41Ji
RCHEF
23e JAARGANG FEBRUARI 1955
lab.
sScheepsb0m
TechnSC
Hcc1001
g
Mt
'flcLtur cn'ecIuttcIZ
INIIIOIJID
G. Beekrnan Dr Ir P. Buringh A. G. Degenaar Dr W. F. Hesselink D. van Rooyen A. C. van DorpI. van der Hams
Hugo Hoof tman
K. J. H. van Sluis
D. Woodward
FeTO 0M SLAG:
ACTIE B1J HET HElEN
MAAN])BLAD y. NATUURWETENSCHAPPEN EN TECHNIEK REDACTIE TH. P. LOOSJES, Zeist. Telefoon K 3404-2762.
Alle côrrespondentie voor de redactie aan de Secretaris van de Rédactie de heer R.' E. Sthell, Van Montfoortstraat 59, Voorburg.
Telefoon K 1700-723658.
De Redactie aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor
onge-vraagd toegezonden bijdragen. Terugzending geschiedt alleen, wanneer voldoende porto is bijgesloten. Geheel of gedeeltelijk overnemen van een artikel is slechts met uitdrukkelijke
toestem-ming toegestaan.
-tJITGAVE DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ W. GAADE N.y.', Verwersdijk 6-8, Deift. Telefoon K 1730 26700e, Giro 13250.
ABONNEMENT De abonnementsprijs bedraagt voor: NEDERLAND: f 9, per
jaar, f 4,75 pér half jaar; BELGI: frs. 170, per jaar, frs 100, per half jaar. OVERIGE LANDEN: f li, per jaar, f 6, per half
jaar. LOSSE NUIvIMERS: f 0,9 5. Een abonnement kan ingaan per
eerste van ieder kalenderkwartaal. Ret wordt automatisCh ver-lengd, indien het niet i maand voor het aflopen van de
abonne-mentstermijn is opgezegd.
Kunstrnest en haar bereiding 45
Een woestijn is anders dan U denkt 51
Enkele problemen van het leven 54
De 1ant als transformator in de levende natuur 57
Potted Circuits 63
Practisch gebruik van zonne-energie 67
Geschiedenis en theorie van het besturen van schepen 70
Voorloper van Amerikaans straalverkeersvliegtuig. . 77
Viiegende schotels zijn géén luchtspiegeling 80
Veili'gheids-glas 82
Het probleem ván de maand 84
Nfeuws . 85
i
GESCHIEDENIS EN THEORIE VAN
HET BESTUREN VAN SCHEPEÑ.
,,Wie nog nooit gevaren heeft, weet niet
hoe de zeeman leeft", zo luidt een
ge-deelte uit een bekend lied je.
Doch al heeft men wel eens het vàorrecht gehad één of meerdere zeereizen te ma-ken, dan nog blijf t men veelal de opper-viakkige beschouwer aan boord, niet al-leen w einig wetend van de zeeman, maar ook vaak onkundig van hetgeen er nodig is orn het schip voort te bewegen, het te
besturen.en het veilig vàn haven tot haven. te bren gen.
Eén van de belangrijkste voorwaarden voor de veiligheid van het schip tijdens
de vaart
is eèn goede stv.urinirichting.Van de betrouwbaarheid van de tot deze
inrichting behorende werktuigen hangt niet zelden het lot van schip en
beman-ningaf. -
-Over de manier van- sturen en over de
ontwikkeling van de stuurin.richtin gen
aan boord van schepen, vanaf de oude tij-den, tot hetij-den, willen we in enige artike-len het een en ander mededeartike-len.
Het onderwerp is echter zo uitgebreid en
de uit gedachte stuurtoestellen zijnzo
5eel-soortig, dat we ons zullen moeten
beper-ken tot het weergeven van de verschil-lend e princies van krachtoverbrenging van händ tot roer, waarbij we telkens
maar één der vele toestellen als voorbeeld
nemen.
70
*
I.VAN DER HAM
Stuurinrichtingen op zeilschepen Het eerste saartuig, een viot of de uitge-holde boomstàm, werd voortbewogen en
gestuurd door pagaaien. Ook nu nog stuurt
'-op de binnenwateren de inboorling zijn prauw en de Hoilandsejongen zijn kano met pagaai of paddel, los in de hand
ge-houden.
Het zijn (omstreeks 3000 j. y. Chr.) waar-schijnlijk de Cretenzers geweest, die het
eerst zeereiz-en hebben gemaakt; later
ge-vo]gd door Phoeniciërs en Grieken.
In het begin werden deze - nog kleine zeeschepen - bijna uitsiuiteñd geroeid;
-alleen bij gunstige wind werd een zeiltje
bijgezet. Naarmate de schepen groter werden, kon meer zeil gevoerd worden, echter de oorlogsschepen bleven langer
specifieke roeischepen, omdat men tijdens
het gevecht- niet afhankelijk wilde zijn
van de wind.
De zeil-roeischepen voor vracht- en
personenvervoer werden tot ± 1250 y. C.
-afhank.elijk van degrootte, gestuurd door
middel van één tot drie z.g. stuura-gaaien,
nl. een lange riem met breed blad. Deze stuurspanen steunden in een uitholling of spleet in het scheepsboord in de zijde, on-geveer op dezelfde wijze als- men nu nog de wrikriem in de spiegel van jal of viet
-laat steunen. Later werden
- aan elke
zijde één - vast gernonteerde
stuurspa-nen gebruikt. Beide span-en werden door
middel van een handle of heirnstok
be-wogen en door één man bediend.., Volgens afbeeidingen uit het begin omzer
jaarteiling biijkt, dat er toen reeds geen twee stuurpagaaien meer gebruikt
wer-den. Er is dan slechts één stüu-rspaan
aan-gebracht op een vaste plaáth aan de. rech-terzijde van het schip achteraan.
3. De waarnemer brengt een stalen
staaf-je in het brandpunt van de oven, dat
ogeriblikkelijk versmelt. Duidelijk blijkt
op we Ike korte afstand de intense hitte
van 47000 C. benaderd kan worden.
welke werkt met dunrie plaatjes silicon. Het vermogen van ceri dergelijke batterij bedraagt 60 watt per m2 bestraald opper-viak. Bij een soortgelijke batterij welke ontwikkeldi is door de Air Research and Development Command in Baltimore
wordt gebruik gemaakt van cadmiumsul-fietkristallen, welke lieht kunnen omzet-ten in electrische energie. Een dergelijke batterij met een bestraald opperviak van
100 m2 zou in staat zijn voldoende
electri-citeit af te leyeren voor het normale huis-houdeJijke gebruik. Afgewacht zal echter
moeten worden in hoeverre dergelijke
zonlichtbatterijen op grote schaal prak-tische toepassing kunnen vinden.
Een feit is, dat de research met betrekking
tot de practisehe toepassing vari zonne-energie op het ogenblik in. het brandpunt der belangstelling staat. In dit verband
moge tenslotte nog vermeki worden dat
Jiaregister dat e1d
teruggeeft
Het laatste model kasregister van de
,,Na-tional Cash Register Co" voert behalve
het gebruikelijke registreren en optellen van de bedragen ook automatisch diverse
andere bewerkingen uit. Dit kasregister kan de waarde van teruggebrachte lege flessen en de kortingeri aftrekken,
re-gistreert het overhandigde geld en geeft automatisch het teveel terug. Al die be-werkingen werden op een strook papier
afgedrukt.
Suelaanwijzende
koortstbermometer
Een electronische thermometer zal waar-schijnlijk de gewone kwik-thermometer vervangen, die gedurende 86 jaren reeds in gebruik is.
Deze Amerikaanse vinding, de ,,Swiftem"
genoemd, bestaat uit drie delen. Een spits toelopend roestvrij stalen buisje wordt op dezelide manier als de glazen thermome-ter bij de patient aangelegd. In de plaats
van kwik bevindt zieh in de spits een
q
de Charles F. Kettering Foundation in Yellow Springs in de staat Ohio van de
V.S. ceri speciaal laboratorium voor dit
dod laat bouwen dat 2 millioen 'gulden
kost. Hier zal men zieh uitsluitend gaan bezig houden met het zoeken naar moge-lij kheden orn brandstof en electriciteit te
winnen uit zonilicht.
klein stukj e materiaal waarvan de
weer-stand snel verandert bu temperataurs-verschillen. Het roestvrij stalen buisje, de sonde, is bevestigd in een soort étui zoals
bu hoorapparaten. Een dunne buigzame
electrisehe draad is het tweede element.
Het derde element is het
aanwijsinstru-ment zell, waarmede de electrische draad
is verbonden. Het instrument bevindt
zich in ceri plastic omhulsel ter grootte
van een fotografische belichtingsmeter en
heeft Seen schaalverdeling in graden Fah-renheit.
Voor het meten is aan de zijkanten een
drukknopje aangebracht.
Een klein weerstandselementje,
nauwe-lijks groter dan 0,8 x 0,8 mm is
aringe-bracht in het smaiste gedeelte van de
sonde. Dit wordt de ,,thermistor" genoemden staat in contact met de lichaamstem-peratuur.
Een temperatuursaflezing vindt plaats in 3 à 5 seconden. Het is duidelijk dat regel-matige temperatuurscontrôle van een pa-tient kan plaats vinden in een aparte con-trôlekamer ah de contacten zijn
1. Het sturen op een Roìneins
handels-schip.
-De rechterkant was dus de scheepszijde waar gestuurd werd en het is aannemelijk dat daardoor de benaming ,,stuurboord" (S.B.) ontstaan is voor die zijde van het
schip, wélke men, naar het
voorschipziende, aan de rechterhand heeft,
Met het groter worden van de schepen, kregen deze ook meer diepgang.
Hier-wordt het z.g. lateraaloppervlak (dit is de onderwaterscheepsvorm in lamgsrichting, geprojecteerd op een verticaal vlak en in
afb. 7 gearceerd aangegeven) groter en daarmee de neiging om bu
dwarsinval-lende wind zij'delin.gs weggezet te worden minder.
Een goed gebouwd en getuigd zeilschi
kan dan oòk met de dwarsscheeps
ge-tuigde en naar 'de wind gehaalde zeilen, nog vooruit varen al de wind bijna lood-recht op de lengtèas van het schip inviel. Viel ee; sterke wind nu van S.B. in, dan
heide het schip zover naar B.B. (bakboord
= linkerzijde) over, dat de stuurspaan
ge-deeltelijk of soms geheel boyen water kwam en het schip daardoor niet meer
bijgestuurd kon worden.
Na ± 1180 versehenen er, het eerst in het
Noordzeegebied, schepen met een roer mididen achter het schip.
Toch heeft het daarna nog minstens twee
eeuweri geduurd voordat alle schepen van
een dergelijk roer waren voorzien, want
op een schilderij, voorstellende de ,,Slag
op de Maas" in 1351, zien we dat de kleine zeil-roeikog'gen nog met een stuurspaan in
de zijde werden gestuurd.
Het sturen van kleine zeilschepen -
even-als nu nog het geval is bu middeìgrote
jachten en binnenvaartuigen voor vracht-vervoer - eenvoudig geschieden door de
helmstok aan 'hët roer zonder grote
krachtsinspanning met de 'hand bewegen.
Het sturen van een zeilschip eist nogal
wat ervaring en men moet er gevoel voor hebben. Een goede stuurman beweegt het roer maar weinig en stuurt in de meeste gevallen zijn schip met de zeilen, terwijl
hij, op ee'n bepaaide koers liggend, het
roer slechts gebruikt orn eventuele koers-afwijkingen te eorrigereii.
Op de oude zeilsehepen voor de zeevaart bracht het met de hand bewegen en
vast-houden van de fraaibewerkte
houtenhelmstok vaak grote moeilijkheden mee. Warineer na een storm windstilte iritrad,
bleef er lang daarna een zware deining lopen waardoor het schip sterk werkte, d.w.z. het slingerde en stampte hevig,
doch had daarbij maar heel weinig snel-heid. Daardoor stomd er geen constante druk op het roer en door de golfbeweging
sloeg dit dan ook heftig heen en weer
met zo'n grote -kracht, dat één man niet
meer in staat was de helmstok vast te
houden.Tot ongeveer vier eeuwen terug werd de
helmstok nog zonder hulpmiddelen, direct
met de hand bewogen, doch daarna
wer-den aan de helmstok twee blokken met
talle verbonden zoals in afh. 2 is
aange-geven. Aan elke zij'de zat een blok aan het scheepsboord vast en de taÏieloper
2. Stuurinrichting met talielo per. 71
3. Eerste toepassing van het stuurrad.
(een lang eind touw) was door de vier
stuks éénblokschij ven geschoren. De
roer-ganger kon het roer dan houden met de
talieloper in de hand of beiegde deze op
de kop van de helmstok. Hij stond ge-wooniijk naast de helmstok of ging er
schrijlings op zitten.
Op grotere schepen kon deze wijze van
krachtoverbrenging
niet meer
wordentoegepast, omdat de helmstok daar te
lang moest zijn orn nog yoldoende kracht
te kunrien uitoefenen. In de meeste
ge-vallen kon men het daarvoor benodigde
oppervlak niet missen, zodat men
genood-zaakt was naar andere hulpmiddelen te zoekrn. Zo ontstond de stuurinrichting
met stuurrad en reep waarvän het
prin-cipe in afb. 3 is
weergegeven. Tussentwee stoelen was - op een as - een hou-ten rl gemonteerd en aan het eiride van
deze as het stuurrad. Door hier aañ te
draaien werd de stuurreep op en van de
rol gewikkeld waardoor, middels de
blok-ken 'met schuf, de helthstok bewc gen
werd. AÍb. 3 geeft hiervan aiweer een
latere uitvoering, doch in het begin was
dit hele geval, d.w.z. stoelen, rol en
stuur-rad op een zware en brede helmstok ge-monteerd. Hierop nam ook de roerganger plaats en bewoog zichzeif van boord tot,
boord mee.
Het laatst was deze inrichting in gebruik
op de Hollandse kofschepen. Het stuurrad
zat dan, daar de man naar vóór moest
kijken, aan de achterkant van de stoelen
en de wijze van opstelling der blokken
was iets anders.
Door meerschij vige blokken te nemen kon
de kracht op de vrij korte helmstok naar believen vergroot worden, doch dit ging ten koste yan sneiheid van roergeven. Hoewel deze stuurinrichting al een flinke
verbetering was, kleefde er toch een groot
bezwaar aan het gebruik van die
stuur-touwen met blokken. De bewegende helm-stok beschrijft n.l. een boog. Stond de heimstok in de middenstand, dan stond
de reep wel strak, doch bij het bewegen riaar S.B. of B.B. kwam er z.g. ,,loos" in
de reep, waardoor niet alleen het roer
vrij heen en weer kon slaan, zu het dan
in beperkte mate, doch daardoor konden
ook de windingen op de rol over elkaar
gaan lopen. Geb eurde dit, dan geraakte de
gehele stuurinrchting onklaar.
0m hierin verbetering te brengen werd
aan de rol aan de emden een grotere dia-meter gegeven dan in het midden, waar-door dus de omntrek van de rol voor de
naast elkaar liggen windingen van het
midden uit steeds groter.
Hierdoor werd tijdelijk de ,,loos"
opgeno-men, doch in het bedrijf ging de reap
rek-ken, werd daardoor dunner en bereikte
het einde van de rol niet meer, omdat de windingen weer afgieden naar het midden van de rol. Later maakte men er
schroef-vormige groeven in, doch een aídoende
verbetering bleek ook dit niet te zijn. Be-halve dit laatste bezwaar was er ook dat van de beperking van de roerhoek, omdat
de kop van de helmstok een boog
be-schrijft, dus het aangrijpingspuntjari de
kracht zich tijdens het roergeven in
langs-scheepse richting verplaatste.
De opiossing hiervoor bij het gebi-uik van
de helmstok was het glijblok (zie afb. 4) aangebracht op aen cylindervormig eid. Tagen afglijden werd een aanslag aan het achtereind gemaakt. Op of onder het gìij-blok zaten de gìij-blokken met schuf
beyes-tigd aan een draaibaar punt. De
stuur-reep werd nu over schij ven naar de
from-mel van het stuuitoestel geleid. Dit
toe-stel behoefde nu ook niet meer vlak 'bu
de helmstok geplàatst te worden, doch
kon op een hogere - gunstiger gelegen
- plaats worden opgesteld.
Op die oude zeilschepen was dit een
4. Stuurinrichting met glijblok.
de helmstok -geplaatst en werd de ,,brug"
geioernd.
Het sturen met stuurwi-el eri trommel erd, omstreeks 1706, voor het eerst op de Engelse zeilschepen toegepast.
Ook het vervangen van de helmstok door een roerkwadrant moet waarschijnlijk op
naam van de Engels-en worden geschreven.
Een schema van
deze stuurinrichtingtoont alb. 5.
Het roerkwa-drant bestaat uit een paar armen,- waaraan een plaat bevestigd is.
De armen komen samen in een ,,knoop"
5. Stuurinrichting met roerkwadrant.
en -deie is op -de roerkoning gekrompen
en tevens m-et een spie geborgd. Over
on-geveer een kwart cirkelboog - is een
U-vorrni-g profiel mét dam op halve -hoo-gte,
aan de plaat bevestigd Ç zie doorsnede
ab). In de bovenste ruimte ugt b.v. de
S.B. reep- en word-t bij punt A bevestigd; in de enderste ruimte -dé B.B. reep, welke bu - B wordt vastgemaakt.. Afb. 5 toontverder de loop der stuurrepen, ovér de
rollen -géleid, maar de trommel van het stuurtoestel op de brug. Door de tangen-tiale kracht op het kwadrant -konden nu
in alle standen van het roer even -groth
koppels -op de roerkoning uitgeoef end
worden. Het roerkwadrant -bleek dan ook
een grote verbet-ering te zijn en -wordt
heden, zu het dan -met andere aandrijviriig,
nog op verreweg de rneeste scliepen
toe-gepast.
-Bij al deze -handstuurinrichting-en bleef
-echter, vooral op de -grotere schepen, het
bezwaar,'dat bij hoge zee de roerganger het stuurwiel niet meer kon vasthouden,
orn-dat de kracht op het roer sorns heel
groot werd. -
-Daardoor bestond het gevaar, dat de man
verwon-dingen opliep, ja zeifs door het
rondvliegende rad overboor-d -gslagen kon worden. Ook h--et bewegen van -het roer onder- normale omstandigheden ver-ciste bu de grote zeilschepen al -grote
in-spanning. De eenvou-dige stuurtrommel werd toen vergangen -doör een
stuurtoe-std met tand-radoverbrenging, zoals
weer-gegeven w-oidt door alb. 6. Orn in be-paal-d-e omstandigheden --het roer te
kun-nen höuden, werd een rem of knijper
ATh. 6.
aangedraaid, waarvan het wiel aan de
rechteronderzijde in alb. 6 te zien is. 0m de bedrijfszekerheid te vergroten, werden de grote viermastzeilschepen zells al met twee onafhankelijk van elkaar werkende stuurtoestellen uitgerust. Eén er van stond op de stuurbrug, de andere, het
reserve-toestel, op het achterschip. Dit laatste
toe-stel werd toen reeds met links- en
rechts-gangige schroefdraad uitgevoerd, een
toe-stei dat men heden nog op diverse oude stoomsehepen, eveneens als noodstuur-toestel, kan aantreffen. Bij de behandeling
van de stuurinrichtingen aan boord van
de stoomsehepen zullen we aan dit toestel wat meer aandacht schenken.
Er volgen .dan vele uitvoeringen van handstuurtoestellen,
alle met het doel
het sturen te vergemakkelij ken en de
be-drijfszekerheid te vergroten. Men vindt twee grote handwielen aan één toestel
waar 4 man tegelijk hun kracht op kun-nen uitoefekun-nen, doch bij de allergrootste
zeilschepen bleek ook deze
krachtsinspari-ning onder ongunstige omstandigheden
nauwelijks voldoende orn het schip te sturen.
Met het tijdperk van de grote zeilsehepen
zijn we inmiddels ook gekomen in dat
van de eerste stoomschepen.
Eerst nog zeilschip met hulpstoomver-mogen, daarna het specifieke stoomschip.
Met de intrede van het stoomwerktuig
aan boord, treedt dan een geheel nieuwe
toestand in, orn'dat liet aangrijpingspunt van de voortstuwende kracht op het door de schroef bewogen schip op een geheel
andere plaats in lengte ugt dan bij heUt
zeilschip.
Voor de in een volgend artikel de
ont-wikkeling van de eerste
stoomstuurrna-chine tot de moderne stuurinrichtingen onder de loupe nemen, willen we, voor een beter begrip van het sturen en van
de gewel'dige krachten, welke hierbij op
de grote en vooral snelle schepen nodig zijn, eerst enige theoretische
beschou-wirzgen over de roerwerking laten
voor-afgaan.
De roerwerking bij mechanisch
voortbewogen schepen
Beweegt een schip zieh voorwaarts met
het roer in de middenstand, dan wordt geen zijdelingse druk op het roer
uitge-oefend. Wenst men van koers te
verande-ren ,,dan geeft men roer", zoals de ge-bruikelij ke term luidt, bijvoorbeeld tot
een hoek a, als in alb. 7a is aangegeven.
Door het aanstromende water wordt nu druk op het roer uitgeoef end, waarvan
de resultante wordt voorgesteld door de pijl R. Deze kracht kan worden
ontbon-den in een wrijvingskracht W langs het
roer (die voor de stuurwerking verloren
Roer
D
--.2----RoerIenig
7a. Krachten en koppels werken op roer
n---gaat) en een kracht P loodrecht
p het
roer. Ligt het aangrijpinspunt van P op
een afstand à achtér het hart van de roer-koning, dan wordt er, omdat de roerplaat stevig aan de roerkoning verbonden is, op
deze vrij zware as een moment of roer-koningkoppel P.a uitgeoefend. Behalve
dit koppel wordt via hei roer ook de
kracht P op de koning overgebracht. Deze- op gr.ote schepen vaak hohe as - steunt
op de roersteven en draagt zo de kracht
P over op het schip. Binnen in het schip
tot waar de roerkoning door een water-dichte pot door-gevoerd wordt, bevindt zieh de sttiurinrichting met stuurju-k of kwadrant aan de bovenkant der koning
stevig verbonderi. De stuurinrichting moet
dus in staat zijn orn het gewenste koppel
P.a te leyeren en de orider- en
boyen-stuurpunten van de kothng moeten in
staat zijn de kracht P op het schip over te dragen. De kracht P kan nu weer ontbon-den worontbon-den in een kracht L in de
langs-rihting van het schip en een kracht D
ioodretht op deze richting.
De kracht L gaat even-eens voor de stuur-werking verloren. -.
In afb. 7b is de kracht D op het hart van
de roerkon-ing nogrnaals aangegeven. Ligt
het punt G hiervoor wordt bu benadering het zwaartepunt van het schip genomèn) op een afstand i vòòr de roerkoning, dan doet het moment D x i het schip van zijn
oorspronkelijke koers afwij ken.
ATh. 7b.
Is de nieuwe koers bereikt, dan wordt het
roer weer in de middenstarid terugge-draai-d. Staan wind, stroom en golven recht op de kop van het schip, dan kan theoretisch) met het roer in de
midden-stand gevaren worden, wat voor de
weer-stand uiteraard het voordeligst is. Staat er echter een harde wind - bijvoorbeeld
aan S.B. op het schip, waarvan de resul-tante W aangrijpt onder een hoek ß, ge-legen op een afstand m vòòr G, dan- zai
de ontbondene Wd van deze kracht hei
schip zijdelings willen wegzetten. De wa-terwand aan B.B. biedt hiertegen echter
weerstand met bijvoorbeeld de resulte-rende kracht Sd, op een afstand n voor
G gelegen. Is het moment Wd.m nu groter
dan S.d.n dan zal de voorsteven naar B.B. ,,afvallen", dus een -koersafwijking. 0m dit te voorkomen moet dan - bu een
aan-genomen gelijkrnatige windkracht voortdurend met een constante roerhoek worden gevaren en wel zodanig dat D.h =
Wd.rn - Sd.n.
Het schip vaart dan niet meer precies in
de richting van zijn lengteas, doch zal
zieh onder een z.g. drifthoek p (zie afb. 7b)
in d-e pijirichting V voortbewegen. Be-halve wind, kurmen ook golfbeweging en stroomrichting oorzaak zijn, dat constant met een bepaalde roerhoek gevaren moet worden orn op de juiste koers te blijven. Het goed sturen van een schip meet eerst. geleerd worden. Het schip mag geen
zagkoers varen, want dit is veriles van
tijd en brandstof. Een goede roerganger
heeft dan ook een recht kielzog ächter zijn schip.
lu moet ook eerst het schip, wat de stuur-eigenschappen betreft, leren kennen. Het
ene schip houdt prachtig koers, het andere
moet steeds bijgestuurd worden. Men
spreekt dan ook van koersbestendige en
koersonbestendige schepen.
0m tot de keimis van deze eigenschappen te kamen zijn er de laatste tijd.op dit ge bied nogal wat onderzoekingen gedaan.
Vele schepen met een rechtsdraaiende
schroef hebben 'de neiging steeds naar
B.B. uit te wijken. Zo kan het voorkornen,
dat bu gladde zee, windstil
en geen
stroom, het schip in 11/2 rninuut 4° van koers verandert als men het stuurwiel bij roerstand rnidscheeps loslaat.
Het maakt ook een groot versehil uit in
het roergeven of men tegenstroom of
vòòrstroom vaart. In het laatste geval kan men, indien van de koers jets is
afgewe-ken, vaak goed sturen als men inplaats
van langzaam, direct 5° tegenroer geeft.
Begint de steven dan weer te wenden
naar de gewenste 'koers, dan moet het
'roer veet in de middenstand gedraaid
worden; Zou men geleidelijk roer geven, dan draait de steven weer veel te ver door
naar de tegenoverliggende koersafwijking
en zou men dus weer tegenroer moeten
geven, waardoor men in bochten gaat
varen. 0m good te sturen moet 'men
voort-durend opletten en is bet eigen.lijk
ver-keert orn met de roerganger een gesprek
te gaan voeren, want daardoor versiapt
onwillekeurig zijn aandacht voor het kompas.
Het is onze ervaring, dat het sturen van een zeeschip aardig werk is, doch men
moet het ni'et te lang doen, want men
wordt loom en moe van 'het stilstaan en
het aldoor turen. Een ,,roertorn" van 1 uur en 20 minuten is dan ook een hele opgave
en men is blu als men afgelost wordt. De
ervaren roerganger tuurt echter niet al. door op het kompas of hij wel de juiste
koers vaart, doch stuurt op ee nvast punt;
landtong, wolkrand, ster of tijdelijk op een schip vòòr hem. Hierdoor ziet men
veel gauwer, dat de steven gaat wenden, dan dat men op het kompas kijkt.
Vooral de inertie van het magnetisch
korn-pas kan oorzaak zijn, dat men te laat roer gaat geven en daardoor te veel roer moet
q
geven. Het girokompas is dan ook veel
gemak'kelijker. Hierbij hoort men, dat de
boot gaat draaien, want bu elke 1/3°
koers-veran'dering geeft dit kompas een
duide-luk hoorbare tik. Vooral des nachts en ook
overdag bij mist of indien er geen vast punt te bekennen is dan alleen de hori-zon (waar men zelfs ook nag op sturen kan) is het girokompas een prachtig
in-strument, dàt de roerganger aarschuwt
dat de steven gaat wenden.
Het zal na het voorgaande ddelijk zijn, dat toen men er toe overging orn
stuur-machines te gaan bouwen, het nodig was
orn 'de roerkoningkoppels te
kennen,,.waar-voor de machine de kracht moest leyeren. Voor de berekening van deze koppels be-standen ethge émpirische formules waar-in als een der factoren de roeroppervlakte
voorkwam.
De grootte van het roer, d.w.z. het
opper-viak van het gedeelte ander de grootst toegelaten diepgang, hangt in 'het
alge-meen af van 'de dienst, waarvoor het schip besternd is.
Een slepboot bijvoorbeeld moet snel
kunnen rnanoeuvreren, doch een
zee-schip moet in de eerste
plaats koers-.bestendig zijn. Degrotte
van betroeropperviak werd vroeger
- en voor
minder belangrijk geachte objecten oak
nu nog wel zeer globaal uit'gedrukt in procenten van het product van scheeps-lengte en diepgang dus ook benaderd van het lateraal oppervlak; wat gearceerd in afb. 7 is aangegeven. Deze percentages
werden op grdnd van ervaring voor
di-verse scheepstypen. vastgesteld. Toen-nahet
einde van de eerste wereidoorlog -steeds meer modellen van schepen in de sleep-tanks van de scheepsbouwkundige proef-stations beproefd werden, bleek, dat aan
de formules voor de roerkoningkoppel niet
te veel waarde geheht kon worden. Voor grote of belangrijke obi ecten worden de roerkrachten en koppels tegenwoordig in
de proefstations bepaald.
De bewegiiig van bet roer vereist reeds
bij mid'delmatig grate schepen met snel-heden van 12-14 knoop, roèrkoningkop-pels van 10 meterton en meer. Bij zware zee kunnen door het igieren van het schip
hierbij z.g. spitsinomenten optreden die 3 maal zo groot zijn.
GESCHIEDENIS EN THEORIE VAN
HET BESTUREN VAN SCHEPEN
Stuurinrichtmgen op stoomschepen De eerste stoonischepen werden, evenals
de zeilschepen, op het achterschip
ge-stuurd. De kapitein kon echter vanaf deze
plaats het schip niet overzien.
Bij de
raderboten stond hij op de raderkast en
bij de latere schroefschepen stond hij op een hoger gelegen plaats, ongeveer op de
halve scheepsiengte.
Vanaf deze plaats (de brug genaarnd) gaf hij, overdag. met wenken en 's nachts zo
nodig door de scheepsroeper, zijn bevelen
aan de roerganger op het achterschip.
Onder bepaalde omstandigheden - bij-vöorbeeld harde wind - werden op
lan-gere schepen meerdere personen tussen kapitein en roerganger geposteerd, die de bevelen moesten doorgeven.
Ook. de bevelen vanaf de brug naar de machinekamer werden op die eerste stoomschepen via tussenpersonen door
roepen overgebracht. Nog omstreeks de eeuwwisseling werden op de passagiers-schepen op de Theems de
machinecom-mando's op deze wijze overgebracht, waar
een jongen (bij het veelvuidig aanleggen)
.eidstctng 8. Sehroefspilstuurtoestel.
.4I
- 1
Pen J Stuurr. Pen Juk Roe.-kàrnn 149zijn ,,stop here" door het schijnlicht de,
machinekamer in schreeuwde.
Op de zeeschepen echter, was men al eer-der overgegaan tot het gebruik van
spreekbuizen, die later werden vervangen door de bekende télégrafen.
Evenals op de grote zeilschepen werd op de eerste stoomschepen nog handbestu-ring toegepast met een toestel als in fig 8
is aangegeven. Dit is een z.g. schroefspil-stuurtoestel.
In het midden hiervan bevindt zieh een
schroefdraadstang, waarvan één helft
voorzien is van links-, de andere helft van rechtsgangige vierkante draad van
dezelfde spoed.
Op het verlengde van deze as is een gròot
handstuurwiel aangebràcht. Verdraait i
men dit wiel, dan bewegen, al naár ge-
-lang de draairichting, de moeren -langs de op haar plaats blijvende .draadstang naar elkaar toe of van elkaar af, *aardoor, via
bussen en-drijfstangen, het juk op de
roer-koning gedraaid wordt en daardoorhet
roer.,
Ook op de grote transatlantische stoom-schepeù werd (omstreeks 1860) nog op
*
fhet achterschip gestuurd met eenzelfde
soort schroefspil, doch vanwege de grote
roerkoningkoppels werden twee
stuur-wielen op de as aangebracht, zodat vier man het roer konden bewegen.
-Ook heden varen er nog kleine zeesche-pen, kustvaartuigen enz. met een derge-lijk stuurtoestel dat dienst doet als nood-stuùrtoestel voor het geväl de
hoofdstuur-inrichtiing defect is. In de regel is dit
toestel op het open dek aangebracht onder
een min of meer fraai bewerkte houten
kast, waarin vaak de naam van het schip
is .uitgesneden.
Daar het uiterlijk aanzien der kast doet deiken aan een bakkerskar, heeft men
het de naam van -broodwagen gegeven. Omdat het juk door krimpen en met een
-spie vast op de roerkoning bevestigd is,
moet dit als reservestuurtoestel bij in tact zijnde hoofdstuurinrichting buiten wer-king gesteld kunnen worden.
Dit kan eeñvoudig geschieden door de pennen uit het stuurjuk weg te nemen,
waardoor het toestel ontkoppeld is.
Waarschijrilijk door het geringe aantal
manschappen is men er het eerst
bijkleine stoornschepen toe overgegaan het
handstuurtoestel nabij de gezagvoerder
op de brug te plaatsen. Deze kori dan
zonodig zeif sturen of de roerganger in
noodgevallen
bu springen Eén van de
.eers.e toestellen vindt men in afb. 9
9. Handstuurtoestel.
weergegeven. In plaats van een reep, hep nu een stuurketting over een van groeven
voorziene kettingtrommel, welke in
langs-richting een gebogen vorm had, opdat bu het op- en afwinden de afstand van
trom-melomtrek tot eerste leidschijf zoveel mogelijk gelijk zou blijven. Via
leidschij-ven, zoals in principe in aft. 5 is
aange-geven, hep de stuurleiding naar he1msto of kwadrant op het achterschip. Behalve
ketting werd ook vaak staaldraad op de trommel gebruikt. Voor de horizontale
rechte gedeelten in de s'tuurleiding, hetzij
langs de verschansing of langs de
laad-hoofden werden ook wel ijzeren stangen
gebruikt.
Geleidelijk aan ging men grotere en snel-lere schepen bouwen waarmede de
roer-krachten dus ook groter werden. We
vinden dan ook op het stoomschip eerst twee stuurwielen aan het toestel van afb. 9,.doch later werd het evenals op de zeil-schepen het geval was, noodzakelijk
toe-stellen met tandwielreductie toe te passen,
zoals reeds in afb. 6 is aangegeven. De uit te oefenen kracht aan het stuurwiel is hierbij wel minder, doch de tijd om het roer snel aan boord (tot 'de grootste
roerhoek)- te draaien, wordt weer langer. Vooral op oorlogsschepen, waar snel ma-noeuvreren een van de voornaamste eisen is, werd het grote bezwaar van handstuur-kracht duidelijk merkbaar.
Iñ Engeland bijvoorbeeld constateerde
- men bu proefvaarten, dat voor het geven van de grootste roerhoek van een zich in volle vaart bevindend pantserschip, 80 à 90 man nodig wären orn deze manoeuvre
in de gewenste tijd te doen uitvoeren. Deze mensen liet men daarbij in
langs-scheepse richting aan een stuurtalieloper
trekken.
Ook voor de', grotere en oor die tijd snel
varende handeisschepen bleek handkracht
voor het sturen ten enenmale
ontoerei-kend, aithans orn het roer snel aan boord te leggen.
Het is duidelijk, dat voor deze eenvoudige mechanische' arbeid gezocht werd naar de
mogelijkheden orn van stoornkracht ge-bruik te maken.
De Engelsen hebben de eer het eerst
stoomstuurmachines te hebben gemaakt.
Door de çcttooiraad te Londen werd op
21 October 1859 het eerste atent op dit
gebied verleend aan Frederich Elsworth Sickeis. Het stuu,rrad was met een excen-triekstàng verbonden aan een regelschuif
van de beide cylinders. Daardoor kon
stoom in de één of in de andere cylinder
worden toegelaten. De -bewegende zuiger
gaf een roterende beweging aan de
kruk-as, waarop de kettingschijf bevestigd was. Op 17 Mei 1862 kreeg Sickels een tweede
patent op een verbeterde constructie, doch
tot een directe algemene toepassing op de
schepen. kwam het nog niet. Daarvoor
had de zeeman nog te weinig vertrouwen
in die -eerste machines.
De eerste belangrijke
stoornstuurinstal-latie werd in 1866 gebruikt op de 15 knoop varende en. 18915 B.R.T. metende ,,Great Eastern", het bekende grote Engelse
schroef- \en raderschip. Daarna ging de machine terrein winnen en 10 jaar na de
uitvinding was het vooroordeel van de
zeeman overwonnen en gingen vele reders
er toe over de stoomstuurmachine toe te
passen.
Hierná treèdt een tijdperk in van gewel-dige ontwikkeling van deze machines. Al
naar gelang de beschikbare ruimte en
plaats van opstelling werden machines
met verticale, schuinstaande of horizon-tale cilinders gemaakt.
Het aantal ontwikkelde typen is dan ook zeer groot. In één opzicht echter komen
alle stoopìstuurmachines overeen. Het
waren en zijn heden nog tweecylinder hogedrukmachines met krukken onder
90°, waarvan de draairichting wor:dt orn gekeerd door verplaatsing van een regel-schuif, welke de verdeelschuiven van de cylinders regelt. Al naar gelang de draai-richting, wordt daardoor stoom in de ee'n of de andere cylinder toegelaten. Verder heéft de machine een speciaal mechanis-me, dat de regelschuif automatisch weer in de middenstand terugbrengt, indien de machine gaat draaien. Na wat slageñ
ge-maakt te hebben stopt de machine dan
weer.
Via het overbrengingsmechanisme is het
roer dan over een bepaalde hoek a
ge-draaid en wordt aldus zonder handkracht
in die stand gehouden.
Door telkenseven stoom te geven kan het roer nog
verder worden gedraaid of indien men de draairichting van het stuurrad verandert
weer in de middenstand woilen terug-gebracht. Het essentiële van de
stoom-stuurmachine (ook van de later ontwik-keide hydraulische en electrische
stuur-machines) is, dat zu bij het bereiken van
de ingestelde roerhoek automatisch stoppen.
Afb. 10 toont één van de eêrste verticale
gecombineerde stoom-handstuurmachines. Dit type komt nog voor op kleinere stoom-schepen tot 1000 à 1200 ton draagvermogen,
sleepboten en trawlers. De machine wordt
op of direct onder de brug opgesteld en staat dus dicht bu de kapitein en ook in
de nabijheid van de machinekamer, wat vòor toezicht van belang .is.
De as waarop het stoomstuurrad zit, gaat door de hohe as, waarop het handstuur-rad bevestigd is. In afb. 10 is het rondsel
ingeschakeld voor stoomsturen. Wordt
dit rondsel naar links verschoven, dan
wordt het van het wormwiel losgemaakt en gekoppeld aan de handstuuras.
blnI suurrGcI
áomcknder
'sz
IO. Gecombineerde
stoorrhandstuurma-chine.
Draait bu stoornsturen de roerganger
aan het kleine rad, dan draaien ook de
conische tandwielen. Het horizontale
wiel heeft aan de onderkant een bus met draad en is gelagerd in de aan het frame
verbonden pot A, waarin het wel kan
draaien, doch op zijn plaats blijft. Destang van de regelschuif is ter plaatse van de pot A oôk van draad voorzien. Draait
nu de moer, dan zal daardoor de stang
in verticale richting bewegen. Daarmee wordt de regeischtiif versteld en de ma-chine gaat werken, doordat de stoom in
de - in doorsnede getekende - cylinder
wordt toegelaten.
De krukschijf drijft worm en wormwiel
en via rondsel en tandwiel wordt de
trom-mel bewogen en daarmee de, staaldraad of ketting van de stuurieiding.
Op de genoemde kleine schepén, waar de roerkrachten niet za groat zijn en de
stuurlei-ding vana! bru-g tot achterschip
betrekkèlijk kort, kan in noodgevallen
nog wel op de brug met de han.d gestuurd worden.
Op de middeigrote schepen (tot ± 7000 ton) gaat dit niet meer. De stùurleiding wordt te lang en te zwaar en daardoor
de totale arbeid orn het roer vanaf de
brug met de hand te bewegen veel te
groot. In n-oodgevallerj werd dan- op het
achterschip gestuurd met het schroefspii-toestel in alb. 8 weergegeven. Tegen-woordi-g is het gebruik van dit soort toe-stellen voor schepen boyen een bepaalde grootte niet meer toegestaan.
Op de middeigrote schepen werd dän (of wordt soms nog) de
stoomstuurmachine-onder de brug, do'ch ook vaak direct stoomstuurmachine-onder
het toezicht van het personeel in of viak
bij de machinekamer opgesteld. Op de brug stond een eenvoudige kolom met
klein stuurrad, waardoor via stangen en conische tandraderen de lager geplaats-te machine in werking werd gesteld. Vanaf deze plaats liep de stuurb.iding dan weer
omhoog en over het open dek naar het
roerkwadrant.
In vele gevallen werd deze leiding langs de iaadhoofden gelegd en soms, -als de
machine bijvoorbeeld in een dek-huis net
Ontvanger
Reelaar
Soemchw
il.
TelemotorGever
on-der de' brug ston-d, over stutten naast
- de laadhoofden. In d-e haven liggen-d
moest deze leiding vòòr het open- leggen der iaadhoofden worden afgebroken en
vanzelfspreken-d later weer worden
op-gesteid.
-Dit alles gaf veel extra werk en
boyen-dien begon het op de grotere schepen
moeilijk te worden en ook onzeker om de kracht vana! de stoomstuurmachjne over een -grote -afstand naar -hét roer over te
- brengen. Daarbij kwam, -dat de over het
open dek liggende leiding met zijn
buf-ferveren en leidrollen zeer
kwetsbaarwas en voortdurend toezicht en
onder-hou-d eiste.' Voor de grotere vermogens
werd de stoomstuurmachine toen viak bij het roer geplaatst. De kracht, welke
d-e machin-e - ontwikkelde kon nu d.m.v.
tandraderen direct op het roerkwacfrant
worden overgebracht. Hiermede echter
was -de bedieningsaftand van stuurbrug
tot stuur-machine weer veel groter
ge-worden. Die leiding behoefde echter niet
zo zwaár te zijn en zo ontstond de z.g.
axiometerleiding. Vanaf de brug hep een
leiding vail pup,
in plaats van zware
stangen, naar de machine.
Deze lichte lei-ding werd door d-e -
d-ekhui-zen en onder het bovenste dek gevoerd, odat er vrij veel hoeken en expansiekop-pehingen (orn temperatuurwisselingen en
-de doorbuigingen van het- schip te kunnen
opnemen) in voorkwamen. Het vereiste
dan ook een grote han-dkracht orn -dit ge-helé transmissiesysteem met conisch-e
tandwielen en universaal (scharnierende)
koppelingen te bewegen, teneinde het
schujfmechanisme an de machine te be-dienen. 0m -de wrijving te verminderen, werd door het toepassen van kogellagers wel wat verlichting van- arbeid gebracht,
doh het bleef, vooral bij grote afstand
van brug tot machine, een zwaar karwei.
Het bleek weidra, dat met de toename
van de sclleepsgrootte en de hogere eisen-,
welke aan de bedrijfszekerhejd werden
gesteld, naar een beter transmissiesysteem -moést worden uitgezien
Een zeer grote verbetering -bracht de
-hy-draulische overbrenging nl. de telemotor-leiding. Dit systeem voldoet zo ged, dat het hoden ten dage op het oveìgrote deel der schepen 'nog wordt gebruikt.
-lia. Telemoto'rgever.
lib. Telemotororttvanger.
Het principe van.de telemotor (inrichting
voor afstandbediening), is hoogst
eenvou-dig. Op de stuurbrug staat een kolom met
tandwielen en stuurrad.. Deze kolom is (bevat) de z.g. stuurtelemotor of tele
motorgever en viak bij de stuurmachine staat de machinetelemotor of telemotor-ontvanger. Gever en ontvanger staan met elkaar in verbinding door twee koperen
pijpleidingen van kleine diameter. Het
hele systeem is gevuld met een vloeistof,
bestaande uit een bepaald soort olie of
uit i deel glycerine en 2 of 3 delen water,
afhankelijk van het gebied, waar het schip
zal varen Alb. lia toont een
principe-schets van een telemotorgever. De cylinder (kolom A) heeft een tussenstuk B, dat jetshoger is dan de hoogte van de zuiger C.
Boyen en onder de zùiger en naast de zuigerwand is de gehele kolom met de
vloeistof gevuld. De zuigerstang S, d.rn.v.
twee pàkkingbussen vloeistofdicht door
de top van de kolom gevoerd, gaat aan het boveneinde over in een tandheugl waarop een rondsel werkt. Verder zijn tussen het rondsel en het stuurwiel nog
enkele tandwielen aangebracht, die voor een reductie in de overbrenging nndig
zijn.. Staat de zuiger iii de aangegeven
stand dan communiceren de vloeistoffen onder en boyen de zuiger met elkaar, dus
is er gelijke druk. Vanaf boyen- resp.
onderzijde van cylinder A lopn de
leidin-gen E resp. F, elk via eèn drukregelaar
D, nsar het achterschip, waar zu,
even-eens met de letters E en F aangeduid,
uitmonden in cylinder G. van demachine-telemotor (zié afb. ilb).
Draait nu de roerganger aan het stuur-wiel, dan wordt de tandheugel, al naar gelang de draairichting, naar boyen of
naar beneden bewogen. Daardoor wordt in één der leidingen druk op de vloeistof uitgeoefend, terwijl in de andere leiding het volume vrgroot wordt. Het
drukver-schil doet nu de zuiger Z in ilinder G
bewegen. Cylinder G en de stangen O zijn
vast gemonteerd op een frame. Orn deze stangen zijn spiraalveren V aangebracht tussen de veerschotels N, op afstand
ge-steld door de moeren M. Beweegt de
zui-ger Z de .stang H, dan verpiaatst ook het
draaipunt L van e verbindingsstang J, in dezelfde richting. Hierdoor wordt dan de regelaar K van het schuifmechanisme der stuurmachine bediend, de machine
gaat werken en het roer draaien. Op 'de
stang H zijn, aan de buitenkant der veer-sehotels, de drukringen P vast bevestigd.
Bu het verplaatsen van de zuiger wordt
dus tevens één der veerschotels
meege-nomen en daardoor de veren ingedrukt.
Deze veren zorgen ervoor, dat, indien na voldoende roer geven, het stuurrad wordt
losgelaten, de zuiger Z weer in de
mid-denstand wordt teruggedrukt en de ma-chine ophoudt te werken. Het roer blijft dan in de gewenst stand staan, waarvoor
verder geen handkracht meer nodig is.
De ethge handkracht die nodig is: orn het schip te sturen, is het overwiirnen van de.
(geringe) vloeistofwrijving in het systeem
plus de weerstand welke de veren tegen indrukken bieden.
De roerganger krijgt hierbij het gevoel, alsof hij door zijn eigen kracht het roer
beweegt, zoals bu handstuurinrickting, doch in werkelijkheid doet de stoornstuur-n-ìachine het werk.
Aangezien het van groot belang is,"dat
alle pijpen en cylinders steeds volledig
met vloeistof gevul-d zijn en er zich geen
lucht in dit systeem bevindt, is het bu
temperatuurwisselingen noodzakeiijk, dat de daardoor ontstane volumevergroting of -verkleining wordt opgevangen. Daar-toe zijn de reeds genoemde drukregelaars
aanebracht.
Elk dezer regelaars heeft een inlaat- en
een uitlaatventiel. Wordt bijvoorbeeld de
druk te groot, dan vloeit een deel dei
vloeistof in een afzonderlijke tank, bu
afkoeling stroomt de vloeistof weer in de cylinder A terug. Op de Gever zijn voorts nog drukmeters aangebracht, benevens een roerstandaànwii zer. Door eenvoudige
manipulaties kunnen eventü-ele drukver-schillen in E en F leiding, zomede een al-wijkende roerstandaanwijzing bij
nul-stand (middennul-stand) van het roer,
wor-den gecorrigeerd (bijgepast).
Het grote voordeel van dit
transmissie-systeern is wel heel duidelijk. Vooral op
grote passagiersschepen heeft men met dit systeern geen last meer van het
hin-derlijke geluid van de bewegende ,kettin-gen en stan,kettin-gen.
Ook op de vrachtschepen en andere soort vaartuigen, waar geen eiectrische over-brenging toegepast wordt, biedt het
tele-motorsysteem een grote bedrijfszekerheid.
0m het roerkwadrant direct door de
stuurmachine telaten bewegen, zijn inde
loop der jaren heel wat systemen
ont-wikkeld. Eén van de meest gebruikte
stuurmachines hierbij is de machine van
Wilsdn en Iirrie, waarvan afb. 12 een
schema toont. De krukas van de
stoom-machine drijft d.m.v. een worm een
worm-wiel, waarop een tandwiel bevestigd is.
Dit tandwiel grijpt in de z.g. tandkrans
van een kwadrant. Het kwadrant echter,
zit niet vast op de roerkoning, doch kan er vrij omheen draaien. De helmstok, die door
krimpen en met een spie stevig op de
roerkoning bevestigd is, zit hier direct
onder (zie ath. 12) en-is d.rn.v. ogen en
stangen, waaromheen sterke veren liggen,
bu de punten A aan het kwadrant
ver-bonden. De trekkrachtoverbrenging van kwadrant op helmstok gaat echter in het begin der beweging alleen via de S.B. of B.B. veer, afhankelijk van de draairich ting. De constructje is narnelijk zo, dat de stangen alleen bij de moeren, dus aan de buitenkant der brugstukken steun vinden, doch door de brugstukken heen vrij
kun-nen schuiven. De veren worden hierbij dus ingedrukt, totdat de windingen op elkaar liggen. Hiermede wordt bereikt,
dat eventuele zware klappen op het roer
door de veer als het ware worden
ge-smoord, zodat 'het raderwerk en de ma-chine hiervoor gespaard blu ven.
Verticale stocinmae3tme
12. Stuurmachine van Wilson en Pirrie.
Een andere bekende
stoornstuurinrich-ting, die vroegèr veel op de grote passa-giersschepen werd gebruikt, is de
steam-tiller van Brown. (Tiller is eeri Engels
woord voor helmstok). Hierbij was de
stoommachine mét wormwiel plus
tand-wièl en al
oj een zware, over rollenlopende, helmstok gemonteerd. Vast op
hèt dek was een z.g. tandkrans
aange-bracht, waarvan men de in alb. 12
aan-gegeven tanden langs de binnenkant der boog moet 'denken.
Ging de machine
draaien, dan bewoog d.m.v. het kleine
tandwiel (of rondsel) het gehele geval
zieh langs de stilstaande tandkrans,
waar-door dus cok de helmstok en het daar-aan verbonden roer de draaibeweging mee moest maken.
Omdat de machine op de helmstok
mee-draaide vereiste de stoorntoe- en afvoer
hier extra voorzieningen. De' leidingen
hiervoor bevonden zieh verticaal precies
boyen het hart van de roerkoning
enkonden draalen in een pakkingbus. Al deze stoornstuúrmachjnes konderi cok ontkoppeld worden, waardoor in
noodge-vallen tot handbesturing kon worden
overgegaan, waarbij 2, soms 3 handwielen
gebruikt werden orn het zware
,rader-werk met 4 of 6 man te kunnen bewegen. Met de wens nog grotere schepen. te
bou-wen en (of) de sneiheid op te voeren
moesten cok de stuurmachjnes een grotere
capaciteit hebben.
Evenals in andere takkeri. der techniek
streeft men ook op het gebied der
stuur-inrichtingen naar verbetering j.c.
bedrijfs-zekerheid, efficiency en
- wat van veel
belang is - geluidloos functiorineren. Ditlaatste was met de telemotor als
trans-missiesysteem van stuurbrug tot machine wel bereikt, doch de machine zeif werkte nog lang niet geluidloos. Eén der bezwa-ren van de stoommachjne bieef altijd, dat
ze met een groot aantal omwentelingen moet werken orn de raderen voor
over-brenging naar het langzaam draaiende roer te bewegen. Het hierdoor ontstane
geraas en de trillingen
zijn hinderlijkvoor de opvarenden.
Daarbij komt nog, dat de opstelling van
deze machine boyen, of viak bij het roer
tot een greet veriles aan warmte leidt, omdat de verse stoom door een leiding van af de - meestal in het midden van
het schip opgestelde - ketels moet wor-den aangevoerd. Ook het stoomverbruik is dus zeer hoog en duur.
Deze, aan de stoomstuurmachine kievende
nadelen 'hebben geleid 'tot de
ontwikke-ling van andere systemen. In een
vol-gend artikel zal de hydraulische
GESCHIEDENIS EN THEORIE
VAN
HET BESTUREN
VAN SCHEPEN
280
I. VAN DERHAM
Hdrau1ische stuurmachine
Het idee, schepen met behuip van
hydrau-lische werktuigeñ te sturen is al even oud
als die voor de
besturing metstoom-kracht. Het eerste (Engelse) patent voor een hydraulische stuurinrichtiflg werd in 1865 verleend aan Alfred en Edwin Paul, doch eerst in de tachtiger j aren ging men er toe over dit systeem aan boord toe te passen.
Het principe berust hierop, dat in een z.g. drukcilinder (cok wel ram- of ramciflnder
genoemd) een zuiver passende.plunier (een
soort lange zúiger) bewogen wordt door
oliedruk, die geleverd - wordt door een pomp. Eên stang aan deze plunier is op een
of andere wijze, direct of indirect, aan een betrekke]ijk kort arm op de roerkoning
verbonden. Hierdoor wordt de rechtlijnige
beweging van de plunjerstang omgezet in
een draaiende beweging van de roerkoning.
In het begin kende men' twee systemen
van toepassing.
In het ene geval werd de kracht in de
plun-jerstang d.m.v. een ketting en twee
schij-ven (waarvan één op de roerkoning
ge-monteerd was) op het roer overgebracht.
In het andere geval werkte de
plunjer-stang via een glijbok direct op de helm-stok. Alleen dit !áatste systeem wordt nu
nog toegepast (zie bi. alb. 13).
Nabij de drukcilinder stond een
stoom-machine die vanaf de stuurstand .in
wer-king gesteld werd. Deze machine dreef een
schroefpomp; waardoor olie in de
perslei-ili-ig naar deze ramcilinder onder druk ge-bracht werd. Dóor deze druk werd de plun-jer bewogen en daarmee helmstok en roer.
Ook op het gebied van de hydraulische
stuúrinrichtiflgen zijn diverse soorten ma-chines ontwikkeld. *)
Er kleefden echter nog al wat bezwaren aan dit systeem, omdat er een stoompomp tussengeschakeld was, waardoor niet de
gehele transmissieweg hydraulisch was.
Deze pompen konden worden gedreven door een aparte zuigerstoommachine of
een kleine turbine en in sommige gevaflen
werd cok van luchtdruk gebruik gemaakt. Eerst bu de toepassing van electriçiteit als
krachtbron kwam hierinverbetering.
Daar-naast was cok de uitvinding van de rota-rende pomp (vroeg in de 20ste eeuw) een
groot succes in de ontwikkeling van de
hydraulische stuurrnachines, daar het hier-door mogelijk werd het hydraulisch circuit te sliiiten.
E1ectrisch-hydrauIiSChe stuurniachine
De tegenwoordige - vooral op
motorsche-pen veel toegepaste
electrisch-hydrau-lische-stuurinrichtiflg werd, met de ro-terende pomp, in Engeland ontwikkeld. Stuurrnachine met electromotor en olie-pomp staan hierbij gewoonlijk opgesteld
in een ruimte, onmiddellijk boyen- het
roer. Als transmissiesysteem vanaf de
stuurbrug tot de machine wordt de
tele-motor gebruikt als reeds eerder aan de
hand van alb. 11 werd omschreven. - *) De lezer, die zieh interesseert voor de
vele typen hand-,stoom- en hydraulische
stuurmachines, welke tot het jaar 1900 zijn
ontwikkeld, moge hier worden verwezen naar het zeer uitgebreide artikel vanP. L. Middendorf in het Jahrbuch der Schiffbau-technischen Gesellschaft, Berlin 1900.
Ltoe meet men dc rich ting van diepe boorgaten
Bu het zeer diep bòren (men is in enkele gevallen reeds verder gekomen dan 5 000
meter) is er alle kans, dat de lange
aan-eengeschroefde reeks buizen, die de boor dragen, van de vertikaal gaan afwij ken.
Dit kan tot grote fouten voeren bij de
beoordeling van de boorput en van de
lagen, die doorboord worden. Vandaar de
noodzaak telkens de richting van het boor-gat te controleren en te meten.
In Zuid-Afrika doet men dit met speciale instrumenten. In het begin liet men gla-zen flessen, half gevuld met fluorwater-stofzuur in oplossing, naar beneden. Door
die fies op bepaalde afstand een tijdje
rustig te laten hangen, had die bu tende
vloeistof alle gelegenheid de binnenwand van de lles zo sterk te etsen, dat b.v. een ellips werd gevormd, waarvan de assen
(na het ophalen) gemakkelijk mogelijk
maken de afwij king van de vertikaal te
be-rekenen. Erg secuur gaat dit echter niet.
Later begon men magnetische of gyrosko-pisehe kompassen toe te passen. Deze werden in stand gel otograf eerd, tegelijk met eei neergelaten sehietlood. De foto's laten dan secuurder bepalen van de
hei-ling toe.
Nag secuurder werkt men tegenwoordig
door telkens de bodem van het boorgat
met een speciale diamantboor bijna vol-kamen glad af te werken. Daarna wordt
een boor neergelaten die een scherpe
dia-mant draagt, die bij het ronddraaien van
de boor een diepe kras in de gladde bodem veroorzaakt. Met een speciale pomp wordt
tijdens dat graveren alle boorsel
weg-gespoeld, zodat een duidelijke diepe lun
ontstaat. Men laat
daarna weer een
schietlood fleer en een fototoestel, zodat
men uit de foto door de ingekraste lijn
en de punt van bet lood de helling
nauwkeurig kan meten.
B het
verder. boren met een holle
diamantboor kan men de uitgeboorde
kern omhoog halen en de hellingen der
ertsaders, die het boorgat snijden, nauw-keurig bepalen.
Het kamt meermalen voor, spèciaal bu het boren in pefroleumvelden dat men. expres in sterk. schuine richting wil
boren. In dit geval meet men de helling
nauwkeurig en men construeert dan een geleidblok (richter), waarlangs de boor-buis gelegd kan worden. Dat geleidblok
geeft precies de helling van de verlangde
richting aan, zodat de draaiende
boor-buis gedwongen is de boor in de
ver-langde richting te doen draaien. Door
deze werkwijze telkens te herhalen, is het moge]Jjk ten slotte zelfs zeer grote
afwijkingen van de vertikaal te
consta-teren.
Deze boormethcxle geeft het grote
voor-deel, dat men met een enkele boortoren een veld van grote doorsnede overal kan
bereiken, zodat de olie, verdeeld over
dat gebied er veel vollediger en met
minder kosten uitgehaald kan worden,
dan het geval is door het neerzetten van meerdere boortorens. Men kan b.v. aan
de rand van de zee-oever een boortoren
oprichten en vrij ver in zee, diep onder
de bodem, de olie weghalen.
Doorsnede door een met
een buis beklede boor-put, die gekrornd is. De
boorbuis draagt een hou.der, die aan een kop-peling van Cardanus
een samengestelde boor
draagt met drie
sterk geharde stalen frezen. Door het draaien van de boorbuis, worden ook de boorhouder en de frezen rond gedraaid. Dezelaat-ste schaven dan van de wand van de put, ander de bekledingsbuis, fijne stukjes af, zodat de sta-len bekledingsbuis ver-der kan zakken.
emci t Inder
In plaats van de daar genoemde
stoom-machine, bedient de telernotorontvanger
hier de oliepomp.
Een schema van dez
- installatie toontafb. 13.
Het arbeidsvermogen voor het bewegen
van de roerkoning wordt hier geleverd
door de electromotor A, welke stroorn ont-' vangt van het scheepskrachtnet.
Het overbrenen van deze arbeid geschiedt
door olie., Het voornaamste. onderdeel van
deze instàllatie is de vloeistofpomp B, de
z.g. Hele-Shawpomp.
Deze continu roterende pomp wordt direct
door de electromotor aangedreven. Door. afb. 14 wordt schematisch een doorsnede
over deze pomp getoond. In het pomphuis
bevindt zieh een uit 2 helften bestaande
ring, die door middel van eeii stang aan
de telemotor-ontvanger verbonderi -
van-uit de middenstand, hetzij naar links of
naar rechts, verschoven kan worden. Bin-nen in deze kring bevinden zieh 7 stuks radiaal geplaatste cilirdertjes in een
giet-stuk dat onderdeel is van de
hólle
-pompas, die door de electromotor wordt
gedreven en dus continu roteert op
dezeif-de plaats middezeif-den in het pomphuis.
De - schematisch door zuigertjes en
stan-getjes aangegeven - plunjers in deze
ci-lindertjes ziju elk door een pen, draaibaar
in een blokje, gelagerd in een groef aan de
binnenkant van de ring. De blokjes kun-nen behalve roteren, in die groef ook ver-
-schuiven, of betet gezegd de plunj ers met
blokjes blijven radikal geplaatst als de
ring door de telernotor verschoven_wordt. De -cilindertjes monden nabij de' hartlijn
R rn cil A Etedromokr B Qtíepomp C Vti dro.øipunt D KníeheIjoom.
E.:
Roerkonjnvan het gietstuk uit in de hoUe as, die in
het midden een dam heeft. Boyen en onder de darn monden de in afb'. 14 .aangegeven.
ronde kanalen uit in olieleidingen, welke
op de S.B., resp. B.B. ramcilinder zijn aan-gesloten.
Staan de verticale hartlijnen van
ver-schuifbare ring en hohe as in één viak
(middenstand) dan staan de roterende
zul-gertjes allen even ver van het middelpunt
verwijderd, waardoor ze in de cilindertj es niet bewegen, zodat geen olie aangezogen, respectievelijk weggeperst wordt. Trekt de telemotorontvanger de ring bijv. naar
rechts, dan blijven de ciliridertjes orn de hartlijn van' het pomphuis draaien, doch
de plunjers zullen, afhankelijk van hun
plaats t.o.v. de genoemde harthijn, uit de
hohle as onder de darn zuigen en in het
edee1te boyen de dam persen, al naar
ge-lang de S.B. of RB. ram moet persen orn
de helmstok te bewegen. Volgens
pijlrich-ting van A naar B draaiend zuigen de
plunjers de cilindertjes dus vol en van B naar A draaiend persen ze deze olie naar
de rarncihinder. Afhankelijk van de
schuif-richting wordt er dus uit de ene
ram-cilinder gezogen en in de andere geperst,
waardoor helrnstok en roer bewogen wordt. Het zal duidehijk zijn, dat de
vloeistofleve-ring uitsluitend bepaald wordt door de
excentriciteit der beide licharnen, wat door
de draaiïng aan het stuurrad via de
tele-motorleiding geregeld wordt. Is er geen
excentriciteit, dan roteert de pomp wel,
doch hij levert geen oliedruk, 'dus het roer staat stil, hetzij in, de middenst?nd of
an-der een bepaalde hoek.
De eigenlijke bediening van de pomp ge-schiedt doo'r een. eveneens vernuítig uit-gedacht stangenstelsel (zie afb. 13). De beweging ervan gaat uit van de tele-motor_onrtvanger in de richting 'al's (bu-vooribeeld in deze atheelding) met pijltjes is 'aangegevefl. Worth de beweging ingeleid
dan ,,werkt" punt P als vast draaipunt,
waardoor de pompstang volgens de naar
beneden gerichte pulen wordt versehoven.
De pomp werkt dan en de plunjerstangen van de ramcilinders met bet glij'blo'k op
282
'Af b. 14.
de helmstok bewegen (in dit geval) naar
rechts.
Door deze' beweging werden de rechts van de pompstang aangegeven stangen
gedwongen mee 'te 'bewegen, om'dat de bovens'te aan het giijblok verboewlen is Nu ,,werkt" bet, reeds verplaatste, schar-nier Q als vast draaipunt en 'door middel van de kniehefboom D, wor.dt de
pomp-stang weer in' de middenstand
terug-gebracht. De pomp hou dt òp te werken en het roer komt tot stilstand.
Geef t een zware zee e'en hevige klap op het roer, dan zouden er ongewenste hoge
dru'kken in cilinders en pomp kunnen qptre'den. 0m dit te voorkomen is aan
één der cilinders een veilig'heidskleppen-hu'is aarigebracht, vanwaar uit een oloopleiding met de andere cilinder ver-bonden is. in dit huis zi'tten kleppen, die
door veren van bepaalde sterkte op de zittingen worden gedrukt. De stoten op
het roer worden 'daardoor elastisch
op-gevangen, waarbij de cilinders tevens als buffers fungerén. Een stoot geeft n.l. een
kleine verplaatsing aan 'het roer, doch daardoor worth tevens 'het stangenstelse'l
bewogen, waardcor de pomp jets gaat werken en daardoor het roer weer in de
gewenste stand terugbrengt.
Het benodigde vermogen van een
stuur-machine moet voldoen aan de eisen, welke de instanties op scheepsbouw- en scheep-vaartgebied er. aan stellen.
Eén dezer eisen is bijvoorbeeld, 'dat de
stuurmachine zoveel vermogen moet
heb-ben, dat, indièn het schip op volle snelheid vaart, bet roer in 30 seconden van 35° aan
een zijde tot 35° aan de ändere zijde moet
kunnen worden gedraaid.
In scheepvaar'tkringen spreekt men van ,,'hard over" in 30 seconden.
Voor schepen, welke met hoge sneiheid varen, leidt deze eis tot groth vermogens.
Bij nog niet eens 'de allergrootste schepen kernen koppels voor van 45 in. ton, d.w.z.
op een arm-i ('helmsto'k-) lengte van ±
1 meter, moeten 'de plunj ers een kracht
leyeren van 45.000 kg.
Voor die groth verrnògens worden dan,
i.p.v. twee, vier rameilinders gebruikt, die, als er dwarsscheeps g&en voldáende ruimte
is, langsscheeps opgesteld worden. Een
dergelijke opstelling toont afb, 15.
Dit is een afbeelding van de stuurmaehine
van één der grote en snelle
passagiers-schepen van de Cunard Line,. n.l.
de ,,Queen Mary", opgesteld op de proefstandvòòr de installútie aan boord. Een indruk
van de geweldige afmetingen van deze
machine krijgt men, als men de moer op de roerkoning en 'de cilinders vergelijkt met de 3 mannen. *)
Deze machine kan een 'koppel leyeren van 1118 m. ton.
Dit grote 'koppel heeft men echter niet
gedurende de gthele reis nodig en het was daarom economischer orn het totale ver-mögen te spïitsen in 3 krachtbronnen, elk van 250 pk, die afhankeliik van de om standig'hoden gebruikt kunnen worden.
Tij'dens bet manoeuVr&efl in nauwe
vaar-waters of bu een plotsel'in'g opkomende
uitwijkmanoeuvre in open wate'r, waaibij
) Deze afbeeiding en de volgende
gege-véns werden ontleend aan de ,,Transactions
of the Society of Naval Architects and Marine Engineers", New York 1952.
het roer in 20 sec. hard over gedraaid kan worden, zijn 3 unità in gebruik; voor
nor-maal sturen (in 30 sec.) 2 stuks en in
open wate'r één, met een roertij'd van
60 sec.
Electrisehe stuurmachine
Het bewegen van de roerkoning geschiedt
heden op vele schepen 'bijna uitslutend
met behuip van electriciteit Bij de elec-trische tuurmachine neemt een z.g. roer-motor (ook wel stuurroer-motor genoemd) de plaats in van de stoommachine, zoals aan
de hand van af b. 12 werd omsehreven.
Voor de grote schepen wordt voor
koppe-ling aan de roer'koning vaak de reeds
genoemde Wilson-Pirrie overbrenginggebruikt en voor kleine schepen zorns
-wanneer een enkele electromotor met
noodhandbesturing worth
gebruikt
-weer een ketting.
Ook het schroefspil vindt hierbij weer
toepass'ing en geidt ais het modernste.
Het voordeel van de geheel electrische
be'diening is wel, 'dat een fijnere regeling
en contrôle van de rperhoeken mogelijk is dan bU 'de eerder genoemde systemen.
Verder is het installeren van de
werk-tuigen gernakkeiijk en de bediening vanaf-n-ieer dan één stuurplaats mogelijk; echter
in dit laatste geval zijn meer
roerstand-aanWijzers nodig.
Af b. 15.
In het algemeen vindt men 2 systemen
van toepassing n.l. bet
Ward-Leonard-systeem en het
enkele-motor-systeem.Het eerste het meest op grote schepen en op veerponten, en de enkele motor veelal op kleine schepen, buy. kustboten,
traw-1ers, jachten en sleepiboten.
Alleen pp het
Ward-Leonard-systeem will en we hier wat nader ingaan.Op de meeste handelsschepen wordt tot
op heden gelijkstroom gebruikt 110 V; voor grotere vermogens gaa't men tot
220 V. De dynamomachines staan
gewoon-lijk in of nabij de machinekamer, waar
zij 'door een kleine stoomturbine of door een verbrandingsmotor worden gedreven.
Met de opgewekte
stroom wordt de
electromotor M (zie schema afb.
16)gedreven. Tijdens de vaart draait deze
motor continu, op nagenoeg hetzelfde
aantal toeren.
De electromotor R (Roermotor), die via
tandraderen het roerkwadrant moet aan-drijven, verandert tijdens de vaart van het schip echter telkens van toeren, immers dan staat het roer stil, dan moet het weer gedraaid worden en tu dens het draaien
wordt het roer door de golfbeweging, dan in zijn draairichting geholpen
en even
daarna daarin weer tegengewerkt. Het zal
duidelijk zijn, dat bu zo'n wisselende be-lasting deze motor niet direct op het
scheepskrachtnet kan draaien. Hier is een
speciale snelheidsregeling nodig, waarvoor
de z.g. Ward-Leonard schakeling zeer
ge-schikt is.
Het principe bestaat hierin, dat de roer-motor stroom ontvangt van een speciale dynamo. Deze dynamo (D), waarvan het anker door M wordt aangedreven, levert zijn stroom uitsiuitend aan de roermotor. De as van deze motor M drijft echter niet alleen het anker van dynamo D doch ook het anker van de opwekker of
velddyna-mo V.
Het aantal omwentelingen per minuut is
voor alle drie werktuigen van de ,,set" dus gelijk.
De ankerwikkelingen van D zijn recht-streeks in serie met de ankerwikkelingen
van de roermotor R (zie dikke limen in
afb. 16). De magneten van D worden hier
niet bekrachtigd door de dynamo zeif, doch
door de opwekker V, indien deze stroom levert. Levert V geen stroom, dan
ontvan-gen de magneetspoelen van D geen stroom,
dus is er practisch ook geen magnetisch
w 284 kracld. Alb. 16. Ba ij roermotar 5.9 5uur. wd
veld. Het anker draait wel (door M), doch
er wordt geen stroom opgewekt, zodat 00k de roermotor geen stroom ontvangt en dus
stil staat.
De veldsterkte van de roermotor wordt
hier permanent onderhouden door de
stroom van het scheepsnet en werkt dus altijd in dezelfde richting. Hieruit voigt,
dat alleen door het omkeren van de stroorn-richting in de ankerwikkelingen de
draai-Al b. 17.
richting van de roermotor bepaald wordt. Deze draairichting wordt nu weer bepaald
door de stroomrichting in de
magneetwik-kelingen van de opwekker V. Gaat hier
stroom door, dan levert deze veiddynamo
ankerstroom voor dynamo D, deze dynamo
levert dan ankerstroom voor R, waardoor deze draait en de roerkoning beweegt.
De manier waarop stroom-richting en
-sterkte in het
re1d V wordt geregeld berust op het principe van de ,,Brug vanWheatstone".
Het bedieningsscherna, dat op dit principe berust, is eveneens in afb. 16 aaxigegeven.
Eén sleepcontact bevindt zich in de
stuur-kolorn op de stuurbrug, een tweede is d.m.v.
een reductiekoppeling aan de as van, de
roerrnotor verbonden. De overeenkomst
bestaat nu hierin, dat de veldwikkeling
van de opwékker V de plaats inneemt van de galvanometer in de Brug van Wheat-stone. Draait de roerganger het stuurwiel bijvoorbeeld uit de middenstand, dan
ver-plaatst daardoor het sleepcontact op de
stuurbrug. Het electrisch evenwicht is nu verbroken en een stroom (afgetakt vari het scheepsnet) vloeit door de
magneet-wikkelingen van de opwekker, met het
reeds omschreven gevoig. De draaiende roermotor beweegt nu het andere sleep-contact in een nieuwe stand (jilt de eerste
dus na) waardoor er weer evenwicht komt.
De opwekker verliest dan zijn veld-sterkte, levert geen stroom meer, evenmin
als dynamo D, zodat ook de roermotor zijn ankerstroom verliest en het gehele systeem
tot rust komt.
De spanning van dynamo D en daarmee de
snelheid van de roermotor wordt bepaald door het verschil in stand tussen de