1 c
,
•
4
iAr
}
RIJKSWATERSTAAT
Dir.Bovenrivieren Afd.Studiedienst
STROOMSNELHEIDSMETINGEN OP MET GRAS
BEGROEIDE KADEN.
Nota 68.8
met 5 b i j l a g e n .
ft
Cf f* B i B 1 Dlenst V . - ' » e .''.":'. •"' cuwkunda Vr.r' J... .,:': ,v::g , '" Postbus ZJ ••-••?:- :.JZ2 G/V Delft Te!. OtS-693111 •,1
Rijkswaterstaat
Directie Bovenrivieren
Afdeling Studiedienst.
Nota 68.8
met 5 bijlagen.
Stroomsnelheidsmetingén op met gras begroeide kaden.
B I B L I O T H E E K Dienst VVsg- e i VVaterbcirvAu^ds
Van der Burghweg Postbus 5044, 2600 GA Delft
Tel. 015-699111
- ^ W W 1CMM
P a r .
P a r .
P a r .
1 . 2 .2 . 1 .
2 . 2 .
2 . 3 .
?•
Inhoud: Blz.;
Inleiding en doel der metingen. 1
Meetops telling. 2
Plaats der meetopstelling. 2
De meetsteiger. 2
Waterpassing. 3
Meetresulta ten. k
3.1. Snelheden bij instroming.(volkomen overlaat) k
3.1.1. Metingen op de kruin. k
3-1.2. Metingen op het benedenstroomse talud. k
3.2. Metingen bij permanent verval op de
kade (onvolkomen overlaat). 5
Par, k. De grasmat óp de kaden. 7
Aanwijzingen bij voortzetting der metingen. 8
Te registreren en te meten gegevens. 8
Toestand grasmat. 8
Waterpassing van dwarsprofiel(èn) en
lengte-profiel van de kade. 8
5.1.3. Registratie verval. 9
5.1.^. Meting van snelheden en afvoer. 9
5.1.5. Foto's. 9
5.2. Plaats der meting. 10
5»3. Doormeten bij duisternis. 10
5.^. Peilschrijver. 10
5.5. Zwemvesten en regenkleding. 11
5.6. Benodigde instrumenten, gereedschappen
en hulpmiddelen. 11
Par. 6. Conclusies. 12
P a r .5.
5.
5.
5 .
1 1 1 • .1 . 2Literatuur.
13
Bijlagen:
1 a. Meetopstelling Driel.
1 b. Meetopstelling Pannerden.
2. Foto's van kaden en meting.
3 a. Overzicht meetopstelling Driel.
3 b. Overzicht meetopstelling Pannerden.
Dwarsprofiel en snelheden op de kaden te Driel,
5. Dwarsprofiel en snelheden op de kaden te Pannerden.
1. Inleiding en doel der metingen.
De metingen welke in deze nota beschreven worden hebben plaats gehad tijdens het hoogwater van januari 1968 in de week van 15 t/m 20 januari.
De top van dit hoogwater passeerde Lobith op 20 januari tussen O^+.OO en 12.00 uur, waarbij steeds een stand van 15|12 m + N.A.P. werd afgelezen.
Het doel der metingen is na te gaan welke watersnelbeden
optreden o p^ kruin en benedenstrooms talud van overstromende kaden,
welke met een grasmat zijn bekleed en welke eventuele aantastingen kunnen worden geconstateerd.
Deze vraagstelling vloeit voort uit de noodzaak om enige voer de af voerverdeling van de Rijntakken bij de Pannerdense Kop vitale dammen, te weten de Lobberdensche Leidijk en de Killingse Dam, voldoende bescherming bij overstroming te bieden, zodat
met de instandhouding van deze dammen de bestaande afvoerverdeling verzekerd blijft.
Reeds in het Waterloopkundig Laboratorium te Delft zijn metingen gedaan aan modellen van bovengenoemde dammen, die verondersteld werden te zijn bekleed met asfalt of althans een meer stroombestendige bekleding dan gras.
Om meer inzicht te krijgen in de orde van grootte van
snelheden, die op met gras beklede taluds van overstromende kaden optreden, zijn op voorstel en in samenwerking met het arrondissemer. Rijn en IJssel metingen op een tweetal kaden verricht , resp.
bij Pannerden en Driel ( bijl. 1 en 1 ) .
Door plotselinge omslag van het weer kwam het hoogwater vrij onverwacht, zodat de voorbereidingstijd voor de metingen zeer kort was en diverse aspecten "nicht im Frage" zijn gekomen.
Bovendien bleek achteraf dat één der geleende Laboratorium Molentjes ( type Ctt C ) niet geheel vrij van storingen is
geweest. De inhoud van deze nota moet dan ook worden beschouwd als voorlopige informatie, waarin gemeten waarden en ervaringen zijn vastgelegd, ^.odat nu gemaakte fouten en •ndervonden moeilijkhede bij een volgende meting vermeden kunnen worden.
-Meetopstelling»
201. Plaats der meetopstelling.
De meetopstellingen bevonden- zich boven kaden te Pannerden en Driel (zie resp. bijlage 1b en 1a).
De kade te Pannerden loopt evenwijdig met en bovenstrooms Van de Zorgdijk in de rechteruiterwaard van de Bovenrijn. Deze kade is voor zijn watertoevoer afhankelijk van de instroming in de
Geitenwaard en van de overstroming van de kade die de
Geitenwaar-van de Lobberden Waard scheidt. Door de slechte toestand waarin deze laatste kade verkeert breekt deze vaak door.
Dit is nu ook het geval geweest. De kade, waarboven de meet?-opstelling zich bevond, begon te stromen op vrijdagmiddag
19 januari.
De kruinshoogte bedraagt _+ 13,65 m + N.A.P.
De kade in Driel ligt in de linker uiterwaard van de Nederrijn _+ 600 m benedenstrooms van de spoorbrug Arnhem-jNijmegen en word;
onmiddellijk waterkerend als de Nederrijn terplaatse buiten haar zomerbed treedt. De kade begon te stromen op 18 januari bij een stand van +_ 1^,75 nl + N.AoP. te Lobith.
De kruinshoogte bedraagt _+ 10,75 m + N.A.Po
202. De meetsteiger.
De meetopstelling bevond zich in beide gevallen c
+_ 15m uit bandijk resp. zomerkade en bestond uit houten jukken waarover een plankier op +_ 1,20 m boven de kruin (zie foto's op bijlage 2 ) . De stelling in Driel was geschoord tussen de jukken. Dit bleek een bron te zijn van stroomverstoring. Vereist is dat o
jukken voldoende inklemming in de kade vinden, zodat schoren niet nodig is.
De jukken op zich zijn ook evenzovele bronnen van verstoring, doe kunnen moeilijk gemist worden. Het is zaak zo weinig mogelijk jukken te plaatsen dus een zo groot mogelijke overspanning na te streven.
In Pannerden bedroeg de overspanning _+ h,50 m, in
Driel 3»50 m. Dè opstelling bestond uit een stelling parallel met
kade en één loodrecht daarop
tresp, boven de kruin en het benedenstroo
talud, (zie bijlage 3 a én b)o
Het verdient aanbeveling bij toekomstige metingen
de stelling uit te breiden met een tak boven het benedenstroomse
talud en zelfs nog iets verder om de energiehoogte H te kunnen
berekenen uit enelheidametingen in het gebied waar de stroomlijnen
nog recht zijn
QHet bovenstaande heeft alleen zin als de
waterstan-zeer nauwkeurig (tot op 1 a 2mm) afgelezen kan worden,
In Pannerden was een schatting tot op 2 mm nauwkeurig mogelijk daa:
het wateroppervlak praktisch glad
ter bijna geen wind én
ge-scheepvaart was. Dit laatste blijkt een belangrijke factor te zijn
De metingen in Driel werden bcV. vaak verstoord door zuiging en
retourstroom van passerende schepen.
Het meest ideale lijkt een schrijvende peilschaal
zoals bijv. de Ott XV en R16.
De peilschalen moeten op _+ 10m voor en na de teen
van het talud geplaatst worden, althans daar waar de stroomlijnen
weer als evenwijdig mogen worden beschouwd.
Verder dient het aanbeveling om de meetsteiger bove
de taluds verder de kade op te bouwen _+ 25m uit de bandijk i.v
0m.
de "wandeffecten" door de bandijk.
2.3e Waterpassing.
Vóór en na de meting zijn kruin en taluds der beide
kaden gewaterpast om eventuele ontgrondingen te kunnen vaststellen.
In Driel kan men v
an geen echte kruin spreken;
de doorsnede van de kade heeft meer de vorm van een driehoeko
Er heeft een ontgronding van _+ 5 cm plaatsgevonden»
M e e tres uitaten.
3.1 • Snelheden bij instroming, (volkomen overlaat).
3.1.1» Metingen op de kruin.
s
De kade te Driel stroomde op donderdag 18 januari om +_ 1^.C
voor het eerst over. Met de laboratoriummolen van Ott (nr. 106' werden tijdens dit overstromen snelheden gemeten door het aanta" omwentelingen van de wiek (nr. 2-3) in 30 sec. te bepalen.
Bij een waterdiepte van 8 tot 10 cm, en hart wiek op 6 cm l de bodem,werden snelheden gemeten van 50 tot 70 cm/sec. Bij wa + diepten van 10 tot 15 cm (hart wiek 9 tot 1^ cm) boven de bodem loopt de snelheid öp tot 1,20 a 1,30 m/sec.
Bij de metingen te Pannerden werd een Ottmolen aan stang (type Arkansas) gebruikt. De snelheden werden bepaald door de ti benodigd voor 100 omwentelingen te meten. Bij zeer lage snelhedf werden de 100 omwentelingen beperkt tot 20 omwentelingen.
Met as wiek op 10 cm boven de bodem en waterdiepten van 20 *f0 cm werden snelheden van 0,60 tot 1,00 m/sec gemeten. Met as v. op 20 cm boven de bodem en hoger bedroegen de gemeten waarden 1,00 a 1,15 m/sec.
\/ c*„m = ~~T ^ J. bedraagt 0,80 a 0,90 m/sec.
v gem. waterdiepte e> » »'
3.1.2. Metingen op het benedenstroomse talud.
Op het talud te Driel stonden dusdanige hoge snelheden dat tellertje van de lab. molen het niet bijhield. De waterdiepte bedroeg 6 a 8 cm, zodat de Ottmolen aan stang niet gebruikt kon worden.
In Pannerden werden op 3 a k m uit de kruin snelheden van '
tot 1,80 m/sec gemeten. Op 6 m uit de kruin 3,^0 m/sec en op 9 '•'.:
*f,15 m/sec. Deze laatste snelheden zijn verkregen door lineaire extrapolatie van de ijkgrafiek van de molen (Ott aan stang, type Arkansas).
De nauwkeurigheid van beide laatste waarnemingen wordt sterk
beïnvloed door de turbulentie van het water. De invloed van de
laatste is speciaal merkbaar als men de afvoer per m breedte
•i
berekend. "Bedraagt deze 0,30 mj5/sec m op de kruin, dan
"vermeerdert" deze bij genoemde snelheden tot 0,59 en 0,73 m3/sec m .
M.a.w. tussen de waterdeeltjes bevindt zich zeer veel lucht. Kaar
ook de diepte waarbij deze snelheden optreden is moeilijk vast te
stellen, mede door het feit dat de bodem niet hard is, maar uit
zich onder de stroomdruk neervlijend gras bestaat.
De tijdsduur gedurende welke deze snelheden zijn opgetreden
bedraagt 8 a 10 uur volgens een globale berekening van de
instroming der benedenstrooms© waard.
3.2. Metingen bij permanent verval op de kade (onvolkomen overlaat).
Op de kaden te Driel en Pannerden zijn snelheden gemeten tijdene
de situatie van de onvolkomen overlaat.
Driel.
In de overgangsfase van volkomen naar onvolkomen overlaat
werden op de kruin bij een verval variërend van 16 tot 24 cm op 10 er:
boven de bodem snelheden gemeten van 0,85 tot 1,15 m/sec. Deze lopen
op het benedenstroomse talud eerst op tot 2,50 m/sec om daarna af te
nemen tot gemiddeld 0,25 m/sec op 8 cm boven de bodem. De
water-hoogte op de kruin bedroeg + 30 cm.
Zie voor een overzicht van het verloop der snelheden bijlage k»
Tijdens de toestand van een permanent verval van _+ 7 cm over
de kade bedroegen deze waarden resp. 1,15 a 1,22 m/sec op de kruin
oplopend op het talud tot 1,60 ra/sec daarna weer afnemend tot
± 0,20 m/sec. Gemeten met Ott-Arkansas. Waterhoogte op de kruin
jh 35 cm.
De verdere metingen op het talud met de lab. molen zijn niet
geheel betrouwbaar door extra wrijvingsweerstand, welke pas achteraf
gebleken is.
Pannerden.
Op de kade in Pannerden zijn vertikalen gemeten met de
Ott-Arkairsas in een toestand van permanent verval. De resultaten der
waarnemingen zijn op bijlage 5 in grafiekvorm weergegeven.
Het verval op de kade bedroeg h mm. Bij een waterhoogte bovei
de kruin van 1,15 o, stond een gemiddelde snelheid van 0,50 m/sec,
Op het talud, helling + 1:7i werden op 10 cm boven de bodem ze
lage snelheden gemeten, sommige zijn praktisch nul. Althans benedc
de laagste snelheid (0,20 m/sec) waarop de molen geijkt is. Door t
extra weerstand is lineaire extrapolatie van de ijkgrafiek naar
beneden onjuist. Een molen met lage aanloopweerstand is in de
toekomst aan te bevelen.
Een extrapolatie van de snelheidsvertikaal naar beneden tot
op 10 cm boven de bodem geeft, zoals op bijlage 5 is te zien een
snelheid van 0,30 tot 0,05 m/sec.
7
-k. De grasmat pp de kaden.
De kade te Driel heeft als doorsnede de vorm van een driehoek. De grasmat op het benedenstroomse talud ( helling
ca. 1 : k ) vertoonde nogal wat oneffenheden. Losse pollen
gras werden vooral langs de kruin aangetroffen, evenals enige mollegangen en andere beschadigingen.
fiet gras was 5 a 8 cm lang en vlijde zich vooral onder invloed van het schietende water bij volkomen overlaat a.h.w. tot een dak, dat ook op plaatsen waar de grasmat minder goed was een redelijke bescherming tegen uitspoeling van grond bood.
Een vereiste is dat gras voldoende diep kan wortelen. Op enkele plaatsen bestond de bovenlaag van de kade uit puin, waaronder zich grote stukken bakstenen bevonden. Het laagje grond erop is met gras en al weggespeeld.
Bijzondere verstoringen vormen ook afrasteringspalen. Rond deze palen treden ceren en extra turbulenties op, waardoor de grond inclusief de grasmat wordt weggezogen. Hetzelfde geldt voor de poten der jukken waarop de stelling gebouwd is.
De kade te Pannerden bezit een echte kruin, hierop bevindt zich een karrespoor. Het benedenstroomse talud heeft een helling van ca. 1 : 7 en bezit een goede, hechte grasmat met weinig of geen mollegangen. Slechts één enkele afrastering bevindt zich loodrecht op de kade.
Het karrespoor vertoonde enige tekenen van uitspoeling,
evenals sommige plaatsen bij de afrasteringspalen. Na afloop van het hoogwater zijn geen beschadigingen van het talud geconstateerd.
Beide kaden bestaan uit klei.
Bestudering van literatuur o.a. (1) leert dat er onderscheid gemaakt moet morden bij vernieling van kaden en dijken tussen die welke veroorzaakt worden door vernieling van de grasmat op zich en die door het optreden van spanningswater, welke afschuiving van het talud tengevolge heeft.
-Aanwijzingen bij voortzetting der metingen.
Bij het schrijven van deze nota is, behalve het vastleggen van de verkregen informatie, er van uitgegaan dat deze metingen vervolgd worden door meer uitgebreide. De ervaringen opgedaan tijdens onderhavige metingen kunnen dan zeer wel te pas komen en als hulp dienen bij de organisatie der metingen.
Bij deze metingen was het doel de snelheden op gras te meten. Te Pennerden is een begin gemaakt met het n,eten van
snelheden, afvoer en verval op kaden i.v.rr.. de z.g.n. kade banen bij de stroombaanberekeningen. Zoals bekend komen de getabelleerde gegevens voort uit modelproeven. Metingen in het prototype geven inzicht in werkelijk optredende afvoeren en vervallen.
5.1. Te registreren en te meten gegevens.
5.1.1. Toestand grasmat.
Gelet dient te worden op:
1. Dichtheid en gelijkmatigheid grasmat ( veel pollen gras of een gelijkmatige mat ) .
2. Lengte van het gras.
J. Grondsoort, dikte en structuur van de bovenlaag.
h. Grassoorten en andere kruiden.
5« Beworteling. 6. Helling talud.
7. Beschadigingen of obstakels welke deze in kunnen leiden ( bijv. afrasteringspalen ) .
In de toestand van de grasmat komen tot uitdrukking de
bemesting, vochthoudendheid, onderhoud en gebruik ligging i.v.rr. bezonning.
5.1.2. Vï'aterpassing van dwarsprofiel(en) en lengte profiel van de kade.
Door de Meetkundige Dienst moet voordat de metingen beginnen bij de uitgezochte kade een hoogtemerk worden aangebracht.
9
-5«1«3. Registratie verval.
Het verval op de kade dient op 1 a 2 mm nauwkeurig geregistreerd te worden. Dit zou kunnen geschieden m.b.v. peilschrijvers 1 : 1 met als controle peilschalen die een zeer nauwkeurige verdeling bezitten ( nameten! ) . Deze instrumenten dienen boven- en benedenstrooms van de kade op 4- 10 n uit de teen van het talud te staan.
5«1«^. Meting van snelheden en afvoer.
Snelheden worden gemeten bovenstrooms van de kade , waar de stroomlijnen nog recht zijn, op de kruin en op het boven- en benederistroomse talud. De eerstgenoemde meetplaats kan vervallen indien men alleen in snelheden op het gras geïnteresseerd is. Wenst men ook ter ondersteuning van kade berekeningen te meten dan dient de verticaal op bovengenoemde plaats doorgemeten te worden. De verticalen kan men 1 ir. uit elkaar nemen. Cp de kruin en het onmiddellijk aanstuitende gedeelte van het boven- en benedenstroomse talud is een
afstand van +_ 0,5 m wenselijk. Bij lange taluds is er geen
bezwaar de onderlinge afstand te vergroten tot 2 a 3 £• In de verticaal meet men snelheden op 8 a 10, 20 en 30 cm boven de bodem. Voor afvoer bepaling is een
puntmeting aan te houden met punten in de verticaal om de 25 H 30 cm.
5.1.5. Foto's.
Foto's vormen een goede (geheugen) steun van het waargencmene.
Bijv.: foto's van de situatie en de grasmat voor en na de
meting en foto's van de waterspiegel ( watersprcng ) tijdens de meting.
10
-5-2. Plaats der meting.
De te observeren kaden dienen:
1. Bij niet al te hoge waterstanden te strofen.
2. Liefst geen invloed te ondervinden van scheepvaart. 3. Recht aangestroomd te werden.
k. Goed bereikbaar te zijn.
Het profiel waarin gemeten wordt moet minimaal op
20 m uit bandijk of dwarskade zijn gelegen i.v.m. het wandeffect Afrasteringen op de kade dienen verwijderd te worden, daar ze extra verstoringen geven en bovendien beschadiging van de grasmat vergemakkelijken ter voorkoming van een initieële beschadiging zage men de palen bij de grond af.
Het verdient aanbeveling bij toekomstige metingen de steil-uit te breiden met een tak boven het bovenstreomse talud en zelfs nog iets verder om de energiehoogte H te kunnen berekener. uit snelheidsmetingen in het gebied waar de stroomlijnen nog evenwijdig zijn.
5-3. Docrmeten bij duisternis.
Bij de onderhavige metingen maakte invallende duisternis het noodzakelijk dat de metingen nog tijdens het instromen werder. stopgezet. Het is van belang regelmatig de op het talud optrede snelheden te registreren, dat kan bij duisternis alleen als de meetplaats verlicht wordt. Bijstand van een meetschip met 220 V generator ( v/h radiolog ) is dan, daar de meetploeg vaak afgelegen ligt, noodzakelijk. Tevens vormt een dergelijk schip een goed onderkomen tijdens meetpauze's of slecht weer. Voor dit laatste kan ook een schaftwagen dienen.
5.k. Peilschrijver.
Voor verwisseling van het papier op de peilschrijver moet een roeiboot of jol bij de hand zijn, deze kan dcor het meetschip meegevoerd worden.
/
11
-5»5« Zwemvesten en regenkleding.
De aard der werkzaamheden maakt het noodzakelijk dat zwemvesten gebezigd worden. Voorts dient regenkleding bij de hand te zijn.
5.6. Benodigde instrumenten, gereedschappen en hulpmiddelen.
1. Ottmolen aan stang + kist + stopwatch. 2. Laboratorium molen van Gtt Cl.
3. peilschrijvers .
h. peilschalen.
5. Peilstok(ken) met nauwkeurige verdeling. 6. Kist met gereedschap, duimstok, meetband ,
reservedraad Ottmolen. 7. Foto- en blitzapparatuur.
8. Verrekijker ( aflezen peilschalen ) .
9. Lampen en kabel voor verlichting steiger.
10. Een jol, zwemvesten en regenkleding.
11. Een aggregaat voor de electrische verlichting.
-V 12
-6. Conclusies.
1. Tijdens het instromen van de waard zijn snelheden van 3 a ^ m/; op het benedenstroomse talud gedurende 8 a 10 uur opgetreden. De taluds op beide kaden waar de metingen zijn verricht hebben dit vrij goed doorstaan.
2. Tijdens het overstromen van de kade bij onvolkomen overlaat tr de grootste snelheden, op het benedenstroomse talud op juist beneden de kruin.
3. Palen en oneffenheden op het talud vormen punten waar de stroc het eerst vat krijgt op de grasmat. Zodoende leiden deze objecten de vernieling van de grasmat in.
k. Voor een volgende meting op kaden kunnen tevoren nog andere ka
verkend worden.
5. Een vergelijking van gemeten afvoer en verval op kaden met dit welke volgen uit kadeberekeningen geeft voor de laatste een grotere weerstand te zien.
Het lijkt de moeite waard om dit op enige kaden nader te onderzoeken.
De ingenieur 1e klasse,
De ingenieur,
13
-Literatuur.
1. Rapport Werkgroep Grasmat op dijken (1958).
2. Dr. ir. J.J. Jonker
De grasmat op onze dijken.
3. E.ïï. Bijker en J.J. Jonker
Schema voor proefnemingen ter bepaling van de weerstand van
grasmatten tegen overstromend water. (nov. 1956).
k. T. Edelman
Onderzoek betreffende het bezwijken der zeedijken tijdens de
stormvloed van 1 februari 1953* Nota 195^.
5. Hydraulische beschouwingen over de sluiting van de inlaagdij
bij "Levensstrijd" te Zierikzee. Rapport 1953 Wat. Lab. en
Dijkherstel Schouwen-Duiveland.
6. Verslag over de stormvloed 1953
's-Gravenhage 1961 blz. 161 - 165.
V . OOSTERBEEK J o • I i i r
^ ^ $ L ^ |
\ . 0 o « t i / f b *' V 1c''-.'--. "'t,,tf
"I ' 1 \ f". \ \ V. * * "•'• .£-•-''J V-V '^
. ' . A : „ R
V T '
I T ( T ' - rt- » . - ^ _ ^ r (f"e n ! ^ " *K^ 4 vi aJ t , v% - ^ "••f* ,/ ^
v
l i ^ % W a >^Sïr'-/ ^
T 4^ykjr
>^«&a*
H* ,..
Kade met meetopsteüinq
'iL-IB&fcii
Schaal 1:1Q000
. De irtaenieufr-G e t e k o n * Goconlr.
At
SITUATIE MEETOPSTELLING DRIEL R.W.S. Dir. Bovf.irivieren afd. Studiedienst
Nota 68.8
Bijlage 1
a: a '.-. , : .-,:-; . a "'fU K -s - ; »'•!•'.'•-., ' j . • i :» £ • •> , «\ (-3t : . i • .-••-> r.\ \ >r
-/ f
"
l
M m-i
a
U I U ) Qfyff%\
W'KHTO
K
9
>.•«r
«ÜMhélfcéK . : T ^ > 2 ^ Ë
e ingenieur
Gelekend Geconlr. A Gez.
/£
MEI
FOTO'S VAN KADEN EN METING
R.W.S. Dir. Bovenrivieren afd. Studiedienst
Nota 68.8
Bijlage 2
*ï—~**mmmm* steigerlengte 11.50 2 . 3 0 , 2.20. W 2.00 E c 1.80. E 1.60. O XI T> C
I
wol
W 0 -120 O80. E u oo o" 0.60. T> ' 5 MO-8! in verval op de kade 24 tot 16cml 1 l F
Afstand in m benedenstrooms beloop 10 19 jan. 1968Waterdiepte boven kruin ± 0,30m Snelheidsmeting tijdens overgangs-fase van volkomen naar onvolkomen overlaat. 0.20. 0.OOJ 14 D E 3 10 15 16 Hoogteschaal 1:50 1:20 Lengteschaal 1:50 De ingenieur r-Gafakend Geconlr. / Ö a i
WW
DWARSPROFIEL EN SNELHEDEN OP DE KADE TE DRIELR.W.S. Dir. Bovenrivieren afd. Studiedienst
Nota 6&8 Bijlage 4
LENGTEPROFIEL KADE 12.00
I
I
E ItOO. X «DO 0 1 / i \ 2 3 —_ — • 4 5 6 Afstand in m 7 8 9 10 -—-11 12 - K ,-KD U Ia.
OSOm STEIGER § 31 -o c n fD DWARSPROFIEL A-A steigerlengte A _ 5 L _ C _ D _ ^ . 3 _ _ * _ 6 6 7 8 9 10 11 12 13 U 16 « - t ^ I 1 ~ l I •* -t -•—H 1 i-110O < z =• 1QO0-o c — aoo 6) aoo tauin ^«1087 7 / T ' T 10 Afstand in mAfstand verticaal tot voorkant molen = 38 cm Afstand voorkant molen tot achterkant molen = 8,5 cm Hoogte kleine molen (voet6tuk tot ae v/d molen = 8 cm
11 grote molen ( ,, ,, ,, ,, ,, ) = 10 cm A = kruin ( 70 cm vanaf voorkant steiger ( bovejstrooms ) B = 30 cm vanaf voorkant steiger ( ,, ) C = tegen voorkant steiger ( ,, ) D = tegen achterkant steiger ( benedenstrooms )
E = 25 cm vanaf achterkant steiger ( ,, ) De afstanden tussen de punten 3 en k; k en 5; enz. = 50 cm 'Ka grote molen type Arkansas 10519, eigendom van Studiedienst ,Ho. kleine molen (laboratoriummolen) 10616, eigendom van
wat. lab. "de Voorst".
grote molen
w.n. punten A.B.C.D.E «n I . I . H t z'jn gemeten met grote molen.
Hoogteschaal 1:50 Lengteschaal 1:50 1:100
De ingenieur
OVERZICHT MEETOPSTELLING DRIEL
R.W.S. Dir. Bovenrivieren afd. Studiedienst
Nota 688 Bijlage 3a