grootheden.
In dit hoofdstuk worden de uit de basisgegevens berekende
groot-heden beschreven. Van elke grootheid wordt de formule met
eenhe-den vermeld,
terwijl bij sommige ook nader wordt
ingegaan op de
herkomst.
Als volgorde van behandeling wordt de volgorde aangehouden waarin
de grootheden
op de computeruitvoer vermeld
staan
(appendices A
tot en met F).
I
I
3.1
Ruwheid.
I
3.1.1 C-waarde volgens Chézy.
Deze waarde wordt berekend met formule van de Chézy:
I
I
I
I
uC
=
(m!.i/s)
Waarin: C
=
coëfficiënt van Chézy
u
=
stroomsnelheid
R
=
hydraulische straal
iw
=
waterspiegelverhang
(m~/s) (mis) (m)(-)
In het geval van een rivier kunnen we stellen:
hydraulische straal ~ waterdiepte.
De formule voor C wordt nu:
I
I
I
I
uC
=
(m!.i/s)
Jhiw
Waarin: h
=
waterdiepte
(m)
I
I
Als
de
stroming
niet
uniform
is
als
gevolg
van
variaties
in
bijvoorbeeld breedte of diepte, kan C benaderd worden met behulp
van een stuwkrommeberekening (Nijdam, et al 1980».
In
benedenstroomse
richting gaande
is het
bijvoorbeeld
de
nor-maalbre~dte
die
op
een
gegeven
moment
zeer
geleidelijk
gaat
toenemen. Tevens neemt de diepte dan enigszins af met de
gemid-delde snelheden. De resulterende C-waarde zal dan ook niet sterk
wijzigen.
Een middeling van
de
normaalbreedte
en
de
diepte
per
traject lijkt dan ook acceptabel.
I
I
I
I
-14-3.1.2 Bodemruwheid k.
I
I
De
bodemruwheid
k wordt berekend met behulp van de formule van
White Colebrook; (Nortier 1980»:
12
h
I
C
=
18 log
(m\/s) k k= ----
(m)I
I
I
I
waarin: k
=bodemruwheid volgens Nikuradse (m)
omgewerkt
wordt de formule:
12 h
3.1.3 Wrijvingsfactor van Darcy-Weisbach.
De
wrijvingsfactor van Darcy-Weisbach is een dimensieloze
groot-heid met
als formule:
I
8.g.h.iw
8.g
f = --- (= )(-)
I
I
I
I
I
waarin: f
g
=
wrijvingsfactor van Darcy-Weisbach
(-)
=
versnelling ten gevolge van de zwaartekracht
(m/s2)3.1.4 Ruwheidsfactor van Manning.
De formule van Manning luidt:
h2/3
iw
1/2u
=
(mis)waarin: nm
=ruwheidsfactor van Manning
(s/m
l/3)
Vergelijking met de formule van de Chézy geeft:
I
h2/3
i
112 w lW. 1/6= ---
-
--
----
=---
=
I
I
u u__u_
Jhiw
CI
I
I
I
I
I
-1S-I
3.2
Getal van Froude.
uF
=
I
I
I
I
I
jgh
(-)
Waarin: F
=
getal van Froude (-)
Verder geldt volgens de vloeistofmechanica (Nortier (1980»:
F
<
1
subkritische stroming (stromend water)
F
>
1
superkritische stroming (schietend water)
3.3
Getal van Reynolds.
Het getal Reynolds is een dimensieloze grootheid die aangeeft of
een stroming turbulent danwel laminair is
(Nortier 1980».
Voor
een rivier geldt:
u h
Re
=
(-)
I
I
Waarin:
=
kinematische viscositeit van water
(m2js)
Re
=
getal van Reynolds
(-)
I
3.4
Kritische schuifspanning.
Deze wordt bepaald met behulp van de kromme van Shields zoals die
weergegeven staat op bladzijde 96 van (Graf (1971».
Aan de hand van deze figuur is de kromme op bijlage 10 getekend.
Op de horizontale as is uitgezet:
I
u* • D so
I
Resk
= ---(-)
I
I
Waarin: Resk
=
Reynoldsgetal op basis van de
heid en de korreldiameter (-)
=
schuifspanningssnelheid (mjs)
=
korreldiameter die niet wordt
(gewichts-)% van de korrels
schuifspanningssnel-(zie paragraaf 3.6)
overschreden door
SO
Op de verticale as is uitgezet:
I
I
I
I
cr
(-)
.
w·g·Dso
Waarin:
=
kritische schuifspanning
(Njm2)
w
=
dichtheid water
(kgjm3)
relatieve
s
w
=
dichtheid sediment
((-)
w
s
=
dichtheid sediment
(kgjm3)
I
-16-Voor Resk > 130 is aangehouden:
cr
=0,047 ..
w·g·Dso
(Njm2)
Het
getal
0,047,
dat
een maat
is voor
het
begin
van
beweging,
staat niet precies vast.
Verscheidene onderzoekers hebben getracht dit getal te bepalen en
gaven waarden op die liggen tussen 0,04 en 0,06. De waarde 0,047
die
in
deze
nota
gebruikt
wordt,
wordt
gehanteerd
door
Meyer-Peter
en
Müller.
Zij
gebruiken
deze
waarde
onder
meer
in
hun
sedimenttransportformule
(zie paragraaf 6.2).
3.5
Schuifspanning.
Deze is voor stroming in een open waterloop gedefinieerd als:
(Njm2)
Waarin:
0
=schuifspanning
(Njm2)
Nu geldt verder:
o
>
cr
bodemtransport
o
<
cr
geen bodemtransport
3.6
Schuifspanningssnelheid.
Deze is gedefinieerd als:
o
=
jg.h.iw
(mjs)
wI
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
3.7
Stroomvermogen.
I
(Energiedissipatie per eenheid van lengte, van breedte en eenheid
van tijd).
I
Het stroomvermogen is gedefinieerd als:
P
=
o.
u
(Njms)
(of (N mjm2) of (Wattjm2)
Waarin: P
=stroomvermogen
(Njms)
(Zie Raudkivi
(1976) bladzijde 154).
3.8
Dimensieloze grootheid betrokken op de schuifspanning.
Deze
grootheid,
ook wel
dimensieloze
schuifspanning
genoemd,
is
gedefinieerd als:
hiw
e
=
* =
(-)
050I
I
I
I
I
I
I
I
I
-17-I
Waarin:
e
=
*
=
dimensieloze
schuifspanning
(-)
paragraaf
3.4)(zie
ook
I
3.9
Dimensieloze schuifspanning betrokken op de korrels.
I
Deze is gedefinieerd als:
I
I
h'Eiw
I*
=
050Waarin:
1*
=
h'E
=
(-)
dimensieloze
schuifspanning
betrokken
op
de
kor-rels (-)
diepte die aanwezig zou zijn bij vlak bed volgens
Engelund
(zie paragraaf
3.14)I
Over de dimensieloze schuifspanning
* en de dimensieloze
schuif-spanning betrokken
op de korrels
1* wordt nog het volgende
ver-meld:
Engelund heeft voor het duinengebied een verband
gegeven
tussen
* en
1*, namelijk:
1*
=
0,06+
0,42*.
Dit
is weergegeven
op bijlage
11.Zoals op deze bijlage
blijkt
gaat de originele figuur alleen op voor
*
> 0,1. Voor de
Neder-landse Rijntakken treden ook waarden van
* < 0,1
op. Het
Water-loopkundig
Laboratorium heeft
hier
de
volgende
benadering
voor
gegeven:
I
I
I
Indien
*
<
0,06 ,dan
1*
=
*
I
Het
Waterloopkundig
Laboratorium heeft
ook
een
benadering
voor
het antiduinengebied, maar aangezien de berekende
* nooit boven
de waarde 1,0 uitkomt, is deze benadering voor deze nota niet van
toepassing.
De
hier
genoemde
benaderingen
zijn
door
het
Waterloopkundig
Laboratorium gebruikt voor de voorspelling van de ruwheid volgens
Engelund.
Dit
in het kader van de bewerking van het World Flume
Data Bestand.
I
I
I
I
3.10Kritische schuifspanningssnelheid.
Dit
is de schuifspanningssnelheid die optreedt bij de kritische
schuifspanning. De formule is:
I
I
cr
(mis)
w
Waarin: u*cr
=
kritische schuifspanningssnelheid (mis)
Hier geldt ook weer: u*
>u cr
bodemtransport
I
I
-18-I
I
I
3.11 Reyno1dsgetal betrokken op de schuifspanningssnelheid.
I
Formule: Re.
=
(-)
(Yalin (1972»
Formule: Rek
=
wso .
0SO
I
I
I
waarin
:
Re.
=Reynoldsgetal
in
termen
van
de
schuifspannings-snelheid (-)
3.12 Reynoldsgetal betrokken op valsnelheid en korreldiameter.
(-)
(Vries (1974»
waarin: Rek
=
Reynoldsgetal
betrokken
op
de
valsnelheid
en
de
korreldiameter
(-)
I
wSO
=
valsnelheid
0so
(mIs)
oit
Reynoldsgetal
geeft
het
type
stroming weer
rond
een
korrel
die in stilstaand water omlaag valt.
I
I
3.13 Reynoldsgetal
op basis van de schuifspanningssnelheid en de
I
korreldiameter.
Formule: Resk
=
(-)
(Vries (1974), Graf
(1971»
I
Oit Reynoldsgetal
wordt
onder andere gebruikt
op de horizontale
as van het Shield's diagram
(zie paragraaf 3.4).
I
3.14 Waterdiepte die aanwezig zou zijn bij vlak bed volgens
Enge-lund.
I
I
u2
hiE
=
(m)iw
12 h
i
E
)2
(18 log
°90
waarin: h'E
=
waterdiepte
die
aanwezig
zou
za
jn
bij
vlak
bed
volgens
Engelund
bij
gegeven
korrelmateriaal,
snelheid en verhang
(m)
I
I
I
I
I
uit deze formule is h'E via iteratie te berekenen.
(Zie ook Graf
(1971».
Het
verschil
h"
tussen
de
waterdiepte
en
h'E
(h"
=
h
-
h')
wordt veroorzaakt
door een extra ruwheid, bijvoorbeeld
van
bed-dingvormen.
I
I
I
-19-I
3.15
Waterdiepte die aanwezig zou zijn bij vlak bed volgens Man-
ning.
Volgens de formule van Manning-stricker geldt:
I
I
1mIs
u
=
I
ns
waarin: ns
=
ruwheidsfactor van Manning voor de korrels
(s/m1/3)
(°50)1/6
In formule: ns
=
24
I
Hier wordt
050gebruikt volgens Ranga Raju (1976).
In andere literatuur wordt ook wel
090gebruikt.
I
h'M
=
waterdiepte die aanwezig zou zijn bij vlak bed volgens
Manning
(m)
I
I
3.16 Ribbelfactor volgens Meyer-Peter en Müller.
Oe uitdrukking hiervan is:
c
I
IJ.= (
)
3/2(-)
C90I
waarin:
IJ.=
e90=
ribbelfactor volgens Meyer-Peter en Müller
(-)
ruwheid ten gevolge van de korrels
(m
1/2/s)
(zie
paragraaf
3.19)
I
I
3.17
stroomparameter.
(volgens Meyer-Peter en Müller).
Oe dimensieloze stroomparameter is in formulevorm:
°50
I
I
y
=
(-)
J.' hiw
Waarin: Y
=
stroomparameter (-)
I
I
De
stroomparameter
wordt
hier
dus
berekend
met
behulp
van
de
dimensieloze schuifspanning
(zie paragraaf 3.8) en de zogenaamde
J.'
van Meyer-Peter en Müller.
Voor
een
verdere
beschrijving
van
de
stroomparameter
y
wordt
verwezen naar Vries (1974) bladzijde 25.
I
I
-20-3.18 Enige dimensieloze parameters.
Nu volgen nog enige dimensieloze parameters die in verschillende
figuren uit
de
literatuur gebruikt worden
en veelal
niet
nader
worden
omschreven.
Deze figuren zullen in een volgend
hoofdstuk
behandeld worden.
De parameters zijn:
g 03m
1)
2u.
.
Dm
2)(-)
Raudkivi
(1976)
(-)
Raudkivi
(1976) en
Simons
et
al
(1977)
en
Jansen
et
al
(1979)
u 3)(-)
Raudkivi
(1976)
4)(-)
Jansen et al
(1979)
w50
h 5)(-)
Simons et al
(1977)
050
u
6)(-)
Jansen et al
(1979)
Jg .
D50
o
7)(-)
Simons et al
(1977)
( s -
w)
g
Dm
Waarin:
Dm
=
gemiddelde korreldiameter:
i
l:
P'
1 D'1(m) i
I:
Pi
Pi
is de fractie met diameter Di
(dat wil zeggen de fractie
door zeef Di-1 - de fractie door zeef Di).
De
parameter
genoemd
in punt
6 wordt
in deze
nota
verder
niet
gebruikt.
Deze
parameter
wordt
in de
genoemde
literatuur
gebruikt
bij
de
ruwheidsvoorspelling volgens Alan en Kennedy.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-21-I
De korrelruwheid is volgens White-Colebrook:
3.19 Chézy-waarde betrokken op D90~
I
I
12 h
C90
=
18 log
D90
waarin: D90
=
korreldiameter die niet wordt overschreden door 90
(gewichts-)% van de korrels (m)
I
N.B.:
Deze waarde wijkt af van de in paragraaf 3.14 gebruikte
uitdrukking voor C90. Engelund introduceert daar tevens
een waterdiepte betrokken op de korrel.
I
zie ook Jansen et al (1979)).
I
I
I
3.20 Dimensieloze grootheid betrokken op de korreldiameter.
Als laatste parameter is nog de grootheid D*, ook wel
dimensielo-ze korreldiameter genoemd, berekend.
Formule: D*
= (
g
2(-)
I
I
I
De op de appendices vermelde sedimenttransporten worden in
hoofd-stuk 6 behandeld.
I
I
I
I
I
I
I
-22-I
I
I
~
Berekeningsresultaten.
In de appendices A tot en met F staan de berekeningsresultaten
van de behandelde parameters voor alle trajecten. Voor de
resul-taten
v
an de berekeningen van de sedimenttransporten wordt
verwe-zen naar hoofdstuk 6.
I
I
De berekeningen zijn tweemaal uitgevoerd. Eenmaal voor een
water-tem~eratuur van SO C met een kinematische viscositeit van 1,S19
*
10-
m2/s en eenmaal voor een watertemperatuur van lSo C met een
kinema
t
ische viscositeit van 1,141
*
10-6 m2/s.
Overz
ic
ht appendices met berekeningsresultaten:
Append
i
x A: Boven-Rijn en Waal, SO C
Append
i
x B: IJssel, SO C
Append
i
x C: Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek, SO C
Append
i
x
0:Boven-Rijn en Waal, lSo C
Append
i
x E: IJssel, lSo C
Append
i
x F: Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek, lSo
c.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-23-I
I
~
In
dit
Optredende beddingyormen in het alluviale bed.
hoofdstuk
wordt
behulp
van
een
aantal
figuren
uit
de
literatuur
het
type
beddingvorm
van
het
alluviale
bed
van
de
Rijntakken
bekeken
(het wel
of niet voorkomen
van
duinen,
rib-bels, en dergelijke).
Ribbels
zijn kleine beddingvormen die ontstaan bij
lage
schuif-spanningen
en
fijn
korrelmateriaal.
Ze
zijn
in
het
algemeen
onafhankelijk van de waterdiepte.
Duinen hebben
een lengte van 4
à8 maal de waterdiepte
en soms
nog langer
(Raudkivi (1976».
Ze zijn onder andere wel
afhanke-lijk van de waterdiepte.
In
het
navolgende
worden
de
berekende
parameters
(Appendices)
tegen elkaar uitgezet.
I
I
I
I
I
I
I
5.1
Beddingyormen volgens Shields (Raudkivi (1976».
De diagram
is gegeven op bijlage 12. Alle waarden betreffende de
Rijntakken liggen in het aangegeven gebied.
Het blijkt dat dit diagram voor de Rijntakken onder nagenoeg alle
omstandigheden duinvorming aangeeft.
Voor
REsk
< 25 geeft de
figuur het
overgangsgebied
van
duinen
naar ribbels aan.
Voor de laagste afvoer
(Q90%) liggen de waarden voor Boven-Rijn,
Pannerdensch Kanaal en Neder-Rijn onder de lijn
a
c. De bodem is
dan in rust
(geen sedimenttransport, vlakke bodem).
uit een globale analyse van inventarisatiepeilingen blijkt dat de
grafiek de Nederlandse omstandigheden redelijk weergeeft.
I
I
5.2
Beddingyormen volgens Engelund (Engelund (1966».
I
Deze grafiek
(bijlage 12) geeft voor
alle Rijntakken
onder alle
afvoeromstandigheden
duinvorming
aan.
Het
grootste
Froudegetal,
dat in de berekeningen voorkomt is 0,25. De Nederlandse
Rijntak-ken vallen buiten het toepassingsgebied van deze grafiek.
Voor
het vaststellen
van
deze
figuur heeft
Engelund
alleen
ge-bruik
gemaakt
van
gootproeven.
Hij
stelt
ook
vast
dat
in
de
meeste
prototypen
het
Froudegetal
lager
is dan
hetgeen
behoort
bij
het
"plane bed" gebied en dat er dus normaal gesproken van
duinvorming sprake is (Engelund (1966».
Daar er verder helemaal geen onderverdeling in beddingvormen
is,
geeft deze
figuur voor de Nederlandse Rijntakken weinig
informa-tie.
I
I
I
I
,
I
5.3
Beddingyormen volgens Athaullah
(Simons et al
(1977».
Dit diagram
(bijlage 13) geeft aan dat de Nederlandse Rijntakken
zich onder alle omstandigheden in het
lage regiem bevinden. Als
beddingvorm worden duinen en voor
lange afvoerniveaus
soms
rib-bels voorspeld.
I
-24-5.4
Beddingyormen volgens znamenskaya (Raudkivi (1976».
Op bijlage
14 is voor de Rijntakken het gedeelte aangegeven voor
zover dat van toepassing is.
Het
blijkt
dat
onder
vrijwel
alle
omstandigheden
ribbelvorming
zou
optreden.
Er
treedt
in
het
prototype
echter
wel
degelijk
duinvorming
op.
Bovendien
geeft
deze
figuur
duinsteilheden
van
0,03
tot
0,15op.
Dit
is
veel
te
hoog.
Op
de
figuren
blijkt
bovendien dat de gebieden die gelden voor de Nederlandse
Rijntak-ken
buiten
de
getekende
lijnen vallen.
De lijnen
zouden
in dit
gebied
zo dicht bij elkaar komen, dat extrapolatie, zoals
eigen-lijk gebeurt bij de hier genoemde conclusies, gevaareigen-lijk is.
Deze
figuur is meer
ingesteld op hogere
Froudegetallen,
evenals
de figuur van Engelund
(bijlage
12).5.5
Beddingyormen
volgens
Chabert
en
Chauvin
(Simons
et
al
(1977».
De drie Rijntakken worden afzonderlijk bekeken.
Zie voor de figuren bijlage
15.I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Onder alle omstandigheden worden duinvormen voorspeld.
I
Alleen
op
het
traject
Lobith
-
Pannerdense
Kop
zal
bij
lage
afvoeren vlak bed optreden.
IJ§s~l
~
I
De bovenstroomse
trajecten geven bij lage afvoeren een vlak bed,
terwij
Ide
benedenstroomse
trajecten
bij
lage
afvoeren
ribbels
opleveren.
Voor alle overige omstandigheden wordt duinvorming voorspeld.
Bij de lage afvoeren wordt een vlak bed voorspeld.
Voor de overige omstandigheden duinen.
Verder wordt
nog opgemerkt,
dat de meeste punten voor de
Neder-landse omstandigheden buiten de originele figuur vallen.
Over
het
geheel
genomen
geeft
de
figuur van
Chabert en Chauvin
goede resultaten.
5.6
Beddingyormen
met
behulp
van
stroomvermogen
en 050 volgens
Simons en Richardson
(Simons et al».
De drie Rijntakken worden afzonderlijk bekeken.
Zie voor de figuren bijlage 16.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-25-I
I
II
I
~oyen-Biin_en Hagl~
Van Lobith tot Nijmegen niet toepasbaar in verband met de
korrel-diameter .
Benedenstrooms
van
Nijmegen
worden
duinen
voorspeld
voor de
lagere afvoeren, terwijl voor de hoogste afvoeren
over-gang
naar vlak
bed voorspeld wordt.
De
indruk bestaat,
dat dit
zich inderdaad hier en daar in de benedenlopen voor kan doen.
I
Van
korreldiameter.
de
IJsselkop
Vanaf
tot
Dieren
Deventer
niet
wordt
toepasbaar
voor
de
in verband
hoogste
met
afvoer
de
overgang naar vlak bed voorspeld, terwijl op het traject
Kater-veer - Kampen voor de laagste afvoeren ribbels voorspeld worden.
Voor alle overige omstandigheden wordt duinvorming voorspeld.
I
I
Van
Pannerdense
Kop
tot Arnhem
niet
toepasbaar
in verband
met
korreldiameter. Vanaf Arnhem wordt voor de hoogste
afvoer
over-gang
naar
vlak
bed
voorspeld,
terwijI
de
laagste
afvoeren
een
vlak bed geven. Daartussen is er sprake van duinvorming.
I
I
Deze grafiek is voor de bovenstroomse gedeelten van de Rijntakken
niet toepasbaar in verband met de korreldiameter.
Voor
de
trajecten
met
de
kleinere
korreldiameters
geeft
deze
grafiek goede resultaten.
I
5.7
Beddinqyormen volgens HilI (Raudkivi (1976)).
I
De originele figuur
(bijlage
17)is dezerzijds uitgebreid om het
toepassingsgebied te vergroten.
Voor de verschillende Rijntakken geldt:
I
~oyen-Biin_en Hagl~
I
Valt,
verband is dus voor Boven-Rijn en Waal niet van toepassing.
ook
na de
uitbreiding, grotendeels buiten
de
figuur.
Dit
I
Voor
het gedeelte bovenstrooms van
Zutphen
is deze grafiek niet
bruikbaar. Vanaf Zutphen worden duinen voorspeld behalve voor de
hoogste afvoeren; dan wordt een vlak bed voorspeld.
Eann~rgensçh_Kgngal,_N~d~r=Rijn ~n_L~k~
I
I
Vanaf
Driel
wordt
voor
de
lage afvoeren duinvorming
voorspeld,
terwijl voor
de hogere afvoeren een vlak bed gegeven wordt.
Bij
een
afvoer
van
Q10%
is een
vlak
bed
echter
onwaarschijnlijk,
zodat de figuur voor de Neder-Rijn eigenlijk onbruikbaar is.
De
grafiek
van
HilI
is dus
eigenlijk
alleen
bruikbaar
voor
de
IJssel benedenstrooms van Zutphen.
I
I
I
I
-26-I
18
zijn
de
optredende
waarden
voor
de
Rijntakken
Het blijkt dat deze grafiek reeds bij afvoeren van Q
schietend water en antiduinen gaat voorspellen.
is daarom voor de Nederlandse omstandigheden niet van
Overigens wordt
in Graf
(1971)ook gewaarschuwd voor
van deze grafiek.
I
I
I
5
.
8
Beddin9Yormen
volgens
Simons
en
Richardson
(Jansen
et
al
(1979» •
Op
b
ijl
age
aangegeven
.
10% en Q 1%
Deze
fi
guur
toepas
si
ng.
het gebruik
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-27-I
I
~
6.1
Sedimenttransport.
Inleiding.
I
I
Om
enig
inzicht te verkrijgen
in de
onderlinge
verschillen
van
een
aantal
sedimenttransportformules zijn voor
de
verschillende
afvoerniveau's de sedimenttransporten berekend. In dit hoofdstuk
worden
achtereenvolgens
behandeld;
de
formules,
de
gemiddelde
jaartransporten,
de verdeling van
de gemiddelde
jaartransporten
over de lengte van de Rijntakken en de balans bij de twee
split-singspunten.
I
I
I
6.2Formules.
Frijlink:
5Jg
J1.(m3/m/s)
Dm·
1-c
I
I
Waarin:
=
porositeit
(-), voor zand ~
0,4Meyer-Peter en Müller:
8
. Jg
. Dm
3/2 • (J.L.h.i
w
- 0,047) 3/2.Dm
(m3/m/s)
I
Engelund-Hansen:
1-I
I
0,05 • 050 3/2 ..
((m3jmjs)
1-g
Ackers en White:
I
Dit
formules daarvoor zijn hieronder in werkvolgorde gegeven.
is
geen
enkelvoudige
formule, maar
een
"rekenmethode".
De
g
I
Ogr
=D35 • (
2
(-)
I
Waarin:
035 =korre
(gewichts-)% van de korrels
1diameter die niet wordt overschreden door
(m)
35Nu zijn er drie mogelijkheden:
I
I
1)
Dgr
< 1Ackers en White geldt niet
2)
1
<
Ogr
<
60
n
=
1 - 0,56 . log Dgr
I
I
I
-28-I
0,23
I
I
A
=+
0,14
jDgr
9,66
m
=
+
1,34
Dgr
log Cgr
=2,86 . log Dgr - (log Dgr)2 - 3,53
I
3
)
D
gr
>
60
Nu ve
r
de
r
:
n
=
0, A
=
0,17, m
=
1,5 en Cgr
=
0,025
10
h nI
I
u* .
j32 •log
---uFgr
= (
) ( ) (-)I
10
h uj
g .. D35 .
j32 •log
-- 1-Ggr
• D35 . u . (
)n
(m3jmjs)
I
I
I
I
I
I
Fgr
=C
gr (
A(-)
1 uDeze
fo
rmules worden beschreven in Ackers et al
(1973).
K
a
l
in
ske
:
qB
cr
=
2.5 9k
(u* D50
s
0
Waar
in:
qB
=
bodemtransport
(Njm1js)
S
=
soortelijk gewicht sediment (Njm3)
9k
=
functie welke gegeven wordt op bijlage 19
1-