• Nie Znaleziono Wyników

Plaatsingsbeleid door sociale verhuurders in Frankrijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Plaatsingsbeleid door sociale verhuurders in Frankrijk"

Copied!
80
0
0

Pełen tekst

(1)

38

w

Cl

Z

::J

~ U)

a:

:::>

::J

~ U)~

W

Q)

CO

0

W

N ~

I

Q)

U"O

U) C - 0

Z

+-'

I~

U

co

W

E

~ 0)

a:

C

o

·e

o

0

>~

~ C

::J

Q)

:::>

~ ~ Q) - Q) ~.c. U) Q)

z.c

_"0 U)

co

~ ~

W

~

o

0

N

0

0:>

W

Q)

Cl

+-'

Z

~

OU)

WERKDOCUMENT

PLAATSINGSBELEID

DOOR SOCIALE

VERHUURDERS

IN FRANKRIJK

Jenny Vermeeren

m.m.v.

Sandra Adrianow

91-08

:;:::::::::::;:::::::::::::::::::::::::::::;:::::::::::::;::::::::::::::::::::::::

·0··

·

···0·

0.

··· ···

.0.

·

.

· .

.

.

·

.

· ..

.

·

.

·

..

.

·

·

..

:::::

:::::::::::0

0 0 0 0 0 0 ' : : : •• • •• • • • • • • • •• • • ,0. o

·

• • • • • • • •

.

.

.

.

.

.

.

.

. ·

.

D

::O..

ot::

]":

:

:U::::t:j:·:

:0::·:.:\

·

·

..

·

.

(2)
(3)

PLAATSINGSBELEID DOOR SOCIALE

VERHUURDERSINF~K

(4)

WERKDOCUMENT

Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB)

Technische Universiteit Delft

Thijsseweg 11, 2629JADelft,Tel. 015-783005

(5)

PLAATSINGSBELEID DOOR SOCIALE

VERHUURDERSINF~K

Jenny Venneeren

m.m.v.Sandra Adrianow

(6)

De werkdocumenten van het OTB worden uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers Stevinweg1 2628 CN Delft telefoon: 015-783254 In opdracht van: OTB Thijsseweg11 2629 JA Delft ISBN 9D-6275-677-8jCIP ISSN 0923-9871 NUGI: 655 Copyright 1991 byJ.Vermeeren

Overname van (gedeelten van) dit werkdocument is toegestaan, mits de bron

(7)

INHOUD

1 INLEIDING 1 1.1 Achtergrond . . . 1 1.2 Probleemstelling. . . ... . . ... . . 1 1.3 Werkwijze 2 1.4 Leeswijzer. . . ... ... . . . ... . . . .. 3 2 ACHTERGRONDSCHETS 5 2.1 Inleiding. . . .... . . ... . . . ... . . 5

2.2 Het ontstaan van problemen in de naoorlogse wijken in Frankrijk 6 3. ON1WIKKELINGEN IN DE REGELGEVING. . . .... . ... .. .. . .. 11

3.1 De periode tot midden jaren zeventig: het tijdperk van de gereguleerde toewijzing 11 3.2 Midden jaren zeventig:omwenteling in het toewijzingsbeleid 14 3.3 De liberalisatie van de regelgeving . . . .. 17

4 TOEWIJZING IN DE FRANSE PRAKTIJK . . . ... . . 23

4.1 Inleiding. . . .... .. ... . . ... . . ... . .. .. . . 23

4.2. Plaatslngsbeleid op komplexnivo . . . ... ... . . 25

4.2.1 Aanleiding. . . ... . . 25

4.2.2 Doelstellingen plaatsingsbeleid 26 4.2.3 Werkwijze bij plaatsing op komplexnivo 27 4.2.4 Uitplaatsing. . . .. . . ... . . 34

4.2.5 Belemmeringen .. . . ... . . . ... . . . 36

(8)

43 Toewijzing op gemeentelijk nivo . . . ... .. 37

43.1 Aanleiding 37

43.2 Het charte du logement 39

4.3.3 Doelstellingen per buurt 40

4.3.4 Beleidsintrumenten . . . .. . .. . . 40 4.3.5 Resultaten. . . ... . . ... ... . . .. . 42 4.4 Moeilijk plaatsbare huishoudens . . . . ... . . . ... . . . .. 42

4.4.1 Het PACT 43

4.4.2 Werkwijze bij huisvesting van moeilijk

plaatsbare huishoudens 44

4.4.3 Resultaten. ... . . 49

5. OVERIGE MAATREGELEN 51

5.1 Overige sociaal beheermaatregelen . ... . . .. 51 5.2 Het DSQ-programma .. . . ... . . . ... . 53

6. SAMENVATIING, KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN 57

6.1 Inleiding. . . ... . . ... . . .. 57

6.2 Samenvatting en konklusies 57

6.3 Aanbevelingen naar de Nederlandse situatie . . . 62

BIJLAGE 1

DE VERSCHILLENDE RESERVEERDERS VAN WONINGEN

IN FRANKRIJK 65

(9)

1

INLEIDING

1.1 Achtergrond

Het kabinet Lubbers I heeft in 1985 het beleidsplan 'Samenleving en Criminali-teit' vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de sterke toename in de kleine kriminaliteit, die vanaf het begin van de jaren tachtig waarneembaar was. In navolging van het beleidsplan werd, eveneens in 1985, de 'Stuurgroep Bestuurlij-ke Preventie van Criminaliteit' (SBPC) in het leven geroepen. De SBPC kreeg als taak het opzetten van proefprojekten, gericht op de preventie van kleine kriminaliteit. Tevens worden in opdracht van de stuurgroep enkele onderzoeks-projekten verricht.

Een aantal van deze proefprojekten is gericht op de samenhang die er bestaat tussen de gebouwde omgeving en de ruimtelijke inrichting enerzijds en het voorkomen van kriminaliteitsproblemen anderzijds. Deze samenhang staat centraal in het onderzoeksprojekt 'Kleine criminaliteit en naoorlogse etagebouw', een van de onderzoeksprojekten waarvoor door de Stuurgroep opdracht is verleend en dat wordt uitgevoerd door het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) van de Technische Universiteit Delft. In het kader van dit onderzoek wordt een aantal case-studies verricht en worden in thematische onderzoeken het toewijzingsbeleid en het funktioneren van huismeesters nader belicht. Het onderzoek waarover in dit rapport verslag wordt uitgebracht, maakt onderdeel uit van het thema-onderzoek 'toewijzingsbeleid'

1.2 Probleemstelling

Voor het onderzoeksprojekt 'Kleine criminaliteit en naoorlogse etagebouw', dat door het OTB wordt uitgevoerd is een centrale probleemstelling geformuleerd: 'Welke faktoren zijn vanuit het beheer van de woning en woningvoorraad in met name de volkshuisvestingssektor manipuleerbaar, zodat de kleine kriminaliteit afneemt c.q. voorkomen kan worden?' (Bentvelsen en Van der Zon, 1987). Het toewijzingsbeleid voor sociale verhuurders, werkzaam binnen de volks-huisvesting, is een van de mogelijkheden om (in)direkt invloed uit te oefenen op het voorkomen en tegengaan van de kleine kriminaliteit. Aan dit thema is een

(10)

apart onderzoek gewijd. Uitgangspunt bij dit onderzoek is dat met behulp van het toewijzingsbeleid de bevolkingssamenstelling van een buurt of een komplex zodanig beïnvloed kan worden, dat de leefbaarheid in een buurt of komplex bevorderd en de betrokkenheid van bewoners vergroot kan worden. Uitgegaan wordt van de gedachte dat problemen die in buurten en komplexen spelen en die zich onder andere uiten in kleine kriminaliteit, verloedering en sociale konflikten, deels veroorzaakt worden door het woongedrag van een deel van de bewoners. Dit woongedrag kenmerkt zich door een geringe verantwoordelijkheid en betrokkenheid van (een deel van de) bewoners met hun direkte woonomge-ving. Met behulp van een selektief toewijzingsbeleid (ofwel plaatsingsbeleid) wordt geprobeerd de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid te beïnvloeden. Een grotere verantwoordelijkheid zal een positief effekt hebben op het tegen-gaan van de verloedering en ten gevolge van het plaatsingsbeleid zal de mutatie-graad afnemen, waardoor de betrokkenheid en de sociale kontrole toenemen, hetgeen op zichzelf een positieve invloed zal uitoefenen op het verminderen van de kleine kriminaliteit en verloedering (Adrianow, 1991).

De probleemstelling voor dit thema-onderzoek 'toewijzingsbeleid' is te omschrij-ven als: 'Wat zijn de mogelijkheden om via formeel en informeel toewij-zingsbeleid (ook wel plaatsingsbeleid genoemd) de kleine kriminaliteit en de verloedering tegen te gaan?' (Adrianow, 1991). Onder formeel en informeel plaatsingsbeleid wordt verstaan: het hanteren van formeel en informeel vastge-stelde kriteria bij de inplaatsing respektievelijk uitplaatsing van (toekomstige) bewoners. Deze kriteria zijn enerzijds gebaseerd op gangbare, formele woon-ruimteverdelingskriteria, anderzijds worden er 'extra' kriteria gehanteerd. Deze extra kriteria worden gehanteerd met het doel een stabiel woonmilieu te realiseren en de betrokkenheid van de bewoner bij de woning en woonomgeving te bevorderen (Adrianow, 1991).

Naast een uitvoerige analyse van de Nederlandse situatie omvat het thema-onderzoek 'toewijzing' ook een studie naar de buitenlandse ervaringen met in-en uitplaatsingsbeleid. Met name Frankrijk is in dit kader interessant. Vanaf het begin van de jaren tachtig wordt in Frankrijk ervaring opgedaan met plaatsings-beleid. Deze ervaringen, alsmede een beschrijving van de achtergrondsituatie waarbinnen het plaatsingbeleid plaatsvindt, komen in dit rapport aan de orde.

1.3 Werkwijze

De centrale vraag bij de studie naar de Franse ervaringen met betrekking tot plaatsingsbeleid was in hoeverre deze een bijdrage konden leveren in de konkretisering van het plaatsingsbeleid in Nederland. Centraal in deze rap-portage staat de beschrijving van het plaatsingsbeleid zoals dat in Frankrijk in de praktijk plaatsvindt. Met nadruk dient gezegd te worden dat het Franse woon-ruimteverdelingssysteem niet uitputtend geanalyseerd wordt. Met name die aspekten, die leerzaam zijn voor de Nederlandse situatie, worden eruit gelicht.

(11)

Bij de beschrijving van de Franse praktijk van woningtoewijzing wordt antwoord gegeven op de volgende vragen:

- welke kriteria worden door sociale woningbeheerders gehanteerd bij en welke organisatie is nodig voor het voeren van een plaatsingsbeleid en wat gebeurt er met kandidaten die geweigerd worden?

- welke (juridische) belemmeringen doen zich in de praktijk voor?

- wat zijn de effekten van in- en uitplaatsing in het algemeen en op problemen als kriminaliteit en verloederingin het bijzonder?

Ervaringen met een selektief toewijzingsbeleid hebben voor het merendeel betrekking op het plaatsingsbeleid op komplex/buurtniveau, Tijdens een studie-reis naar Frankrijk, die plaatsgevonden heeft in het voorjaar van 1990, zijn vertegenwoordigers van vijf sociale woningbeheerders geïnterviewd. De keuze van deze vijf korporaties is gebaseerd op een advies van een staffunktionaris van de Mission Sociale (afdeling sociale zaken) van de UNFOHLM, de Franse landelijke koepel van sociale woningbeheerders. Ook kent de Franse praktijk experimenten gericht op het huisvesten van moeilijk plaatsbaren: huishoudens, die door de sociale woningbeheerders worden geweigerd.Experimenten die zich hierop richten, komen echter veel minder vaak voor dan plaatsing op komplexni-veau. Hetzelfde geldt voor experimenten gericht op het scheppen van een al-gemeen kader voor het plaatsingbeleid op al-gemeentelijk niveau. Over de doelstel-lingen, inhoud en effekten van deze twee kategorieën experimenten zijn tijdens de genoemde studiereis ook gesprekken gevoerd.

De verschillende experimenten in Frankrijk kunnen niet los gezien worden van de algehele achtergrondsituatie van de sociale woningbouw in Frankrijk en andere maatregelen die getroffen worden om problemen in buurten en wijken tegen te gaan. Voor deze aspekten is een aanvullende literatuurstudie verricht.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt gestart met een beschrijving van de achtergrondsituatie van de Franse sociale woningbouw. Samen met hoofdstuk 3, waarin de ontwikkelin-gen in de regelgeving met betrekking tot de woningtoewijzing aan de orde komen, schetst hoofdstuk 2 het algemeen kader waarbinnen de Franse ervaring met plaatsingbeleid gezien moeten worden. In hoofdstuk 4 worden de ervaringen met plaatsing in de Franse praktijk besproken. In paragraaf 4.2. wordt ingegaan op de plaatsing op komplex/buurtniveau. In paragraaf 4.3. staat de invulling die in de gemeente Mantes-la-Jolie wordt gegeven aan een huisvestingsbeleid centraal. Dit huisvestingsbeleid schept een gemeentelijk kader waarbinnen voor de verschillende buurten/komplexen een plaatsingsbeleid gevoerd kan worden. En in paragraaf 4.4. komt de invulling, zoals door het PACf in Duinkerken wordt gegeven aan het beleid gericht op de plaatsing van moeilijk plaatsbare huishoudens aan de orde. In hoofdstuk 5 worden andere (sociaal-beheer)maat-regelen bespreken die worden getroffen om problemen in de buurten en wijken waar het plaatsingsbeleid wordt gehanteerd, tegen te gaan. Hoofdstuk 6 tenslotte

(12)

bevat naast de samenvatting, de konklusies en de aanbevelingen voor de Nederlandse praktijk.

(13)

2

ACIITERGRONDSCHETS

2.1 Inleiding

In verhouding is het aandeel van de sociale huursektor in Frankrijk in de totale woningvoorraad veel kleiner dan in Nederland. Terwijl in Nederland 43% (peildatum 1988) van de woningvoorraad behoort tot de sociale huursektor, bedraagt dit percentage in Frankrijk 24% (peildatum 1984).1 Tot de sociale huursektor behoren de Habitations à Loyer Moderé (HLM), 'woningen tegen gematigde huur', en de Habitations à Bon Marché (HBM), 'goedkope wonin-gen', de voorloper van de HLM. De HLM-woningen worden beheerd door de zogenaamde HLM-instellingen. Momenteel bestaan er ruim 1200 HLM-instellin-gen die ruim 2,25 miljoen huurwoninHLM-instellin-gen beheren en meer dan één miljoen sociale koopwoningen hebben gebouwd. De HLM-instellingen kunen onderschei-den woronderschei-den in publiekrechtelijke en privaatrechtelijke organisaties. Tot de publiekrechtelijke organisaties behoren de "Offices Publies d'Aménagement et de Construction'' (OPAC) en de "Offices Publies d'HLM" (OPHLM). De OPAC's hebben wat meer mogelijkheden om ook als projektontwikkelaar op te treden; de invloed van de (lokale) politiek is vooral in de tweede kategorie zeer groot. De privaatrechtelijke organisaties zijn de zogenaamde "Sociétés Anonyme d'HLM" (SAHLM). In tegenstelling tot de publiekrechtelijke organisaties, die beschouwd kunnen worden als non-profitorganisaties, is het deze SAHLM's toegestaan een gelimiteerde winst te behalen.De organisatie van de SAHLM is sterk gekoppeld aan de vakbonden en deze organisaties kunnen als eerste van de zogenaamde 1%-financieringsregel profiteren (zie verder). Het merendeel van de HLM-woningen wordt beheerd door de publiekrechtelijke HLM-instellingen. Het overgrote deel van de HLM-woningen is gebouwd na de·Tweede Wereld

-oorlog. Tussen de 65% en 70% van de HLM-woningen is gelegen in de zoge-naamde grands ensembles, de grootschalige uitbreidingswijken die in de periode van 1955 tot begin jaren zeventig gebouwd zijn. De problemen, die zich voor-doen binnen de sociale huursektor, koncentreren zich in deze grands ensembles.

1. Voor een uitgebreide beschrijving van het Franse volkshuisvestingssysteem wordt verwezen naar: Vergelijkende studie naar volksbuisvestingssytemen in Europa; algemeen beleidskader

(14)

De ervaringen die in Frankrijk zijn opgedaan met het plaatsingsbeleid hebben over het algemeen betrekking op deze grands ensembles. In dit hoofdstuk komt de ontstaansgeschiedenis van de grands ensembles aan de orde en worden de ontwikkelingen geschetst die ertoe geleid hebben dat zich in een aantal van deze wijken problemen zijn gaan voordoen.

2.2 Het onstaan van problemen in de naoorlogse wijken in Frankrijk

Een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van problemen in tal van naoorlogse wijken in Frankrijk is gelegen in het Franse volkshuisvestingsbeleid. In 1945 was de woningbehoefte enorm. Van de woningvoorraad uit 1939 was 20% van de woningen zwaar beschadigd of zelfs verwoest (in totaal ca 20 miljoen woningen). Daarnaast was ook de overige 80% van de woningvoorraad grotendeels in een slechte konditie. Het woningtekort werd nog vergroot door de aanzwellende stroom immigranten uit Zuid-Europa en Afrika en door de geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog. Toch komt de woningproduktie zeer langzaam op gang, enerzijds omdat voorrang wordt gegeven aan de wederopbouw van de stadscen-tra, veelal ten behoeve van woningbouw voor hogere inkomens, kantoren en bedrijven. Anderzijds is het bestaande instrumentarium ontoereikend om snel en adekwaat te kunnen bouwen.

Midden jaren vijftig wordt de nood steeds hoger. In 1958 wordt de Zone à Urbaniser par Priorité (ZUP) geïntroduceerd, een zware en weinig soepele procedure, waarbij gebieden werden aangewezen waarin een voorkeursrecht tot 'verstedelijking' heerste en die door (semi-) openbare of partikuliere instellingen konden worden ingericht en beheerd. Intussen waren ook de mogelijkheden voor het aantrekken van financiering voor de bouw van HLM-woningen bevorderd door de introduktie van de 1%-financieringsregel in 1953. Sinds dat jaar waren bedrijven met tien of meer medewerkers verplicht om een bedrag van 1% van de totale salariskosten aan woningproduktie te besteden (thans 0,72%). In ruil hiervoor konden zij een deel van hun werknemers voordragen voor de beschik-bare huur- en koopwoningen.

Door de introduktie van de ZUP en door de opkomst van nieuwe niet-traditio-nele produktiemethoden, waarmee men dacht goedkoper te kunnen bouwen, werd de weg vrij gemaakt voor de bouw van grootschalige uitbreidingswijken, veelal op relatief grote afstand van de oude stadscentra gelegen. In deze uitbreidingsgebieden, de grands ensembles, lag de nadruk op de funktie wonen. Voorzieningen als winkels, scholen en ruimtes voor sociaal-medische aktiviteiten kwamen er nauwelijks van de grond. Evenmin werd aandacht besteed aan de inrichting van het buitengebied.

De woningvoorraad in de grands ensembles behoort hoofdzakelijk tot de sektor van de sociale woningbouw. In de jaren zestig vond onder druk van bezuinigin-gen een belangrijke verandering in het systeem van de sociale woningbouw plaats: het principe van een min of meer uniforme kwaliteitsstandaard voor de

(15)

nieuwbouwproduktie werd verlaten en vervangen door een gedifferentieerd systeem, waarbij voor verschillende sociale groepen verschillende kwaliteitsstan-daards werden ontwikkeld, die verbonden werden met verschillende niveaus in kosten en ingrepen. Met een dergelijk gedifferentieerd aanbod (gedifferentieerd in huur en kwaliteit) kon telkens in verhouding met het gezinsinkomen een zo hoog mogelijke huur worden gevraagd, waardoor het algemene huurniveau van de sociale woningbouw kon worden opgetrokken als gevolg van stijgende bouw-en grondprijzbouw-en bouw-en van de verslechtering van lbouw-eningsvoorwaardbouw-en. In 1968 warbouw-en er maar liefst 5 verschillende kategorieën woningen in de sociale sfeer.

In de eerste jaren na de bouw hadden de grands ensembles grote aantrekkings-kracht op de midden-inkomensgroepen. Het woon- en bouwtechnisch komfort van de woningen was in vergelijking met de bestaande woningvoorraad redelijk hoog.

Door het hoge vraagoverschot hadden de woningbouwverenigingen de mogelijk-heid om hun huurders te selekteren, waarbij de financiële draagkracht en de moraliteit van de huishoudens noodzakelijke voorwaarden waren om voor een woning in aanmerking te komen. De sterke ekonomische vooruitgang bracht in de jaren zestig een konstante welvaartstoename voor een groot deel van de Franse bevolking met zich. Verhuisbewegingen binnen de woningvoorraad namen sterk toe. Zowel door de ekonomische expansie als door de forse toename van het aantal woningen - in het begin van de jaren zestig is de woningproduktie pas echt goed op gang gekomen - konden de verschillende sociale klassen zich gaan hergroeperen binnen de woningvoorraad. De aspiratie voor een eigen en/of laagbouwwoning werd kenmerkend voor de midden-inko-mensgroepen en de bovenlaag van de arbeidersbevolking. Deze aspiratie werd extra gestimuleerd door de officiële afwijzing van de grands ensembles. Tegelij-kertijd vond in de centra van de steden onder de noemer 'Renovation Urbaine' grootschalige sloop plaats, waardoor een behoefte ontstond voor de huisvesting van minder kansrijke groepen die daar tot dan toe in woningen van overwegend slechte kwaliteit woonden. Degenen die niet over voldoende inkomsten konden beschikken, kwamen terecht in de (delen van) wijken waar woningen volgens een aangepast programma (lagere kosten, lagere kwaliteit en lagere huren) gebouwd werden.

Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat zich in de periode 1969 tot 1975 in de grands ensembles massaal minder kansrijke groepen hebben gevestigd.Vanaf 1977 werd dit proces versterkt door de veranderingen die doorgevoerd werden in de financiering van de sociale woningbouw in Frankrijk. Van objektsubsidiëring werd overgestapt op subjektsubsidiëring. Een nieuwe vorm van subjektsubsidie werd geïntroduceerd: de Aide Personalisée au Logement (APL). Op deze APL konden zowel kopers als huurders aanspraak maken. Door de APL was het voor huishoudens met een relatief laag maar stabiel inkomen mogelijk om een eengezinshuis te betrekken en werd de vestiging van de lagere-inkomensgroepen in de grands ensembles nog eens extra bevorderd.

(16)

In de grands ensembles deden zich midden jaren zeventig de eerste problemen voor. Om een verdere koncentratie van lagere-inkomensgroepen te voorkomen, werd er door de woningkorporaties voor gekozen om de vrijkomende woningen niet verder te verhuren. Hierdoor ontstond de situatie waarbij naast overbe-woonde woningen (grote huishoudens van buitenlandse afkomst) ook leegstand voorkwam in de grands ensembles. Naast de huurderving die deze leegstand met zich bracht, nam ook de huurderving door huurachterstand enorm toe: tussen 1973 en 1978 nam de huurachterstand van langer dan een jaar toe met 37%. Hierdoor werd het onderhoudsbudget lager, terwijl er onder meer door toene-mend vandalisme juist meer onderhoud moest worden verricht. Ook de slechte bouwtechnische aanvangskwaliteit wreekte zich. In 1977 waren naar schatting 1,2 miljoen woningen in de sociale sektor (ongeveer 35% van het totale HLM-bestand) toe aan verbetering. Het merendeel van deze woningeri lag in een van de grands ensembles gebouwd in de jaren vijftig en zestig. De slechte bouw-kundige staat en de sociale problemen noodzaakten de Franse regering een omvangrijk verbeteringsprogramma op te stellen. Een interdepartementale werk-groep, genoemd naar de naam van het programma Habitat et Vie Sociale werd in 1977 in het leven geroepen. De naam van dit programma, te vertalen als 'Woon- en leefklimaat', duidt al aan dat het niet alleen om de verbetering van de woningvoorraad ging. Er werd ook geprobeerd om kollektieve voorzieningen op te zetten, om de openbare ruimte in te richten en om de bewoners bij het gebeuren in de wijk te betrekken. In 1981 zijn 42 HVS-operaties van start gegaan. Het HVS-programma richtte zich op een herwaardering van het produkt in de hoop midden-inkomensgroepen aan te trekken of te behouden. De afwezigheid van deze midden-inkomensgroepen was het teken van het verval van de wijken, haar aanwezigheid het teken van de verbetering. Het HVS-program-ma wordt gekenmerkt door HVS-program-marketing-achtige HVS-program-maatregelen, gericht op een verbetering van het produkt. De voortgang van het HVS-programma was echter niet bevredigend. Dit was het gevolg van zware administratieve procedures, een gebrek aan financiering en de zwakke positie van de plaatselijke autoriteiten. De problemen in een groot deel van de grands ensembles namen toe onder invloed van de ekonomische recessie begin jaren tachtig. De ekonomische krisis doorbrak de verhuisbewegingen van de grands ensembles naar de cités pavillion-naires (laagbouwwijken). Degenen die de wens hadden uit de grands ensembles te vertrekken, hadden niet meer de mogelijkheden en degenen die zich in de grands ensembles vestigden, Fransen of buitenlanders, bevonden zich in een sociaal-zwakkere positie dan hun voorgangers. De Franse bevolking die al langere tijd in de grands ensembles woonde, zag in de aanwezigheid van de bevolking van buitenlands afkomst haar maatschappelijke mislukking, wat de nodige samenwoningsproblemen met zich bracht. De gevolgen van de ekonomi-sehe krisis zijn ook zichtbaar in het hoge werkloosheidspercentage in de grands ensembles. De werkloosheid onder de bewoners is groot; van de totale aktieve beroepsbevolking in deze wijken heeft 30% geen werk, waarbij de jongeren tot 25 jaar het meest getroffen werden. Binnen deze groep bedraagt de werkloos-heid zo'n 50%. Daarnaast geldt dat de scholingsgraad erg laag is. Begin jaren 80

(17)

beroepskwalifikatie. Het percentage migranten, met verschillende kulturen die nog wel eens willen botsen, in de grands ensembles is hoog.

Met name de Mouvement HLM (het overkoepelend orgaan van alle instellingen in de HLM-sektor) maakte zich grote zorgen om de toenemende verpaupering van haar woningbezit. In de herfst van het jaar 1981 nam de Mouvement HLM het initiatief tot de 'Assisses nationales SUfl'avenir des quartiers d'habitat social' (nationale zittingen over de toekomst van de sociale woonwijken). De in dat jaar gekozen socialistische regering nam dit op als een van de vijf nationale program-ma's voor het 'plan au titre de la vie quotidienne' ('projekt in het kader van het dagelijkse leven'). Niet in de laatste plaats was de regering daartoe aangezet door de rellen en botsingen tussen bewoners en politie in een van de grands ensembles, waar bewoners elkaar ondersteunden tegen bedreigingen van de kant van politie. In 1982/ 1983 ging een nationaal programma gericht op de verbete-ring van de grands ensembles van start: 'Développement Social des Quartiers' (sociale wijkvernieuwing, afgekort met DSQ), in 22 proefgebieden van start. Expliciet uitgangspunt bij de DSQ-aanpak is dat verbetering van de wijk dient te geschieden van,voor en door de zittende bewoners. De hoop op terugkomst van de midden-inkomensgroepen in de grands ensembles wordt hiermee definitief verlaten. (Voor een verdergaande omschrijving van het DSQ-programma wordt verwezen naar paragraaf 5.2.).

Het DSQ-programma is van toepassing op wijken en buurten waarin zich in extreme mate problemen voordoen. Vanaf het begin van de jaren tachtig zijn ook voor minder extreme situaties van overheidswege projekten, gericht op het verbeteren van de leefomstandigheden van bewoners in hun buurt, ontwikkeld. Hiertoe behoren het zogenaamde projet de quartier, de operatie Gestion Expérimentale (GEX), het contrat-famille, etc. Een van de maatregelen die in het kader van dergelijke programma's wordt toegepast is het voeren van een selektief toewijzingsbeleid.

(18)
(19)

3

,

ON'lWIKKELINGEN IN DE REGELGEVING

De ontwikkelingen in de regelgeving met betrekking tot de toewijzing van sociale huurwoningen in Frankrijk hangen nauw samen met de dagelijkse praktijk van woningtoewijzing door de woningkorporaties. De spanning op de woningmarkt vormt een van de bepalende faktoren voor het toewijzingsbeleid dat door de sociale woningbeheerders in Frankrijk gevoerd wordt.

Binnen de regelgeving en de toepassing hiervan zijn een drietal fasen te onder-scheiden die in dit hoofdstuk besproken worden.

3.1 De periode tot midden jaren zeventig: het tijdperk van de gereguleerde toewijzing

Lange tijd is er in Frankrijk nauwelijks sprake geweest van een doordacht toewijzingsbeleid. De toewijzing was sterk gereguleerd. Wettelijk was vastgelegd dat binnen de HLM-sektor huisvesting moest worden geboden aan de zogenaam-de 'slecht behuiszogenaam-den'. De toewijzingskriteria waren op nationaal niveau gezogenaam-defi- gedefi-nieerd. Faktoren als het inkomen en de huishoudenssamenstelling van de woningzoekende, de ouderdom, grootte en bouwtechnische staat van de vorige woning bepaalden wie er recht had op een woning in de sociale sektor. De sociale woningbeheerders hadden in de jaren vijftig volop mogelijkheden om hun huurders te selekteren. In de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog was een groot gedeelte van de Franse bevolking, vanwege het grote kwalitatieve en kwantitatieve woningtekort slecht behuisd. De HLM-woningen vormden voor veel bevolkingsgroepen een sterke vooruitgang in de woonsituatie. In de praktijk werd aan de officiële toewijzingskriteria stilzwijgend nog een aantal toegevoegd. Ook voldoende financiële draagkracht en de juiste moraliteit van een huishou-den waren noodzakelijke voorwaarhuishou-den om voor een woning in aanmerking te komen. In deze periode vestigden met name veel midden- en hogere-in-komensgroepen zich in de HLM-woningen.

(20)

In 1954 werd een voorzichtige poging gedaan om de tendens om te buigen, die bij de woninbouwverenigingen bestond om aan de meest welgestelde groepen onder de 'slecht behuisden' bij de toewijzing voorrang te verlenen, om te buigen.

In het decreet no 54-346 (d.d. 27 maart 1954) dat de eerste juridische grondslag

vormt voor de toewijzing van HLM-woningen, werd de bewegingsruimte van de woningkorporaties beknot. Dit decreet voorzag gemeenten met meer dan 10.000 inwoners in de verplichting om een puntensysteem voor woningzoekenden in te stellen. Aan alle woningzoekenden dienden punten te worden toegekend volgens vergaand gespecificeerde voorschriften. Bij deze puntentoekenning werd reke-ning gehouden met de huidige huisvestingssituatie en de huishoudenssamenstel-ling van de woningzoekenden. Op grond van de puntentoekenning dienden de meest urgente huishoudens te worden aangewezen. Woningbouwverenigingen

werden verplicht om hun urgenten volgens de voorschriften te ordenen en

wachtlijsten van woningzoekenden samen te stellen. Alleen in enkele gevallen mocht afgeweken worden van deze regelgeving, namelijk wanneer de woningzoe-kende 'onbekwaam leek te zijn om op vreedzame wijze en als een goed huisva-der de woning te bewonen of inkapabel om de huur en bijkomende kosten te voldoen' (decreet no 54-346).

Om de rechten van de woningzoekenden veilig te stellen, werden de korporaties verplicht gesteld de urgentielijsten openbaar te maken en deze permanent ter inzage te leggen. Daarnaast voorzag de regelgeving in de mogelijkheid dat door de prefekt (de vertegenwoordiger van de Staat op gemeentelijk niveau) een kommissie ter kontrole op de toewijzing van woningen in het leven kon worden geroepen. Zo'n kommissie had een vergaande macht ten aanzien van de kontrole op de toepassing van de toewijzingskriteria en was in het bijzonder belast met de

.kontrole op de openbaarheid van de feitelijke toewijzing van woningen en het

bestuderen van de bezwaren die bij haar aanhangig werden gemaakt.

Naast aanpassing van de regelgeving, werd ook met andere maatregelen getracht de HLM-woningen toegankelijk te maken voor de doelgroep waarvoor zij bedoeld was. Om te voorkomen dat hogere-inkomensgroepen zich (blijvend) in deze woningen zouden vestigen, werden in het decreet van 1958 (no 58-1470) de tijdsbestekken bepaald waarbinnen de huishoudens met een inkomen boven de maximumgrens in hun HLM-woning mochten blijven wonen alsmede de hoogte van een extra toeslag boven op de huur die zij gedurende deze periode moesten

betalen. In de praktijk werd deze wettelijke verplichting door de

woningkorpo-raties echter zoveel mogelijk ontdoken, wat uiteindelijk in 1986 de reden was om deze verplichting maar af te schaffen. De strijd tegen de scheefheid is in Frankrijk allesbehalve suksesvol verlopen ...

In de jaren zestig werd de bewegingsvrijheid van de korporaties bij de

woning-toewijzing nog verder beknot. Deze beperking van de bewegingsvrijheid van korporaties hangt nauw samen met de wijze van financiering van woningen uit de HLM-sektor. Bij de financiering van hun woningen konden HLM-instellingen enerzijds aanspraak maken op subsidies en leningen van het Rijk en de

(21)

gemeen-te, anderzijds konden zij ook leningen afsluiten bij grotere bedrijven met vestigingen in de desbetreffende gemeente. Tegenover het verstrekken van leningen stond de verplichting om een percentage van de woningen, die met deze gelden gefinancierd werden, te reserveren voor werknemers van respektie-velijk de overheid en de desbetreffende bedrijven.1 Gezien de hoge produktie nam in de jaren het aantal gereserveerde woningen fors toe. In een tweetal decreten werd vastgelegd dat deze gereserveerde woningen bestemd dienden te worden voor de 'slecht-behuisden'. In eerste instantie werd dit juridisch vastge-legd voor de regio Parijs (decreet no 68-81) en vervolgens voor agglomeraties met meer dan 100.000 inwoners (decreet no 71-64). Het vastleggen van deze bepaling in deze twee decreten kwam zeer expliciet voort uit de wens van de Staat om woningkorporaties te dwingen tot het huisvesten van de 'kansarme' huishoudens.

Uit de aanpassingen in de wetgeving blijkt dat tot dit moment nog steeds niet in voldoende mate binnen de HLM-sektor huisvesting wordt geboden aan groepen, waarvoor deze sektor bedoeld is. Uit een circulaire in 1971, uitgebracht door het Ministerie de l'Equipement et du Logement, blijkt de onvrede van de nationale overheid met deze situatie. In deze circulaire, gericht aan de kontrolerende instanties (prefektuur), is een aantal richtlijnen opgenomen, die nadrukkelijk ingaan op het verbeteren van de huisvestingsmogelijkheden van de kansarme huishoudens, de bevolkingsgroepen die in zeer geringe mate een woning toege-wezen kregen in de HLM-sektor. Uit de inhoud van de richtlijnen van deze circulaire kan worden afgeleid dat de voorheen afgekondigde decreten in de praktijk niet al te sterk nageleefd werden. De verplichting om objektieve urgentiepunten ten aanzien van de woonsituatie van kansarme huishoudens én de onderlinge afweging van deze punten (overbewoning, bouwtechnische gebreken, woontechnische gebreken, uitplaatsing ten gevolge van sloop e.d.) vast te leggen, komt ook in deze circulaire weer aan de orde. Daarnaast diende er op het niveau van de gemeente één centraal registratiepunt te komen om te voorkomen dat de vraag naar huisvesting van met name deze groepen systema-tisch werd geweerd. Daarnaast diende de omvang van de kontingenten met betrekking tot de reservering van woningen door overheid en bedrijven vastge-legd te worden, alsmede de toe te passen sankties voor het geval dat de sociale woningbeheerders zouden blijven.

Als reaktie op deze circulaire werd door de woningbeheerders een aantal argumenten te berde gebracht tegen de huisvesting van de zogenaamde kansar-me huishoudens. Met de huisvesting van deze kansarkansar-me huishoudens zagen zij hun financiële positie in gevaar komen en voorzagen zij problemen in het leefklimaat door het feit dat verschillende bewonersgroepen in hun bezit 'samenwoonden'. Bovendien achtten zij de bestaande programma's niet voldoen-de ingericht op voldoen-de behoeften en wensen van voldoen-de groepen kansarmen. Aan voldoen-de

(22)

tegenargumenten van de woningbeheerders werd geen aandacht geschonken. Deze werden simpelweg opzij geschoven. Enkele jaren later rou het probleem van het samenleven van verschillende 'moeilijke' bevolkingsgroepen in een buurt, of anders geformuleerd 'het sociale leefklimaat', een centraal aspekt in de woningtoewijzing worden.

3.2 Midden jaren zeventig: omwenteling in het toewijzingsbeleid

In de tweede helft van de jaren zeventig werd een omwenteling in het toewij-zingsbeleid duidelijk zichtbaar. Dit gold niet zozeer voor de regelgeving - het merendeel van de teksten, die de toewijzing regelden en tot stand gekomen waren in de periode tussen 1954 en 1971 bleef tot 1986 geldig - maar veeleer gold dit voor de dagelijkse praktijk van woningtoewijzing en het, in deze dage-lijkse praktijk, buiten werking stellen van de geldige regelgeving. Ook begon in deze periode de houding van de nationale overheid te veranderen; het karakter van de afgekondigde maatregelen van overheidswege werd meer aansporend en stimulerend en minder dwingend.

De omwenteling in het toewijzingsbeleid wordt voor een belangrijk deel ingege-ven door een aantal veranderingen in de woningmarktsituatie. Door een komplex geheel van faktoren veranderde de bevolkingssamenstelling in de HLM-voorraad sterk. De hervorming van de financiering van de volkshuisvesting in 1977 introduceerde een nieuw systeem van subjektsubsidies. Deze Aide Personnalisée au Logement (APL) gold zowel voor huishoudens die een woning kochten als voor huurders van woningen die na 1977 met behulp van een bepaalde regeling gesubsidieerd waren (zowel nieuwe of als verbeterde woningen). De APL maakte het huishoudens die over een relatief bescheiden maar stabiel inkomen beschikten, mogelijk een eigen woning te kopen. Deze regeling droeg ertoe bij dat een deel van de traditionele huurders van de HLM-sektor naar de koopsek-tor vertrok. Sloop van krottenwijken en woningen van zeer slechte bouwtechni-sche kwaliteit en de herstruktureringsoperaties in de oude stadscentra hebben ertoe geleid dat bevolkingsgroepen die tot dan toe niet in aanmerking kwamen voor een HLM-woning, in sterke mate een HLM-woning gingen bewonen. Dit werd ook mede mogelijk gemaakt door de APL De HLM-sektor kreeg een bevolking die voor een belangrijk deel bestond uit huishoudens van buitenlandse origine en die een relatief groot percentage bewoners onder de 25 jaar kende. Vaak werd de aanwezigheid van deze bevolking in bepaalde wijken aangewezen als de achterliggende oorzaak van de problemen die zich ten aanzien van het leefklimaat voordeden.

De problemen die de genoemde ontwikkelingen met zich brachten, gekombi-neerd met de degradatie van de bouwkundige omgeving en het falen van de beheerders om in het benodigde onderhoud te voorzien, resulteerden meer dan eens in sociale uitbarstingen in tal van wijken.

(23)

Daarnaast nam vanaf 1974 de bouw van nieuwe HLM-woningen af, waardoor er een taakverschuiving voor de korporaties plaats vond. Het kwantitatieve woning-tekort daterend van vlak na de Tweede Wereldoorlog, was vrijwel opgeheven. Voor de woningtoewijzing betekende dit dat niet langer het beheer van de stroom nieuwkomers in de HLM-sektor centraal stond. Meer en meer werden de problemen binnen het bestaande bezit en de ontwikkelingen in het gebruik van dit bezit binnen het beheer centrale vraagstukken voor de woningbeheerders. De hervorming van het financieringsstelsel voor de volkshuisvesting en met name de introduktie van de APL had konsekwenties voor de woningtoewijzing. Een belangrijk doel van deze hervorming was immers het kreëren van een grotere keuzemogelijkheid in de huisvesting voor de verschillende bevolkingsgroepen. waardoor een sterke segregatie tegengegaan kon worden. De APL garandeerde de verhuurders een stabiele huurincasso van de lagere-inkomensgroepen. Hierdoor werd de toegankelijkheid van grote delen van de sociale woning-voorraad voor de lagere-inkomensgroepen (waaronder zich veel kansarmen bevonden) vergroot. Het verdelen van de verschillende bevolkingsgroepen over het sociale bezit werd het nieuwe centrale vraagstuk.

Vanaf 1977 begint het vraagstuk omtrent de ruimtelijke spreiding van de bevolking over het sociale bezit een belangrijke rol te spelen. Over dit onder-werp wordt op 1 december 1977 een konvenant afgesloten tussen de Staat en het overkoepelende orgaan van de woningbouwverenigingen in Frankrijk, de Union Nationale des Fédérations des Organismes d'HLM (UNFOHLM). Dit konve-nant richt zich met name op die bevolkingsgroepen 'die specifieke problemen ten aanzien van het vinden van huisvesting hebben'. In het konvenant wordt het begrip 'bevolking met specifieke problemen ten aanzien van de huisvesting' nader uitgewerkt. Hieronder worden huishoudens verstaan die financieel, sociaal en kultureel het meest benadeeld zijn. zoals: jonge werkenden. immigranten. ouderen. een-oudergezinnen, startende huishoudens, fysiek en/of mentaal gehandikapten, grote huishoudens, sociaal gehandikapten, zigeuners, etc.. De bedoeling van het konvenant was niet alleen om in de huisvesting van de bepaalde doelgroepen te voorzien. maar ook om de blijvende huisvesting van deze groepen, onder goede voorwaarden. met andere sociale groepen te bewerk-stelligen. Om dit tot stand te brengen voorziet het konvenant in maatregelen. die moeten leiden tot een voldoende financiële draagkracht, een meer sociaal en gedecentraliseerd beheer door woningkorporaties, speciale programma's gericht op het wegwerken"van de achterstand van de gedefinieerde doelgroepen en de realisatie van nieuwe woonvormen.

Hoewel de ondertekening van het kontrakt betekende dat officieel in het huisvestingsbeleid rekening gehouden werd met het optreden van problemen in het leefklimaat die kunnen ontstaan wanneer verschillende bevolkingsgroepen samen wonen in een buurt, hield dit niet in dat 'gespeeld' werd met de toewij-zingsregels. Centraal stond een evenwichtiger spreiding van de verschillende 15

(24)

bevolkingsgroepen over het sociale woningbezit. Om deze reden werd in de circulaire no 78-59 gesteld dat een konvenant op lokaal niveau een zo groot

mogelijk gebied moet beslaan waardoor segregatie kon worden voorkomen. De overheersende gedachtengang was de sociale spreiding van verschillende bevolkingsgroepen over de verschillende wijken, zodat per wijk een gemengde

bevolkingssamenstelling zou ontstaan. Om problemen in het leefklimaat zoveel

mogelijk te voorkomen, moesten koncentraties worden voorkomen. Deze periode kan gekenmerkt worden als de tijd van de van bovenaf opgelegde sociale samenstelling van buurten en wijken. Vaak werden simpele tweevoudige kriteria gebruikt, zoals: Fransen/migranten, volledige gezinnen/eenoudergezinnen, kredietwaardige huishoudens/niet-kredietwaardige huishoudens, etc. De operatie Habitat et Vie Sociale, HVS (Woonomgeving en sociaal leefklimaat) vond in dit kader plaats en bestond uit een breed scala van ingrepen gericht op de spreiding van sociale problemen over de verschillende wijken met als doel een evenwichti-ge situatie te bereiken: vergaande sociale 'herinvesterinevenwichti-gen' (door middel van bewuste leegstand en uitzettingen), spreiding, sloop en verbetering van de gebouwde omgeving waardoor men het imago trachtte te verbeteren en hogere-inkomensgroepen probeerde aan te trekken.

De mogelijkheden voor verhuurders voor een eigenmachtige wijziging van de bevolkingssamenstelling bleken in de praktijk echter sterk beperkt te worden door het gebrek aan medewerking van de reserveerders van woningen: gemeen-ten en ondernemingen die in grogemeen-ten getale ekonomisch zwakkere huishoudens en huishoudens van buitenlandse afkomst huisvestten, zonder daarbij rekening te houden met de effekten van hun beleid.

Hoewel in de praktijk dus lang niet altijd het gewenste effekt werd bereikt, was de wijziging in de verhoudingen tussen de Staat en de woningbouwverenigingen die het konvenant met zich bracht, van belang. Het vormde de eerste stap naar een meer aansporende in plaats van een voorschrijvende rol van de Staat en tevens betekende het een hervorming van de huisvestingspolitiek. Op lokaal niveau moest het konvenant leiden tot een op de lokale situatie aangepast

konvenant, ondertekend door de Staat, de prefekt en de desbetreffende sociale verhuurders. De verandering in terminologie - van 'slecht behuisden' naar 'bevolking met specifieke problemen met huisvesting' - geeft aan dat het vraagstuk binnen (en de verantwoordelijkheid voor) het volkshuisvestingsbeleid zich verlegde. Het gaat er niet meer om adekwate oplossingen 'over te nemen voor een helder, op algemeen niveau, gedefinieerd probleem, maar om het vinden van.specifieke oplossingen voor zeer komplexe problemen op een lager niveau.

De-maatregelen die getroffen werden in deze periode, betroffen niet zozeer een wijziging in de rol van het toewijzingsbeleid binnen de huisvestingspolitiek, maar hadden ten opzichte van de legale regelgeving een aanvullend karakter om de toegankelijkheid van bepaalde sektoren van de HLM-sektor voor bepaalde groepen te vergroten. Deze maatregelen waren met name gericht op het

(25)

verlenen van extra financiële hulp aan ekonomisch zwakkere huishoudens, waardoor de huurinkomsten voor de woningbeheerders veiliggesteld werden.

3.3 De liberalisatievan deregelgeving

Een liberalisatie van de regelgeving met betrekking tot de woningtoewijzing wordt in 1979 voorgesteld door de kommissie met de naam: 'Qualité de I'Habi-tat et Vie Quotidienne' (kwaliteit van de woonomgeving en het dagelijks leven). Volgens deze kommissie waren het de toewijzingsregels zelf die aangepast en versoepeld dienden te worden om een beter leefklimaat tussen de verschillende HLM-huurders te bereiken. In haar rapport stelde deze kommissie verder dat rekening gehouden diende te worden met de bestaande sociale netwerken die binnen en tussen de verschillende bevolkingsgroepen bestaan. Op kleinschalig niveau diende een zekere segregatie niet afgewezen te worden, wanneer zij de burenrelaties kon verbeteren en kon voorkomen dat essentiële sociale verbanden verbroken werden. Een van de aanbevelingen van deze kommissie dat de autonomie van de sociale woningbeheerders vergroot diende te worden en dat met name aanpassingen dienden plaats te vinden ten aanzien van de juridische regelgeving en de reserveringskontingenten. Dit rapport had een voorloperska -rakter en werd niet onmiddelijk toegepast in de praktijk.

Begin jaren tachtig vond het voorzichtige begin van een dergelijke benadering van de toewijzing plaats. In tegenstelling tot de HVS-procedure richtte het beleid zich op het beheersen van de problemen in plaats van deze te verplaatsen naar andere gebieden. Een beleid gericht op een min of meer drastische wijziging van de bevolkingssamenstelling werd niet langer als realistisch beschouwd. De mythe van de terugkomst van de midden-inkomensgroepen werd verworpen. Van een beleid gericht op de aanpassing van bovenaf van de bewonerssamenstelling stapte men over naar het 'beheer' van de bestaande bevolkingssamenstelling. De praktijk liet in feite ook geen andere mogelijkheid over. Het verpauper ings-proces in de grands ensembles manifesteerde zich steeds duidelijker. De afname van de huisvestingsmobiliteit, waardoor met name de sociaal-ekonomisch zwakkere bevolkingsgroepen zich (permanent) in de grands ensembles vestigden, in kombinatie met de ekonomische krisis, leidde tot een toename van het isolement van kansarme groepen in zeer specifieke delen van de voorraad en dientengevolge tot een verhoogde kans op sociale konflikten.

Om deze problemen tegen te kunnen gaan wordt een nieuw koncept ontwikkeld: het 'aangepast, gedifferentieerd beheer' gericht op het samenleven van een pluri-etnische bevolking binnen een buurt of wijk. Het besef bij de overheid en ook bij de sociale verhuurders was gegroeid dat hoewel de bewonerssamenstelling op grond van een aantal objektieve kenmerken (leeftijdssamenstelling, inkomenspo-sitie, huishoudenssamenstelling, etc.) zeer homogeen leek te zijn, deze bevolking

(26)

zeer heterogeen was voor wat betreft hun leefstijlen. En juist de aanwezigheid van verschillende - en in bepaalde gevallen konflikterende - leefstijlen binnen een komplex of buurt, of zelfs binnen een trappenhuis, werd gezien als een van de oorzaken voor het ontstaan van problemen. In verband hiermee werden binnen het aangepast, gedifferentieerd beheer nieuwe uitgangspunten voor het toewijzingsbeleid geformuleerd. Het vaststellen van de (sociale) identiteit van een komplex of buurt, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande leefstijlen en onderlinge sociale relaties werd noodzakelijk geacht als uitgangs-punt voor de woningtoewijzing.

Vanaf 1982 worden verschillende procedures in werking gesteld waarin deze benaderingswijze wordt gevolgd. Deze procedures zijn momenteel ook nog van kracht en zijn vooral gericht op het tegengaan van extreme vormen van disfunk-tioneren van bepaalde delen van de agglomeratie. Dit verklaart waarom de verschillende procedures over het algemeen een grotere reikwijdte hebben dan alleen het veld van de woningtoewijzing en het gehele gebied van de sociaal-ruimtelijke ontwikkeling beslaan. Het toepassingsgebied van de maatregelen. die binnen de procedures vallen. omvat de verbetering van de gebouwde omgeving, het starten van vernieuwende sociale programma's, de realisatie van voorzie-ningen. aangepast aan de behoeften van de zittende bevolking en verder midde-len tot aangepast ruimtelijk beheer. Voor al deze maatregemidde-len geldt dat op lokaal niveau samenwerkingsverbanden tussen de verschillende participanten dienen te ontstaan, waarbij aanspraak kan worden gemaakt op geldelijke ondersteuning van de Staat. Op nationaal niveau ligt de verantwoordelijkheid voor de verdeling van de financiële middelen bij het Comité Interrninistérielle à la Ville.

Binnen een vijftal procedures die in de eerste helft van de jaren tachtig van start gaan, wordt aandacht geschonken aan een nieuwe konkretisering van het toewijzingsbeleid in de praktijk. Maatregelen ten aanzien van de woningtoewij-zing die in het kader van een van deze procedures getroffen worden, zijn het aarzelende begin van een antwoord op lokaal niveau. Elk van deze maatregelen heeft in eerste instantie een experimenteel karakter en is mogelijk door de juridische leegte die binnen de regelgeving op dit vlak bestaat. Hun positie ten opzichte van de geldige regelgeving is op dat moment niet gedefinieerd en erg onduidelijk.

Vanaf 1982/1983 bestaat er in Frankrijk het programma 'Développement Social des Ouartiers' (Sociale wijkvernieuwing), gericht op een integrale verbetering van de leefomstandigheden van bewoners in buurten met extreme problemen (zie paragraaf 5.2.). Naast het integrale karakter is een kenmerk van dit pro-gramma dat het gebiedsgericht is. Maatregelen die in het kader van de DSQ-aanpak genomen worden. richten zich naast de DSQ-aanpak van de gebouwde omgeving en een verbeterd beheer en onderhoud ook op scholing en

(27)

werkgele-genheid. Van overheidswege wordt de DSQ-aanpak inhoudelijk gekoördineerd door de Commission Nationale des Développement Social des Quartiers.

In wijken of buurten waa r de problemen minder ernstigzijn, bestaat de moge-lijkheid voor het instellen van een 'projet de quartier' (wijkprojekt). Zo'n projet de qu rtier omvat een aantal preventieve maatregelen, gericht op het in stand houden van het 'sociaa l evenwicht' binnen een buurt. Het projekt dient ingepast te worden in een lokaal huisvestingsbeleid. De maatregelen diein het kader van een projet de quartier worden genomen, hebben een aanvullend karakter en dienen naast het verbe teren van de woonomgeving 'betere voorwaarden vooreen goed sociaal leefklimaat te kreëren'.

Bij de procedure 'Gestion Expérimentale' , GEX (experimenteel behee r), kan in het kader van het sociaal beheer van de woningvoorraad subsidie ver krege n worden voor projekten die met nadruk rekening houden met de specifieke sociale problemen die zich binnen het bezit voordoen, voor experimente n met betrekking tot de woningtoewijzing en het beheer van woning en voor e xperi-menten, waarbij dewoningtoewijzingsterk geïndividualiseerd wordt.

En tenslotte zijn er de 'Contrats-famille' en de 'Contrats d'agglomé rati on'. Het contrat-famille (huishoudenovereenkomst) kent een sektorale invalshoek en heeft ten doel om bij projekten die zich richten op de verbetering van de woonomgeving nadru kkelijkaandacht te schenken aan de rolvan het huishou de n hierbinnen.De doelgroep waarop men zich richt is zeer divers;de bewoners van een wijk of buurt. Het contrat-d'agglomération (agglomeratie-overeenkomst) daarenteg en kent een geografische invalshoek en richt zich op de integrat ie van huishoudens van buitenlandse afkomst voor wat betreft huisvesting, opleiding en kultuur. Deze beide typen kontraktuele overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de toewijzing van woningen. In het contrat-d'agglom ération staat het instellen van een integraal overleg tussen de verschillende participanten over de toewijzing aan buite nlands huishoudens in dit verband centraal (circulaire d.d. 17 juni 1983). In het cont rat-farnille is een van de doelstellingen gericht op het voeren van een selektief toewijzingsbeleid ter bevordering van het sociale evenwicht en het voorkomen van situaties van burenoverlast in een buurt of wijk (circulaire 84-13). Deze twee kontraktuele procedures vormen een aanvulling op elkaar. Naast het selektieftoewijzen (contrat-famille) dient op een hoger niveau, om te voorkomen dat er gediskrimineerd kan worden, de toegankelijkheid tot de sociale huursektor veilig gesteld te worden. Of andersom geredeneerd: de, op het nivo van de agglomeratie voor buitenlandse huishoudens veilig gestelde toegankelijkheid tot de HLM-sektor, dient ook op lager niveau geëffectueerd te worden.

De verschillende maatregelen met betrekking tot de toewijzing van woningen die binnen de vijf genoemde procedures worden getroffen, lopen in feite vooruit op een algehele ombuiging in de regelgeving ten aanzien van de woningtoewijzing,

(28)

die in het midden van de jaren tachtig plaatsvindt. Binnen deze ombuiging in de regelgeving zijn met name de herverdeling van de verantwoordelijkheden ten aanzien van de huisvesting èn de vergroting van de flexibiliteit voor de sociale verhuurders bij het toepassen van de toewijzingskriteria van belang. Deze twee aspekten zijn in verschillende wetten en circulaires vastgelegd.

In de eerste plaats is van belang de wet no 83-8 die betrekking heeft op de

herverdeling van taken tussen gemeentes, departementen, regio's en de Staat. In deze wet wordt de verantwoordelijkheid van de Staat voor de volkshuisvesting herbevestigd en wordt het algemeen kader voor de mogelijkheden op lokaal niveau geschetst. De wet voorziet in de kreatie van een instantie op

departemen-taaf nivo, Ie Conseil Départemental de l'Habitat (CDH), die verantwoordelijk

is voor het overleg tussen de gemeentelijke overheden. Deze departementale raad wordt voorgezeten door de Commissaris-prefekt en is belast met de volgende drie taken:

- advisering ten aanzien van de beleidsvorming met betrekking tot huisvesting; - bevorderen van programma's gericht op de huisvesting van buitenlandse

huishoudens en kansarmen;

- kontrole over de toepassing van de landelijke vastgestelde richtlijnen voor toewijzing van sociale huurwoningen.

Dezelfde wet maakt het voor gemeenten mogelijk om, in relatie met de lokale huisvestingsprograrnma's prioriteiten vast te stellen met betrekking tot de huisvesting van de 'slecht-behuisden' of 'kansarmen'.

In de ordeningswet uit 1985 (no 85-729) wordt de totstandkoming van een decreet aangekondigd dat zal ingaan op de landelijk vast te leggen richtlijnen voor woningtoewijzing. Hierin wordt vermeld dat deze richtlijnen met name betrekking zullen hebben op de huishoudenssamenstelIing, het inkomensniveau en de huidige huisvestingssituatie van de woningzoekende, maar daarnaast ook op de afstand tot het werk en de nabijheid van voorzieningen die voldoen aan de behoeften van de woningzoekenden. Hierin wordt eveneens in het vooruitzicht gesteld dat door de Commissaris-prefekt, na advies van de CDH, een verorde-ning vastgesteld dient te worden, waarin bepalingen ten aanzien van de kontrak-tuele reserveringen zijn opgenomen. Hiernaast zal deze verordening een aantal bepalingen dienen te bevatten waaraan de woningbouwvereningen zich kunnen onderwerpen of onderworpen zijn. Bovendien dient in deze verordening vastge-steld te worden onder welke voorwaarden de burgemeester geraadpleegd kan worden omtrent de toewijzingsprincipes en de toepassing daarvan.

In feite wordt hiermee de eerste stap gezet naar een meer gedecentraliseerde vorm van woningtoewijzing. In plaats van een rigide opleggen van nauwgezette

Z.Tot een departement behoren verschillende gemeenten. In totaal bestaan er inFrankrijk 96 departementen. In 1959 zijn deze gegroepeerd tot 22 regio's.

(29)

regelgeving van bovenaf komt er een systeem van zeer algemene regels op lan -delijk niveau, waarvan de toepassing aangepast kan worden op departementaal en gemeentelijk niveau. Het recht op huisvesting voor iedereen, zoals dat door

deStaa t inde voorgaande regelgeving gegarandeerd werd, blijft gehandhaafd.

Het nieuwe en meest recente decreet met betrekking tot de woningtoewijzing

(86-670) toont het moeizame onderhandelingsproces dat aan de totstandkoming ervan ten grondslag heeft gelegen. Het decreet houdt niet echt fundamentele veranderingen in de regelgeving met betrekking tot de toewijzing in. De flexibili-teit voor de sociale woningbeheerders in de toepassing van de regelgeving wordt vergroot door weglating van de, gerelateerd aan de praktijk van toewijzing, meest verouderde bepalingen. In dit kader is het van belang dat de verhuurders niet meer de verplichting hebben om een toewijzingsreglement op te stellen met behulp waarvan de woningzoekenden naar urgentie geklassificeerd kunnen worden.De afschaffing van duidelijke indikatoren waardoor de kontrole mogelijk-heden voor de prefekt verkleind worden, vergroot hun bewegingsvrijheid. Ook wordt in genoemde wet het geheel van beschikkingen met betrekking tot de

kommissie ter kontrole van de toewijzing ingetrokken. Dit geldt overigens alleen

voor de niet gereserveerde woningen. Voor de gereserveerde woningen geldt dat niet meer van staatswege in een verordening de wijze van toewijzen van deze

woningen isopgelegd. Dit wordt onderwerp van onderhandeling tussen de lokale

participanten.

Frankrijk is, net als Nederland, partij m het Internationaal Verdrag inzake economische,sociale en culturele rechten dat op 3 januari 1976 in werking trad. Hiermee erkent Frankrijk '...het recht van een ieder op een behoorlijke levens-standaard voor zichzelf en zijn gezin, daarbij inbegrepen behoorlijke voeding, kleding en huisvesting, en op steeds betere levensomstandigheden' (Adriaansens en Fortgens, 1990). Ook is Frankrijk aangesloten bij het Europees Sociaal

Handvest dat in 1961 tot stand kwam; deze verdragsverplichting heeft echter een

geringere reikwijdte dan de bepalingen opgenomen in het eerstgenoemde verdrag.

De sociale grondrechten worden weliswaar in het internationale recht erkend, maarze zijn ook terug te vinden in de Franse regelgeving. .

(30)
(31)

4

TOEWIJ

ZING I

N

DE FRANSE PRAKTIJK

4.1 Inleiding

Nadat in de eerste periode in de geschiedenis van het toewijzingsbeleid sprake was van een sterk gereguleerd toewijzingsbeleid, waa rbij op geen enkele wijze rekening werd gehouden met de sociale samenstellingvan het huurdersbestand, werd vervolgens een periode lang een beleid gevoerd dat zich kenmerkte door

een autoritaire toewijzingvan bovenaf,gericht op spreiding van de verschillende bevolkingsgroepen over het gehele sociale woningbezit. Vanaf het begin van de

jaren tachtig wordt meer en meer het koncept van 'aa ngepast, gedifferentieerd beheer' toegepast. Dit koncept gaat uit van de verschillende leefstijlen die de

verschillende bevolkingsgroepen in de HLM-sektor bewonen. Voor het toewij -zingsbeleid geldt dat getracht wordt het 'harmonieus samenleven van deze

verschillende groepen binneneen(deel van de) buurt te bevorderen'. Het risiko

op het ontstaan van konflikten dientzoveel mogelijk vermedente worden.

In eerste instantie wordt op experimentele wijze inhoud gegeven aan deze

nieuwe invulling van het toewijzingsbeleid. Midden jaren tachtig wordt juridisch

het kader geschapen waarbinnen deze nieuwe invulling van beheer/toewijzing

plaats kan vinden. De decentralisatie van de verantwoordelijkheden met

betrek-king tot de toewijzing en een grotere flexibiliteit voor de sociale beheerders bij

het daadwerkelijk toewijzen van woningen zijn de belangrijksteveranderingen in

de regelgeving, waardoor de in gang gezette praktijk ook juridische grondslag

krijgt en doorgangkanvinden.

Binnen het koncept van 'aangepast, gedifferentieerd beheer' is voor wat betreft de verdeling van de verantwoordelijkheden en de wijze waarop deze uitgevoerd

moeten worden, een onderscheid te maken naar een drietal vraagstukken te n aanzienvan het toewijzingsbeleid.

Ten eerste dient op lokaal niveau een lokaal huisvestingsbeleid ontwikkeld te

worden, waarbij het algemene kader geschapen wordt waarbinnen de sociale

Woningbehe erders kunnen operen. De belangen van de verschillende

participan-ten (gemeente, prefektuur, sociale verhuurders, reserveerders van woningen)

(32)

zodanige wijze met elkaar in overeenstemmin g te worden dat het lokale huisves-tingsbeleid zoveel mogelijk afgestemd wordt opde lokale situatie.Het aanwijzen

van de kategorieën huishoudens waaraan prioritei t verleend wordt bij de toewij-zing,iseen van de aspekten die opdit niveau bepaald moeten worden.

Het tweede vraagstuk betreft de uitoefening van het recht op huisvesting : de beslissing om al dan niet een woning toe te wijzen aan een huishouden. Dit aspekt is verreweg het meest delicate onderwerp in de onderhandelingen tussen de reserveerders van woningenenerzijdsen de woningkorporaties anderzijds. De sociale verhuurders streven naar een financieel gezonde situatie enerzijds en naar een sociaal evenwichtige bezetti ng van hun bezit anderzijds. Om dit te

bewerkstelIigen moeten zij soms bepaalde huurders afwijzen. Vanaf het moment dat een woning aan een huishouden wordt toegewezen, bindt een juridische

verbintenis de woningkorporatie aan het huishouden: het tussen beiden afge

slo-ten huurkontrakt. Dankzij de huurb escherm ing, welke de huurder van een sociale huurwoning geniet, duurt deze verbintenis voor langere tijd. De v erant-woordelijkheid voor de daad werkelijke woningtoewijzing behoort, binnen het kader van de vastgestelde prior ite iten,geheeltoe aan de woningbeheerder. Het derde vraagstuk tenslotte betreft de toewijzing van een bepaalde woning in een specifieke fysieke en sociale woo nomgeving aan een huishouden. Op dit niveau wordt het 'aangepast,gedifferentieerd beheer' of in gangbare Nederland-se termen gesproken, het plaatsingsbeleid in prak tijk gebracht.

In dit hoofdstuk wordt de invulling zoals die in de praktijk gegeven wordt aan het 'aangepast, gedifferentieerd beheer ' beschreven. De drie genoemde vraag-stukken komen hierbij aan de orde. Hiervan wordt in de Franse praktijk het plaatsingsbeleid op komplexniveau het meest toegepast. Na de experimentele fase in het begin van de jaren tachtig, is het plaatsingsbele id in talvan wijken de gangbare praktijk in Frankrijk.Om deze reden wordt allereerst een beschrijving van het Franse plaatsingsbeleid gegeven.

Zoals hierboven gesteld dient het plaatsingsbeleid, zoals dat voor een of meer

wijken binnen een gemeente gehanteerd wordt, ingebed te zijn in een lokaal

huisvestingsbeleid. Door met name de woningkorporaties die een plaatsingsbe-leid binnen hun bezit voeren,wordt daarvande noodzaak ingezien en benadrukt. Echter, de Franse praktijk wijst uit dat een dergelijk lokaal huisvestingsbeleid in slechts een zeer beperkt aantal gevallen goed van de grond gekomen is. Een van de gemeenten, waar dit wel het geval is en die wat dit betreft een voorbeeld-funktie vervult, is de gemeente Man tes-la-Jolie, een van de voorsteden van Parijs. In paragraaf 4.3 zal dan ook de wijze waarop in deze gemeente de toewijzing op lokaal niveau geregeld is, aan bod komen. Paragraaf 4.4 tenslotte behandelt een hot-item binnen het plaatsingsbeleid: de plaatsing van moeilijk plaatsbare huishoudens. Voor de huisvesting van huishoud ens die om een kombinatie van sociale en financiële problemen geweigerd worden door de HLM-instelIingen, lijkt het PACf in Duinkerken een passende oplossing gevonden te hebben. Het specifieke beleid dat door deze instelIing gevoerd

(33)

wordt, zorgt voor een aanvullend beleid, waardoor ook voor zulke huishoudens het recht op huisvesting gegarandeerd wordt.

4.2 Plaatsingsbeleid op komplexniveau

Plaatsingsbelei d op komplexniveau vindt in de Franse praktijk ruime toepassing. Om een beeld te krijgen van de doelstellingen en inhoud van het gevoerde plaatsingsbeleid zijn gesprekken gevoerd met een vijftal woningkorporaties die in depraktijk hiermee al enkele jaren ervaring hadden. Bij vier van de vijf korpora-ties waarmee is gesproken, is het plaatsingsbeleid van toepassing in buurten/wij-ken waarin zich in ernstige mate tal van problemen voordoen. In elk van deze vier buurten is ook het DSQ-programma van toepassing. De vijfde korporatie kampt niet met zeer zware problemen, maar voert vanuit preventief oogpunt een plaatsingsbeleid voor haar gehele bezit.

In deze paragraaf komen de verschillende facetten van plaatsingsbeleid aan de

orde. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan de aanleiding tot en

doelstellinge n van het plaatsingsbeleid, de werkwijze die bij de uitvoering ervan wordtgevolgd, de uitplaatsing, effekten en belemmeringen.

4.2.1 Aanleiding

Zoals in hoofdstuk 2 al aan de orde kwam, deden zich vanaf het midden van de jaren zeventig met name in tal van de naoorlogse uitbreidingswijken, de grands ensembles, problemen voor.Woningen in deze wijken zijn slechts.geliefd bij een beperkt deel van de woningzoekenden. Over het algemeen zijn dit bewoners-groepen die door hun overwegend slechte ekonomische positie weinig keuze

hebben op de woningmarkt. Door de omvangrijke huurachterstanden onder de

zittende bewoners is de financiële positie van de desbetreffende beheerders danig verslechterd, hetgeen konsekwenties had voor de uitvoering van het dagelijks onderhoud. Tal van verhuurders besloten om leegkomende woningen niet verder te verhuren aan huurders met lage inkomens. Hierdoor nam de leegstand in de wijken enorm toe.

De grands ensembles kennen een zeer specifieke bevolkingssamenstelling (relatief veel lagere-inkomensgroepen, jongeren en migrantengezinnen) met een woonomgeving die niet of nauwelijks is ingericht op hun behoeften. Het aantal voorzieningen is zeer beperkt en aan de inrichting van de direkte woonomgeving werd bij de realisatie van de bouw nauwelijks aandacht besteed. De ekonomi-sche krisis trof (en treft) vooral de bevolking van deze wijken. De werkloosheid is er relatief hoog, met name onder de jongeren tot 26 jaar. De aanwezigheid van verschillende bevolkingsgroepen in een wijk bracht vaak sociale konflikten met zich. Daarnaast vierden vandalisme en kriminaliteit hoogtij.

Bovengenoemde problemen deden zich al langere tijd in de grands ensembles voor, maar werden in de zomer van 1981 manifest: in enkele wijken kwam het

(34)

tot hevige relIIen tussen verschillende bevolkingsgroepen onderling, maar ook

tussen de bewoners in de buurt en de aanwezigepolitie.

4.2.2 Doelstellingen plaatsingsbeleid

De doelstellingen zoals die geformuleerd worden ten aanzien van het gevoerde

plaatsingsbeleid, kunnen niet los gezien worden van het nationale programma

gerichtop de aanpak van de problemen in de grands ensembles: het programma 'Développement Social des Quartiers' (DSQ-programma, zie hiervoor hoofdstuk

5). In de wijken met een DSQ-programma is in het merendeel van de gevallen

ook een selektief toewijzingsbeleid van toepassing.

Een eerste reaktie van woningbeheerders, met bezit in de grands ensembles

waar problemen optreden, was het niet verder verhuren van leegkomende

woningen aan bepaalde kategorieën huishoudens. Hiermee werden problemen

als een nog verder oplopende huurachterstand voorkomen. Echter, door dit

beleid ontstonden financiële tekorten waardoor het bezit niet goed onderhouden

kon worden en sneller in kwaliteit achteruitging, hetgeen de aantrekkingskracht

op nieuwe huurders niet bevorderde. Pogingen die vanaf het midden van de

jaren zeventig waren ondernomen om hogere-inkomensgroepen aan te trekken, waren met name in de wijken met grote problemen gestra nd.

Bij woningbouwverenigingen rees de vraag hoe leegstaa nde woningen weer

toegewezen konden worden, zonder dat in de toekomst sociale problemen

zouden kunnen ontstaan en daarmee samenhangend, hoe men kon voorkomen

dat de huidige huurders zouden vertrekken. In tegenstelling tot voorheen kwam

binnen het toewijzingsbeleid de nadruk te liggen op het sociale aspekt. Centraal

in het plaatsingsbeleid staat nu het begrip leefstijl. Bij het bepalen van de

leefstijl worden door korporaties een aantal tastbare zaken als uitgangspunt

genomen, zoals het houden van huisdieren, de aanwezigheid van kinderen en

wordt getracht de waardering van het huishouden ten aanzien van deze apekten in te schatten. Door het onderling afstemmen van de verschillende leefstijlen van

de bewoners en van de toekomstige huurders wordt getracht een stabiel woonm

i-lieu te kreëren, waarbinnen de kans op sociale problemen tot een minimum

beperkt blijft. Het begrip sociale problemen wordt hierbij zeer ruim geïnterpre

-teerd. Hieronder worden verstaan: overlastsituaties, konflikten tussen verschil

-lende bewonersgroepen, het voorkomen van kriminaliteit, vandalisme e.d. Het

voorkomen van sociale problemen draagt bij aan de bevordering van het woon-en leefklimaat en beantwoordt zo aan de algemene doelstelling van het

DSQ-programma.

Achter de invalshoek van het voorkomen van sociale proble men in de toekomst,

schuilt het streven naar het bevorderen van de verhuurbaarheid en daarmee het

voorkomen van exploitatieproblemen in de toekomst.

Hoewel in eerste instantie een plaatsingsbeleid op komplexniveau vooral gehan

-teerd werd door korporaties die bezit hebben in wijken waar zich problemen

(35)

de toewijzing van woningen steeds meer aandacht besteed aan het sociale

aspekt. Aan plaatsingsbeleid wordt op landelijk niveau veel aandacht besteed

door de Union des Fédérations des Organismes d'HLM, het overkoepelend

orgaan van de woningbouwverenigingen in Frankrijk. Zij heeft hiertoe een

aparte afdeling in het leven geroepen, de Mission Sociale (afdeling sociale

zaken).

4.2.3 Werkwijze bij plaatsing opkomplexniveau

In de ideale situatie bestaan binnen het toewijzingsbeleideen drietalniveaus.Op

gemeentelijk niveau komt het toewijzingsbeleid overeen met het lokale h

uisves-tingsbeleid. Om op een effektieve manier de doelstellingen te kunnen bereiken,

dient tussen de verschillende participanten een kontraktuele verbintenis ofwel

een konvenant afgesloten te worden.Op het niveau van eenwijkofvan een (of

meer) buurt(en) dienen 'bevolkingsdoelstellingen' vastgesteld te worden. Deze

doelstellingen betreffen het vaststellen van de identiteit van de verschillende

(sub)buurten of zelfs komplexen en van de gewenste ontwikkeling van deze

ident iteit. Deze doelstellingen dienen vertaald te worden in termen van doe

l-groepen en vastgelegd te worden in overeenkomsten tussen de verschillende

betrokken participanten.

Op het niveau van de woningis slechts één korporatie verantwoordelijkvoor het

vaststellenvan het evenwicht in het sociale leefklimaat per bewoningseenheid (in

de meeste gevallen is dit een trappenhuis) en voor het ontwikkelen van een

strategie van woningtoewijzing die het gevonden evenwicht bewaart of ernaar

streeft. Bij het voeren van een plaatsingsbeleid zijn twee soorten informatie

vereist. Aan de ene kant dient inzicht verkregen te worden in de woonwensen,

kenmerken en leefstijlvan de woningzoekenden, aan de andere kant is op het

niveau van het trappenhuis informatie van belang omtrent de kenmerken en

leefstijl van de zittende bewoners. Deze laatste kategorie informatie maakt

onderdeel uit van de vastgestelde (sociale) identiteit van het komplex en de

buurt waarin het trappenhuis gelegen is. De verschillende hulpmiddelen die in

de praktijkgehanteerd worden, komen in deze paragraaf aan de orde.

Inschrijfformulieren intake-gesprek

In tegenstelling tot voorheen, toen woningzoekenden alleen een inschrijfformu

-lier moesten invullen, vindt momenteel met elke woningzoekende een

intake-gesprek plaats. Dit intake-gesprek vindt plaats aan de hand van een vragenlijst

en wordt gehouden door speciaal daartoe opgeleide werknemers van de

woning-korporatie. Deze werknemers vullen ter plekke het inschrijfformulier in en

vormen zich aan de hand van vragen, maar vaak ook naar aanleiding van de

indruk die een woningzoekende maakt, een beeld van de leefstijl en de meest

passende woonsituatie voor het huishouden dat een woning zoekt. Aan het begin

van het gesprek wordt het huishouden uitgelegddat het niet de bedoeling is de

normen of de moraal van een huishouden te achterhalen, maar dat getracht

wordt om beter te kunnen bepalen wat de meest geschikte nieuwe woning en

Cytaty

Powiązane dokumenty

Poznanie jej byłoby konieczne, żeby zrozumieć, w jakim stopniu psychika in ­ dyw idualizuje się na poszczególne, oddzielne jaźnie” (s. K onfrontując

Można sądzić, że w Mk 10,46-52 występuje tradycja cudu, która nosi rysy legendy osobowej, ponieważ mniej traktuje o cudownej mocy i zmiłowaniu Jezusa, a bardziej 0

In Section 3, we introduce R ANDOM 3D CITY , an experimental procedural mod- elling engine which we have developed to generate buildings in multiple LODs in the CityGML format.. It

Tytułem przykładu niech będzie tu wolno przytoczyć przypadek, kiedy pośród osób składających papiery o przyjęcie znalazł się i funkcjonariusz UB, który utrwalił

Nie oznaczało to jednak całkowitego zakazu, ponieważ w Regule mnichów czytamy, iż w tym względzie należy „podporządkować się mądrości opata, który widząc, że mnisi

Niemal wszyscy bada- cze porównują styl i kompozycję ampułek, ukazujących sceny chrystologicz- ne, z fragmentami ampułki przechowywanej w Dumbarton Oaks Collection w Waszyngtonie

W 360 lub 361 r. Hilary mógł wreszcie wrócić z wygnania do ojczyzny. Natychmiast podjął działalność pasterską w swoim Kościele, a wpływ jego nauczania faktycznie rozszerzył

Kennelijk is voor een flexibele woning de oplossing voor de leidingsystematiek cruciaal (7). Wil de bewoner het interieur van zijn woning kunnen veranderen, dan