• Nie Znaleziono Wyników

Afsluiting Veersegat VII: Volgorde van plaatsing van de doorlaatcaissons: Rapport modelonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afsluiting Veersegat VII: Volgorde van plaatsing van de doorlaatcaissons: Rapport modelonderzoek"

Copied!
71
0
0

Pełen tekst

(1)

V'.Ü " ~ ~7' ~'

r

. " "

,r

#

"•

#

v

: &

*"'

s

'I ,!,*„ . Ju Lu;

,'i ^i'l'fc

ir-p-ni1 • H T I - | - I,T I « F T|T | jflff

AFSLUITING VEERSEGAT

VII

VOLGORDE VAN PLAATSING VAN

DE DOORLAATCAISSONS

RAPPORT MODELONDERZOEK

i \

t

i p : i c t M 5 s K

S>!fsnst Weg- en Waterbouwkunde J"Q*tbi* 5044, 2600 GA DELFT

W A T E R L O O P K U N D I G L A B O R A t O R I U ]VI

D E L F T '• • .'V

:

'":.':. k 588

271

(2)

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

A f s l u i t i n g V e e r s e g a t

D e e l V I I

V o l g o r d e v a n p l a a t s i n g v a n de d o o r l a a t c a i s s o n s

Bisnst Weg- en Waterbouwkunde

tfOÊfow 5C44, 2600 GA DELFT

^ 3

s t ? i

ISlt

M 588 - V I I Rapport modelonderzoek Code no 30.54 December 196O

(3)

INHOUD blz 1. Inleiding... 1 2. Gegevens 1 3. Conclusies... ... 2 4. Onderzoek... 3

a. Pasen van de sluiting... 3

"b. Metingen... . 4

c. Bespreking van de onderzochte toestanden... b 1°) T111 6 2°) T112... 7

3°) T113... 8

4°) T115... 9

(4)

FIGUREN

1. Mogelijkheden voor de volgorde van plaatsing van de door-laatcaissons.

StrooEibeeld en stroomsnelheden. T110 vloed. T110 eb. T111 A vloed. T111 A eb. T111 B vloed. T111 B eb. T111 C vloed. T111 C eb. T111 D vloed. T111 D eb. T111 E vloed. T111 E eb. T111 P vloed. T111 F eb. T111 G vloed. T111 G eb. T112 A vloed. T112 A eb. T112 B vloed. T112 B eb. T112 C vloed. T112 C eb. T112 D vloed. T112 D eb, T112 E vloed. T112 E eb. T112 F vloed. T112 F eb.

(5)

VERVOLG FIGUREN

30. Stroombeeld en stroomsnelheden. T112 G vloed. 31. " " " T112 G eb. 32. " " " T113 A vloed. 33- " " " T113 A eb. 34. " " " T113 B vloed. 35- " " " T113 B eb. 36. " " " T113 C vloed. 37- " " " T113 C eb. 38. " " " T113 D vloed. 39- " " " T113 D eb. 40. " " " T113 E vloed. 41. " " " T113 E eb. 42. » " " T113 E vloed. 43. " " " T113 E eb. 44. " r' " T113 G vloed. 45. " " " T113 G eb. 46. " " " T114 vloed. 47. » " " T114 eb.

48. Snelheidsverdeling ter plaatse van de grootste contractie, T112 F vloed.

49« Snelheidsverdeling ter plaatse van de grootste contractie, T113 P vloed.

50. Stroombeeld en stroomsnelheden. T115 F vloed. 51. " " " T115 F eb. 52. " " " T115 G vloed. 53. " " " T115 G eb.

(6)

FOTO'S 1. T111 F vloed, 2. T111 F eb. 3. T112 F vloed. 4. T112 F eb. 5. T113 F vloed. 6. T113 F eb.

(7)

AFSLUITING VEERSBGAT

Volgorde van plaatsing van de doorlaatcaissons.

1. Inleiding.

Het modelonderzoek betreffende de afsluiting van het Yeersegat is voortgezet met een onderzoek naar de volgorde van plaatsing van de doorlaatcaissons in het sluitgat»

Het uiteindelijke sluitgat zal gesloten worden door

middel van zeven doorlaatcaissons. Daar deze caissons tijdens het plaatsen gesloten moeten zijn, treedt dan gedurende korte tijd een grote contractie in het sluitgat op, zodat grote stroomsnelheden kunnen optreden.

Zowel in verband met de stabiliteit van de drempel als met de bevaarbaarheid van het sluitgat voor de bij het werk betrokken schepen is het noodzakelijk de stroomsnelheden zo klein mogelijk en het stroombeeld zo rustig mogelijk te houden. In het model zijn van verschillende sluitingsmogelijkheden de opvolgende stadia onderzocht. Voorlopig heeft het onderzoek zich alleen uitgestrekt tot het meten van stroombanen en 'stroom-snelheden. Een onderzoek naar mogelijke ontgrondingen achter het sluitgat zal in een volgend stadium geschieden; de gemeten stroomsnelheden en stroombeelden geven echter wel een

aan-wijzing welke volgorde van plaatsing in verband met de ont-gronding het gunstigst is.

2. Gegevens.

Het onderzoek is verricht in het detailmodel van het Veersegat (schaal 50).

Voor het begin van het onderzoek is het model in overeen-stemming gebracht met de meest recente gegevens uit het proto-type. Wat de bodem betreft is dit geschied aan de hand van peilingen d.d. Oct. 1958 (tekening B6 no 58.9221) en Oct. 1959

(8)

2

-Het stroombeeld is in overeenstemming gebracht met metingen uit het prototype. Deze herijking is beschreven in de nota "Herijking van het detailmodel".

Het sluitgat met landhoofden is in het model gebouwd volgens de bestektekeningen. De modellen van de doorlaat-caissons zijn vervaardigd naar de overzichtstekening C6 no 59»5069, waarbij hydraulisch onbelangrijke details zijn weggelaten.

Als maatgevende stromingstoestand is beschouwd een 2 gemiddeld getij bij een sluitgatopening van 2000 m be-neden ÏT.A.P. , hetgeen overeenkomt met de situatie, waarin alle doorlaatcaissons geplaatst en geopend zijn. De metingen zijn verricht bij de maximale eb- en vloedstroom, resp. een debiet van 4500 m /sec bij een waterstand bovenstrooms van ÏT.A.P. - 0,20 m en een debiet van 5500 m /sec bij een

water-stand bovenstrooms van ÏT.A.P. + 1 ,20 m.

In werkelijkheid zal de capaciteit van het sluitgat lang-zamerhand verminderen bij het geleidelijk plaatsen van de doorlaatcaissons. Dit effect is bij het onderzoek verwaarloosd Daar dit echter bij de verschillende sluitingsmethoden in ge-lijke mate geschiedt, zijn de overeenkomende fasen van de sluiting toch vergelijkbaar.

5. Conclusies.

In principe komen drie volgorden van sluiting in aan-merking (zie figuur 1), n.l.s

T111: sluiting van beide landhoofden af naar het midden,

T112: sluiting van de Walcherse naar de Noordbevelandse zijde, T113s sluiting van de Noordbevelandse naar de Walcherse zijde. Van deze mogelijkheden zijn alle opeenvolgende bouwfasen onderzocht.

(9)

3

-Uit de gemeten stroomsnelheden en stroombeelden is duidelijk gebleken, dat T111 ongunstiger is dan de beide andere sluitingsmogelijkheden. De optredende stroomsnelheden zijn belangrijk hoger, en het stroombeeld is vooral in de laatste fase van de sluiting zeer ongunstig.

De beide andere mogelijkheden geven geen grote verschillen te zien. T112 geeft een gunstiger beeld bij ebstroom, bij

T113 is het stroombeeld bij vloed beter. De maximale stroom-snelheden zijn in T112 echter iets lager dan in T113, terwijl ook het algemene stroombeeld iets rustiger is.

Op grond van het onderzoek kan dus gesteld worden, dat sluiting volgens T112 de voorkeur verdient, zij het dat de voordelen boven T113 niet zeer groot zijn.

T112 en T113 hebben als nadeel, dat de laatste caisson direct tegen het landhoofd geplaatst wordt. De sluiting zal daarom moeilijkheden opleveren indien het laatste gat aan de nauwe kant is. In verband hiermede is nog T115 onderzocht als variant van T112, waarbij wel in oostelijke richting gewerkt

e yQ

wordt, maar i.p.v. de 7 de 6 caisson als laatste wordt ge-plaatst. Voor het stroombeeld was dit echter niet gunstig? men krijgt hetzelfde beeld als in T111.

4. Onderzoek.

a)Fasen van de sluiting.

De methode van sluiten is voor de drie volgorden van sluiting geheel gelijk. De doorlaatcaissons worden een voor een drijvend aangevoerd en ter plaatse aan de grond gezet. Tijdens het transport en het plaatsen zijn de doorstroom-openingen geheel gesloten. Vervolgens wordt van de helft

van de caisson, die aansluit tegen de reeds eerder geplaatste, de schuiven geopend. De tegen het overgebleven sluitgat

(10)

aan 4 aan

-sluitende helft blijft evenwel gesloten. Wanneer nu de volgende caisson aangevoerd wordt, kan deze in afwachting van plaatsing in de stroomluwte van het gesloten gedeelte van de vorige caisson afgemeerd worden. Zodra deze op zijn plaats gezonken is, doet zich dus de toestand voor dat anderhalve caisson ge-sloten is. Deze toestand is, hoewel hij slechts korte tijd op-treedt, maatgevend voor elke fase, daar in dat geval de con-tractie het grootst is; de metingen zijn dan ook in deze toe-stand verricht.

Uitgaande van het volledig geopende sluitgat (T110) ge-schiedt de sluiting dus in zeven fasen. In elke fase zijn de metingen verricht in de toestand, die optreedt juist na het plaatsen van de caisson. In figuur 1 zijn de drie sluitings-methoden in alle fasen weergegeven, waarbij ook de notatie is aangegeven, die in het volgende wordt gebruikt. Tenslotte zijn stroomsnelheden en stroombeeld ook onderzocht in de eind-fase, n.1. zeven geopende doorlaatcaissons, aangeduid als T114. Van de variantsluiting T115 zijn onderzocht die fasen, welke afweken van de overeenkomstige fasen van T112, dus de fasen F en G.

b)Metingen.

Als criterium voor de beoordeling van de sluitingsmethoden gelden het stroombeeld en de stroomsnelheden. Deze laatste

zullen in het algemeen het grootst zijn in de as van het sluitgat. Zowel in verband met uitschuring op en achter de drempel als met de bevaarbaarheid van het overgebleven sluit-gat voor vaartuigen dienen de stroomsnelheden zo klein mogelijk gehouden te worden. Het stroombeeld moet eveneens zo rustig mogelijk zijn, waarbij felle wervelstraten moeten worden ver-meden en het aanwezige doorstromingsprofiel zo nuttig mogelijk

(11)

5

-moet worden gebruikt.

In verband hiermede zijn in elke fase gemeten?

1) het stroombeeld zowel boven- als benedenstrooms van het sluitgat

2) de stroomsnelheden in de as van het sluitgat. Op de plaatsen, waar geopende doorlaatcaissons stonden, zijn de snelheden gemeten zo dicht mogelijk voor de caissons, echter op zo-danige afstand dat de invloed van de tussenechotten in de

caissons nog niet merkbaar was.

De snelheden zijn gemeten met een Ottmolen (Kleinflugel), de stroombanen met drijvers, waarbij steeds het gemiddelde van een aantal drijverbanen is genomen. Daar met drijvers geen goed beeld kan worden verkregen van het nerengebied achter

de gesloten caissonss zijn in de maatgevende fase (P) foto's

van het stroombeeld gemaakt met behulp van papiersnippers. Deze zijn bij het verslag gevoegd. Er wordt op gewezen, dat de concentratie van de papiersnippers op de foto's geen enkele betekenis heeft. Tan belang is slechts de lengte van de streep-jes en de situatie van de stroombanen. De belichtingstijd van alle foto's is gelijk, zodat de lengte van de streepjes een maat is voor de snelheid.

Aan de benedenstroomse zijde van de caissons zijn de stroom-snelheden aanzienlijk groter dan bovenstrooms. Daar de Ottmolen voor het meten vlak achter de openingen minder geschikt was, zijn ter oriëntering enige snelheden gemeten met behulp van de pitot-buis. Dit is geschied in T112 F en T114 (vloed) (figuren 28 en 46). Uit figuur 28 blijkt, dat de stroomsnelheden vlak achter de caissons op kunnen lopen tot dezelfde waarden als in het overgebleven sluitgat. Dit mag ook voor de overige toestanden worden aangenomen. Door tijds-gebrek was het onmogelijk deze metingen verder voort te zetten.

Er wordt dus op gewezen, dat de stroomsnelheden vlak achter de geplaatste caissons kunnen oplopen tot belangrijk hogere waarden als op de figuren aangegeven ia.

(12)

6

-In de toestanden T112 P en T113 F is ook de snelheidsver-deling bij vloed gemeten in de raai, waar de stroom, die door het nog geopende gat komt, de grootste contractie vertoont, d.w.z. op 100 ia uit de as van het sluitgat. Daardoor zijn bij deze toestanden de maximaal optredende stroomsnelheden vastge-legd.

c)Bespreking van de onderzochte toestanden.

1°) T111 (figuren 4 tot en met 17).

Het open sluitgat is zodanig gesitueerd, dat zowel bij eb als bij vloed een vrij gelijkmatige snelheidsverdeling op-treedt. Sluitingsmethode T111 is gebaseerd op de gedachte om deze verdeling ook tijdens de sluiting zoveel mogelijk te hand-haven. De grootste stroomsnelheden v/orden zo ver mogelijk van de landhoofden gehouden. Deze volgorde van sluiten heeft echter drie belangrijke nadelen;

1) In verband met de gevolgde sluitingsmethode, beschreven in

hoofdstuk 4a9 is het noodzakelijk dat steeds ter weerszijde

van het overgebleven sluitgat een caisson half gesloten is. Zodoende komt in elke fase een gesloten deel ter lengte van twee caissons voor (figuur 1). Hierdoor treedt meer contractie op dan bij de andere methoden, waarbij hoogstens 1 /^ caisson gesloten is.

2) In elke fase komt aan weerszijden van het overgebleven sluit-gat een geheel of gedeeltelijk gesloten caisson voor. Bij de andere methoden wordt een van de landhoofden steeds gevormd door een AX-caisson. Deze zijn zodanig geplaatst dat ze vrijwel buiten de stroom staan, zodat ze weinig contractie veroorzaken. In T111 treden dus steeds twee wervelstraten op i.p.v. een, wat zowel een sterkere contractie als groter gevaar voor bodem-aantasting tot gevolg heeft.

5) Door de volgorde van sluiten blijft elke wervelstraat bij T111 tweemaal zo lang op dezelfde plaats als bij de andere

(13)

sluitings 7 sluitings

-methoden. Het gevaar voor bodemaantasting is dus ook hierdoor groter.

Uit het voorgaande volgt, dat de snelheden in het sluitgat tot hogere waarden oplopen dan bij de andere methoden. De maximale snelheden worden gemeten in fase F, en wel 3,1 m/sec bij vloed en 2,8 m/sec bij eb (figuren 14 en 15).

Het gebied achter de gesloten caisson levert in alle ge-vallen een zeer woelig beeld (foto 1 en 2). Stabiele neren treden nergens op§ er is sprake van een zeer uitgestrekt wervelgebied. Op de foto's is duidelijk te zien, dat het ge-bied met onstabiel stroombeeld zich uitstrekt tot 200 a 300 m voorbij het sluitgat.

De sluitingsmethode volgens T111 heeft blijkbaar zodanige nadelen ten opzichte van andere methoden, dat hij niet in aan-merking komt.

2°) T112 (figuren 18 tot en met 31 en 48).

Het sluiten van de Walcherse naar de Uoordbevelandse oever heeft verscheidene voordelen boven T111. Van belang is o.a., dat nu slechts 1 /^ caisson gesloten moet worden gehouden, waardoor een groter doorstromingsprofiel beschikbaar is (figuur 1 ) .

Belangrijker is echter, dat het sluitgat aan een zijde steeds begrensd wordt door een AX-caisson. De situatie van banaan en AX-caisson is zodanig, dat de laatste vrijwel buiten de stroom

staat. Contractie treedt aan deze zijde praktisch niet op, terwijl ook van wervelstraten maar nauwelijks sprake is. Aan de zijde van de banaan treden stabiele neren op.

Ook hier komt achter de gesloten doorlaatcaissons een uitge-strekt wervelgebied voor. Doordat de snelheden minder hoog oplopen dan in T111, zijn ook de wervelstraten wat minder fel (foto 3 en 4) •

De maximale snelheden treden bij deze toestand op in fase Es

die in fase F zijn slechts weinig lager. De grootste gemeten snel-heid is 2,7 m/sec bij vloed en 2,3 m/sec bij eb. Zoals gewoonlijk

(14)

8

-treden deze snelheden op vlak bij de wervelstraten en niet in het midden van het gat.

Een nadeel van deze methode is de vooral bij fase B optredende dwarsstroom voor de gesloten caissons bij eb (figuur 21). Over het algemeen is deze volgorde echter veel gunstiger dan T111.

3°) T H 5 (figuren 32 tot en met 45 en 49).

Deze methode levert ongeveer hetzelfde beeld op als T112.

De hoogste snelheden treden hier echter bij eb op, omdat de ebstroom meer de Walchterse oever volgt en dus geconcentreerd wordt op

het deel van het sluitgat, dat het laatst gesloten wordt. De maxi-male snelheden, optredend in fase F, zijn 2,5 m/sec bij vloed en 2,8 m/sec bij eb. De vloedsnelheid is hier dus wat lager dan in T112, de ebsnelheid echter belangrijk hoger.

De foto's 5 en 6 geven een dergelijk beeld te zien als die van T112.

Bij eb geeft T113 chis een duidelijk ongunstiger beeld; bij vloed is het verschil niet groot. Teneinde deze beide toestanden wat betreft de vloedstroom verder te vergelijken, is hierbij ook de snelheidsverdeling gemeten in die raai, waar de stroom door het open sluitgat het sterkst gecontraheerd wordt (figuren 48 en 49). Dit vindt plaats op ongeveer 100 m achter het sluitgat. De snel-heid blijkt hier in T112 op te lopen tot 2,95 m/sec, in T115 tot 2,72 m/sec. Ten opzichte van de snelheid in het sluitgat is dit dus een snelheidsverhoging van resp. 9 en 8,5$, <3e contractie is dus in beide gevallen ongeveer even groot.

Evenals in T112 (fase B, figuur 21) treedt ook in T113 een vrij sterke dwarsstroom op, vooral in fase E en P bij vloed (figuren 40 en 42, foto 5 ) .

Een vergelijking tussen T112 en T113 toont derhalve dat de gemiddelde snelheden in T112 iets lager zijn. De lagere ebsnelheid in het laatste gaatje van T112 kan een voordeel zijn bij het trans-port van de laatste doorlaatcaisson, die tijdens de eb door deze

(15)

9

-opening gesleept moet worden.

4°) T H 5 (figuren 50 tot en met 53).

Uit het voorgaande is gebleken, dat sluiting volgens T112 de voorkeur verdient. Er is echter zowel bij T112 als bij T113 een nadeel verbonden aan de plaatsing van de laatste doorlaat* caisson. Deze moet geplaatst worden vlak naast de AX-caisson. Mocht nu tijdens de uitvoering blijken, dat de volledige breedte van de caisson niet meer beschikbaar is in het sluitgat, dan is het onmogelijk de caisson voor de andere te plaatsen, zoals dat het geval is in T111. In verband hiermede is nog een methode onder-zocht, waarbij de volgorde van T112 wordt gevolgd tot en met fase E. Daarna wordt eerst een caisson tegen de AX-caisson geplaatst, zodat de uiteindelijke sluiting tussen twee doorlaatcaissons plaatsvindt.

T115 heeft dezelfde nadelen als T111. Door de optredende

dubbele wervelstraat wordt de contractie groter en de snelheden dus hoger. Eet gebied achter de gesloten caissons is eveneens onrustiger.

De maximale snelheden zijn nu 2,8 m/sec bij vloed en 2,7 m/sec bij eb, vooral bij eb treedt dus een aanzienlijke verhoging op t.o.v. T112.

d) Slotopmerkingen.

Uit de gemeten stroombeelden en stroomsnelheden blijkt duidelijk, dat T111 niet in aanmerking komt. Door de toegepaste methode zijn de snelheden hoger dan in de overige toestanden, terwijl er steeds twee wervelstraten voorkomen.

Aan T112 kan enigszins de voorkeur gegeven worden boven T113, daar de maximale snelheden in de eerste toestand iets lager zijn terwijl het stroombeeld wat rustiger is.

De variant op T112, hier T115 genoemd, levert qua stroombeeld slechts nadelen op ten opzichte van T112.

Er wordt nog op gewezen, dat de conclusies uitsluitend berusten op de gemeten stroombeelden en snelheden. Eventuele vóór- en nadelen van de verschillende methoden in verband met de uitvoering zijn in het

(16)

N O O R D BEVELAND

T111

WALCHEREN A NOORD BEVELAND T112 WALCHEREN A NOORD BEVELAND

M

T413 WALCHEREN A

1

B

1

B

1

B

M

M

I

I

MOGELÜKHEDEN VOOR DE VOLGORDE VAN PLAATSING VAN DE DOORLAATCAISSONS

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T111/^I14 M.588 FIG. 1

H

1

1

I

T114 T114 T114

I

C A I S S O N DICHT HALFOPEN

D

OPEN

(17)

» O * . IO

o- o

0 01 W

e

II 'T OS

Q

8

O

o

o

in oi -J < <

x

Ü

co

z

UJ UJ X -J co

2

O

O

P

(O

z

UJ

o

2

o

§

h-CM 00 00 in D

o

QQ

5

z

O

O

-j LU

5

(18)

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T 1 1 0

EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG.3

lifllll TTÏÏT I.I.U TTTTTT 1em = 0,5l , n/s sec. Q = 4 5 0 0 m/s e c

(19)

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T W A VLOED SCHAAL 1 ' . 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG.4

1c(n = 0 , 5r n/5eC.

Q . 5 S O O m/s < c.

T 1 1 0 T 1 1 1 A

(20)

•htfMUNDtoHWWtthMHI iLiiL THH TiTTTT STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T1HA EB SCHAAL Ü 2 5 O 0 M. 5 8 8 FIG.5 1cm = 0 , 5 "%»e. Q = 4 5 0 0 m/s e c. " M I O T1-HA

(21)

•dfaHHIHkMkriWIHHMIHÉM / T T Hi...l.,;l

JZZL

( i r i i j l i 1 , 1 STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T111B VLOED SCHAAL Ü 2 5 0 0 M. 5 8 8 RG. 6 1cm = OtSmA s*c. *>',. Q = S B O O m/ „c. T 1 1 0 T111B

(22)

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN T 1 H B EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG. 7

WZZZZZL

tffl////////////,

T T TTT <o 1 c m = Q 5m/s, c . Q » 4 5 0 0 m/s«c. T 1 1 0 T 1 H B

(23)

STROOMBEELO EN STROOM SNELHEDEN T111C VLOED SCHAAL 4 ! 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG.8

m i n

mr

TTTnT IMM'I 1cm = 0 , 5m/s« . Q . 5 5 0 0 m/S € C. T 1 1 0 T111C

(24)

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T111C

EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M.

588

FIG.9

J

Hlilll

H

TTTT 1 c m = 0 , 5i n/ s , c . Q = 4 5 0 0 " & « . T 1 1 0 T111C

(25)

S T R O O M B E E t D ï N STROOMSNELHEOEN T111D VLOED SCHAAL 4 ! 2 5 0 0 WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 HG. 1 0 1 1 1 1 lli l i l t UIMH 1cm = Ol5 ' % . c . Q = 5 5 0 0 m4 «c. T 1 1 0 T111D

(26)

f ~ ~ TrrrTrrrvrirrfnvtt.

" - ' "• "• • •••.. MAV

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T 1 1 1 D

EB

SCHAAL 1 . 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8

FIG.H

_ > J 1 .). j — 1 -7WT

nou

TTTFF 1cfn = 0J5"ï4t c. Q = 4 5 0 0 «4i«e. T110 T1110

(27)

W

SA \:4 T ,», i «

M ,1 - l , , , ' .ilt, M « 1,'l'l.nl . . I ' J ' .( 1 I

Ai^Lii^^ti^ijAiiit^i^ „,., i

1 J>

...? ,Ü itfi'V^^JlMwIJ^:'.'. ''fe^i,^üNfe^.ft»'ïi

l

.^ffafai^

uwüis iiitfiwW'aafl'ft w j ^ f ^ »M» \', v ) ,i%h • i" » Ji , / I'1' 'i'lu J ' '

' ''"/'ft!,'

1

'

t'1 > ti l l V ' ' / i l '1 , l l i !

STROO^BeELD EN &TR0ÖM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T111E VLOED SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.12 1cm = Ql5nW Q = 5 5 0 0 «k*c. T11Ó T l f I E i'l I 1' , n i* ^ ^ " " • " I F JK il

I

liTTïïT Ttmn l - , I H - *

s^Kaiaaag;gIiS;

(28)

H •* j i) ' 1

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T111E

EB

SCHAAL 1 : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG.13

y

/

nn

i i i . i . i TTFFT 1cm = 0 , 5m/5. c . Q = 4 5 0 0 " k «c. T 1 1 0 T111E

(29)

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T111F VLOED SCHAAL 1 I 2 5 0 0 M. 5 8 8 RG.14 1cm = 0 , 5m/s. c . Q = 5 5 0 0 m/s«c. «_ T 1 1 0 T 4 4 4 F . / FTTHT E JC + -o l . j . l . l

M

(30)

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T H 1 F EB SCHAAL 1 1 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.15 1cn> = 0 , 5 m/s rs«c. Q = 4 5 0 0 ro/S€C. T f l O T 1 1 1 F

(31)

gift-'-üi^.

I* ( • 1 * i ( i ' U (

'"•• -'t» • ' ! A'.

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T W G VLOED

SCHAAL 1 : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG.16

*7" Vu |iyW**r— l . ' < ' , W ^ - ^ ^ J . «i.v TT r-^ /!,',!"'j ->'.f ^ j ^ . ^ - . lTS r A, , fi V, y » - j

m r w

,',.,: \\ U i

im

TÏÏTT Trnm 1c«n = 0,5"%.,:. Q = 5 5 0 0 m/4€ C. T 1 1 0 T111G

(32)

. / I I ' I llil.l

ZE

"T7TTTTT I ! 1 STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T111G EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.17 1cm = 0 , 5 m/s «c-Q = 4 5 0 0 m/sec. T 1 1 0 T 1 1 1 G

(33)

f.— ,.'/'

1

Jiill I L STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T112A VLOED SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.18 1 cm = Q,5 m/stc. Q = 5 5 0 0 m/s« c . T 1 1 0 T 1 1 2 A

(34)

STROOMBEELD EIM STROOMSNELHEDEN

T112A EB

SCHAAL 4 i 2 5 0 0

(35)

ijfnjipinj Xff1'''' ..ï'it'li'ili.' r1

I I I I

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN T412B VLOED

SCHAAL 1 : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M-

FIG. 2 0

T i ; ,''' '""iiu (#éHW%ifr<ff f > l C — — ,1» (,; » '1 iipn ITP (''ir'""1' 1 " , " » " ' | ,T|i "i 7

ir.i i"''n I , ,1 ) 1/ • e . , . o TTTCT-TTmTf 1cm = 0 , 5 m/s« c . Q = 5 5 0 0 m/ i * c , T 1 1 Ö T 1 1 2 B

(36)

/ / ' M ] M'IIT -t-STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T112B EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.21 1 e m = 0 , 5 %c. mV Q = 4 5 0 0 m/s« . T 1 1 0 T112B

(37)

resjysrns^^

- T T T y r ^ - T : taUHaiai •" ' t " K ! . -' ' » ' . • STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 1 1 2 C

VLOED

SCHAAL i : 2 S O O M. 5 8 8 FIG. 2 2 1cm = 0,5m/s«c. Q - 5 5 0 0 "&«<:. T 1 1 0 _J T112C I ^ V T S r V r -ilili TTTITT TT7TTT W F i

(38)

. . U i . . . ...J,,. — STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM SCHAAL 1 I 2 5 0 0 M. 5 8 8

FIG.

2 3

1cm = 0 , 5m/s«c. Q = 4 5 0 0 m/s«c. T 1 1 0 T112C £ JZ "••{—-00 t l l l l l l

nu

Ê "TTTTTT l , '1 r'

(39)

A^-biaJfe , I I , KliWfWft r- V . ' " ' ' *h.frftti.- ' V n

TgpZZZZtZSfy

J

I

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 1 1 2 D VLOED SCHAAL 4 ! 2 5 0 0 M. 5 8 8 RG.24 1cm = Ol5lVs«c. Q = 5 5 0 0 " k c e . T 1 1 0 T112D

nnn

EEE

TTTI

(40)

I ' ' Ti r' " ' | t i ^ P " W » W S r r ^ r ^ r R + T C . mffm^mmm^m •E-JC

TT"'

o> aiEE , [!f'|'!l STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDiG LABORATORIUM T142D EB SCHAAL i : 2 S O O

M.

5 8 8

FIG.2S 1cm = 0 , 5m/s« c . n?s. Q = 4 5 0 0 • % „ . _ _ T 1 1 0 •'' 'T ,1,120'

(41)

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN T 1 1 2 E VLOED SCHAAL i i 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG. 2 6

rtruriiiïïmnniinn TTPTTT 1 c m = Q , 5m/S,c Q = 5SOO m/ s « . " M 1 0 T I O F

(42)

TH

f-'

TTTÏÏÏÏ: •in'TM'"

STROOMBEELO EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOP^NDICi LABORATORIUM T112E EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.27 1 c m = 0,5 m/s»c. Q = 4 5 0 0 m/s«c. T 1 1 0 T112E ! ' * : • '

(43)

9 I i I ilihl FTTTTT li.1,1 TV STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 1 1 2 F VLOED SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 RG.28 1 c m = 0 , 5m/s*e. •A Q=*5500 « % « . T H O T 1 1 2 F (BOVENSTROOMS) T412 F (BENEDENSTROOMS)

(44)

«N - * - * r - i " - » n . HÉUi|HtaÉ#MwtaM|llL

7

^ I I I ' I I— ' ' ' I > I " I1 ' I u i l

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 1 1 2 F EB SCHAAL Ü 2 5 0 0 M. 5 8 8 HG. 2 9 1 c m = Q,5 m/S € C. Q = 4 5 0 0 m/s. c . T 1 1 0 T 1 1 2 F

(45)

/ i i i i i Tm-pr +-o 1ÜHTT STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T112G VLOED SCHAAL i : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.30 1 cm = 0 , 5 m/s«c. Q = 5 5 0 0 m/$«c. T 1 1 0 T112G

(46)

Ml

E

+-irnm

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T112G EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG. 31 1cm = 0,5 m/s«c. Q = 5 5 0 0 " k e c . T 1 1 0 T 1 1 2 G sw

liiliii

(47)
(48)

' M ihfti fti "*~r: • .• » • < - U.J..U-W -r - "„ <% « üili TWT £ .e liTTTÏÏ

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113A EB SCHAAL 1 . 2 5 0 0 M. 588 FIG. 3 3 i c m = o , 5n ,/5,c. Q=4SOO ^ . c . T110 T 1 1 3 A

(49)

. '', !,iU 1 ' ' ' ' i i i' •„ ii, ni i i ! ' /H-Mis1 , f Y " > ,

fiiiiaigi

- ^— ^^ _I STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113B VLOED SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 $ FIG. 3 4 Q*SSOO tffcéc. - ^ T11Q l'Mljl ' I l M' | l '»',l l i j1' 11 I [

1

nam

"ÏÏÏTÏÏT TTTTTTT

ïa&IIII

i»«iïffi*ij£

•'"ft'V'

(50)

-t liiii inn'i EhLL STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113B EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG. 35

icm = o,smA 'sec. Q=4SOO "k«c.

T110 "M13B

(51)

JI'JI *

1 Hl III |, "WPWflWPWB ^ — tmÊmémimméim

pr^pp^nrajr-'

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113C VLOED SCHAAL 4 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG. 36 1cm = 0,5m/s«c Q « 5 5 0 0 " k c c . T 1 1 0 T 1 « P JLIÜ TTTTTT

rm

(52)

'I \i' i

ri«,ir i.r-^ny n •• 'VII, j' • ii~>ï]Fi?rv,\. T T T ^ '

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN T113C

EB SCHAAL * : 2 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 8 8 FIG. 3 7

M T V i , v i, t ~7T.Tr l 4 , , ' , 0 , 1 | 1 c m £ Q , 5 " %c c. Q = 4 S O O " & « . T H O T113C / l i ü i irrm I • , ' , l

(53)
(54)
(55)

/ STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM SCHAAL 4 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 HG. 4 0 1 cm = 0,5m/s«c. Q = 4 5 0 0 "ktc. ^ T110 TAAHP • l i l l l l

mi

lil. UI

(56)

J

n 11 i i i i i i i i . i . STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 1 1 3 E

EB

SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 HG. 4 1 1«m = 0(5 7 s « . Q = 4 5 0 0 "Vsec. T11Q T113E c

(57)

i i i i i

TK

E mm TWT STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113F VLOED SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M: 5 8 8 FIG.42 1 c m = 0 , 5m/s. c . Q = 5 5 0 0 m/s«c, T 1 1 0 T i 13F '".»v;i

(58)

M M » / *. STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113F EB SCHAAL 4 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.43 1cm = 0 , 5 m/s*c Q = 4 5 0 0 m/s« c . T 1 1 0 T-113F

(59)

Illl.ll l ' l ' l ' l

THTT

mn

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T113G VLOED SCHAAL 1 . 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG.44 1 cm = 0 , 5 m/s«c. Q = 5 5 0 0 m/s, c . T 1 1 0 T i 1 3 G

(60)

/ E Oi A 6 i i : i i . ' . ' i . 4-l.'.l.l

TUL

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG MORATORIUM T113G

EB

SCHAAL 1 2 5 0 0 M. 5 8 8 Fu, 4 5 1cm = 0,5 m/s«c. Q = 4 5 0 0 m/s«c. " M 1 0 T113G

(61)

E

+-I +-I l ! , I ,' I ,' I I

I i L .

^cJtoxh*** 1&vt*& l»ou*z A/iiP

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T144 VLOED SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG. 4 6 1cm = 0 , 5m/s s«c. Q ^ 4 5 0 0 m/s € C. T 1 1 0 T 1 1 4 ( B O V E N S T R O O M S ) T H 4 (BENEDENSTROOMS)

(62)

/ / l U l . t l 4-_U_L STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T114 EB SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8 FIG. 4 7 1cm = 0 , 5 m/stc. Q = 4 5 0 0 m/s« . T 1 1 0 T 114

(63)

SNELHEIDSVERDELING TER PLAATSE VAN DE GROOTSTE CONTRACTIE WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T112F

VLOED SCHAAL A 2 5 O 0 M. 5 8 8 PKj.48 1cm = 0 , 5 m/s e c. Q = S 5 0 0 m/s* c .

f^

f -<D lllllii • m M'T + -o IEEE 2,95 m/feec.

(64)

1 1 1 ' ' ' • ' I?

w

pzzzzziïfó

tffy/MM/M

2

VA V/

1

I

l

/ / Lil _LU1 ao T T

UU

2 , 7 2 m/sec

SNELHEIDSVERDELING TER PLAATSE VAN DE GROOTSTE CONTRACTIE

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T 1 1 3 F VLOED SCHAAL -1:2500

M588 FIG. 4 9

(65)

E co illLÜi E • I -o

nz;

STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T415F VLOED SCHAAL 4 : 2 5 0 0 M. 5 8 8

FIG.50

1em = 0 , 5m/s« c . ni Q = 4 5 0 0 m/s«c. T 1 1 0 T l i S F

(66)

il V' éfmÊélm co •ÏÏTTTTT l l i . i l l TTTTpr STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 1 1 5 F EB SCHAAL i : 2 5 0 0 M. 5 8 8 HG. 51 1cm = 0 , 5m/s*c. rA Q = 4 S O O m/s e c. T 1 1 0 T115F

(67)

I P: !* * l -i '

i " _ il Jt i _

"' \l, **&*& T ^ t

STROOMBEELD EN STROOM SNELHEDEN

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T 4 4 5 G

VLOED

SCHAAL 4 : 2 5 0 0 M. 5 8 8

FIG. 5 2

1cm = 0,5 7 s « c . Q = 4 5 0 0 m/S€ c . T 1 1 0 T 1 1 5 G / -1— oo n n E TTTTT

(68)

«o

nm

6 1,1,1,1' H l ' i i r STROOMBEELD EN STROOMSNELHEDEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM EB

T445G

SCHAAL 1 : 2 5 0 0 M. 5 8 8

HG. 5 3

1cm = Q , Sm/s e c. Q = 4 5 0 0 m/s« . T 1 1 0 T 1 1 5 G

(69)

© T m F VLOED

(70)

T H 2 F VLOED

(71)

T113F VLOED

Cytaty

Powiązane dokumenty

Opracowała ona in­ deksy rzeczowe do wszystkich pozostałych tomów „Systemu”.. Za zaistniałą lukę informacyjną w przedmowie i na

Makani / X The Airborne Wind community is composed of people who are dreaming up and actualizing diverse ideas for new technology that harnesses the power of the wind to

Podwójna mo- tywacja jest stale obecna w ksi #ce Czarneckiej, tropiona homotekstualno!&#34; nie tyle bywa w niej wspomagana biografi Lechonia, ile s%u#y odk%amaniu jego

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

Szacunkowa wartość zużycia ważniejszych surowców nieenergetycznych Dane na temat wartości krajowej produkcji oraz obrotów surowcami mineralnymi w Pol- sce, publikowane cyklicznie

To adapt to difficult hydrogeological and geological conditions, a new form of a bucket foun- dation was proposed [6]. As shown in Fig. 3 the new type of foundation is a

O ile w dziele Herzoga to kultura pokonuje naturę poprzez zabójstwo Kaspara z ręki nieznanego spraw- cy, o tyle u Weira dzieje się odwrotnie – to natura w postaci anonimowego

*** Omawianej wystawie towarzyszyły różnego rodzaju „imprezy” związane z tema-