TECHNISCHE ECI ESCHOOL oNDER-AFDELING DER SCHEEPSBOUWKUNDE College NIET-LINEAIRE TRILLINGEN door
Prof.dr. H.A. Lauwerier
Het wiskundig onderzoek van niet-lineaire verschijnselen is nog maar van betrekkelijk recente aard. Er is geen algemene behandeling mogelijk van niet-lineaire differentiaalvergelij-kingen. Zelfs voor de beperkte groep van gewone differentiaal-vergelijkingen van de tweede orde
(1.1) X + F(x,I) G(t)
waartoe we ons in dit college zullen beperken zijn er nauwe-'lijks algemene regels aan te geven. Het komt er min of meer
op neer dat elke vergelijking van dit type weer een eigen aparte behandeling vereist. De door (1.1) bepaalde beweging kunnen we opvatten als die van een slinger met terugdrijvende kracht F en uitwendige kracht G. Vaak splitst men F nog
in
eenwrijvingskracht en een van een potentiaal afleidbare veerkracht. In dit college beschouwen we i.h.b. twee beroemde speciale ge-vallen van (1.1) te weten de vergelijking van Van der Pol (1920) welke in
§ 6
behandeld zal worden en de vergelijking van Duf-fing (1918) welke in § 7 beschouwd zal worden.Het blijkt dat de door (1.1) beschreven niet-lineaire tril-lingen van geheel andere aard kunnen zijn dan de door een li-neaire vergelijking bepaalde harmonische trillingen. In het bij-zonder wijzen we hier op het verschijnsel van zelf-excitatie bij afwezigheid van een uitwendige kracht. Dit betekent dat een willekeurig kleine aanvangsbeweging het systeem in een (sta-biele) trillingstoestand brengt welke niet meer van de begin-voorwaarde afhangt. We zullen dit verschijnsel tegenkomen bij een in 5 te behandelen model van een klok en in § 6 bij de vergelijking van Van der Pol.
De grondslagen voor een adequate behandeling van de bij niet-lineaire vergelijkingen optredende problemen zijn gelegd door H. Poincare die zijn resultaten echter alleen toepaste op de bewegingen van de hemellichamen. De eerste niet-lineaire
problemen in engere zin ontstonden bij de opkomst van de radio-techniek. Vooral onze landgenoot Van der Pol heeft met zijn
on-derzc-1.7ingen over de naar hem genoemde vergelijking veel succes ) De paragrafen 8 en 9 zijn uitgewerkt door drs E.M. de Jager.
-2-geoogst en vele andere wiskundigen voor dit gebied enthousiast gemaakt.
Later onderzoek vond en vindt nog hoofdzakelijk plaats in de
U.S.S.R. Hieraan zijn de namen verbonden van o.a. Krylov en Bogo-lyubov, Andronov en Chaikin, en Mitropolski. Geleidelijk raakte
-het werk van de Russische school in -het Westen bekend, vooral door de werken van Minorski en Lefschetz. Het zwaartepunt van de nieuw-ste onderzoekingen schijnt nog nieuw-steeds in de U.S.S.R. te liggen.
Bibliografie
Krylov and Bogolyubov. Introduction to non-linear mechanics. Princeton (1943). (Vertaling door S. Lefschetz).
N. Minorski. Introduction to non-linear mechanics. Ann Arbor (1946) Andronov and Chaikin. Theory of ocsillations. Princeton (1949).
(Vertaling door S. Lefschetz).
J.J. Stoker. Non-linear vibrations. New York 1950) (zeer aan-bevolen).
2. Lineaire trillingen
Als voorbereiding tot het onderzoek van de niet-lineaire verschijnselen beschouwen we de klassieke -vergelijking van een harmonische oscillator met visceuse demping
(2.1) + 7NX + cx = 0 .
Zoals we weten hangt het gedrag. van de oplossingen van (2.1) af van de wortels van de karakteri5tieke vergelijking
(2.2)
1
=
(2.7)
waaruit door deling
(2.8)
iC-
1 _2r. A als
T
1 "N2V/1 22
-c als c- T < 0.I.h.a. kunnen we de oplossingen van (2.1) schrijven als
c1t .(5-2t
(2.5)
x = Cie + C2eof in het bijzonder als co2=c-_1.71/42> 0 4
171/4t
(2.6) x = a e-2 sin( (.4.) t+ (p)
In het normale geval 0 en c >0 is er in het geval (2.3) en (2.6) een gedempte slingering en in het geval (2.4) en (2.5) een aperiodiek gedempte beweging.
Is N=0 en c >0 dan is er een stationnaire harmonische be-weging.
Is 7.<0, zogenaamde negatieve wrijving, dan neemt volgens (2.5) of (2.6) de amplitude van x onbepaald toe en wel hetzij periodiek hetzij aperiodiek.
Bij (2.6) merken we op dat telkens na een volle periode
2t/
de amplitude dealt met een vaste factor exp N7Cco
Een geheel andere discussie van (2.1) wordt.verkregen met behulp van een zogenaamd fasediagram waarbij de snelheid X tegen de uitwijking x uitgezet is. Stellen we X=y dan kunnen we (2.1)
vervangen door het stelsel
I X = y
-Ny - cx,
dy cx.
volgt, een niet-lineaire vergelijking van de eerste orde. Het stel-sel (2.7) bepaalt banen x(t), y(t) in het fasediagram. Stellen we ons tevreden met alleen de meetkundige aspecten van de baan dan kunnen we ons beperken tot (2.8). De tijd t kunnen we eventueel dan met behulp van
dx
(2.9) t
=f
Y
bepalen.
We zullen hieronder nagaan welke banen verkregen worden in
1
het periodieke geval ( > 0, c >
2
N ) en het aperiodieke geval
1 ,
(7
>0, 4-2 )1. 7\>0, c >-172.
4
Integratie van (2.8) leidt zonder moeite (homogeen type, stel y=xv) tot de oplossing
(2.10)-Fxx
y2+Xxy+cx2
= C exp/
76`..) arctg2y
waarbij de arctg bij varArende x en y continu wordt voortgezet. Dit is voor elke (positieve) waarde van de integratieconstante C een (naar binnen draaiende) spiraal als in fig.2.1 aangegeven
,Y fig.2.1 2 2.- A > 0.c 1 De integratie van (2.11) -4-,
De constructie van de integraalkrommen kan vereenvoudigd worden door.de isoklinen te tekenen, d.w.z. de Iijnen met een.vaste dy/dx. In ons geval (2.8) zijn de isoklinen zeer eenvoudig nml. rebhten door de_oorsprong.
.8)
leidt nu tot(Y-clx)' 1
- C,
(y-c2x)G-2
waarbij
61 en2
de rele wortels van (2.2) zijn.We maken nu een onderscheid al naar gelang 61 en 0-2 hetzelfde of
12
verschillend teken bezitten. In het eerste geval geldt 0<cT7.
met
62 <
6'1 <0 (terugdrijvende kracht en uitwijking hebben hetzelfde
De krommen (2.11) zijn enigszins gedeformeerde parabolen welke langs de isokline y= x ( cr2
(zie fig.2.2)
In het tweede geval geldt c <0 met
Ti
en cr2 verschillend teken (terugdrijvende kracht en uitwijking hebben verschillend teken). De krommen (2.11) zijn enigszins gedeformeerde hyperbolen welke deOpgave.
. Is =0 en
lipsen
(2.12)
zoals o.a. uit (2.10) volgt.
fig.2.3
7..
T 4 0) tot de
1
Behandel aLaloog het geval
c > 0 dan gaan de y2 + cx2 ='C ... Y=Gr-ix
///
s-\\-.\
y=.:15.2X12
C =
.Is 7=0 en c < 0 dan worden de fasekrommen hyperbolen
oorsprong naderen
y=6" X
fig.2.2a
fig.2.2b
fasekrommen over in gesloten el-isoklinen y= TIx en Y= a tot asymptoten hebben
%inden we gemakkelijk
(2.16) g V = gi (I_ oj 2 ) 2
w2}
1
waarbij V de versterkingsfactor.het. De grafiek van V als functie
van w met de parameterwaarden geeft een familie van zgn. responsie-krommen (zie fig.2.5)
-6-fig .2.1+
00
Is tenslotte < 0 dan behoeven we in het voorgaande slechts t door -t te vervangen d.w.z. in de fasekrommen de richting om te
keren.
We beschouwen vervolgens de invloed van een periodieke uitwen-dige kracht. Kiezen we de eenheid van t zodanig dat c=1 dan kunnen we de desbetreffende vergelijking schrijven als
(2.13) x + 7o.c + x = g cos cot, > 0 .
De algemene oplossing is (zie 2.5)
61t T2t
wt
(2.14 ge i ) x = C1e + C2e + Re .1- w2+iAco
In het normale geval ("N
> 0, c
>0)
met Re < 0 en Re Cr2 < 0conver-geren de eerste twee termen
in
het_rechterlid van (2.14) tot nul zo-dat voor t yoo de asymptotische oplossingN
(1-w )cos
w t+ hw sin
w
t (2.15) x = 2 g 00 (1- tAJ2)2+22
verkregen wordt. We houden m.a.w. alleen een beweging met de fre-quentie van de opgedrukte kracht over. De component met de.eigenfre-quentie van het systeem is voor weggedempt.
We merken op dat de demping N. maakt dat de asymptotische beweging en de opgedrukte kracht in fase verschillen. Voor de amplitude van x
(2.17)
met voor w
1 2
We merken hierbij even
op dat Vmax=voor-
2 2voor w = zover
<h.
Voor =0 is zelfs V(1).00 d.i. het geval van zuivere resonantie. Ter toelichting van het geval van zuivere resonantie merken we op
aat
(2.13) de volgende particuliere oplossing bezit
cos x g t-cos co2-1 -3 fig.2.5 (2.18) x t sin t,
hetgeen gemakkelijk door limietovergang verkregen kan worden. Inderdaad neemt bij (2.18) de amplitude onbeperkt toe.
We zullen later (§ 7) zien hoe het resonantieverschijnsel en de responsiekrommen beinvloed worden door de aanwezigheid van een niet-lineaire term.
(3.3)
-8-§ 3. Singulariteiten
Bij het bestuderen van niet-linealre verschijnselen stuiten we_vadk op een stelsel differentiaalvergelijkingen van het type
(3.1) a-76-dx
= P(x,y)dY = Q(x/Y).
TE.
Een bijzonder, maar 2eer be).angrijk, geval hebben we reeds in de vorige paragraaf (2.7) ontmoet. Hier beschouwen we het
stel-sel (3.1) van algemener standpunt. De algemene theorie .van (3.1)
danken wij aan-R. Poincare en-M.A. Lyapunov (omstreeks 1900). We zullen ons hier slechts tot een paar algemene resultaten
be-perken,tit (3/0-kunnen:we
een fasediagram afleiden waarbij de fasekrommen bepaald zijn door(
3.
1) dy Q(x,y)dx P(x,y)
Een punt waarvoor P=Q=0 heet een singulier punt. Vatten we t als de tijd op dan kunnen we de singuliere punten opvatten als rust-punten van de beweging, d.w.z. als stabiele of labiele evenwichts-posities. We kunnen zeggen dat het globale gedrag van de oplos-singen van (3.1) of (3.2) geheel bepaald is door de aard van de singulariteiten. We beschouwen daarom het gedrag van de oplos-singen in een zo kleine omgeving van de singulariteit (xo,y0) dat hierin P en Q in een Taylorreeks ontwikkeld kunnen worden. Verplaatsen we de singulariteit naar de'oorsprong met behulp van een translatie dan is bijv.
ax+by+Qi(x,y) dy
(3.2)
dx cx+dy+Pi(x,y)
We nemen aan dat de determinant 4=ad-bc/C is. Paincare en Lya-punov hebben bewezen dat als P1 en Ql in de oorsprong nul zijn van de orde x2+y2 het gedrag in de omgeving van deze singulari-telt volledig kan worden beschreven door het eenvoudiger stelsel
dy ax+by
dx cx+dy
Nemen we aan dat'de cofficint dA) is dan kunnen we met een trucje de discussie van (3.3) herleiden tot die van (2.8) in de vorige paragraaf. Voeren we namelijk een nieuwe (scheve) y-as in met behulp van de substitutie
(3.4)
/ = cx + dy(3.7) en (3.8) (3.5) dx px+(b+c)07
d.w.z. de vergelijking (2.8) met 7s. =-b-c en c.- A. De typen van de
singulariteit van (3.3) zijn dus voorzover d/0 precies die van de trillingsvergelijking (2.1) van de vorige paragraaf.
Het geval d=0 kunnen we gemakkelijk even apart behandelen. De ver-gelijking (3.3) is dan van de vorm
(3.6)
cjidx = +13
waarvan de oplossingen parabolen zijn:
0: X
1-0 + Cixi voor /1
y = Oc X lnixl+ Cx voor /3=1. We komen aldus tot de volgende klassificatie
b+40, d/O, A + il(b+c)2< 0
De phasekrommen zijn spiralen
De singulariteit heet een wervelpunt.
1 / ,
b+40, d/O, A+
.4- kb+c)2 0 en A < 0De phasekrommen zijn gedeformeerde parabolen De singulariteit heet een knoop.
b+c/O, A>0
De phasekrommen zijn gedeformeerde hyperbolen De singulariteit heet een zadelpunt.
b+c=0, d/O,
AcO
De phasekrommen zijn ellipsen
De singulariteit heet een wervelpunt. b+c=0, d/O, >0
De phasekrommen zijn hyperbolen
De singulariteit heet een zadelpunt.
d=0
De phasekrommen zijn gedeformeerde parabolen De singulariteit heet een knoop.
In het bijzonder kunnen hierbij gewone para-bolen of zelfs rechte lijnen optreden.
-10-Een ander belangrijk resultaat van Poincare betreft het optre-den van limietcycli. Een limietcyclus is een gesloten kromme C in het fasediagram zodanig dat de fasekrommen in de omgeving van C be-staan uit spiralen welke tot C convergeren. Afhankelijk van de tijd-zin kan men spreken van stabiele en labiele limietcycli. Uiteraard is een limietcyclus zelf een fasekromme. Er kunnen i.h.a. meer mietcycli naast elkaar bestaan.
De existentie van een limietcyclus.is meestal een ingewikkelde zaak. Soms kan men nog wel met eenvoudige hulpmiddelen tot het bestaan van een limietcyclus besluiten waartoe Poincare en Bendixson enige algemene stellingen hebben opgesteld. Maar vaak moet men zijn toe-vlucht nemen tot krachtiger topologische hulpmiddelen als de dek-puntsstellingen van o.a. Banach, Schauder, Tichonov en Brouwer.
Bij een conservatieve beweging wordt de terugdrijvende kracht afgeleid van een potentiaal P(x) zodat de desbetreffende vergelijking van het volgende type is
(4.1) X + P1(x) = 0.
Deze vergelijking laat zich zonder moeite integreren. Uit (4.1) volgt namelijk eerst
(4. )
en vervolgens
(4.3) dY
VC-2P()
De beweging laat zich het gemakkelijkst vervolgen aan de hand Van het fasediagram. Stellen we X.y dan is (4.1) aequivalent met
X y
y
of met (4.5) 1.2 -ffx + P(x) constanti=
P'(x) dx ,yDe singulariteiten volgen uit y.0 en Pt(x)=O en corresponderen dus met de extrema van P(x). De integraalkrommen van (4.5) zijn in overeenstemming met (4.2) gegeven.door
(4.6) y2
+ 2 P(x) = C. De minima van P(x)
geven wervelpunten omgeven door gesloten ellips-vormige banen. De maxima van P(x) geven zadelpunten omgeven door hyperboolvormige banen (gevallen 3 en 5). Uiteraard
corresponderen de weryelpunten met stabiele evenwichtsposities,
de zadelpunten met labiele.
De vergelijking van de mathematische slinger is een bekend voorbeeld van het type (4.1) nml.
(4.7)+ co2sin
6 = 0.Volgens (4.3) is de oplossing
9
(4.8) t
.1
duhetgeen met behulp van elliptische functies in een expliciete vorm geb.racht kan worden.
P(x) ... ... ... ... ... ... -12-fig./4.1
5. Theorie van de klok
Bij een klok wordt de door wrijving verloren gegane energie telkens aangevuld van buitenaf, bijv. als potentiele energie van een zich ontspannende veer of een dalend gewicht. We beschouwen twee modeller]; een met visceuse wrijving en een met droge of Coulomb wrijving. In beide gevallen denken we
ons de energie portiegewijs toegevoerd, bijv. telkens als de slinger in positieve zin door de evenwichtsstand gaat.
We beginnen met het model met visceuse wrijving (lucht-weerstand).
De slingerbeweging zij bepaald door
(5.1) X +N).0 + x 0,
waarbij zeker <2.
We veronderstellen dat telkens als x=0 (en ).c> 0) momentaan een constante hoeveelheid energie ih2 wordt toegevoegd. We stellen weer X=y (zie fig.5.1). Starten we de beweging in het punt
(0,y0), waarbij yo> 0, dan is na een omloop de snelheid volgens (2.6) gezakt tot Gyo, waarbij 8=exp- . Toevoeging van een
portie energie 11-12 doet de snelheid weer stijgen tot (5.2) Iteratie volgens (5.3) 2 Y1 = V4h2 fe2 yo. Yn+1 2 +92 2 yn, n=0,1,...
levert een reeks y0,y1,y2,... die tot een limiet v convergeert, zoals o.a. de volgende (grafische)
beschouwing leert (zie fig. 5.2). In een (y,z)-vlak tekenen we de grafieken
z=y en
z=Vh2+92y2. Iteratie volgens (5.3) correspondeert met een trapjeslijn die tot het snijpunt van beide grafieken nadert. Voor dit snijpunt geldt v= 42+92,v2, of
Uiteraard kan de existentie van de limiet
van yn ook gemakkelijk analytisch bewezen
worden, bijv. door aan te tonen dat yn mono-toon stijgt of daalt en begrensd is.
door (5.5)
of
x -l-7.sgn x + x 0
fig .5.2
Er is dus precies
een
gesloten fasekromme welke vanuit een wille-keurige beginvoorwaarde als limiettoestand bereikt wordt. Dit be-tekent dat ook de kleinste beginstoot onze klok aan het lopen zou krijgen, jets wat in de practijk zeker niet waar is. In het tweede model zal blijken dat dit niet meet' het geval is en dat er'een soort drempelwaarde bestaat.(5.6)
x + x voor > 0,X + X =
7k.voor x < O.
eerste vergelijking van (5.6) volgt uit
(5.7) y X -1-7=0,
dx > 0
en bestaat dus uit halve cirkels
(5.8) x2+y2+2 A x C,
met gemeenschappelijk middelPunt (-A,0). Voor de tweede vergelij-king van (5.6) vindt men analoog halve cirkels in het benedenhalf-vlak
(5.9)
van de
2 2
x +y -2A x = C,
met gemeenschappelijk middelpunt (A,0), (zie fig.5.3).
Teneinde de discussie lets te vereenvoudigen nemen we aan dat de porties energie ih2 worden toegediend telkens al s
X=-7
en y> 0. Starten we de beweging in(-A,y0)
dan is na een voile omloop het fasepunt aangekomen bij (-A,y0-4A) mits yo> 47% . Toevoeging vanhet portie energie doet de snelheid weer stijgen tot
(5.10)
Y1
=42+(yo
Analoog als bij het vorige model zetten we dit proces onbepaald
voort waardoor een rij y0,y1,y2,... ontstaat waarvan de convergentie weer gemakkelijk aangetoond kan worden (zie fig.5.)4). Voor de limiet v vinden we'gemakkelijk
(5.11) h2+16N2
Ala
yo< 47.
loopt het fasepunt ergens op het segment (-7,7) van dex-as dood. Om in dit model de klok op gang te kunnen krijgen is dus een beginsnelheid yo nodig van minstens 47% . De limiet v moet na-tuurlijk ook groter dan 471 zijn (anders loopt het fasepunt weer dood op (-A,+70). Uit (5.11) volgt dan dat h>1-Ph d.w.z. dat de telkens toegevoegde porties energie niet te klein mogen ziin.
y > 0
y< 0 Het fasediagram
+7\
-
xi
AL=0,1
xl
044=1
§ 6. De vergelijking van Van der Pal
Vele electrische schakelingen met zogenaamde niet-lineaire elementen, zoals bijv. een triode, blijken een type trillingen
te vertonen welke niet met behulp van de lineaire theorie be-schreven kunnen warden. In 1920 slaagde Van der Pol er in (Radio Review, A theory of the amplitude of free and forced triode
vibrations) voor een dergelijke schakeling een passende niet-lineaire beschrijving te vinden. We zullen hieronder laten zien hoe uit de door hem onderzochte triode-schakeling een gewone niet-lineaire differentiaalvergelijking afgeleid kan worden. Met een passende keuze van eenheden is deze vergelijking van de volgende vorm
(6.1) K -,c4(1-x2))*( + x 0,
waarbijia een parameter is In een volgend artikel (Phil.Mag.2 (1926), On relaxation oscillations) heeft Van der Pal deze ver-gelijking nader onderzocht, o.a. met behulp van faseplaatjes. Deze vergelijking, later naar Van der Pal genoemd, heeft aanlei-ding gegeven tot een stroom van publicaties, waarin de verge-hiking van Van der Pal en Verwante typen vergelijkingen van ver-schillend standpunt beschouwd warden. Om een idee te geven van de aard van de triDlingen welke door (6.1) beschreven warden
ge-ven we onderstaand plaatje waarin de gevallen /4.0.1, 1, 10
ge-schetst zijn. Het eigenaardige is dat in alle gevallen er onaf-hankelijk van de beginvoorwaarde een trillingstoestand ontstaat met een zeer bepaalde amplitude anders dan bij een harmonische trilling waarbij in principe elke amplitude mogelijk is.
71-7Fr " A 47. ... . . . . . 1 fig.6.1
De door Van der Pol onderzochte schakeling is a.v. EI 1
Ia.
VA V
1
De toepassing van de wetten van Kirchhoff geeft voor de anode-stroom
IA
(6.2) IA IL + IC +
en voor de anodepotentiaal VA
(6.3) E-VA L iL C-ldrIcdt R IR.
Tilt (6.2) en (6.3) volgt voor
(6.4) LC
I +
I
+ I = IA.De eigenschappen van de triode zijn vastgelegd in de karakteristiek
(6.5)
IA y(V),
v =
vG + DVA' waarbij D een positieve constante is.De functie
y(v)
ziet er uit als een langgerekte s met een buigpunt op de plaats DE. ... IA -... fig.6.3 V fig.6.2 DEDe inductieve koppeling Van het rooster aan het LCR-element wordt beschreven door
(6.6)a
MI.
Tilt (6.4), (6.5) en (6.6) volgt dus
(6.7) LCI +
+ I .?{DE + (M-LD)f}
r. (V) het buigpunt naar de oorsprong verschuiven. We stellen daar-toe
(6.8) v . DE + y, cp(V) = y(DE) + f(y),
met dus y.(m-Ln)i, waarbij f(y) een eenvoudiger functie is en wel een die we goed kunnen benaderen als
(6.9) f(y) = ay-by3.
Aldus gaat (6.7) over in
(6.10) LC
Y +
+ y =
(M-LD)f'(y)Y, of(6.11) LCy - y(A-By2) + y = 0,
met A=(M-LD)a- -Ili en B=3(M-LD)b,
hetgeen inderdaad aequivalent met (6.1) is (mits A > 0).
We beschouwen nu in de eerste plaats de oplossingen van (6.1) zoals deze grafisch met behulp van de faseplaatjes gevonden kunnen worden. In de tweede plaats zullen we nagaan wat we met een analy-tische behandeling kunnen bereiken
Stellen we als vroeger X=y dan is (6.1) aequivalent met het stelsel
(6.12)
of met
(6,13)
De bij (6.13)
behorende isoklinen zijn derdegraadskrommen. Uit de onderstaande schets vo-or /u,
=19
1
rv-0
rY
X = y
-20-blijkt dat. wanneer men van een.willekeurig beginpunt uitgaat de integraalkrommp spiraalsgewijze tot een vaste limietcyclus nadert. De limietcyclus, zelf een integraalkromme, correspondeert voor
(6.1) met een periodieke oplossing. Beschouwen we deze limietcyclus :n afhankelijkheid van de parameter
)k
dan blijkt voor 0 decyclus tot er.n Cirkel te naderen terwijl voor ju--.,code cyclus een
sterk gedeformeerde vorm heeft zoals onderstaand'faseplaatje voor
ix,710 laat zien.
COI
Voor de limietcyclus poncren we
(6.15)
= r.o r1(Y) /442r2(Y)
Substitutie in (6.14) geeft in eerste orde benadering
(6.16) dri =-r0sin2y(1-re2cos2y)dy .
r2m
Aangezien de cvclus gesloten is moet
jr1=0 zijn, dus
D-rc 0
(6.17)
sin y(1-r02cos2 (p)dy = 0,0
waaruit onmiddellijk ro=2 volgt.
De nnulde olden benadering van de limietcyclus voor 14, -0 is dus de cirkel
x2+y2=4,
hetgeen correspondeert met de harmonischetril-ling
(6.18)
x = 2 sin t.Het verrassende resultaat is dus verkregen dat voor kleine waarden von At. en willekeurige begintoestand leidt tot een (in de limiet)
0
CO ...0
....0
0
CD0
Inderdaad goat voor 0 de periodieke beweging over in een har-monische trilling en voor oo in een z.g. relaxatietrilling.
Het geval
/6
bat zich ook gemakkelijk analytisch overzien. Voeren we in(6.13)
poolcoordinaten in dan geldtperiodieke oplossing welke zeer weinig van de harmonische oplos-sing verschilt. De amplitude is hierbij gefixeerd op de waarde 2 onafhankelijk van de beginvoorwaarden .
De andere limietsituatie, voor --0.00, is slecht te over-zien. Beter lukt het door op de vergelijking van Van der Pol eerst 'een door Lienard aangegeven transformatie toe te passen. Stel nml.
zodat (6.1) overgaat in
(6.19)1
d2x N 2 --7 - (1-x2) dx x 0,ik
d-c 'eh vervolgens dx 1 3 V =cr-cX-FTX
zodat (6.20) of (6.21) (6,22) 1 dv TT- = -x dx = 2, 1 x3), -6.7/4
kv+x-7
d v -xdx
2 1 3" (v+x-
x )Het faseplaatje van (6.21) is voor At. coaanzienlijk eenvoudiger dan het vorige
Is /41 zeer groot dan bestaat de limietcyclus blijkbaar uit twee na-genoeg rechte stukken (v.+2/3) en twee gebogen stukken welke dicht
1
bij de zgn. kritieke kromme v=-x+
7
x3 aansluiten.In het
limietgevalia-4.00
is de limietcyclus discontinu geworden. De vorm van de beweging volgt nu gemakkelijk uit (6.19).
Uit (6.19) volgt nml.
vooriu-÷ao
2 dx
(1-x ) 3%-c-
= x,
waaruit na integratie volgt datet =
in12=1+
-L--(x2-x2)Ixo
De boog 1<x <2 van de litietcyclus levert dus voor x(t) de para-bolische boog-(zie fig.6.7)
(6.23)
Het horizontale stuk v=-2/3 geeft voor x(r) een ogenblikkelijke overgang'van x=1 op x=-2. De rest volgt uit symmetrie. Op deze wijze verkrijgen we x(t) (6.26) 0 -1 2 = 1 x
I,
2N), 1 < x <2. 2,
-22-T = 1.614/J, + 7.014"-1/3 22 ln 9itt.
fig.6.7In de oorspronkelijke tijdvariabele van (6.1) is de periode van de limietbeweging dus asymptotisch gelijk aan
(6.24) T = (3-in 4)/k = 1.614/u
9
terwijl
(6.25)
t = 2,
-al-0.
Een nauwkeurige, en vrij gecompliceerde, analyse (Dorodnitsyn
1947)
toont aan dat voor ---> oo§ 7. De vergelijking van Duffing
In 1918 heeft Duffing de volgende niet-lineaire differen-tiaalvergelijking beschouwd
(7.1) X + NX Ex3) = g cos co t.
We kunnen dit opvatten als de beschrijving van een visceus ge-dempte slinger met een niet-lineaire terugdrijvende kracht waarop een periodieke uitwendige kracht g cos w t wordt uitgeoefend.
De discussie van de oplossingen van (7.1) is i.h.a. zeer ingewikkeld. De aanwezigheid van het rechterlid g cos w t maakt dat we-niet van het fasevlak gebruik kunnen maken. We zijn nu geheel aangewezen op analytische hulpmiddelen als reeksontwikke-ling. We veronderstellen hierbij .dat a en kleine parameter is zddat we reeksontwikkelingen naar opklimmende machten van a kunnen
op-stellen.
We merken eerst op dat bij afwezigheid van de uitwendige kracht het systeem slechts een gedempte beweging uitvoert. Er zijn dus geen relaxatietrillingen. De veerkracht x+ ax3 zullen we hard noemen als a >0 en zacht als 0, dit uiteraard in vergelijking met de lineaire veerkracht E =0.
Vooreerst veronderstellen we 7 =0, dus
(7.2)
X +x+ ex =gcosw t,
methode van Duffing.
We zoeken naar harmonische oplossingen met dezelfde frequen-tie als de opgedrukte kracht. We schrijven eerst (7.2) als
(7.3)3
x =-X-
x + g cos w t,en stellen als eerste benadering
(7.4) x0 = a cos w t.
Uit (7.3) volgt voor de tweede benadering
(7.5) x1 =
-xo
-EX03
+ g cos w t of(7.6) = -(a+ aa3-g)cos w
t-4aa3
cos 3 Olt,waarbij gebruik is gemaakt van de identiteit
Uit (7.6) volgt onmiddellijk de periodieke oplossing
(7.8)x
= --,..-,1
(a+ '7.ea3-g)cos w t + 1 , e a3cos
30t.
mc 36
'
Wil dus xo een goede benadering zijn, zodanig dat xi alleen een verfijning in een hoger harmonische bijdraagt, dan moet
(7.9) w2 = 1 + E a2
4 a
verbeterde methode
Een betere iteratiemethode wordt verkregen door (7.3) te schrijven-als
(7.10)
lat g=0
3
x +6.12x = ( 2-1)x- 6.x + g cos c.4 t.
We starten weer met de eerste benadering (7.4). Dan volgt weer met gebruikmaking van (7.7) uit (7.10) voor xi
- 2
(7.11) x1+ a) xi = , W 2-1)a- if-e3+ gl COS
wt
4E.S3CoS
3t.
Nu komt een heel belangrijke opmerking. De aanwezigheid van een term cos w t in het rechterlid van 7.11 geeft aanleiding tot een niet-periodieke oplossing welke een term bevat als t sin co t. We
noemen dit gewoonlijk een seculaire term. Aangezien we verondersteld hebben dat x(t), en dus oak .x1(t), periodiek is, is de enige con-clusie dat
(c42-1)a - + g = 0
4 d.i. dezelfde betrekking als (7.9). Voor
x1 vinden we nu echter
1
(7.12) x = a cos co t + 0 e a3cos 3 t.
32w'
Discussie van het functionele verband tussen a en
w .
De betrekking(7.9) bepaalt a als functie van 4.1 . Hoewel dit voor
ons probleem enigszins vreemd aandoet kunnen we beter c als functie van a beschouwen. Gemakshalve zullen we g positief veronderstellen.
E.< 0
...
De takken met a< 0 corresponderen met de responsies die in phase tegengesteld zijn met de uitwendige kracht; de takken met a > 0 cor-responderen met de responsies die dezelfde phase hebben als de uit-wendige kracht.
We onderscheiden de gevallen E.>0 en E < O. In het eerste geval zijn vergeleken met de lineaire resonantie =0) (zie fig.2.5) de res-ponsiekrommen naar rechts ongebogen, in het tweede geval naar links. Inderdaad was het verstandig w als functie van a te beschouwen, want de functie a(
w)
blijkt meerwaardig te zijn.We kunnen op voor de hand liggende wijze volgende iteratiestap-pen uitvoeren. Doch daar deze geen nieuwe facetten aan het reeds verkregen beeld toevoegen laten we verdere, iteratie achterwege. Invloed van visceuse wrijving
We nemen aan dat er een (geringe) wrijving is met wrijvings-coefficient 'N d.w.z. we beschouwen de volledige vergelijking (7.1). De verwachting is nu gewettigd dat de periodieke oplossing en de opgedrongen kracht niet meer in fase zijn zodat als eerste benade-ring eerder jets als a cos(a)t+ T) in aanmerking komt. Eigenlijk hetzelfde maar lets handiger is het cm de eerste benadering (7.4) aan te houden maar om het rechterlid van (7.1) a.v. te wijzigen
{7.13). ..x + -F. (--x+ e. x3.) = g.6os(cc t+
met nader te bepalen fase T .
Als bij (7.11) vinden we xi uit
(7.14) w2x1 { (0.32_1)a_ 4E a3 + g cos yo}cos t
1
+ 7.a g sin (p} sin co t a3cos 3 cd t
Eliminatie van de seculaire termen geeft
1(1- CAJ2)a + .473 Ea3 g cos
r
7, co a = g sin so
en dus
(7.16)
f
(1- Gt)2'a) + E a3 2+'A2c02a2
Beschouwen we bijv. het geval E >0 dan wordt het volgende responsie-plaatje verkreges,
-26-lal fig.7.2
I.h.a. is dus la) als functie van ween driewaardige (!) functie. We stellen ons nu een experiment voor waarbij van de uitwendige kracht g vast is en co varieert.
fig.7.3
Eeginnen we met co klein dan doorlopen we de responsiekurve van A tot B. Verdere verhoging van co doet la) discontinu verlagen tot C waarna de responsiekurve verder vervolgd wordt. Gaan we terug dan doorlopen we de kurve van C tot D waarna we sprongsgewijze verder gaan met E tot A.
§ B. De methode van K-,?1.1.-,7 en Jiogolyubov
Inleiding
In de paragrafen 6 en 7 hebben we ons bezig gehouden met twee niet-lineaire differentiaalvergelijkingen nml. die van Van der Pol, corresponderend met een electronische generator, en met die van Duffing, corresponderend met een visceus gedempte slinger met een niet-lineaire terugdrijvende kracht, waarop een perio-dieke uitwendige kracht wordt uitgeoefend.
In deze paragraaf zullen we een benaderingsoplossing geven van differentiaalvergelijkingen van het type
+ F(x,*) = 0
of
(L1)
2-x x +a f(x,X) 7 0,,
waarin E een kleine parameter is.
Volgens een methode, ontwikkeld door Krylov en Bogolyubov in ca 1932, is het mogelijk de oplossing van (8.1) te geven in de ge-daante van een asymptotische reeks in E; de eerste term of de eer-ste twee termen van deze reeks zijn in de practijk meestal wel voldoende voor een adaequate beschrijving van het met de differen-tiaalvergelijking corresponderende systeem.
Wij zullen ons hier bezig houden met de bepaling van een eerste benadering voor de._opiossingen van meer geeft dan -de
eerste term maar-minder dan de eerste tee termen van bovengehoem-de asymptotische ontwikkeling. De methobovengehoem-de, waarop dit geschiedt heet de P.K.B.-methode (Van der Pol, KryloviBogolyubov).
We zu].len eerst.nog enige voorbeeaden-geven van. Systemen, die door de differentiaalvergelijking (8.1) beschreven warden.' 1. Samengestlde draaiende as met niet lineaire elastische'Ver binding
Stel de traagheidsmomenten der afzonderlijke delen Jl resp. J2, de rotaties 6 en 82' en het draaimoment van de elastische
ver-1
binding p(G).
Voor het ene deel geldt de diff.vgl. J161+92(8 -92)=0. Voor het andere Oeel geldt de diff.vgl. J282-4(81-82)=0.
(8.2)
ë +
y(
)= 0.
12
(9)T(e) is afhankelijk van de aard van de elastische verbinding en
is doorgaans graphisch gegeven als een niet lineaire functie van
e.
De niet lineaire term van y(9) is 0(E), waarin s een klein getal is.
2. Electrischeloscillator bestaande uit condensator en spoel.
04.
i stroomsterkte
. 1
Voor de magnetische flux en de stroomsterkte geldt:
T+Ffi
dt = 0. De stroomsterkte is verder een functie van de magnetische flux, welke
functie door de aard van de spoel gegeven is.
Stel 1=Ay +B cp3 (niet lineaire benadering voor i=i()). Dus voor T geldt de diff.vgl.:
3
Ay+B(9
(8.3)
c 0.
De voorbeelden 1 en 2 zijn voorbeelden van conservatieve systemen, waarin dus geen creatie of dissipatie van energie optreedt.
We hebben in de voorafgaande paragrafen al enkele voorbeelden ont-moet van dissipatieve systemen. Bij mechanische systemen treedt dis-sipatie van energie op t.g.v. wrijving. Hierbij onderscheiden we drie soorten van wrijving:
wrijvingskracht co snelheid (trillingen in lucht)
wrijvingskracht op snelheid in' het kwadraat (trillingen in vloei-stof
droge wrijving (Coulomb-Aarijving)
De wrijvingskracht is constant maar zijn richting is tegengesteld aan de snelheid.
Volledigheidshalve vermelden we hier nog de volgende voorbeelden slinger in lucht
(8.4) + + sin e o
vergelijking van Duffing (zie § 7)
(8.5)
-1-7+ (X+ £
X3) = 0.C capaciteit
1 magnetische flux
fig.8.2
Vergelijking van Van der Pol (zie
§ 6)
De P.K.B. methode
We beschouwen een systeem, dat beschreven wordt door een
differen-tiaalvergelijking (8.1).
Voor E=0 is de oplossing
(8.7)
x = x(t)
a sin(vt+T)
met constante amplitude a en fase T
.Men zou nu het bekende principe van de storingsrekening willen
toepassen en volgens Poisson de algemene oplossing van(8.1)
voor-stellen door de asymptotische reeks
/.,N
X = Xo(t)-I-E. X1(t)
E2X20_,) +
Substitutie van deze reeks in (8.1)
en gelijkstelling van
gelijk-namige machten van
E levert in het algemeen voor x1(t) seculiere
termen:
t sin(vt+y) en t cos(vt+p)
en deze zijn voor grote waarden van t onbruikbaar (verg.§
7).We moeten dus trachten
een oplossing te vinden, die vrij is van
seculiere termen. We handelen daartoe als
volgt.
Voor E=0 volgt uit (8.7)
(8.8)
dx
dt =
v a cos( vt+.
Gebruikmakend van de gedachte dat
voor kleine E de oplossing x(t)
van (8.1) niet veel van (8.7) zal
verschillen stellen we de algemene
voorstelling eveneens door (8.7)
voor maar waarbij we nu a en
9 alszekerc ulder te bepalen functies
van t beschouwen (principe van de
variatie van de constanten).
Omdat we in feite twee nieuwe functies
a(t) en
T(t) hebben ingevoerd,
kunnen we nog een voorwaarde
wille-keurig opleggen. We stellen daartoe dat voor de algemene oplossing
ook (8.8) geldt.
Hieruit volgt
(8.9)
da
sin(vt+cp) + a
ciCc.cos(vt+ia)
= 0.,
dt
Differentiatie van (8.8) naar de tijd leverit:
d2x
da
(8.10)
--7
- 7rv cos(vt+cp)-av -d-t'd sin(vt+9)-av2sin(vt+q)).
dt
Substitutie van (8.7)3
.(8.8) en (8.10) in (8.1)
geeft een tweede
vergelijking voor de onbekenden
a(t) en yo(t) nml.:
(8.11) v cd4at
Het stelsel (8.9) en (8.11) kunnen
we herleiden tot
cos
We ontwikkelen nu f(a sin
y, av cos
T)in Fourierreeksen nml.:
f(a sin
T,va cos y)cosT= Ko(a)-FE 1K,(a)cos
ncp +Ln(a)sin
(8.14)
n > 0
"
f(a sin y, va
cos (p)sin= Po(a)+ 2: {P(a)cos flp +Q1(a)sin ncp}
n> 0
Substitutie van
(8.14)in .0.12)en (8.13) en integratie
over
een
periode T levert
(8.15)
(T+t)-a(t)
cKota(01
p(T4t)-y(t)
F Ta-V Pota(t)1
.Omdat.da
dt
en
dc9de orde
hebben, veranderen a en (r) slechts
weinig
dt
gedurende een periode en daarom
mogen we de linkerleden van (8.15)
da
wel door 7E. en
dt vervangen.
We krijgen dan tenslotte
voor a en ? de (benaderde)
differentiaal-vergelijkingen:
(8.16)
en
(8/17)
met
(8.18)
en
(8.19)
da
E.-
.37la sin(vt+T),av
cos(vt+co)1 cos(vt+T),
dt
dco 6
,t_
a sin(), 'G.-1-(p), a v
cos(vt+cp)} sin(vt+so).
dt
da
dt
-f '
dt
ay oa sin cp
aw cos y )cos y
dcoPo(a)
=f27
f(a sin cp ,a
cos cp)sin
dy
.0 ,27C
= -I
1 ''.1" 2-7C 40-
-30-Men kan
(8.16)en
(8.17)beschouwen als het gemiddelde
van de
rechter-leden van (8.12) en (8.13) over een periode (principe van het
gemid-delde).
Oplossing van
(8.16)en (8.17) levert tenslotte de gevraagde a(t)
en
T(t).
Stellen we 11/= vt+co, dan kunnen
we (8.18) en
(.19) eventueel
schrijven in de vorm
(8.12)
(8.13)
Uit (8.13.) volgt
K0(a)
zodat
.27v 1 7Tcf(a
0 r2n; £J
f(a sin ?,a), cos cp)d sin
c?2m1) 0
27c
27c a 0
f(a sin cp,a)) cosso)d
cos p.
Toepassing op conservatieVe Systemen
In het geval van een
conservatief systeem is de functia
F
onafhan-.
kelijk van x. De
vergelijking .(8.1) gaat over in
X + F(x)
0of
5t+ v2x+
f(X)=0.
sin)cosy dy .0(8.21)
da
0.
Uit (8.17) en (8.19) volgt
2.7c(8.22)
dt
= V+
627c va 0
f f(a
sin cp)sin cp dy
.Uit (8.21) volgt dat de amplitude van de trilling
constant is. De
amplitude wordt bepaald
door de begincondities
en kan afhankelijk
van deze condities iedere
willekeurige vaste waarde
aannemen.
is nu onafhankelijk van t, maar bevat de amplitude
als een
para-meter.
Schrijven we x.a sin 10)(a)t+61
dan geldt voor de frequentie
w(a):
r2n
(8.23)
d..)(a)--=v +j
f(a sin (p)sin
cpdy
27c v a 0of
4
n
(8.24)
4a\ 'F(a sin
O
sin cp-dcp
.
/ .ma
0
-(8.2k) heeftec
zekar
voot.deel boven -(8.23) Omdat
4ir2(8)
direct-wordt uitgedrukt in F(x)
terwijl in (8.23)
co(a) wordt
dtgedrukt
in het niet lineaire
deel van F(x).
Voorbeelden
1. Samengestelde draaiende
as met piet-lineaire elastische
Verbin-ding.
jl+j2
De functie F heeft
volgens (3.2) de gedaante
j j
so(8)
12
(8.20)
en dus is de amplitude constant; deze is bepaald door de begin-condities.
Volgens (8.24) geldt voor de frequentie: J +J
2,a) 2 1 (
2
k
w
jIj n.(p(a sin/5")sin17 7caI 2 0
Voor p(8) nemen we de functie:
h-i-k9 e > 0,
p(e) =
1-h + ice
e
< 0.h en k zijn constanten. Aangezien
f
p(a sin 1.7)sin 2Y di,". 4h +-nka 0 geldt J1+J2 4h w2(a) k( 1+mak)*
J1J2
2. De wrijvingsloze slingerDe differentiaalvergelijking voor de uitwijking is bij benadering
x3
.Z+
E(x-=E..;-)
0.
1
De amplitude is constant en is bepaald door de begincondities en kan in principe alle waarden aannemen.
Uit-(8.2)1-) volgt
27c
w2(a)
f.71tla f
a sin cp a3sa.r.n3`Pi.
since d,
0
dus
2/ 2
o
E
(1-L_).
1 8
Als dus de amplitude toeneemt dan neemt de frequentie af en omge-keerd. (Dit in afwijking van het lineaire geval.)
Voor de trillingstijd geldt:
211.:
T1
1,
a2\w g
76-1'
Voor a=30° vinden we in het bijzonder T = 1.017.27: -32-fig.8.3 '1) 9 ak ?(G). Deze formule is alleen geldig voor voldoend kleine waarden van
3.
Opgave: Behandel de electrische oscillator bestaande uit con-densator.en spoel (vb.2 uit inleiding).(Oplossing to(a) 1 2 Ba
3A )
(8.26) a - .ao ,exp(-2- t) 11+1/4a02{exp(et)-11waarin ao weer uit de begincondities bepaald wordt.
De triviale oplossing x=0 van de vgl. van Van der Pal is onstabiel. Immers een willekeurig kleine beginamplitude ao groeit monotoon in de tijd. tot de limietwaarde a=2 voor t=op
Zoals reed in § 6 beschreven is brengt oak de kleinste verstoring het systeem in trilling met aangroeiende amplitude (zie fig.6.1). Indien a=2 dan is volgens (8.26) a=2 voor alle waarden van t.
o,
Dit correspondeert met de stationnaire trilling:
x
= 2
sin(t+y0).Deze stationnaire trilling is stabiel, want wat ao oak moge zijn, groat of klein, a(t) nadert altijd tot 2 voor t-oo.
Hier
wordt hetDe vergelijking van Van der Pol
Uit X + x- (1-x
)=c
rc): d. '7,chrijfwijze van (8.1) v=1 en f(x, cdjlt') Aangezien 2 3f(a sin 56,av cos cp)=-a(1-a2sin2cp)cosy=a(;- -1)coscp- %--co3cp, volgt uit (8.18) en (8.19) 2 K0(a) = (1- 24-), P0(a)=0. Derhalve is 2 (8.25) a = + La (1- .%-) en ly =1. 2
De oplossing van de vergelijking van Van der Pal is in eerste bena-dering dus x=a(t)sin(t+
v/0),
waarin yo uit de begincondities be-paald wordt en a(t) verkregen wordt door integratie van (8.25). Gemakkelijk vindt men(8.28)
a
(ti(a)
-
j.sin cp,av
-34-verschil met een conservatief systeem duidelijk
gedemonstreerd,
waarbij de amplitude
constant is en in principe
iedere willekeurige
waarde kan aannemen (afhankelijk van de beginvoorwaarden).
Bij een conservatief
systeem wordt
geen energie gecreerd of
gedis-sipeerd en er is dus
geen reden waarom de
amplitude zou uitsterven
of groeien. In
een zich zelf-exciterend
systeem wordt evenwel
beur-telings energie
gecre6erd en gedissipeerd
en de amplitude zal
toe-nemen als energie
gecreerd wordt en zal afnemen
als energie
gedis-sipeerd wordt. Er zal
op den duur een bepaalde vaste amplitude
op-treden als de twee
processen elkaar compenseren,
hetgeen bij de
electronische generator
van Van der Pol het geval
is.
Stabiliteit van de stationnaire trillingen
De oplossing
van (8.1) zij
(8.27)
xa sin
yemet
a 11)(a),= w(a).
Volgens (8.18) en (8.19) geldt
27c27,v 0
en
r2.7cw(a)
+j f(a sin y
27c va 0
Met behulp van F(x,X)
=v2x+ Ef(x,i)
kunnen we dit
27c 1 ( /_
sin
.cos
2-7t
v Fkay,av.
).coscT dT
2rQ
1F(a sin cp,av cos io)sin p dp
.Het is duidelijk,
dat er geen a
bestaat zodanig dat
ea> a*; immers als
dit waar zou zijn dan
.zou voor een
ao>
6*de
amplitude van de:trilling
monotoon stijgen
tijd, hetgeen fysisch
niet mogelijk is. De
nulpunten
de amplitude
van de stationnaire trillingen
en we zullen
biliteit van deze stationnaire trillingen
onderzoeken.
a1
zij een nulunt
van
(a). en
era zij
Volgens (8.28) geldt
cos (p)cos cp
dcpav cos (p)sin y dy
.ci(a)> 0
voor
beginamplitude
bij toenemende
van
(a) geven
nu de
sta-een kleine afwijking van al.
TT
Dus
81 is
als
(al) < 0 en
a1
is instabiel als
W)'(21) >0.
dja
= 4)(a1-EcTa)
§(al+cra)-§(al)
Ja
Ja
oak schrijven als
i
(a)
=en
Geen zelf-excitatie OStabiele amplitude
1 .Instabiele
De situatie wordt geillustreerd door fig.8.4.
(a)
--4
4-a
Zelf-excitatie
fig .8.4
Het is duidelijk, dat het criterium voor zelfexcitatie luidt:
(8.29) (0) > O.
Isochrone trillingen
We hebben gezien dat de frequentie dt = w(a) en dus ook de trillings-tijd T.T(a) in het algemeen functies van de amplitude zijn.
Voorbeelden hiervan zijn de samengestelde draaiende as, de wrijvings-loze slinger, de electrische oscillator bestaande uit capaciteit en
spoel e.d.
In belangrijke practijkgevallen kan de frequentie onafhankelijk van
de amplitude zijn; in een dergelijk geval noemen we de trilling iso-chroon. Een voorbeeld hiervan krijgen we als geldt:
= v = constant.
dt
Volgens
(8.1A
en (8.20) geldt dan:Po(a)
f
f(a sin y, au cos (p) sin y dcps:-0.Dit zal het geval zijn als f(a sin (19,av cos 92) ontaardt in functies van de gedaante
f=ff(a sin )1av cos T
en
f = f(av cos y).
Dit betekent dat de oorspronkelijke differentiaalvergelijking (8.1) van het type wordt:
R + V2x +sf(x)X 0 en
+ v2x
+E
g()
0 .De laatste vergelijking kan in de voorlaatste overgevoerd worden m.b.v. de substitutie dx
af = Y.
Een voorbeeld van isochrone trillingen wordt gegeven door de oplos-singen van de Van der Pal vergelijking.
-3.6-De P.K.B. methode is uiteraard een (geraffineerd) Het proces kan met she mathematische strengheid door oak hogere benaderingen voor de oplossingen tiaalvergelijking (8.1) te besehouwen.
Dit geschiedt door de oplossing van (8.1) in een naar machten van E te ontwikkelen
benaderingsproces. worden uitgebreid van de differen-asymptotische reeks De geinteresseerde lezer zij hiervoor verwezen naar lit .1.
De.vergelijking,van
Hill-In § 7 hebben we een studie gemaakt van de slinger met een niet. lineaire-terUgdrijvende kracht, waarop een periodieke uitwendige kracht g cos
cdt
wordt uitgeoefena. Indien we .de visceuse wrij-ving niet in aanmerking nemen-(81inger in vacuum), dan wordt de beweging beschreven door de vergelijking van Duffing zonder wrij-vingsterm, nml.:(9.1) + (X+ E. X3)
= g cos co
5
waarin E .een kleine parameter is.
De harmonische oplossing van (9.1) met dezelfde frequentie als de opgedrukte kracht wordt gegeven door
(9.2) x = a cos cat,
waarin de amplitude a bepaald wordt door de vergelijking(7.9) van de responsie-kromme:
(9.3)
h 2 gco2 =
+ 3 /+ £
a-a.
We brengen op tijdstip to een kleine verstoring a-x aan in de harmonische oplossing (9.2). Verwaarlozen we termen van de orde
x. 2
) en hoger dan voldoet (TX aan de differentiaalvergelijking:
(9.4)
+ (1+3 e
X2) rYX =
0.M.b.v. x=a cos co t krijgen we:
(9.5)
cYk + 01+3/2a a2)+3/2E a2cos 2t} Xx=0
waarbij
grx
nog voldoet aan zekere begincondities, bijv.: ix(t0) =al en XX(to)= J
waarin Xi en a'? klein zijn.Hetis-duidelijk, dat de harmonische
resonantie oplosSing x=a cost
nieloemenraard Vestoord wordt,
als she oplossingen van (9.5) begrensd zijn, immers (9.5) is homogeen en ,71 en- X2 zijn klein.We noemen'dearem de oplossing x=a cos co t van de vergelijking van
Duffing stabieals pale oplossingen
(Tx van (9.5) begrensd zijn' vodr alle waarden van t. We drukken dit kortweg uit door tezeg-gen, dat in dit geval (9.5) stabiele oplossingen heeft; zijn
niet.alle oplossingen van (9.5) voor elle waarden van t begrensd, dan is)c=a cos co t niet stabiel.en we zeggen dat de diff.vgl.
De beweging van het massapunt B vindt pleats in het x-y vlak onder invloed van de zwaartekracht mg, de uitwendigelkracht Y(t) en dc reactiekracht X(t) veroorzaakt doordat het benedeneinde van de staaf (met lengte 1) alleen langs de y-as op en neer kan bewegen. De x coordinaat van het massapunt B is gegeven door
x 1 sin ,17.
De.beweging van B wordt beschreven door de
differentiaalvergelijkin-gen:
X,
Y1 sin X1 cos 27=0
(traagheidsmoment van het systeem t.o.v. B is gelijk aan nul).
Indien we willen nagaan of de resonantie oplossing x.a cos w t al dan niet stabiel is,
dan moeten we onderzoeken voor welke waarden van a en w de differentiaalvergelijking
(9.5) voor elle waarden van
bijzonder gevaIndt de hemelmechanica bekende vgl. van Hill, nml.: is niets anders dan de bekende
diff.vgl. van Mathieu en deze is een t begrensde al dan niet-begrensde oplossingen heeft. De vgl. (9.5)
VM4DE
d2w
(9.6) 2 + q(z)w 0,
dz
waarin q(z) een functie iS, die regulier is in een horizontale strook I'm
z 1<c
van het complexe z-vlaken die periodiek is met rele periode IL.
Een
mechanisch probleem, dat direct tot de vgl. van Hill voert, is dat van de geinverteerde, slinger.
De slinger bestaat uit een lichte stijve staaf met verwaarlosbare
massa3.. aan het boveneinde
bevindt zich een massa m, terwijl het be-nedeneinde van de staaf langs een verticale lijn op en neer bewogen kan warden. De staaf kan verder am zin benedeneinde in een verticaal vlak draaien (zie fig.9.1).
We brengen nu een met de .tijd
veranderende kracht Y(t) aan, die aan het benedeneinde van de staaf aangrijpt,
zodat dit benedeneinde langs de verticale lijn op en neer bewogen
Voor kleine waarden van 27 vinden we: mi
Y= X.
Dus.irvoldoet aan de differentiaalvergelijking:
rnitY7.7= 0.
Stel Y(t)=mg7mp(t), dan vinden we voor de vergelijking:
(9.7) 17
+1
!..+
p(t)ld
= 0.Ala Y(t) periodiek is, dan is (9.7) weer een diff.vgl. van Hill. Indien we p(t)=A cos cot nemen, dan zijn or waarden van A en cA)
zoda-nig dat alle oplossingen van (9.7) voor alle waarden van t begrensd zijn en de beweging is dan stabieI. Er zijn ook waarden voor A en w waarvoor de oplossingen van (9.7) :niet voor alle waarden.van t eindig blijven, de beweging is dan labiel (bijv. A=0).
Indien we in (9.7) g van teken ankeren, dan hebben we het probleeM voor de gewone slinger, die aan z'n boveneinde:op en neer bewogen wordt. Er zijn dan weer waarden van A en co waarvoor de slingering stabiel of labiel wordt. (Voor A=0, stabiele.beweging.)
Een eenvoudig electrisch-mechanisch systeem, dat tot de vergelijking van Hill voert, wordt gevormd door .een spoel met zelfinductie L en
een condensator, waarvan de platen periodiek naar elkaar toe en van elkaar af geschoven worden.
De capaciteit van de-copdensator wordt dan een periodieke functie C(t) van de tijd t en de differentiaalvergelijking voor de lading q op de
condensator wordt daft:
(9.8) --7 +d2q q
C(t)
dt
De vergelijking van Hill
Voor het onderzoek naar de stabiliteit is het nodig, dat we de begrens-de oplossingen van begrens-de vergelijking van Hill (9.6) opsporen.
De vergelijking van Hill is
d2w
+ q(z)w = 0.
2
dz
We veronderstellen dat de periode van q(z) gelijk aan Si is dus_
-ko-w1(z) en w2(z) zijn een stelsel van twee onafhankelijke oplossingen van (9.6). Noodzakelijk en voldoende voorwaarde hiervoor is, dat de Wronskideterminant A(z) niet identiek nul is.
Dus
(z) =
Uit de differentiaalvergelijking (9.6) volgt nu
w1(z)
W2(Z) wt(z)w(z)
2 (9.9) (9.10) d A(z) dz w (z)w(z)
1,
q(z)w(z)
wl(z+Ja)
a11w1(z)a12w2()
w (z+11)a21
w1 (z) + a22 w2(z).. 2-Aangezien A(z)7,-.." (z + 41) = 1 is moet dus gelden
a11 a12
a21 a22
= 1.
W2(z)
w2(z)
Vo;gens Foquet bezit de differentizaiVergelijking quasiperib--dieke oplossingen, d.w.z. oplossingen w(z) waarvoor geldt
(9.11) w(z+Ja)
6 w(z),
waarin
6
een of andere rele of complexe constante voorstelt.Is w(z) een zodanige oplossing dan kan deze geschreven worden als een geschikte lineaire combinatie van
w1 en w2 nml.: W 7%1w1 7\2w2' A(z; Verder geldt: A(z4-11) w1 (z+ 12.)
w!l(z+.42)
IN2(z+(1)wi(z+41)
2 all a21 a12 a22 WI(z)
w!-(z)
-(
) w (z) = a11 12 1 a21 a22 Bijgevolg is A(z) een constante. .condities:
Kiezen we voor het fundamentaalstelsel w w
1' 2 oplossingen met de
begin-S 141(0) = I
w2(0)
= °wil(0) 0, 1.1n/ (0) 1,
dan is de Wronski determinant A(z) identiek gelijk aan 1.
Omdat q(z) de periodes/heeft, zijn w1(z+471) en
w2(z+11)
ook oplossin-gen van de differentiaalvergelijking._zodat I 7k L 7\ a (z) 22 2 Nlwl(z+-a) x2w2(z+n) = (71811÷1N2a21)w1(z) (z) Omdat w en
w2 lineair onafhankelijk zijn geldt:
1
4
"N(all-T)
7\2821.=[a12+
7\2(a22
0,en bijgevolg geldt voor C de volgende zgn. karakteristieke VergeL lijking a 11 21
812
a22-c
c'x2
(z), 11-6)f '12a211 wl(z)+ 12+ 71/4.2(a22-6)1. 2T (311+822)T +1=0
Gebruikmakend van (9.10) kunnen we hiervoor. schrijven.
(9.12)
) 0.
Voor de wortels T en
c2
van deze vergelijking geldt dat hun1
Product
ci
T2=1 is. We onderscheiden nu de- tweegevallen;d8t de wortelsc1
en T2 verschillend zijn en dat ze samenvallen.a) T
c
1' 2
Er zijn twee lineair onafhankelijke quasi-periodieke oplossingen waarvoor we in ver'pand met (9.11) mogen schrijven:
*Het kan gemakkelijk aangetoond worden, dat de karakteristieke.ver-gelijkig nIetYerandert als we een ander stelsel fundamentaal
op-lossingen_nemen. W1(z) = e (in 1 ) z ..ei z (Pi ( z ) (9.13)
I
w2(z) .... c, si (P2( )' waarin (191 en(P2 dezelfde periode-aa. q(z).:bezitten.
Noodzakelijk en voldoende voor de begrensdheid van de beide oplossin-gen is dat
ITil=
621 = 1. ( <1 is onMogelijk, omdat danlc21
>1 is.) Deze twee quasi-periodieke oplossingen mogen we gebrui-ken als de fundamentaaloplossingen. en in het geval ci/c2
zijn dus alle oplossingen van de vgl. van Hill (9.6) begrensd, dan en alleen dan als1611= 16'21
= 1 is.
-42-b)
6"H= cr2
Uit 6'1 T2=1 volgt dat
De quasi periodieke'oplCtsing w(z) met W(z+11.)= o-w(z) is dus nu zuiver periodiek geworden en wel met periodea also-.1
en met periode 241 als 67.-1 is.
Deze periodieke oplossing noemen we w1(z) en we nemen als fundamen-taal stelsel w1(z) en een van w1(z) onafhankelijke
oplossing w2(z).
Analoog'aan.(9.9)
kunnen we schrijven:w1(z+12)
= w1(z)'(9.14)
w2(zfla) = a w1(z) + b w2(z). De karakteristieke vergelijking wordt dus
(6-o-*)(b-G-*)
0. Omdat e-**.6-een dubbele wortel van de karakteristieke vgl. is, moet noodzakelijkerwijs gelden b=G.
Uit
(9.14)
volgt dus:w2(z+41)
w2(z), a
w1(z+Ji) w1(z) 7- '
Derhalve heeft de functie
w (z)
Nr(z) ::
w2(,) a za
T
1,4'1
de periode 11. en we kunnen schrijven
(9.15) w2(z) wi(z)[ 11 +
r(z)]
.Voor heeft de differentiaalvergelijking
de lineaire onafhanke-lijke oplossingen:
(9.16)
f
w/(z) =?(Z)
5W(Z)
= [ co(z)waarin
r
en de periode fl bezitten.Voor 1i".-1 zijn de lineair onafhankelijke oplossingen:
S wi(z) = co*( )
W(Z)
= -a + 111(z)] (p*(z)waarin ce"(z) nu de periode 2.12 en
ve(z)
de periodeheeft.
Deze oplossingn (9.16) en (9.17) kunnen we weer nemen als fundamen-taalstelsel en we zien, dat er oplossingen van de differentiaalver-gelijkingen zijn, die niet voor alle waarden van z begrensd
zijn.
dz
doze waarden elkaars toegevoegden zijn en omdat
Trl,
is deabsolutewaardevan
1T.gelijk aan 1. In dit geval zijn alle op-lossingen van de diff.vgl. van Hill begrensd.Voor re41e verschillende waarden van de wortels sCi geldt
en 1172 <1 en niet alle oplossingen
van de vgl. van Hill zijn be-grensd.
Voorreelesamenvallendewortels.
Crl geldt 0- =-I-1 en alle
oplossin-gen zijn evenmin begrensd.
Net geval van samenvallende wortels
vormt de overgang van stabiliteit (begrensdheid) naar onstabiliteit (onbegrensdheid)
van
de oplossingen van de differentiaalvergelijking
van Hill. Toepassing op de differentiaalvergelijking van Mathieu
Omdat het onderzoek van de stabiliteit van de resonantie-oplossin-gen van de vergelijking van Duffing tot de Mathieu vergelijking
voert, zaan we bovenstaande theorie nu toepassen op de differentiaal-vergelijking van Mathieu,
Deze differentiaalvergelijking schrijven we in de
vorm:
(9.18)
0 1'42 +- (
+p cos Z)V4=0
Volgers (9.12) kunnen we de karakteristieke
vergelijking schrijven
als:
(9.19)
6--2-
Ac- + 1 -= 0waarin A nu vanzelfsPrekend
een functie van a en p is: A.A(a,p). Uit'(9.19) volgt:
, TA7
(9.20) =
+ -- - T.
ci
7
Vocr zodanige waardcn van a en p , dat
1A(a,p)1 > 2 is, zijn de
wor-tels (5- re'el en niet she oplossingen van (9.1) zijn
tegrensd;
i
voor zodanige waarden van a en
0,
.dat 1A(a43)1 < 2 is, Zijn 'dewor-tels G. pegevoegd complex en alle
oplossingen van
(9.19)
zijnbe-i
_
grensd voor alle waarden van z. Dus de
kromme, voorgesteld door
-,
IA(cx,M1=2 scheidt in het.(a,p)
vlak de gebieden van m en p , wear de beweging corresponde:'AA met
(9.18)
stabieldan wel niet-stabiel is. (N.3. de beweging die correspondeert met (9.18) is de beweging waarvoor de storing crx voldoetaan (9.18).
Dus voor het stabiliteitsonderzoek van bijv. de resonantie oplos-singen van de vergelijking van Duffing moeten we de kromme A(a,A)1.2 bepalen.
Als Wm,(01.2 dan \Tanen de wortelsvan de
Ti
karakteristiekever-gelijking samen en zij zijn Voor 0r.+1 heeft (9.18) een op-lossing die de periode 2n heeft en voor
c7.-1
heeft (9.18) eenop-los sing die de periode 471: heeft.
We beschouwen de oplossing w(z) met periode 21v. We kunnen dus deze oplossing schrijven als een even of oneven Fourier reeks
00 w(z)
2:
a cos nz, n=0 n co w(z) = by, sin nz . of (9.21) n=1Substitutie van (9.21) i (9.18) geeft
a a + al = 0,' t (k -n2 )an + (an-I-I-an 1 n=1,2,... en (o.-1)b1 + its b2 = 0, (c4-n2)bn+ ip(bn_i+bn+1)
=0
n=2,3,...Aan deze beide homogene oneindige stelsels moet voor een zekere rij
fa 1 en een zekere rij lbn voldaan kunnen worden, waarbij noch
n
noch nul-rijen zijn.
Omdat an en bn voor n voldoende groat willekeurig klein warden mogen we ons beperken tot eindige stelsels en de corresponderende coeffi-ci&nten determinanten (Determinanten van Hill) moeten nul zijn.
Op dezelfde wijze kunnen we te werk gaan met de oplossing w(z) met periode 47C , corresponderende met ir =-1. In de Fourierreeksen (9.21)
wordt n vervangen door n
7
Aldus krijgen we vier determinanten van Hill die nul moeten warden.
Zij geven ons de kromme die de stabiele en onstabiele gebieden van de Mathieuvergelijking scheiden.
Het resultaat is gegeven in fig.9.2.
n2
De stabiele gebieden zijn met elkaar verbonden in de punten ,
A =0; voor deze waarden van en p heeft (9.18) de begrensde oplos-singen cos 1.21 z en sin r4 z met perioden 2n of kn .
Is n even den komen in deze punten 'twee takken semen, die correspon-deren met een oplossing met periode 2 ; is n oneven dan komen in deze punten twee takkensamen met periode 117c .
De kromme 1A(,0=2 is symmetrisch t.o.v. de o.-as. Het blijkt,
dat voor grote waarden van p -de atabiele-gebieden zeer nauw worden en naderen tot krommen met de helling -1.
P
6
(9.23)
(9.24)
=+ 0(
1r
A2«2+...De eerste termen van deze reeks-en zijn bekend nml.:.
= 1/4n2 n=0,1,2,... o rsos W = 0 in 7
Met behulp van de differentiaalvergelijking (9.18)
d2w
+ (v+/.3 cos z)w 0
dz
bepalen we nu de hogere termen. a) n=0.
uo=0 en wo=1.
Substitutie van (9.22) en (9.23) met uo=0 en w0=1 in (9.18) geeft voor de term 0"([3):
Indien klein is 1nen we de scheidingslir'omme van de gebied en van stabiliteit en instabiliteit gemakkelijk als volgt construeren. De periodieke oplossing w(z) met periode 2-7r of 47c van (9.18),
cor-responderend met a"=+1, ontwikkelen we naar p
(9.22)
w(z)=w0(z)
+ p w1(z) + p2w2(z)+...n2
De scheidingskromme gaat door de punten ,0) met n=0,1,2,... Het gedrag van de scheidingskromme in deze punten wordt voor kleine waarden van p voorgeSteld door
5
cos {sin -ffz. -k6-2 d wI 2 - cos z - al. dz Omdat
w1
de periode 2heeft, is
a1=0 en w1=cos z+c.Substitutie van (9.22) en (9.23) met a°= al.0 en w0.1 en w =cos z + C geeft nu voor de term
d2w2
---7 c(2
dz
d2w2
ofwel 2 -
a24-C
cos z - i cos 2z.dz
Omdat w2 weer de periode 2x heeft vinden we a2.-i.
Dus in de omgeving van (0,0) heeft de scheidingskromme de gedaante
2 (9.25) +... b) n.1 .*. a o=1/4 + (cos z+C)cos z 0
Substitutie van (9.22) en (9.23) in (9.18) met 040.1/4 en
Wo=
{ cos
geeft voor de cofficient van p
sin z
ofwel O1cos
+ 1/4 wl + cos z sin 22-z cos d2wI (-c1-i)cos ( 2 + 1/4w 1 -dz(-a14)sin
7J
sin
3Z 2. 3z1'1 moet period iek zijn
dus de seculiere term in het rechterlid
moet nu]. worden.
Dus voor ao.1/4, wo=cos iz krijgen we
(9.27) cc ---
/4.
-en voor
ao 1/4, wo= sin iz krijgen we
(9.28) a
1/44p
{cos z
w =
sin z
We vinden op precies dezelfde manier als boven: (9.29)u= 1 + 5/12(3 2voor
ao=1 en wo= crsz,
0
(9.30) 0(-=
-
1/12p2
-ao=1 en wo= sin z.Het resultaat is gegeven in figuur 9.3 en de overeenstemming met figuur 9.2 is zeer redelijk. 13
fig.97
= 4,2ct,
1
Toepassing op de gelnverteerde slinger
De vergelijking van de geinverteerde slinger was volgens (9.7)
2)- +
-
11-1 p(t)}2,.. 0. Stellen wep(t)
=w20
cos w t, *71/4tt. oc_41_1,4 is ... _ 2. en(Jt=t.
den gaat (9.7) over in:
1,-(9.31) d2 2 - ad-ra cos TI-1,-= 0.
Uit fig.(9.2), en (9.3) kunnen we bij gegeven negatieve m inderdaad p (dus de amplitude van de opgedrongen kracnt) zodanig'bepalen, 1Jat alle oplossingen van (9.31) begrensd zijn, zodat de slingerbeweging stabiel
is.
Uit de meer exacte.figuur (9.2)
blijkt, dat de keuze voor deze ampli-tude niet erg groot is als g2 groter dan 1 is.