. . . .. . . . .. . _ • • u . . . _ . . . _ . . . • . . . • • • _ . _ . . . • • • • . . . • . . . . • • • • • • • • H . . . . • • • • • • . . . • ... • • • • • • . . . • • . . . · U u . . _ ... ... ~. _ _ . . . _ _ . .
..
d.~tI.IA:z~.fû-
....
_._._ ... , .. _
... __ ... _
... -_ ... _
... "
...
.
... _
...
_ ...
_
...
..
)?4.wÁ~('.,6
...
~
..:
•...•..._
...:
..._
.._
...•.•..._
...•..•..._
.••..._
•..._
...
_
..._
...
A.HAMBURGER,
PHOENIXSTRAAT
56,
1
VERSLAG
FABRIEKSSCHEMA AETHYLBENZEEN.
I. Ons werd opgedragen een schema te ontwerpen voor een in Nederland te vestigen fabriek van aethylbenzeen. In dit verslag zal besproken worden welke overwegingen een rol heb-ben gespeeld b~ het opstellen van dit schema.
Het verslag is als volgt ingedeeld: I. Inleiding.
11. Over de economische perspectieven van het
aethylbenzeen-bedr~f.
111. Bespreking van de processen waaruit een keuze kan worden gedaan.
IV
.
A.) Keuze van het proces.
B.) Iets over de benodigde grondstoffen. C. ) Vaststellen van de productiegrootte. D.) Keuze van de vestigingsplaats.
V.
Het Fabrieksschema.A.) Toelichting bU de tekening. B. ) Stofbalansen.
C. ) Warmtebalansen.
D.) Berekening van een apparaat. E.) Literatuur.
11. Over de economische perspectieven van het
aethylbenzeen-bedr~f.
In het algemeen zal een firma die aethylbenzeen fabri-ceert dit niet als eindproduct afleveren, doch zal het ver-der verwerken op styreen, een belangr~ke grondstof voor vele kunstrubbers . We kunnen stellen, dat ca.
90%
van de wereld-productie van aethylbenzeen verder verwerkt wordt tot sty-reen.Willen we een aethylbenzeen-fabriek bouwen, dan zullen we een inzicht moeten hebben in de behoefte die in de
toe-komst aan aethylbenzeen zal bestaan, of, wat op hetzelfde neerkomt, in de behoefte aan styreen in de toekomst.
In verband met dit laatste geeft Sherwood (1) een be-langwekkende prognose:
1950
1955
1975
Styreenproductie inde U.S. in Ibs/jr.
530
• 10
6
1000 • 106
3925
• 10
6
Tabel 1.Nemen we aan, dat de wereldbehoefte zich in dezelfde
l~n zal ontwikkelen als de behoefte in de U.S.A., dan zien
we, dat de styreenfabrikant zich voor de toekomst geen
zor-gen behoeft te maken. Met het oog op de te verwachten be-hoeftetoename, (volgens de schatting met maar liefst
300%
in20
jaar !), zullen we in ieder geval een fabriek voor aethylbenzeen op moeten zetten met ruime expansiemogel~k heden.We kunnen ons afvragen, of, in verband met de afzet,
Nederland wel het meest aangewezen land zou zijn om een
ae-t
thylbenzeen-fabriek te vestigen. De volgende c~fers,
afkom-stig van het Centraal Bureau voor de Statistiek, geven hier-over enige informatie:
Gegevens voor Nederland over
1955
in tonnen per jaar. styreen polystyreen synth.rubbers.import
-
1066
2689
export
-
115
1
productie
-
--
--Tabel 2.
Hieruit bl~kt wel duidel~k, dat de mogel~kheden voor binnenlandse afzet te klein z~n om een aethylbenzeenfabriek
op
te laten draaien. Willen we een aethylbenzeenfabriek inNederland vestigen, dan zal practisch de gehele
prJ~ctie
ge-exporteerd moeten worden. De grote Duitse bunarubberfabrie-ken zouden mogel~ke afnemers z~n.Het floreren van een Nederlandse aethylbenzeenfabriek hangt dus geheel af van de kans die w~ mak~n als concurrent op de wereldmarkt. Deze kans in een functie van vele facto-ren, waarover w~ weinig kunnen zeggen.
BD
de verdere bespre-king zullen we als stelling aannemen, dat onze fabriek alle(\~ kansen heeft om grote hoeveelheden aethylbenzeen te expor-teren.
---.L.-____ _
---3
111. Bespreking van de processen waaruit
een
keuze kan worden gedaan.B~ deze bespreking zullen we ons beperken tot dié pro-cessen welke op dit moment cOIT@erciëel worden toegepast; het kamerproces van Dow en het discontinu proces van de
B.A.S.F. zullen b.v. niet ter sprake komen.
Hoewel de fabrieken voor het maken van aethylbenzeen
vaak sterk in de uitvoering van apparatuur verschillen, zijn op het ogenblik slechts twee inderdaad principiëel verschil-lende processen te onderscheiden en wel het katalytisch
al-kyleren in de vloeistoffase en het katalytisch alkyleren in de dampfase.
A
.
Het katalytisch alkyleren in de vloeistoffase.Dit proces wordt momenteel in Duitsland toegepast door de B.A.S.F.; in de U.S.A. door: Dow, Koppers, Monsanto, Carbide and Carbon. Het proces werd in 1935 voor het eerst toegepast door de B.A.S.F. en werd in de oorlog,
onafhanke-l~k van elkaar door Dow in de U.S.A. en door de I .G.Farben in Duitsland verder ontwikkeld. Zoals gezegd verschillen het proces van Dow en het proces van de I .G.Farben niet principiëel doch slechts in uitvoering.
B~ dit proces wordt, onder in
een
grote, met emaille beklede reactor, die voor ca. 80% met benzeen gevuld is, aetheen gelnjecteerd. Onder invloed van continu gesuppleerdeA1C1
3 katalysator verloopt b~ 95°C en normale druk de vol -gende reactie:
C6H6 + C2 H4
~
C6E5- C2 H5 + 26,695 kcal/mol.Behalve het monoaethylbenzeen ontstaan ook nog hoger
gealkyleerde producten.
Het A1C13 reageert met de koolwaterstoffen en geeft een vloeibaar complex, dat als katalysator werkt. Hoewel het com-plex zwaarder is dan de andere koolwaterstoffen, zorgt het door de alkylator borrelend aetheen ervoor, dat het complex niet uitzakt. Aangezien het complexnlet water reageert mag
geen water in de reactor komen. Gebleken is echter, dat een spoortje water aanwezig moet zijn, dit reageert met het com
-plex en geeft HC1, dat als promotor dienst doet. Het is meestal niet nodig water in te voeren; de grondstoffen zijn
aethyl-chloride als promotor toe.
Wegens de vr~komende reactiewarmte is de alkylator
om-geven door een koelmantel die de temperatuur niet boven de
95
0 doet uitkomen. Bovendien wordt verdampt benzeen doo~ eenrefluxkoeler gecondenseerd, waarb~ we dus ook warmte kw~t
raken.
De afgassen van de alkylator (v.n. aethaan, afkomstig uit het ingevoerde gas , en iets HC1), komen boven uit de
reactor en doorlopen een waterwasser, waarmee het HCl wordt
uitgewassen. B~ zeer grote installaties worden de afgassen
soms nog met een wasolie behandeld om eventueel meegevoerde
aromaten op te vangen. Het aldus behandelde afgas wordt
ver-volgens afgeblazen; als de alkylator goed werkt, bevat het
geen aetheen.
De alkylatieproducten verd~nen via een overloop uit de
alkylator, doorlopen een koeler en komen vervolgens in een
afscheider. Rier scheidt de katalysator zich van de rest af
vanwege z'n hoger soortel~k gewicht. Doordat het soortelijk
gewicht van het complex zoveel hoger is dan het soortel~k
gewicht van de alkylatorvulling, kan het complex vanzelf
van-uit de afscheider naar de alkylator circuleren. B~ het
Dow-proces circuLeert men de katalysator met behulp van een pomp,
hetgeen in verband met de geweldig corrosieve werking van
het complex grote moeil~kheden geeft. In vele gevallen is
dit systeem dan ook verlaten.
Na de scheiding worden de producten van het laatste
beetje complex ontdaan door ze met water te wassen. Nadat
het water weer is afgescheiden worden de nu zuur reagerende producten met een 20% NaOR oplossing geneutraliseerd. Nadat de NaOR oplossing van de reactieproducten is afgescheiden worden de laatste door een droogtoren met NaOR gehaald
waar-na het mengsel door destillatie wordt gescheiden.
In de eerste kolom (20 schotels, refluxverhouding
3
:
1)wordt de overmaat benzeen afgedestilleerd en teruggevoerd
naar de alkylator. De bodemproducten gaan naar kolom twee,
(58 schotels, refluxverhouding 3 : 1), waar het zuivere
ae-thylbenzeen over de top komt. De bodemproducten gaan naar
kolom drie
(5
m Raschigringen,25
mm druk), waar v.n. di- entriaethylbenzeen over de top komen. Aangezien deze stoffen
niet zuiver behoeven te z~n behoeft het scheidend vermogen
- - - -- - - -,~ \ .. ~' , , ,. \. ' , '. . I ! .. ' , ,\.. '
5
van de kolom niet groot te z~n. In sommige ge~allen heeft
men een schotelkolom toegepast waarmede eventueel zuiver
diaethylbenzeen gemaakt kan worden. Het bodemproduct van
kolom drie gaat nu naar een kleine, onder vacuum werkende,
batchdestillatieketel, waar de vluchtige componenten worden
afgedestilleerd, zodat als bodemproduct een teer overbl~ft
met een kookpunt ) 250oC. Dit product kan als weekmaker
voor kunstrubbers gebruikt worden.
B~ het Dowproces wordt het residu van kolom vier met
een beetje A1C13 complex in een aparte
hoge-temperatuurreac-tor omgezet in lager-kokende producten (z.g. l1omalkylerenl1).
Het grote nadeel van deze werkw~ze is de extra apparatuur
die uiterst kostbaar is vanwege de corrosiebestendige
eigen-schappen die h~ moet bezitten. Ook het verpompen van
corro-sief complex brengt zoveel moeil~kheden met zich mee. dat
deze werkw~ze , ook in de U.S.A., geheel wordt verlaten (2).
De topproducten van de kolommen drie en vier worden
naar de alkylator gerecirculeerd. Wat is hier de reden van?
In de alkylator geschiedt het volgende:
C6 H6 + C2H4 e~ C6H
5
-
C2H5
(1)C6 H
5
-
C2H5
+ C2H4 ~ C6H4 - (C 2H5
)2 (2)C6 H4 - (C 2 H5
)2
+ C2 H4 ~ C6 H3 - (C 2H5)3
(3)etc. Deze reacties verlopen ongeveer even snel (1) .
Ons doel is alleen de eerste reactie te laten verlopen. We
zien dus, dat we met overmaat C6 H6 moeten werken. Als we
C6 H4 - (C 2 H5 )2 aan het alkylatormengsel toevoegen gebeuren
er twee dingen: allereerst zal, vanwege de Wet van de
massa-werking, reactie (2) teruggedrongen worden, voorts zal het
diaethylbenzeen als volgt ontleden:
(langzame reactie) Dit z.g. "omalkyleren" kan met alle polyaethylbezenen
geschieden (behalve met de hexa-verbinding).
Door nu te werken met een bepaalde overmaat benzeen en
door alle aanvankel~k gevormde polyaethylverbindingen te
re-cycelen zal zich een zodanig evenwicht instellen, dat, bruto,
alleen reactie (1) verloopt (2).
kolom vier ontstaat, wordt niet gerecirculeerd, aangezien
dit niet om te alkyleren is. B~ deze werkw~ze heeft het uit
de alkylator tredende reactiemengsel de volgende
samenstel-ling: 45% benzeen, 37% monoaethylbenzeen, 15%
diaethylben-zeen, 2% hoger gesubstitueerde producten, 1% residu (2).
De molverhouding der ingebrachte producten is ongeveer:
aetheen
=
058
(3)benzeen '
In de literatuur treft men echter zeer vaak andere
waarden aan. De conversie berekend op C
6H6 of C2H2 is ca. 95%.
B.
De katalytische alkylering in de dampfase.Dit proces wordt op het ogenblik alleen b~ Koppers
toe-\ gepast. Ook hierb~ wordt C6 H6 met c2HlYgealkyleerd, nu met
behulp van een H3P04 /kiezelgUhr katalysator (vast bed).
Aan-gezien deze katalysator minder actief is dan de A1C1
3
kata-lysator zullen we b~ hogere temperatuur en druk moeten
wer-ken. (3000C, 14-60 at.). Door de hoge temperatuur spelen de
reacties zich in de dampfase af. Ook b~ dit proces worden
hoger gealkyleerde producten gevormd. Aangezien de
katalysa-tor deze producten niet kan 1I0malkylerenll en bovendien door
de polyaethylverbindingen wordt vergiftigd, is recycelen
niet mogel~k. Daarom moeten we zorgen, dat er weinig
poly-alkylverbindingen ontstaan, door een grote overmaat benzeen
te gebruiken
(be~~een
=2
1 is
gebruikel~k
).
Hierdoor wordtae een
de destillatie-apparatuur ~~erst· kostbaar. Daarom wordt in
plaats van deze werkw~ze wel een andere gevolgd: de
produc-ten die uit de alkylator komen worden in een aparte reactor
met behulp van A1C13 katalysator omgealkyleerd. Het is
dui-del~k, dat b~ deze methode het voordeel van corrosief-vr~
werken teniet gaat; bovendien z~n de aparte reactoren
uiter-mate kostbaar.
Om deze moeil~kheden te ontgaan worden op dit ogenblik
andere katalysatoren, geschikt voor dampphase alkylering
.
, ontwikkeld, die wel 1I0malkylerende ll eigenschappen bezitten( Si0 2/Al 0 ). Er bestaan slechts pilot plant installaties
die
deze2k~talysator
gebruiken, zodat deze katalysator voor ons nog niet in aanmerking komt.~---_.
_._~-,~ r f';
l '
7
IV. A. Keuze van het proces.
w~ zullen nu de voor- en nadelen van het vloeistof- en het dampphaseproces tegen elkaar afwegen:
Het vloeistoffase proces heeft de volgende moeil~kheden:
Grote corrosie problemen in verband met de agressieve eigen-schappen van de katalysator. Bovendien is het katalysator-verbruik betrekkel~k hoog
(3%
van het gewicht aangeprodu-ceerd aethylbenzeen) .
De alkylering in de dampphase heeft de volgende nadelen: De reactor is kostbaar door de hoge druk waarb~ gewerkt moet
worden. Als we vorming van hoger gealkyleerde producten
wil-len tegengaan, moeten we met zeer grote overmaat benzeen wer-ken; hierdoor wordt de destillatie-apparatuur erg duur. Wil-len we daarentegen gevormde hogere alkylbenzenen omalkyleren met AIC1
3
in aparte reactoren, dan z~n alle) voordelen,ver-'---
---geleken met de vloeistofphase-proces, verdwenen.
In verband met het bovenstaande hebben w~ onze keuze laten vallen op de alkylering in de vloeistoffase. In onze keuze werden w~ gesteund door het feit, dat alle moderne
aethylbenzeen-bedr~ven (op één na), van dit type z~n.
B. Iets over de benodigde grondstoffen.
Het benzeen moet volkomen droog zijn en mag geen andere aromaten bevatten. Afwezigheid van thiopheen is niet strikt
noodzakel~k, doch is in verband met corrosieproblemen
wense-l~k. In de U.S.A. worden de volgende eisen aan het z.g.
"styren~rade"benzeen
gesteld: kooktraject lOC; smeltpunt4,85
0C; S-gehalte<
0,1% (1) ,(3).
Het aetheen moet eveneens droog z~n en mag geen alkynverbindingen bevatten. Het gas mag wel grote hoeveelheden inert bevatten (2), zelfs 20% inert is mogelijk!
~atuurl~k zal dan wel de \conversieldale~Meestal gebruikt men
95%
zuiver aetheen. De katalysator moetminder dan 0,05% Fe bevatten.
In verband met de bepaling van productiegrootte en van de plaats van onze fabriek, dienen we ons af te vragen, waar we deze grondstoffen vandaan zullen halen.
Voor benzeen hebben we twee grote leveranciers: het
cokesovenbedr~f en de aardolie-industrie. De moderne reform-processen van de olie-industrie leveren een steeds groter
percentage van de totaal-benzeen-productie. Dit moge bl~ken
uit het volgende staatje voor de productie van benzeen in de U. S. A. (4):
jaar totaalproductie uit reformprocessen
gall/jr gall/jr
1951 210
.
106 30·
106 Tabel3.
1953 350.
106 110·
1061954 ? 140
·
106Betreffende benzeen geeft het C. B.S. voor Nederland
de volgende c~fers:
tonnen/jaar import in 1955 174
Tabel 4. export in 1955 19.277 productie in
1955
47.800
Mochten de Nederlandse benzeenfabrikanten toch niet ge-heel aan onze vraag naar benzeen kunnen voldoen, dan zullen we benzeen moeten importeren. Het onlangs gestichte bedr~f
van Dow Chemicals in Rotterdam, dat over geheel Europa ruw
benzeen koopt en dan zelf zuivert, wil ons misschien het ge-vraagde product leveren.
Het aethyleen wordt eveneens door de olie- en
cokesin-dustrie geleverd. Hoewel in de oorlog in Duitsland wel ae-theen werd bereid uit acetyleen en ook uit alcohol, z~ deze processen momenteel niet rendabel. Het product van de kraak-installaties bevat, na fractionnering, 95% aetheen; dit is voor ons voldoende. Het bevat een uiterst klein percentage alkynen (5). Van de aetheenproductie in de U.S.A. wordt 75% geleverd door de kraakinstallaties. Hoewel ~ niet de be-schikking hebben over c~fers betreffende de Nederlandse ae-theenproductie, menen w~ toch, dat de raffinader~en in Per-nis wel de grootste leveranciers zullen z~.
9
c
.
Vaststellen van de productiegrootte.Aangezien, zoals eerder werd betoogd, onze fabriek b~
na uitsluitend voor export zal werken, heeft het geen zin
onze productie af te stemmen op het (kleine) Nederlandse
verbruik. In verband hiermede en met de eerder geuäte
ver-wachting, dat de vraag naar aethylbenzeen in de ko~ende 20
jaar sterk zal toenemen, menen ~' ldat het juist is een
fa-briek neer te zetten met een grote productie , temeer als we
bedenken, dat bewerkingen als b.v. destilleren relatief
aan-merkel~k goedkoper worden b~ verwerking van grote
kwantitei-ten. Ter vergel~king z~n productiec~fers van enige grote
Europese fabrieken interessant: de grootste fabriek van ae
-thylbenzeen in Europa (I.G.Farben te Hüls in Duitsland) kon
in de oorlog maximaal 6000 ton per maand leveren. Het bedr~f had 8 alkylatoren in bedr~f. De kleinste Duitse fabriek (l.G.
Farben te Ludwigshafen) produceerde maximaal 500 ton per
maand met 2 alkylatoren.
De pas in bedr~f gestelde fabriek van Koppers te Port
Arthur (U.S.A.) produceert 3400 ton per maand met 3 alkyla-toren (6).
Uit de literatuur is ons gebleken, dat zowel in
Duits-land als in de U.S.A. de productie van aethylbenzeen steeds
mee~ plaats vindt in grote alkylatoren.
W~ hebben daarom onze keus laten vallen op één
alkyla-tor van het "Huls"type, waarmee 750 ton per maand
geprodu-ceerd kan worden.
In werkel~kheid moet een dergel~ke keuze natuurl~k
voor-afgegaan worden door een uitvoerige marktanalyse.
D. Keuze van de vestigingsplaats.
In verband met het voorgaande menen ~, dat onze fabrieB
heel goed in de omstreken van Rotterdam zou kunnen staan. W~
zouden dan een korte p~pleiding van de raffinader~ in Pernis
kunnen leggen voor de aetheen-aanvoer, ter~l bovendien dàt
deel van het benzeen dat door Pernis geleverd kan worden,
slechts over een korte afstand behoeft te worden vervoerd.
Het aethylbenzeen zou, door de prachtige verbindingen die
Rotterdam heeft, gemakkel~k per as of per schip naar de klant
r,IL'
V. Het Fabrieksschema.
A) Toelichting b~ de tekening.
De tekening geeft het vloeistoffase proces weer precies
zoals dit beschreven is in hoofdstuk 111. Als toelichting
moge nog het volgende diene n :
Alle apparaten die met HCl of katalysator in aanraking
komen, dus de alkylator, de wassers en de afscheiders zijn
geëmailleerd.
De afgassen van de alkylator bevatten zo weinig
aroma-ten, dat een behandeling met absorptie-olie onnodig is. Even-min is het gewenst de afgassen van HCl te ontdoen in een
kar-bate absorptietoren; het beetje Hel wordt in tourilles geab
-sorbeerd.
In de water- en loogwasser draaien langzaam lopende pad-dels aangezien een snelle roerder de olie zou emulgeren.
Het aantal schotels van de kolommen is uit de
litera-tuur overgenomen. De dampsnelheid in de schotelkolommen is
berekend met de formule:
uit Perry.
~ie(rin is v de dampsnelheid in ft/sec., ./'1 is de
vloei-tl, cl, I \1 ul
s~;~2 is de dampdichtheid; kv is een constante
die afhangt van de schotelafstand en het vloeistofslot. In
de berekening is een schotelafstand van 18 inch en een
vloei-stofslot van 1 inch aangenomen. De kolomdiameter volgt uit
de dampsnelheid en de dampbelasting.
De hoogte van de gepakte kolom is uit de literatuur overgenomen. Er is een dampsnelheid van
50
cm/sec. aangeno-men. Met grafiek 16 op blz. 684 van Perry werd gecontroleerd,
dat geen flooding en geen droogvallen van de pakking
op-treedt b~ deze snelheid.
, .,",tt / " \. ' , . . ". ~" . .; , ~. \ .... i • I, '.., I • 1 I ' • . \\
..
\\, .... 11 B) Stofbalansen:De Alkylator productiestr~om (na complexafschei-der)
"
"Benzeen ~"
"Aetheen .,
Recycle ) ~ afgas , Figuur 1.B~ het opstellen van de stofbalans voor de alkylator en complexafscheider werden de volgende aannamen gemaakt:
De aethylbenzeen-productie is 25 ton per dag.
Het uittredend alkylatieproduct heeft1 afgezien van meegevoerd complex, de volgende samenstelling:
gew.% Tabel 5. Benzeen 45 Aethylbenzeen 37
(2)
Diaethylbenzeen 15 fractie 180-2300C 2 res.idu 1 Totaal 100De fractie l80-2300C en het diaethylbenzeen worden ge-heel gerecirculeerd. Het "aetheen" bevat 5% inert (aethaan). 4 gewichts% van de aethylhenzeen-productie moet aan AIC13
gesuppleerd worden
(7).
Van dit AIC13 reageert 5% in de al -kylator met water, dat met de aetheenvoeding is meegekomen. De rest van het A1C13 reageert in de alkylator tot complex.
Dit complex heeft de
volgende samenstelling: (3 ) Tabel 6. AIC13 (gebonden) AIC13 (vr~) Benzeen + aethylbenzeen hogere koolwaterstoffen Totaal gew.% 26 1 48 25 100
/
De
verhouding
benzeen/aethylbenzeen
in het complex is
h~tzelfde
als
in
het alkylatieproduct
.
De hogere koolwater
-stoffen in het complex
bestaan
uit diaethylbenzeen, fractie
180-230
0C en residu.
De
verh
o
uding van
deze
stoffen in het
'
complex is
hetzelfde als
in
het alkylatieproduct
.
De fractie
180-230
0C bestaat uit
diaethylbenzeen, het
residu uit
hexa-aethylbenzeen.
Onder
"productiestr
oom
"
wordt
het
a
lkyl
at
ieproduct
ver-staan, d
at
de
a
fscheider verlaat nadat
het
complex hier is
afgescheiden
.
Deze "productiestroom
llbevat echter
95%
van
het
A1C13'
dat continu
gesuppleerd
wordt
in de
vorm van
com-plex.
Na
ve
r
werkin
g
v
an a
l
deze gegevens komen we tot
de
stofb
a
lans van
alkylator
en complexafscheider volgens tabel
7.
De stromen
z~nopgegeven
in kg/hr. Hoewel de
decimalen
geen betekenis
hebben
zijn ze
toch op
g
e
ge
ven om het IIkloppen"
van
de
balans
te illus
tr
eren.
De complex
a
fscheider.
uit
alkylator
, r---~~alkylatieproducten
.
..
,
complex
Figuur
2 .Samenstelling
en
hoeveelheden
v
a
n de al
ky
l
a
tieproducten
"
die de
complesafsc
h
eider verlaten
blijken
direct uit tabel
7.
(llproductiestroom
+complex uit prOductiestroom").
W~nemen
voorts
aan, dat per uur 500 kg
complex vanuit de
afscheider
naar de alkylator
g
erecirculeerd wordt.
Tabel
8
geeft een
totaalstofbalans over
d
e
alkylator
.
De
samenstelling van
productiestroom
en complex
uit
productiestroom volgt direct
uit
tabel
7.
Tabel
7
en
Tabel
8
zie pag.
13.
en
13a.
r
Tabel 7.
Stofbalans over alkylator en complexafscheider Ckg/hr)'
~
tc'\
,...
Ingaande
Benzeen Aetheen Aetbyl- Diaetbyl- fractie Residu
~OAIC1
3
Inert AI(OH)3 HCI
Totaal
stromen
benzeen benzeen 180-230
"Benzeen"
775,81
775,81
stroom
nAetbeen"
stroom
295,18
0,82
15,53
311,53
Recycle-
1267,09
439,40
58,64
"1765,13
stroom
AlC13
40,38
40,38
Totaal
2042,90 295,18
---
439,40
58,64
--
0,82 40,38 15,53
---
--
2892,85
I
Uitgaande
I
Aethyl- Diaethyl-
fractie Residu
I ~oAICl
3
Inert AI(OH)3 HCI
Totaal
stromen
Benzeen Aetheen benzeen benzeen 180-230
Productie-stroom
1229,58
1010,99 409,86
54,65
27,32
2732,40
(zonder
complex)
Complex
37,51
30,68
29,54
3,99
2,00
38,36
1 ,18
143,26
uit
produc-tiestroom
afgas
---
15,53 1 ,18
1,66
17,19
Totaal
1267,09
---
1041,67 439,40
58,64
29,32
--
38,36 15,53 1 ,18
1 ,66
2892,85
- - --- --
_L...~._---
-I
Ingaand
Uitgaand
stroom uit alkylator
3375,66
Productiestroom (zonder complex)
2732,40
Complex uit productiestroom
143,26
iI
I
Naar
de alkylator recirculerend complex
500,00
I
Totaal
3375,66
3375,66
~--I r' \.> I, .1.. _ _ 14 De Waterwasser:
2
"
1 ----:'~--I -Figuur 3.v
3
Het uit de afscheider komend product wordt nu met(--30om .. _-_
..
---kg/ hr water gewassen, om het meegevoerd complex te ontleden.
We nemen aan, dat zowel het vr~e- als het gebonden A1C13 als
volgt reageert: A1C13 + 3 H20 ) Al(OH)3 + 3 HCl.
We nemen aan, dat na dit reageren het complex
uiteenge-vallen is in een aantal koolwaterstoffen; de samenstelling
hiervan volgt uit tabel 6.
Tabel 9. Stofbalans waterwasser.
(kg/hr ) ingaand uitgaand kg/hr:
productiestroom waswa- stroom (3 )
(mèt complex (1) ter (2) Benzeen 1267,09
----
1267,09 Aethylbenzeen 1041,67----
1041,67 Diaethylbenzeen 439,40 ---- 439.40 fractie 180-2300 58,64----
58,64 residu 29,32 ---- 29,32 . AIC13
38,36 ---- ----Al(OH)3 1,18 ---- 23,60 H20 ---- 3000 2984,48 HCl ---- ---- 31,46 2875,66 3000 5875,66 5875,66 De Waterafscheider:De stroom (3) uit de waterwasser gaat nu naar een af-scheider, waar de organische stof van het waswater wordt
\ \ I \ ... ', ... '\ "I . ,'\ ~) r • .f' ".... "\ V'" \ (
fI;/'"
, ... ,I. '-v , \ \.
---,gescheiden.
We
nemen aan, dat het
HCl
opgelost is in het
- .'\
waswate
.
r. Voorts nemen we aan, dat per 100
.
I
g
organische
.. J ')stof 0,075
g-
'
water oplost.
In dit
opgeloste
wate_r_zit~!'
berekende concentratie aan
HCl
.
V...
,1
Figuur
4.
Tabel 10.
Stofbalans waterafscheider.
ingaand
uitgaand
1
2
3
Benz
een
1267,09
1267,09
!---A
ethylbenzeen
1041,67
1041,67
'\
---Diaethylbenzeen
439,40
439,40
)
---180-230
0C
58
,64
58,64
---residu
29,32
29,32
---Al(OH)3
23,60
---
23,60
HCl
31,46
0,22
31,24
H20
2984,48
2,13
2982,35
2838,47
3037,19
5875,66
5875,66
De
loogwasser:
Om
het opgelost Hel
te
neutraliseren
wordt
hier de uit
de waterafscheider komende productiestroom
g
eroerd
met
~
2500 kg/ hr 20% NaOH oplossing.
Figuur 5.
i
3
"
~ , \ { \ '. " ::d ( I ' \. ",
16
Tabel 11.
stofbalans
loogwasser.
ingaand
uitgaand
1
2
3
organische
2836,12
stof
2836,12
{
voor
specifica-+-
tie zie tabel 10
stroom 2.
H
2
0
2,13
2000,-
2002,24
RCI
0,22
--
---NaOR
--
500
,-
449,76
NaC1
--
--
0,35
2838,47
2500
,-5338,47
5338,47
De loogafscheider:
De stroom 3 uit de
l
oogwasser
p~atnu naar een
afschei-der, waar de organische stof van
~loog
wordt
gescheiden.
j
We
nemen weer aan, dat per kg
"
organische stof O,O
_
?lJ"
kg
wa-ter
oplost.
In dit opgeloste water zit een zekere hoeveel-
I
-heid
NaOH
en NaCl.
Aangezien
deze
hoeveel
heden
voor ons
nIet
interessant
en
bovendien erg
klein
zijn nemen we aan,
\tdat in de organische stof zuiver
water
is opgelost.
~ 2
...
Figuur 6.
1,
3
,
Tabel
12.Stofbalans
loogafscheider.
, \inkomend
uitgaand
1
2
3
organische stof
2836,12
2836,12
H20
2002,24
2,13
2000,11
NaOR
499,76
---
499,76
NaCl
0,35
---
0,35
2838,25
2500,22
5338,47
5338,47
t' ... , ~. \',. ". " ~:)\,.~. • ,) l.. , , ' .
-" . '. . :... J ' I '. '~ ~1 ')
1 De droogtorens:Het uit de loogafscheider komend product wordt ge-droogd door het door een toren met vast NaOH te halen. Zo-dra het NaOH ververst moet worden, wordt op een andere to-ren overgeschakeld. Het drogen met vast NaOH is in het al-gemeen geen goedkope methode, in ons geval echter ligt de zaak anders, omdat de aflopende vloeibare loogoplossing
-- .- --'. . -- _.~. -_.- .
__
. ~gebruikt wordt om het alkylatieproduct te neutraliseren.
De destillatiekolommen: 2 6
10
7
811
14
I 11 ~'--Im
12
IV5
9
15
Figuur7.
In bovenstaande figuur z~n de destillatiekolommen schematisch weergegeven. Van de twee eerste kolommen is de refluxverhouding 3 : 1. De derde kolom is voorzien van een dephlegmator, hier wordt geen condensorvloeistof gerecircu-leerd. De vierde kolom heeft geen dephlegmator; het gecon-denseerde topproduct wordt niet gerecirculeerd.
De diverse stofstromen z~n in tabel 13 opgegeven.
IX)
,..
Tabel
13.
Stofstromen destillatiekolommen (kg/
hr).1
2
3
4
5
6
7
8
Benzeen
1267,09
5068,36
,3801,27
1267,09
---
---
---
--Aethylbenzeen
1041,67
---
---
---
1041 ,67
4166,68
3125,01
1041,67
Diaethylbenzeen
439,40
---
---
---
439,40
--
---
---fractie
180-230
058,64
---
---
---
58,64
---
--
---residu
29,32
---
---
---
29,32
---
--
---
!-Totaal
2836,12
5068,36
3801,27
1267,09
1569,03
4166,68
3125,01
1041,67
~_.- ~~ ---~--9
10
11
12
13
14
~
Benzeen
---
---
---
---
---
---Aetbylbe nz een
---
---
---
---
---
---Diaetbylbenzeen
439,40
439,40
439,40
---
---
---
---0-fractie
.
180-230
58,64
---
---
58,64
58,64
58,64
---residu
29,32
---
---
29,32
---
---
29,32
Totaal
527,36
439,40
439,40
87,96
58,64-
58,64-
29,32
, /
C.
Warmtebalansen.
De
soortel~kewarmten,
nodig voor
het
opstellen van de
warmtebalansen werden uit de bekende handboeken gehaald.
In
die gevallen waarin de literatuur geen waarden opgaf, hebben
w~
zelf een waarde aangenomen. Dit
is
dan apart
vermeld.
Aetheenverhitter:
Deze verhit het gas tot 95°C
voordat
het
in de alkylator komt. De benodigde warmtestroom wordt
bere-kend uit:
~w=
~m. Cp .
,6.T
.
~w
=
warmtestroom
[kcal/hr] ;
~m
=
massastroom
[kg/hrJ ;
Cp
=soortelijke warmte
[kcal/kg, oc] ;..6T
=
temperatuurs-verhoging
[oe
J.
~ wis
in
tabel 14
berekend:
Tabel 14.
~m
Warmtestroom aetheenverhitter.
Cp
T
eln
. d
Tb
.
~w
[kg/hr ] [kcal/kg,OC] [ocJ
egln
[ocJ [kcal/hr ]
aetheen
295,18
0,372
95
25
7628,20
Iaethaan
15,53
0,420
95
25
456,58
Totaal
8084,78
Alkylator:
C6
%
- - 7 6
c
+3 H2
+18,6
kcal/mol
alle stoffen
C2~ - - 4
2 C
+2 H2
+11,766 kcal/mol
in
de
gastoe-8
C
+5
H2
~C6H5-C2H5
5,218 kcal/mol
ve
stand,
C),
400
(behal-
0K,
1 at.
C6
%
+C2H4
----+
C6 H5
-
C2H
5
+25,148 kcal/mol
Uit selected
Values,
Rossini.
In
de alkylator zijn C6
%
en C6H5
-
C2H5 niet in de
damp-vorm
maar vloeibaar, bovendien is de temperatuur niet 400
0K,
maar
95°C.
De reactiewarmte is dus een andere:
reactiewarmte
mol
=
25,148
+VEB
+C
PEB
(127
-
95)
-
VB
. i '0
-\v \ ..
\.
1\ . t" \~. . !\ .,~h"'l· , i t ~,J " ~. '}-,.
'. ' , . , / ~. I . ' • 't I':.,". '.:..
~ ---~---20Hierin z~n VB en VEB de verdampingswarmten van benzeen
resp. aethylbenzeen, Cp~ , CpB en C
PEB z~n de soortel~ke
warmten van aetheen, benzeen en aethylbenzeen (alles per
mol) •
In de literatuur vonden we de volgende waarden:
V
EB
=
81 x 106 kcal/kmol ; VB=
94 ~ 78 kcal/kmol ;C
=
0,53 . 106 kcal/kmol 0c Cp=
0,47 x 78 kcal/kmol 0cPEB B
CPE
=
0,37 X 28 kcal/kmol 0C. Deze waarden ingevuld inbo-venstaande formule geeft: reactiewa~~t;.e J~cal/mol) = 26,695
... _ c ,~,. ,/
dus C6
%
+ C2 H5 - - 4 C6 H5 - C2H5 +26,695 kcal/mol.(b~ 95°C, C6 H6 en C6 H5 - C2H5 vloeibaar).
Per uur wordt er 1041,67 kg aethylbenzeen gevormd. De
in de alkylator ontwikkelde warmte per uur is dus:
10i~667
. 103 x 26,695=
262.381 kcal/hr.Deze warmte wordt gebruikt om: a) reagentia op te
war-men; b) benzeen te refluxen; c) het water in de koelmantel
op te warmen.
De volgende stromen moeten per uur worden opgewarmd:
775,81 kg/hr vers benzeen; 1267,09 kg/hr recyclebenzeen;
498,04 kg/hr diaethylbenzeen + polyaethylbenzeen uit de
re-cyclestroom; 500 kg circulerend complex (zie tabel 7).
°
Voorts werd aangenomen, dat het vers benzeen met 20 C
de alkylator binnenkomt. De recyclestroom èn het circulerend
complex komen met een temperatuur van 60°C de alkylator
bin-nen. De warmte nodig om de genoemde stromen op te warmen tot
95°C vinden we uit tabel 15.
Tabel 15.
.0
m . Cp T . d eln Tb egln .·.0
w[kcal/hij [kg/hr ] [ kcal/kgce] [oCJ [ocJ
benzeen 775,81 0,44 95 20 25,602 recyclebenzeen 1267,09 0,46 95 60 20.400 diaethyl- en po- 498,04 0,56*) 95 60 8.716 lyaethylbenzeen 0,55*) complex 500 95 60 9.625 64.343
~)
zelf geschat.; ..
Tabel 16.
-kcal/hr
In de alkylator ontwikkelde warmte 262.381
warmte om stoffen op te warmen 64.343
warmte af te voeren door refluxen en koelen 198.038
Deze waarden kloppen heel behoorl~k met hetgeen in de
literatuur werd gevonden.
Koeler na de alkylator:
Om complex en reactieproducten goed te kunnen scheiden,
moet het mengsel gekoeld worden. De temperatuur mag echter
niet te laag worden, aangezien dan, door de verhoogde
visco-siteit, de leidingen verstoppen. In de literatuur wordt
daarom koelen tot 600C aanbevolen. Het aantal af te voeren
caloriën is berekend in tabel 17.
Tabel 17.
Warmtestroom koeler na alkylator.
~m
Cp Tb . Teind
~w
egln
[kg/hr]
[
kcal]
[ocJ [ocJ [kcal/hr]kg,
°c
benzeen 1267,09 0,46 95 60 20.400 aethylbenzeen 1041,67 0.50 95 60 18.229 diaethylbenz. + 527,36 0,50 95 60 9.229 polyaethylbenz. complex 500 0,55 95 60 8.750 56.608 Warmtebalans waterwasser.In de waterwasser reageert het complex met water,
waar-b~ warmte vr~komt . Deze warmte wordt gebruikt om het water/
koolwaterstoffen-mengsel op te warmen. We nemen aan, dat de
oplossingswarmte van 1 kg gebonden A1C13 dezelfde is als van 1 kg vr~ A1C1
3. De oplossingswarmte van A1C13 in H20 is:
\~39
. 103 kcal/kg. Per uur wordt in de wasser 38,36 kg- - - -- - - -, -,,'( - .. l \. ( '.' '\ . :,_ ;'.\ '. , \ t .... , ~ I. \~. ' \ l ' 22 ~ 133 • 10
3
. 38,36=
22.468 kcal hr./
°
Stel de begintemperatuur van het water
=
20 C, van deolie 60°C. W~ nemen aan, dat het mengsel de wasser verlaat
o
met een temperatuur x C. Dan geldt:
(1267,09 • 0,46 + 1569.03 • 0.50)(60 -
x)
+ 22.468=
i
i
i
benzeen overige kool
-waterstoffen
Door
x
uit deze vergel~king opte lossen vinden we:
x
=
38°C.We behoeven de wasser dus niet
te koelen.
Warmtebalans neutralisatie met NaOR.
H· + OH' ~ H20 + 13,8 kcal/mol. reactie-warmte
=
3000(x
-
20)1
water • In de organische stof is 0,22 kg/ hr RCl opgelost. Alsdit met NaOR reageert is de ontwikkelde warmte :
0,22 103
IA
8=
_83 kcal/hr36,5 • .--"
Deze hoeveelheid warmte doet de temperatuur nauwel~ks
stijgen.
Warmtebalans eerste kolom:
Afkortingen: de stromen door de kolommen z~n genummerd als
in figuur 7.
=
gewicht aan aethylbenzeen in stroom 1 in kg/hr.th 1 - d ' b bIJ"" 800C [kcal/kg].
=
en a ple ampvormlg enzeenwB 80 = enthalpie vloeibaar benzeen
b~
80°C[kc
a~g
J.
= verdampingswarmte van benzeen [kcal/kg].
=
soortel~ke
warmte vloeibaar aethylbenzeen [ kca;J.
kg, C
°
-".
We nemen aan, dat stroom 1 25 C)is, stroom 2, 3 en 4
zijn 80°C, terwijl stroom 5 de kolom met 150°C verlaat.
Toegevoerde warmte in de vorm van warmte-inhoud van
producten:
Gl B wB 25°
+Gl EB
.
wEB 25°
+G3 B . wB 80°
Afgevoerde warmte in de vorm van warmte-inhoud van
producten:
G
2 B
•
W
B 80°
+G
5 EB
.
wEB 150°
In de verdamper toegevoerde hoeveelheid warmte
Q
=afgevoerde warmte - toe gevoerde warmte, dus:
Q
=(G
2
B
•
W
B 80
0 +G
5 EB
.
wEB 150
0 )-Voorts geldt:
wEB 150
=wEB 25
+w
B 80
=wB 25
+Cp
de
Q
formule geeft:
- (Gl B
wB 25°
+ Gl EB
.
wEB 25°
+ + G3 B
.
wB 80°)
W
B 80
=
wB 25
+ Cp(80 -25)
+VB
.
B
,
CpEB (150 - 25) en
B (80 - 25). Dit alles gesubstitueerd in
Q
=
G2 B
.
CpB (80-25)
+ G2
B • VB
+ G5
EB
.
CpEB(150 - 25:
- G
3
B • Cp B(80
-
25)
.
De voiligende waarden worden gesubstitueerd:
G2
B
=
5068,36 kg/hr; G
5
EB
=
1569,03 kg/hr;
G3
B=
C*
P3801,27 kg/hr;
CpB
=0,44 kcal/kgOC;
=
94,3 kcal/kg.;
hierb~
is aangenomen, dat het ketelproduct uit zuiver aethyl·
benzeen bestaat.
Na substitutie
kr~genwe:
~erdamper=
606.672 kcal/hr.
De hoeveelheid warmte die in de condensor moet worden
afgevoerd, Qc ' is gelUk aan:
24
Warmtebalans tweede
kolom~Op analoge
w~zeals
b~de eerste kolom berekenen we,
dat 'tverdamper
=G6
EB
•
VEB
+G9 EB
.
Cp EB
. (190 136)
-G5
EB
.
Cp EB (150
-
136).
Hierb~
is aangenomen, dat de temperatuur
1360C
"-'~
iS,
het
ketelproduct is 190
0
C en de stroom 5 komt met 150
0
êde kolom
binnen.
De volgende waarden
werden
gesubstitueerd:
G
6 EB
=
4166,68 kg/hr
;
G
9 EB
=
527,36 kg/hr
G
5 EB
=
1569,03
kg/hr; Cp
EB
=
0,64 kcal/kgOC (190
-136
0
C)
Cp EB
=
0,66 kcal/kgo C (150
-
136). Ook hier werd aangenomen,
dat het aethylbenzeen niet verontreinigd
'
was, of, wat op
het-zelfde neerkomt, dat de
soortel~kewarmten van
de
verontrei-nigingen even groot
zUn als
van
aethylbenzeen
.
Na
substitu-tie vinden we:
'tverdamper
=341.229 kcal/
hrVoor de
af
te voeren warmte in de condensor
geldt
:
Qcondensor
=G6 EB
.
VEB
=4166,68
x
81
=
337.501
kval/hr .
Warmtebalans
derde kolom.
Als de stroom 9 de
derde kolom
binnenkomt, valt de druk
opeens
van
1 at tot ca. 25
mmHg.
Hierdoor
zal een groot dee]
van stroom 9 verdampen, zodat een deel van stroom 9 als damp,
een ander deel als vloeistof de kolom zal binnenkomen. Voor
het opstellen van
de
warmtebalans over de
kolom
is het van
belang
te weten hoe
groot de
verhouding
damp/vloeistof
van
het inkomend product is. Dit zullen we eerst trachten te
be-rekenen.
We
stellen ons voor, dat de
stroom
9 in een klein
potje,
dat voor kolom 3 staan,
wordt
ontspannen,
waarna
damp
en vloeistof in de
kolom komen
.
Figuur 8.
Ontspanner.
I 0
.---~~ G
9
'
25
IDIDHg, 80
C.(L
en
Gbetekenen hier
res-pect. vloeistof
en
damp).
~ I 0
J" • .
-"'-Aangezien we weten, dat
L9
voor het grootste deel uitdiaethylbenzeen bestaat, nemen we aan, dat de uittredende
stromen de kooktemperatuur van diaethylbenzeen b~
25
mm Hgdruk zullen hebben
(80
0e). Dit is een grove benadering.Stel-len we enthalpieën b~ oOe alle;l nul, dan geldt:
,
,
C
P9
190;
wL9
=L9 .
CP9
. 80
G'
,
80
WG'
=
V + G Cp9
9
9
Nu geldt: w
L
== wL '
+ WG' (adiabatische ontspanning).9
9
,
9
,
Voorts geldt:
L9
=L9
+ G9
.
We stellen nu desoorte-l~ke warmten gel~k. Dit mag b~ benadering, aangezien we in
hoofdzaak met diaethylbenzeen te maken hebben. We. krijgen nu:
,
,
,
L9
.
Cp.190
==L9
.
Cp.80
+(L9 - L9) •
V + (L9
-
L9 )
.
Cp'80
Dit uitgewerkt geeft:
J
C (19
v
O - 80)
1
L~
=L9
1
1 - - p " " ' - - - -J
We substitueren nu:L9
==527,36
kg/hr ;e~
=
0,70
kcal/kgOC ;~
=
90
kcal/kg;*
deze waarden z~n zo goed mogel~k gescha~.,
Na substitutie kr~gen we:
L9
=
76,17
kg/hr.,
G
9
=
451,19
kg/hr.Hoewel de berekening zeer grof was, kunnen we toch wel
zeggen, dat b~na alle stof in dampvorm de kolom binnengaat.
Nu gaan we over op de warmtebalans van kolom
3
:
Stel, dat de hoeveelheid stof die door de dephlegmator
per uur wordt gecondenseerd, gelijk is aan
t
Gl~'~ dan vindenwe de hoeveelheid warmte die door de dephlegmator moet wor-den afgevoerd uit:
Qdephlegmator ==
We substitueren: G
IO
=
439,40
kg/hr; VDEB ==
80
kcal/kg (zelfgeschat) .
We vinden nu voor Qdephlegm. :
17.576
kcal/hr.Voor Qcondensor vinden we: G
IO .
V, \-:.((--" r;i._ .-' .•. ( \ . I .' " L· V I t "
:;t~lld'"
7
26
We maken nu
de warm
tebalans
opvoor de kolom zonder
condensor:
I I I I
~erdamper +
G9
•
W9
+L9
.
w9
=
GIO
.
WIO
+G12
•
w12
+Qde-phlegm
.
Stel
toptemperatuur
80°C
;
de bodemtemperatuur is 110°C.
We
nemen aan, dat
de
enthalpieën bU OOC nul zUn.
We
nemen aan, dat
de
soortelUke
warmten allen gelijk
zijn. Dan
geldt
:
I I
W
9
=
Cp •80
+VEE ; w
9
=
Cp •80
;
WIO =
Cp •80
+V ;
w12
=
Cp
.
110.
Dit ingevuld
geeft
:
Qverdamper
= G12 •
Cp(110
-
80)
-(G
9
-
GIO )
•
V
+ Qdephlegm.
We
substitueren nu
de
volgende waarden:
G
9
=
451,19 kg/hr
;
G12
=
87,96
kg/hr
;
GIO
=
439,40 kg/hr;
C;
= 0,70
kcal/kgOC
.
;
v*
=
80
kcal/kg; Qdephlegm.= 17.576
(*
zo
goed
mogelUk geschat).
We vinden dan voor Q
verdamper
~erdamper
=
18.480
kcal/hr.
Warmtebelans
vierde kolom:
kcal/hr.
'VJ
Dit
is
een
,
batchdestillatieketel~aar
de lichte
produc-°
"".rw..ten.blj ca. 175
C
uit het
residu gestookt
.
Het
g_~pakt~.k0l-0m-(
met je dient
niet zozeer
~ls c~ntactoppervlak a~s ~~loV:?Or)
spatvangen.
We
nemen
aan
,
dat de
to~~yoductenbij
120
C
con-,
denseren. De
keteltemperatuur
is
175°
~
.
De producten komen
blj
120°C de ketel
in.
Qverdamper = G12 .
Cp
(175
-
120)
+G13
• V.
G12
=
87,96 kg/ hr ;
G13
=
58
,64
kg/
hr ;C;
= 0,7 kcal/kgo
C
v*
= 80 kcal/k
g.(*
zelf
geschat).
~erdamper
=
87,96
.
0,7
.
55
+58,64
•
80
=
8077 kcal/hr.
Qcondensor = G13
•
V
+G13
•
CPdamp
(175
-
120).
I
\
D. Berekening van een apparaat.
w~ zullen het aantal theoretische schotels van de
eer-ste destillatiekolam berekenen. Ter vereenvoudiging is
aan-genomen, dat de voeding slechts bestaat uit benzeen,
aethyl-benzeen en diaethylbenzeen. Per uur wordt gevoed: 1267 kg
benzeen, 1042 kg aethylbenzeen en 439 kg diaethylbenzeen.
Rekenen we dit om in molen en nemen we aan, dat er per t~ds
eenheid in totaal 100 molen worden gevoed, dan kr~gen we de
volgende voedingssamenstelling:
Tabel 18. benzeen 55,6 molen
aethylbenzeen 33,2 molen
diaethylbenzeen 11,2 molen
Totaal 100,0 molen
Voorts nemen w~ aan, dat het topproduct verontreinigd
is met 0,5 mol% aethylbenzeen en 0,0% diaethylbenzeen. In
het residu zit nog 0,5% benzeen. Uit deze gegevens bereke
-nen we de grootte en de samenstelling van D en K. (zie
fi-guur 9); immers:
Figuur 9.
F
=
D + K (totaal- stofbalans) ;[ FXf
=
DXD+
KxK] B (benzeenbalans ).Deze twee vergel~kingen, gecombineerd met de waarden uit tabel 18 geven:
55,6
=
100 • 0,995 - K (0,995 - 0,005) ;of K
=
44,3 molen.Dus D = 100 - 44,3
=
55,7 molen. Nu kunnen we directde samenstellingen der verschillende stromen berekenen. Dit is uitgevoerd, de resultaten ziet men in tabel 19.
- - - --
-\}:>
28
Tabel 19.
Destillaat
Residu
Voeding
molen
mol
%
molen
mol
%
molen
mol
%
B.
55,42
99,5
0,18
0,5
55,6
55,6
E.B.
0,28
0,5 32,92
74,2
33,2
33,2
D.E.B.
•---
---
11,20
25,3
11,2
11,2
Totaal:
55,70
100,0 44,30
100,0 100,0
100,0
Voor de werklijn van één
component
in het rectificerend
gedeelte geldt:
RVoor de werklijn
1 x + -n R + 1van één
Lx d CR
=D '
refluxverhouding)
component in
het strippend
gedeelte geldt:
Ym
+
1
=RD + qF
R
D+
q =qF -
K
W
-
wf
W - w Kx
m
RD+qF-K
•x
KHierin is
W
de enthalpie van de damp die van de
voe-dingsschotel komt,
wf
de enthalpie van de voeding en
Wde
enthalpie van de vloeistof die van de voedingsschotel komt.
Voor
qkunnen we ook schrijven:
q
=
Cp
( t s
-
tv) +
VV
Hierin is Cp de gemiddelde soortelDke warmte van de
voeding, V is de gemiddelde verdampingswarmte van de
voe-ding, t s is de temperatuur op de voedingsschotel en
tv
is
de temperatuur van de voeding.
We doen nu de volgende aannamen:
Cp
=
0,5 cal/g.o
c ;
o 0
V
=
8~~al/g;
t s
=
115 C en tv
=
25 C. In dat geval wordt
I
q=
1,56 .
\
~
---Met behulp van bovenstaande formules en de gegevens
Tabel 20.
stof rectifi- gedeelte strippend gedeelte. cerend
benzeen Yn+l == 0,75 x n +O, 24
9
Ym+l == 1,158 x m-0,0007aethyl-Yn+l
benzeen == 0,75 x n +O,0013 Ym+l == 1,158 x m-O,118
diaethyl-Yn+l == 0,75 xn Ym+l == 1,158 xm-O,0402 benzeen
W~ gaan nu de samenstelling berekenen van de damp, die
in evenwicht is met de ketelinhoud. Aangezien onze stoffen chemisch erg op elkaar l~ken nemen we aan, dat de Wet van
Raoult opgaat:
PB == PB . x B
Hierin is PB de benzeen-partiaalspanning in een damp
die in evenwicht is met een vloeistof, waarin x
B molprocen-ten benzeen zit, b~ een temperatuur
T.
PB is de dampspanning van zuiver benzeen eveneens b~ temperatuur T. De diverse partiaalspanningen in de ketel vinden we als volgt:We nemen een ketel temperatuur aan en zoeken de verschillende
P's van de drie stoffen die b~ deze temperatuur horen, in de
b~gevoegde grafieken op. De x'en van deze stoffen in de ketel
z~n ook bekend, zodat de drie partiaalspanningen te berekena
z~n. Als we aannemen, dat we destilleren b~ 1 at., moet
~p == 760 z~n. Bl~kt dit laatste niet het geval te z~n, dan
nemen we een andere temperatuur aan en berekenen dan weer de p' s. We zetten deze procedure net zo lang voort tot ~p niet
meer dan ca. 10% verschilt met 760. Het percentage benzeen
in de uit de ketel komende damp berekenen we met:
x
B • PB~x.P .
Dit berekenen we ook voor de twee andere
stof-fen. De samenstelling van de vloeistof die van de boven de ketel liggende schotel komt berekenen we door de waarden van Y in de formules voor de
"strip"-werk-l~nen te substitueren.
We nemen nu weer een temperatuur op deze schotel aan en
herhalen bovenstaande procedure. We gaan door tot we een
schotel kr~gen waarvan de vloeistofsamenstelling ongeveer met de voedingssamenstelling overeenkomt. Dan gaan we door met de formules voor de werkl~nen in het rectificerend ge-deelte tot we een schotel vinden waarvan de
---
~---30
stelling ongeveer overeenkomt met de samenstelling van het
destillaat.
In onderstaande
tabellen
is bovenstaande procedure
uitgevoerd, we vinden 7 theoretische schotels,
terw~lop de
4 e schotel vanaf de ketel wordt
gevoed
.
In de
prakt~k bl~ktmen een 20 schotels-kolom te gebruiken. De oorzaak hiervan
zal
z~n,dat de schotel-efficiency laag is.
Tabellen
Zie pagina's 31 en 32.
E.
Literatuur.
(1) (2) (3) (4) (5) (6)(7)
(8)(9)
(10)
(11)
(12)
(13 )
(14)
(15)
(16)
Sherwood,
Ohlinger,
Boundy,
Sherwood,
Kirk-Othmer,
Petroleum Processing,
(
May
,
Po1ystyro1, (1955).
~styrene, (1952).
y"
Ind
.
Chemist
,
30, (1954),
25.
~,
883.
"<.
1953), 724.
Petroleum Processing, (Ju1y,
75·
1953), 1048.
C.I.O.s.
C.LO.S.
C.I.O.S.
C.I.o.s.
C.I.O.S.
B.LO.S.
Dow,
Mattox
,
Resen,
Sherwood,
XXXI
-XXII
-
7·
XXVIII
-
13.
XVII
-
6.
XXIX
-
62.
1781.J.Eng.Chem. 34, (1942),
1267.
l
Inst.Chem.Eng.
41,
(1945), 463.
\Oi1
Gas J. 52, (1953), 142.
Erdöl und Kohle,
1,
(1954), 23, 156.
-T P