• Nie Znaleziono Wyników

Sociale alarmeringssystemen: Ervaringen en mogelijkheden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale alarmeringssystemen: Ervaringen en mogelijkheden"

Copied!
76
0
0

Pełen tekst

(1)

H.w.M. TONEMAN

SOCIALE ALARMERINGSSYSTEMEN

Advies aan

Patrimoniums Woningstichting

Ridderkerk

DELFTSE UNIVERSITAIRE PERS

(2)

fó~J,

'1h

/rlOlt,

r,.

I)-.

JOl :;

t;

(3)

( Î N t-' l>J0 0 ' 0 -..J-IJ 0 0 111111 111111 1111 1111 11 I! 111 1111111 iI U 111 111111 111111111111111111 111111 11111111111111111111111111111111111111111 111111111111111111111"1111111 1111111111111111111111 1111111111111111 111111111111111111111111111 111111 111 111 11 1.1 I! 111111 111

il

'l

llill

11111 111111 i 1111 1111111111111111111 IIIIIIII! 11111 1111 1111 ! 1111I! I Hili 1111111 1111111111111 111 111111

SOCIALE ALARMERINGSSYSTEMEN Ervaringen en mogelijkheden

Advies aan Patrimoniums Woningstichting Ridderkerk

H.W.M. Toneman

Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde

Thijsseweg 11 2629 JA Delft

Delft, november 86

(4)

november 1986

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

2628 CN Delft tel. (015) 783254

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Toneman, H.W.M.

Sociale alarmeringssystemen : ervaringen en mogelijkheden/ H.W.M. Toneman. Delft: Delftse Universitaire Pers. -Ill.

Uitg. in opdracht van: Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde, Technische Universiteit Delft. - Met lito opg.

ISBN 90-6275-294-2 SISO 324 UDC 364.46-053.9

Trefw.: bejaardenzorg; sociale alarmering.

Copyright 1986 H.W.M. Toneman.

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(5)

Inhoudsopgave Pag. Inleiding •...••••••••••.•••••••••....•.••..•••.••..•••...•• 1 Deel I l. 2. 3. 1+. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

11

.

12. 13. 11+. 15. 16. 16.l. 16.2. 16.3. Deel U l. 2. 2.l. 2.2. 2.3. 2.1+. 3. 3.l. 3.2. 3.3. 3.1+. ALGEMENE INFORMATIE OVER SOCIALE ALARMERINGS-SYSTEMEN Alarmeringsprojekten algemeen ••••••.•.••....••...•....•.. 7

Enkele begrippen ••••••••.•.•••••••••••••••.•••••••••....• 7

Telefoongekoppelde alarmering ..•...•...•••.•••• 9

Beperkingen van sociale alarmering ••...••..•....••••••• 9

De positie van sociale alarmering binnen de gehele dienstverlening ••.•••..•...•..•...•.••.•••••... 10

Drie modellen bij invoering van sociale alarmering ..•.•.••••• 11

Wel of niet een centrale meldkamer? .•••.•••.••••...•. 11

De gemeentepolitie als achtervang ..•••••.••••••••.•... 12

Aantal geregistreerde alarmmeldingen, een beknopt overzicht ...••...•••....•..•...••..•.•...•••• 13

Verantwoordelijkheid en het te kiezen organisatiemodel ..••• • 11+

De vraag naar alarmeringssystemen, en de betrekk elijk-heid van enquêtecijfers ••••..••...•...•...•.•• 15

Mogelijke doelgroepen van alarmering ••.•••.•.••.•... 18

Organisatorische voorwaarden voor de gebruikers .•.•.•..•... 19

De nadere organisatieopzet van een dienstverlenend model ...••••.••..•••••.•••.••••••••••••...•••••• 19

Het belang van goede voor lichting en instrukties ...•... 21

Enkele organisatie-opzetten van de wijze van hulp-verlenen •••••••••••••.•••••••••.•••••••••.••...• 22

Instellen van een achtervang •..•..•...•••....• 22

De funktie van een centrale meldkamer •...••.•.• 22

Enkele hulpver leningsmodellen. . •.•••••••••.•••...•...• 23

RESUL T ATEN UIT ANDER ONDERZOEK Algemeen ...•..•...•...•...••...•.•••••••... 27

Behoefte-onderzoeken •..•...•....•.••.•••• 27

Stichting Opbouw Drenthe •••....•...•...•••.•. 27

Schouwen-Dui veland en Sint Philipsland ...••...••••••.... 29

Voorbereiding proefprojekt Naarden en Bussum .•...••••••••• 30

Den Haag •••••...••••••••••••••••.••••..•...•••....•••• 32

Ervaringen uit lopende projekten ....•...•.••••••• 33

Stichting Bejaardenwerk Tilburg (SB T) .••••.•.•.•••••...••• 33

Gemeente Eindhoven ••..•.••.••.••••.•••••••...••.. 36

Evaluatie proefprojekt Naarden en Bussum .••••••.••..•..•.. 37

(6)

3.5. Rotterdam: het projekt woningkorporaties-Piper •.••.••••••• 40 3.6. Den Bosch .•••..••.•••.•••••••••••••••••••••••.••••••.• 42 3.7'. Leeuwarden ••.••••••••••••••••••••••••••••••••••.••••• 44 3.8. Hengelo (0.) •••....•••••••..••••••••••••••••••••••••••• 45 4. Amsterdam: het Stedelijk Bejaarden Alarmeringssysteem •••• 46 5. Overzicht van de voornaamste punten ••••••••.•••••••••••• 47 5.1. Gegevens uit de behoefte-onderzoeken •..••.••.••.••...••. 47 5.2. Gegevens uit de lopende projekten •••••••••••••••••••••••• 48 6. Overzicht van de geraadpleegde literatuur over

alarmeringssystemen .•••..••••••••••••••..•..•.••..•••. 51

Deel III EEN ALARMERINGSSYSTEEM IN RIDDERKERK?

1. De oudere bevolking in Ridderkerk ••.•••••••.•••.••••..••• 53 2. De behoefte aan een alarmeringssysteem in Ridderkerk .•••.• 53 3. Meningen over de organisatorische opzet •.•..•••••••...••. 56 4. Meningen over de doelgroepen •.••...•••..••••.••••••..•. 57 5. De rol van sociale alarmering in het Ridderkerkse

ouderenbeleid •••••••••••••..••••..••••••••••••••••••••• 57 6. Mogelijke aanknopingspunten voor een centrale

meld-post in Ridderkerk •••••••••••••••••••••••.••.••••••••••• 58 7. De relatie met ouderenhuisvesting. • ••••••••••..•.•..••••• 60

DEEL IV KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN

1. Het afwegingsproces voor een advies over een

alarme-ringssysteem in Ridderkerk ••••••.••••.•••...••..•••••••• 61 1.1. Eerste keuzemoment: telefoonnet of kabelnet .••...•••••• 61 1.2. Tweede keuzemoment: eerste opvang door de mantelzorg

of eerste opvang door een centrale rneldpost •••.••••••••••• 62 2. Nadere uitwerking van de organisatie-opzet. •••••••••••••.. 63 2.1. Verantwoordelijke organisatie voor het projekt •••••••••••.• 64 2.2. Keuze en aantal van aan te schaffen apparatuur •••••••••..• 64 2.3. Wel of geen doelgroepen; publiciteit ••••••••••.•.••••.••.• 65 2.4. Financiële en personele middelen •••••••••••••••••••••••.. 65 2.5 Relaties met andere alarmeringssystemen en instanties .••.•• 66 2.6. Praktische uitvoering van het projekt •••••••••••.•••••.... 67

(7)

INLEIDING

Eind maart 1986 werd het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurs-kunde (OTB) door Patrimoniums Woningstichting Ridderkerk (PWS) ge-vraagd advies te geven over een alarmeringssysteem voor oudere bewoners in Ridderkerk.

Met de onderstaande probleemstelling, aanpak en globale fasering van het noodzakelijke onderzoek ging PWS op 10 april 1986 akkoord:

1. Probleemstelling

a. Wat is er uit recente literatuur bekend over alarmeringssystemen t.b.v. oudere bewoners?

b. Welke opinies en wensen leven er bij betrokken instanties in Rid-derkerk? .

c. Welke informatie is van belang op grond van kontakten met enkele externe deskundigen en leveranciers van technische apparatuur? d. Hoe kunnen (zonder uitvoerig nieuw veldwerk) de wensen van

po-tentiële gebruikers in Ridderkerk worden gepeild? ~ Aanpak

Het projekt is sterk op advisering gericht en betreft geen fundamenteel onderzoek, noch uitvoerig nieuw veldwerk. Een beknopt rapport zal wor-den samengesteld, gebaseerd op de volgende komponenten:

Korte literatuurstudie (ad. a).

Gesprekken met vertegenwoordigers van relevante Ridderkerkse in-stanties (in overleg te bepalen}(ad. b), b.v.:

woningstichting;

Stichting Welzijnszorg Bejaarden Ridderkerk; direkties twee verzorgingstehuizen;

kruiswerk;

evt. huisartsen, politie;

huismeester(s) komplexen bejaardenwoningen; ouderenbonden.

Er kan kontakt worden gelegd met instanties als (ad. ch

NFB;

andere onderzoekers;

Stichtingen Welzijn e.d. elders, die ervaring hebben met bepaalde typen alarmering;

• leveranciers van technische apparatuur.

Om de wensen van potentiële gebruikers te peilen (ad. d) kan worden gedacht aan:

groepsgesprek met een aantal ouderen, b.v. mede naar aanleiding van de resultaten van de enquête van de Stichting Welzijnszorg Bejaarden;

resultaten van elders uitgevoerd onderzoek in vergelijkbare si-tuaties.

(8)

· 3. Fasering

Het streven was gericht op een interimrapport vóór de vakantie (d.w.z. vóór juli 1986), en een eindrapport in de loop van september 1986. Wat hierna volgt is het eindrapport. Na het uitbrengen van het interimrap-port in juni 1986 is, op initiatief van PW S, vanuit verschillende geledingen in Ridderkerk op 3 september een bezoek gebracht aan de Stichting Welzijn voor Ouderen in Hengelo (0.), waar al geruime tijd ervaring is opgedaan met een alarmeringsprojekt zoals in het interimrapport werd aanbevolen. De reakties op het advies in het genoemde interimrapport, en een korte na-bespreking van het bezoek aan het Hengelose voorbeeld gaven aan dat op de ingeslagen weg kon worden doorgegaan.

Dit eindrapport bevat aan het slot het bewuste advies voor de opzet van een Ridderkerks alarmeringssysteem. Dit advies gaat niet verder dan aan-bevelingen voor de hoofdlijnen van een op te zetten projekt; er worden bij-voorbeeld geen voorkeuren uitgesproken voor enig merk of fabrikaat, omdat het onderzoek zich niet heeft bezig gehouden met een vergelijkend kwali-teitsonderzoek. Wel wordt literatuur terzake genoemde voor verdere raad-pleging.

Het onderzoek is uitgevoerd door H;W.M. Toneman (medewerker van het OTB), onder supervisie van prof. dr. ir. H. Priem us (direkteur van het OTB). Van de personen en instanties die tot een gesprek bereid waren, kunnen met name worden genoemd: de besturen van de ouderenorganisaties in Ridder-kerk: de Algemene Bond voor Ouderen (ANBO) afdeling Bolnes, de Katho-lieke Bond voor Ouderen (KBO) afdeling Ridderkerk, en de Protestants-Christelijke Ouderenbond (PCOB) afdeling Ridderkerk, welke laatste mij de gelegenheid gaf in een ruim gezelschap de meningen over sociale alarme-ring te peilen. Tenslotte wil ik in het bijzonder mw. I. Mouris van de Stich-ting Welzijnszorg Bejaarden (thans: Ouderen) Ridderkerk noemen; zij is al eerder betrokken geweest bij de mogelijke opzet van een projekt 'sociale alarmering' en was bijzonder behulpzaam in de oriënterende fase van dit onderzoek.

De opzet van deze rapportage is als volgt:

Deel I bevat een verhandeling over sociale alarmering, in het bijzonder over telefoongekoppelde apparatuur. Met het oog op de in deel IV uitgelegde konklusies is in deel I nadere aandacht geschonken aan het zgn. dienstver-lenende model van de organisatie-opzet van een alarmeringsprojekt. Deel 11 bevat resultaten van recent onderzoek met betrekking tot alarme-ringssystemen elders. Ik ben mij er van bewust, dat er meer onderzoeksma-teriaal voorhanden zou kunnen zijn; helaas komt het voor dat dergelijk on-derzoek niet centraal wordt aangemeld, al worden de resulterende ten soms onderdeel van het zgn. 'grijze' literatuur-circuit. Nieuwe rappor-ten met ervaringen over alarmeringsprojekrappor-ten zouden op z'n minst automa-tisch toegezonden moeten worden aan een centraal punt; ik denk daarbij aan de Nederlandse Federatie voor Bejaardenbeleid.

(9)

de gesprekspartners over de behoefte aan alarmering, en over de organisa-tie-opzet globaal naar voren. Mogelijke aanknopingspunten voor een centra-le meldpost worden besproken. Waar dat recentra-levant is, worden ook ervaringen uit de in deel II genoemde alarmeringsprojekten genoemd.

(10)

Ten behoeve van het onderzoek hebben de volgende gesprekken en/of tele-fonische kontakten plaatsgevonden:

1. Gesprekken in Ridderkerk:

- PWS Ridderkerk: de heren Kruithof en Ververs, direktie

gemeentelijk verzorgingshuis Reyersheem: de heer Sytsema, direk-teur;

verzorgingstehuis De Riederborgh: de heer Schalkoord, direkteur; wethouder sociale zaken (waaronder bejaardenbeleid): de heer Schoots;

hoofd algemene zaken gemeente Ridderkerk (idem): de heer Visser; gemeentelijk woningbedrijf: ing. B. Pama, direkteur;

gemeentelijke nutsbedrijven Ridderkerk (waaronder kabeltelevisie-net): de heren Smit en ing. J.H.A. van Teeffelen, resp. direkteur en medewerker;

Stichting Welzijnszorg Bejaarden Ridderkerk: mw. I. Mouris, mede-werkster;

Indikatiekommissie Bejaardenoorden Ridderkerk: mw. S. Leenman, mw. C. Krikke en de heer Van Straalen;

dr. A. A. van Gelder , sekr. Huisartsenvereningen Ridderkerk, Baren-drecht en Heerjansdam;

Gemeentepolitie Ridderkerk: de heren Emont en Van Bavelaar; Algemene Bond voor Ouderen (ANBO) afdeling Bolnes: 6 leden; Algemene Bond voor Ouderen (ANBO) afdeling Ridderkerk: de heer Jungheim

Katholieke Bond voor Ouderen (KBO) afdeling Ridderkerk: i+ leden; Protestants-Christelijke Ouderenbond (PCOB) afdeling Ridderkerk: 15 aanwezigen.

2. Gesprekken en/of telefonische kontakten met onderzoekers van of be-trokkenen bij alarmeringsprojekten:

- de heer F. Vlaskamp, Instituut voor Revalidatievraagstukken, Hoens-broek;

de heer H. Mertens, Nederlandse Federatie voor Bejaardenbeleid, Den Haag;

de heer P. Vermijs, Provinciale Servicegroep Sociale Alarmering, Noord Brabant, Tilburg;

drs. J. van der Velde, staffunktionaris KSA Thuishulp, Den Haag; mw. B. Voogt, medewerkster Stichting Welzijn Ouderen, Hengelo; drs. H. van Oosterom, hoofd afdeling ouderenzorg RIAGG Rotterdam-zuid;

mw. Flink, medewerkster Stichting Welzijn Ouderen Bussum;

drs. H. Vermaas, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, Amsterdam; drs. P. de Kort, afdeling Statistiek en Onderzoek, gemeente Eindho-ven.

- dhr. P.H. Schoutens, medewerker Stichting Bejaardenwerk Leeuwar-den;

- dhr. P. van Heugten, direkteur Krisiscentrum Rotterdam; - dhr. Konings, medewerker Stichting Bejaardenwerk Tilburg; - mw. Van Gouwe, werkzaam bij de Stichting Alarmering Delft;

- dhr. Strikkers, medewerker Stichting Gecoördineerd Bejaardenwerk Den Bosch.

(11)

Behalve de literatuur, aangehaald aan het einde van deel 11 (zie blz. 49), is voorts nog geraadpleegd: .

- Nota gezondheidszorg c.a., onderdeelouderenbeleid, gemeente Ridder-kerk, feb. 1986

- videofilm "sociale alarmering" (19 minuten), Keep on rocking produc-tions, Tilburg, 1986

- ontwerp voor een globaal provinciaal plan op de verzorgingstehuizen en andere voorzieningen en vormen van dienstverlening voor ouderen

1986-1989, Zuid-Holland

- onderzoeksvoorstel project 'Ouderen en hun behoeften' voor de Stichting Welzijnszorg Bejaarden Ridderkerk, K. Haga en J. van Male, Vakgroep Algemene Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam, juni 1985 - enquêteformulier bij het bovengenoemde onderzoek onder ouderen in de

gemeente Ridderkerk, april 1986

- informatiegids Stichting Welzijnszorg Bejaarden Ridderkerk, jan. 1986 - Rapport "Flankerend Bejaardenbeleid in 1984", Nederlandse Federatie

voor Bejaardenbeleid, drs. H. Mertens, mei 1985

- enkele gegevens van de Indikatiekommissie bejaardenoorden Ridderkerk. - Onderzoeksrapport "De ouderen van Apeldoorn", drs C.J.J. Tempelman,

Instituut voor persoonlijheids- en ontwikkelingspsychologie der Rijks Universiteit Groningen, Vakgroep Ontwikkelingspsychologie, 20 dec. 1981.

- Onderzoeksrapport "Concrete doorstromingsmogelijkheden voor oude-ren", P.A.J. Brabers, J.K. Klooster en H. W.M. Toneman, RIW-Instituut voor Volkshuisvestingsonderzoek, 1985.

(12)
(13)

DEEL I ALGEMENE INFORMATIE OVER SOCIALE ALARMERINGS-SYSTEMEN

1. Alarmeringsprojekten algemeen

De ontwikkeling van sociale alarmvoorzieningen is in Nederland in volle gang. In het begin van de jaren tachtig zijn er vele, vaak experimentele, alarmeringsprojecten voor thuiswonende bejaarden van de grond gekomen, zoals in Eindhoven, 's-Hertogenbosch, Geldrop, Nijmegen en Leeuwarden. Het door minister Brinkman (WVC) ingezette flankerend bejaardenbeleid (1984), dat met name de versterking van de zelfstandige positie van de ou-deren beoogt, heeft voor wat de sociale wijkalarmering betreft voor een .stroomversnelling gezorgd. Alleen in Noord Brabant al zijn in 1984 20

aan-vragen ingdiend voor' een projekt van wijkalarmering; thans zijn in deze provincie al 51 projekten in werking of in voorbereiding.

Met het oog op een gekoördineerde aanpak en een deskundige begeleiding is in Noord-Brabant een speciale steungroep in het leven geroepen, de Provin-ciale Servicegroep SoProvin-ciale Alarmering (PSSA). Deze PSSA heeft twee veel-gelezen rapporten over sociale alarmering geschreven (zie literatuuropga-ve), organiseert studiedagen, draagt kennis over aan instellingen die initia-tieven rondom sociale alarmering ontplooien, etc. Op een van deze rappor-ten wordt in dit deel I veelvuldig teruggegrepen.

Het is jammer, dat de provincie Zuid-Holland een dergelijk centraal punt nog niet kent. Talloze Zuidhollandse initiatiefnemers op het gebied van so-ciale alarmering, zoals in de gemeente Ridderkerk, moeten nu op dit gebied ieder opnieuw van voren af aan kennis en inzicht op dit gebied verwerven zonder de hulp van een eigen Zuidhollandse servicegroep.

2. Enkele begrippen

Hierboven hebben we de term 'sociale alarmering' gebruikt, om zodoende een onderscheid te kunnen maken met alarmeringssystemen die gericht zijn op beveiliging van bepaalde, vaak waardevolle, objecten. Omdat we het verder niet zullen hebben over dit laatste, zullen we soms kortheidshalve de term "alarmering" gebruiken als bedoeld wordt: "sociale alarmering". Onder alarmeringssysteem wordt hier verder verstaan: de voorzieningen die het mogelijk maken om, indien hiertoe de behoefte of noodzaak ontstaat, de hulp in te roepen van anderen. Er is sprake van een 'hulpvrager', 'gebrui-ker' of 'alarmgever', die in bepaalde noodsituaties een signaal geeft dat te-recht komt bij de 'alarmontvanger'. Bij de hulpvragers gaat het om mensen die uit de aard van hun fysieke of psychische toestand moeilijkheden onder-vinden met de voortzetting van de zelfstandige leefwijze.

(14)

aantal mensen zal zijn dat hiermede moeilijkheden ondervindt, kan de kate-gorie hulpvragers ook niet-bejaarden omvatten. Als we het verderop in dit rapport over 'ouderen' hebben, mag dit dan ook gerust met enige korrels zout genomen worden.

In het algemeen kunnen in de praktijk de volgende mogelijkheden worden onderscheiden:

1. het opmerken van een alarm wordt aan het toeval overgelaten

2. het aanwezig zijn van een alarm wordt op bepaalde tijden gecontroleerd 3. het alarm wordt gesignaleerd bij een of meer personen

4. het alarm wordt gesignaleerd bij een continu bezette post.

Ad 1. Hierbij kan men denken aan voor het venster te plaatsen kaartjes, SOS-driehoeken en dergelijke, alsmede geluid- en lichtsignaleringen nabij de toegang van de woning. Verondersteld wordt dat het signaal door voorbijgangers zal worden opgemerkt, dat de voorbijgangers de betekenis ervan kennen en actie nemen.

Ad 2. Dit komt voor als bepaalde mensen op zich genomen hebben om op zekere tijden een ronde langs de desbetreffende woningen te maken. Men kan dan ook letten op geopende en gesloten gordijnen, het bran-den van verlichting op ongebruikelijke tijbran-den e.d ..

Ad 3. Bij alarminstallaties die zijn ontworpen voor gebruik bij onderlinge hulpverlening (burenhulp), wordt het alarm naar woning(en) van een of meer buren gevoerd. Voorheen waren deze alarminstallaties een vast onderdeel van de woning, en waren er speciale leidingen voor nodig. Tegenwoordig zijn de mogelijkheden zodanig uitgebreid, dat via telefoonnet of kabeltelevisienet signalen naar van te voren aan-gegeven adressen kunnen worden vervoerd, zodat alleen aansluiting op telefoon of kabeltelevisie nodig is.

In hoeverre het alarm ook inderdaad gesignaleerd wordt, is natuurlijk afhankelijk van het feit, of men op de aangegeven adressen thuis is.

Ad 4. Dit is het meest waterdichte systeem, omdat het signaal van de alarmgever altijd (en binnen zeer korte tijd) opgevangen wordt. Men kan alarmeringssystemen ook indelen in aktieve en passieve: bij aktie-ve systemen moet de hulpvrager voor het geaktie-ven van een alarm een bepaalde handeling verrichten (b.v. een S.O.S.-driehoek voor het raam plaatsen, een drukknop of trekkontakt bedienen, iemand opbellen); bij passieve systemen treedt het alarm automatisch in werking als de betrokkene een aantal han-delingen achterwege laat. Wordt er bijvoorbeeld gedurende een bepaalde

tijd geen water gebruikt (w.c. doorspoelen) of passeert betrokkene bepaalde plaatsen in een woning niet, dan treedt het alarm in werking. Een dergelijk alarmeringssysteem is o.a. in een complex bejaardenwoningen in Baren-drecht aangebracht.

(15)

3. Telefoongekoppelde alarmering

Telefoongekoppelde alarmering is een aktief alarmeringssysteem; het werkt door een handeling van de alarmgever zelf. Deze drukt in geval van nood op een knop, die aangebracht is in een zendertje, dat men altijd bij zich dient te dragen. Deze alarmzender kan uitgevoerd worden in de vorm van een medaillon (om de hals), van een armband of van een clip. Na het indrukken van de alarmknop gaat een signaal naar een alarmkiezer , die in verbinding staat met het telefoontoestel van de alarmgever. De alarmkiezer belt bij ontvangst van het signaal van de alarmzender automatisch de van te voren ingeprogrammeerde telefoonnummers op, net zolang tot iemand opneemt. Als dat gebeurt, wordt meermalen een bepaalde 'ingeblikte' boodschap uit-gesproken, zodat de alarmontvanger weet om wie het gaat.

Vaak is een van de ingeprogrammeerde telefoonnummers dat van een conti-nu bezette post, zodat men de garantie heeft dat de telefoon altijd wordt opgenomen.

Ook via het kabeltelevisienet, of via draadloze zend- en ontvangstappara-tuur is het mogelijk, om een alarmsignaal vanuit verspreid liggende wonin-gen in een wijk over te brenwonin-gen naar een centrale meldkamer.

Voorbeelden daarvan' zijn de alarmeringsprojekten in Leeuwarden (kabelte-levisienet) en Den Bosch (zend- en ontvangstapparatuur). Bij verreweg de meeste alarmeringsprojekten wordt echter gebruik gemaakt van het tele-foonnet.

Het voordeel van een draagbare alarmzender (medaillon, armband of clip) boven vaste drukknoppen of trekkoorden in de woning is duidelijk: men kan - mits uiteraard bij bewustzijn - op alle punten in de woning alarm slaan. De reikwijdte van de alarm zender (=afstand tot de alarm kiezer) ligt mees-tal in de buurt van 30 meter. Voorts bestaat er altijd de mogelijkheid, om een per ongeluk gegeven, dus loos alarm binnen een bepaalde tijd (meestal tussen 30 seconden en 1 minuut) weer zelf uit te schakelen door een andere knop in te drukken.

Ook is het mogelijk een spreek-luister-verbinding in de woning aan te bren-gen waarbij een rechtstreeks kontakt tussen hulpvrager en centrale meld-kamer mogelijk is, mits eerstgenoemde nog bij bewustzijn is en zich in de ruimte bevindt, waar deze spreek/luisterverbinding is aangebracht. Over het nut hiervan wordt verschillend gedacht. Tenslotte zijn er diverse andere details waarop men bij de keuze van alarmeringsapparatuur kan letten, maar die in dit verband niet aan de orde hoeven te komen. Een goed inzicht daarin biedt o.a. de publikatie van bovengenoemde PSSA, deel I, van janua-ri 1985 (zie literatuur lijst).

4. Beperkingen van sociale alarmering

Bij de ontwikkeling van een sociaal alarmeringsprojekt wordt slechts tege-moet gekomen aan een deel van de vragen waarmee ouderen kunnen wors-telen.

Telefoongekoppelde alarmering is een technisch systeem en biedt geen al-gehele oplossing. Men kan niet stellen dat met telefoongekoppelde alarme-ring, zelfs met spreek-luisterverbinding, in behoeften zoals die aan

(16)

per-soonlijk kontakt, opheffen van gevoelens van angst e.d. voorzien kan wor-den.

Het biedt een antwoord in die zin, dat àls er zich een akute noodsituatie voordoet, men 2~ uur per dag een signaal kan geven dat er iets aan de hand is, en waarop een antwoord volgt in de vorm van de komst van iemand. Voorwaarde is wel, dat de organisatie eenduidig en perfekt funktioneert en dat sociale alarmering wordt ingezet voor de situatie waarvoor het is be-doeld: een akute noodsituatie.

5. De positie van de sociale alarmering binnen de gehele dienstverlening Binnen de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening bestaan er verschillende vormen van hulpverlening. Deze hulpverlening kan door vrijwilligers of beroepskrachten, en thuis of in tehuizen en ziekenhuizen, worden gegeven. Het streven van de overheid is erop gericht, zoveel moge-lijk de zorg aan ouderen in de thuissituatie te situeren in plaats van de veel duurdere verzorging en verpleging in verzorgingstehuis en verpleeghuis. Te-vens wil de overheid de mogelijkheden en de motivatie te vergroten van mensen om zichzelf en elkaar te helpen. Overheidsinstellingen en partiku-lier initiatief dienen dus een samenhangend beleid te voeren dat gericht is op het versterken van de mogelijkheden voor thuiszorg en dat de samen-werking en de afstemming van de verschillende soorten zorg ten behoeve van een zelfstandige leefsituatie bevordert.

Uitgangspunt hierbij is dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen en dat ze zo min mogelijk afhankelijk worden ge-maakt van deskundigen.

Sociale alarmering als dienstverlening past in deze beleidsvisie. Het ligt in de lijn der verwachtingen, dat een aansluiting op sociale alarmering de mo-gelijkheden voor het zelfstandig blijven wonen vergroot. Uit rapportages blijkt dat ouderen zich veiliger en minder kwetsbaar voelen ten gevolge van een aansluiting op sociale alarmering. Hierdoor wordt de gedachte om naar een verzorgingstehuis te gaan, teruggedrongen; er is nu immers een alter-natieve mogelijkheid voor gegarandeerde snelle hulpverlening in akute noodsituaties.

Tenslotte is het vaak zo, dat hulpverleners van verschillende disciplines di-rekt of indidi-rekt bij sociale alarmering betrokken zijn (gezinszorg, kruis-werk, indikatiekommissie bejaardenoorden, vrijwilligerskruis-werk, verzorgings-tehuizen, huisartsen e.d.). De onderlinge samenwerking en afstemming van de diverse hulpverleningsvormen kunnen bij een projekt als sociale alarme-ring gestimuleerd worden; het ligt voor de hand dat de stichtingen gekoör-dineerd ouderenwerk dan de koördinatie op zich nemen. Belangrijk is dat samenwerkingsrelaties worden aangegaan en dat wordt bekeken welke re-laties er zijn tussen sociale alarmering en het grotere geheel van dienstver-lening met name aan ouderen.

(17)

6. Drie modellen bij invoering van sociale alarmering

In de literatuur worden drie verschillende opzetten van sociale alarmering onderscheiden: 1) het servicemodel; 2) het professioneel model, en 3) het dienstverlenend model.

ad 1) In het servicemodel is de koördinerende organisatie verantwoordelijk voor de aankoop van de apparatuur; zij verzorgt de techniek en de introduktie daarvan en eventueel, op afroep van de gebruiker, de on-dersteuning. De gebruiker zelf is verantwoordelijk voor de

organisa-tie van de hulpverlening, dat wil zeggen het zoeken van

sleutelper-sonen, het instrueren van hen e.d •• Deze opzet is voor de koördine-rende organisatie weinig arbeidsintensief.

ad 2) Bij het professioneel model draagt de koördinerende instantie zowel de verantwoordelijkheid voor de techniek en de introduktie, als voor de hulpverlening en de begeleiding. Professionele hulpverleners dra-gen zorg voor de organisatie, alsmede voor de uitvoering van de hulpverlening. In Nederland zijn er weinig voorbeelden van een der-gelijke opzet; te noemen zijn Geldrop, Veldhoven en Leeuwarden • . ad 3) In het dienstv~rlenend model is de koördinerende organisatie

verant-woordelijk voor de techniek en de introduktie, en ondersteunt en stuurt bij naar de niet-professionele hulpverlening in de vorm van mantelzorg (de zorg van mensen voor elkaar op vrijwillige basis; denk bijv. aan in de buurt wonende verwanten, buren, vrijwilligersor-ganisaties).

De mantelzorg is verantwoordelijk voor de direkte uitvoering van de hulpverlening. Bij deze opzet is sprake van een samenwerking tussen de mantelzorg en de professionele zorg. Bijna alle tot nu toe opge-starte projekten in Noord-Brabant hebben voor dit laatste model ge-kozen.

7. Wel of niet een centrale meldkamer?

Als men een alarmeringssysteem opzet zonder centrale meldkamer bete-kent dit dat de hulpverlening geheel binnen de mantelzorg plaatsvindt; in

dat geval zijn de alarmontvangers (familie, kennissen) als het ware een pri-vé-meldkamer. Men kàn ook een systeem gebruiken waarbij de alarm mel-dingen centraal binnenkomen of geregistreerd worden en van waaruit even-tueel de hulpverlening op gang wordt gebracht.

Voordelen daarvan zijn:

- er wordt altijd aktie ondernomen;

- de politie laat zich gemakkelijker inschakelen via de bemanning van de

centrale; .

- er kan een automatische kontrole op de apparatuur plaatsvinden;

- er is sprake van een gemakkelijkere terugkoppeling van informatie en er-varingen;

- er is een sterkere betrokkenheid van alarmcentrale en 24--uurs hulpverle-ning;

(18)

Het nadeel van een centrale meldkamer is dat een absolute 24-uurs bereik-baarheidsgarantie als voorwaarde er aan ten grondslag moet liggen. Tevens moet men rekening houden met extra kosten voor de centrale meldkamer en veel extra organisatie. De kontinuiteit van de bemanning en de 24-uurs bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor een goede organisatie van de hulpverlening. Hoe kleinschaliger de centrale meldkamer is opgezet (d.w.z. regionaal of lokaaI), des te korter zijn - naar verwachting - de kommunikatielijnen: mutaties zijn eenvoudiger in te brengen, de feitelijke belasting van de centrale is geringer, men kent elkaar eerder dan bij een grootschalige opzet, men kent de plaatselijke 'sociale kaart' en de inbreng in de hulpverleningssituaties is aktiever (kontakten mantelzorg, gebruiker, en hulpverleners zèlf).

8. De gemeentepolitie als achtervang

In de literatuur over alarmeringssystemen met een centrale meldkamer in kombinatie met mantelzorg, wordt bij de uiteenzetting van de werkwijze vaak het inschakelen van de politie genoemd als mogelijkheid om gevolg te geven aan de verplichting tot ingrijpen. Hieronder geven we vier voorbeel-den uit deze literatuur:

In het Evaluatierapport van het projekt alarmering Den Bosch staat over dit onderwerp:

"Bij de aanvang van het project werd met de gemeentepolitie 's- Hertogen-bosch de afspraak gemaakt dat de centraliste ••• in het geval dat géén van de 3 contactpersonen bereikbaar zou zijn de politie zou alarmeren.

Deze afspraak wordt ook steeds aan nieuwe deelnemers van het alarme-ringsproject voorgelegd, waarvoor zij toestemming geven."

Uit het 'Onderzoek naar behoeften en verwachtingen omtrent Alarmering' (Naarden en Bussum) citeren we:

"De abonnee geeft drie adressen op van personen (familie, buren, kennissen) die in geval van alarm gewaarschuwd kunnen worden. Mocht de abonnee geen drie personen op kunnen of willen geven, dan zijn enkele vrijwilligers-organisaties bereid mensen in te zetten. Als geen van de drie adressen be-reikbaar is, is de politie inzetbaar bij alarm."

In de Evaluatienota project sociale alarmering 1985 Tilburg staat onder meer het volgende:

"Bij de opzet van de alarmering zijn wij ervan uitgegaan dat de 'uitrukfunk-tie' in eerste instantie wordt ingevuld door personen uit de directe omge-ving van de betreffende oudere (familie, buren, kennissen, de zgn. alarm-kontaktpersonen).

Omdat deze kontaktpersonen niet permanent bereikbaar zijn, en om toch te kunnen garanderen dat er ten alle tijden op het alarm wordt gereageerd, .•• is gekozen voor samenwerking met de Hulpcentrale te Tilburg. De Hulpcen-trale is 24 uur per dag bereikbaar en heeft ervaring met het behandelen van telefonische noodoproepen ••.. Omdat de hulpcentrale slechts beperkte mo-gelijkheden heeft om uit te rukken, schakelt zij in geval van alarm de poli-tie in."

Overigens staat in dezelfde nota te lezen, dat de politie in het afgelopen half jaar slechts 10 maal is ingeschakeld; er waren in totaal 87

(19)

aansluitin-gen in het Tilburgse projekt. Na de aanvankelijke proefperiode "heeft de politie voor onbepaalde tijd haar medewerking toegezegd. Zij kent een hoge prioriteit toe aan het project sociale alarmering", aldus de evaluatienota. Tenslotte halen we het alarmeringsprojekt van de Stichting Welzijn voor Ouderen (S. W.O.) in Hengelo (0.) aan, dat een centrale post heeft die nota bene gevestigd is in de meldkamer van de gemeentepolitie. Als de mantel-zorgers bij een alarmsignaal niet opnemen, komt het alarm bij deze post te-recht. De centralist zoekt dan de desbetreffende kaart met instruktie op in de daar aanwezige kaartenbak. Meestal luidt de instruktie dat de gemeen-tepolitie gevraagd wordt het huis te betreden en naar bevind van zaken te handelen. Het feit, dat op de kaart van de alarmgever gegevens vorkomen over huisarts, familie, eventueel medicijngebruik of ziektebeeld, maakt het de politie alleen maar gemakkelijker om gericht en snel op te kunnen tre-den. In de meldkamer is bijna altijd een politiefunktionaris aanwezig die niet tot het wisselende personeel behoort.

In een overzicht van half december 1985 tot en met april 1986 was de poli-tie in deze meldkamer 27 maal bij een proefalarm betrokken, 13 maal was er sprake van een vals alarm, in 2 gevallen ging het om een technische of

. een stroomstoring, en in 5 gevallen tenslotte ging het om een echt alarm waarbij de surveillan'ce ingeschakeld werd. De totale tijdsbesteding, die door de Hengelose politie werd bijgehouden, bedroeg volgens het overzicht: voor wat betreft de meldkamer: 250 minuten, en voor de surveillance: 90 minuten. In het· Hengelose alarmeringsprojekt waren toen ongeveer 50 abonnees aangesloten.

9. Aantal geregistreerde alarm meldingen, een beknopt overzicht

De voorhanden literatuur (zie ook deel II) geeft enige informatie over het aantal geregistreerde alarm meldingen.

Zoals hierboven al gemeld, zijn in het Tilburgse projekt, met 87 abonnees, in zes maanden in totaal 10 alarm meldingen bij de achtervang de politie -binnengekomen.

In Hengelo waren dit in Ij.

t

maand, bij ongeveer 50 aangeslotenen, 5 echte

alarmen die tenslotte bij de politie terecht kwamen.

Leeuwarden is een nog veel sprekender geval. Daar gaat het om een alar-meringssysteem waarbij uitsluitend professionele krachten uitrukken. Er zijn thans 1j.00 (!) abonnees, men heeft uitbreiding tot 1000 op het oog; de alarmering geschiedt via het kabelnet. Volgens telefonisch verkregen in-formatie is het aantal echte alarmeringen thans 2

à

3 per Ij. weken.

In Den Bosch, waar een alarmeringssysteem met zend- en ontvangstappara-tuur werkt (31 zendposten), komen de alarmeringen altijd eerst bij de cen-trale receptie binnen. Voor de periode van 6 maanden worden de volgende cijfers genoemd:

15 gaven geen alarm 9 gaven Ix alarm 2 gaven 2x alarm 3 gaven 3x alarm 1 gaf 6x alarm en I gaf 8x alarm.

(20)

In Geldrop maakten 17 van de 100 ouderen in totaal 34 keer gebruik van het alarmeringssysteem, en in Nijmegen werd in een half jaar tijd door 14 van de 41 aangesloten ouderen 41 keer gebruik gemaakt van het alarmeringssys-teem, waaronder overigens 24 keer loos alarm (Bron: 'Alarmering op maat', Stichting Opbouw Drenthe, febr. 1986, blz. 50).

Het evaluatieverslag van twee proefprojekten in Rotterdam (drs. K. Claas-sen, juli 1985) geeft alleen bij het ene projekt duidelijk uitgesplitste cijfers over het aantal echte alarmen. Bij dat projekt, dat om ongeveer 100 aan-sluitingen ging in 4 kompleksen serviceflats en bejaardenwoningen zijn er, in de periode tussen 1 juli 1984 en 15 mei 1985, 9 echte alarmen geweest van de in totaal 210 meldingen. Het aantal loze alarmen, 163, mag gerust eksessief hoog genoemd worden, de rest was test-onderzoek.

In het tweede projekt worden wel aantallen geregistreerde alarm meldingen genoemd, maar niet te achterhalen was wat hiervan echte alarmen waren. Tot zover een overzicht van ons bekende gegevens van echte alarmmeldin-gen; deze blijken dus zeer weinig voor te komen. Afhankelijk van techni-sche vooruitgang en goede instrukties is ook "het aantal valse alarmen en technische storingen bepaald beïnvloedbaar. Het is daarom in het belang van degene die in Ridderkerk eventueel de centrale meidpost zou gaan be-mannen, om in een vroeg stadium betrokken te zijn bij de keuze van de apparatuur om zodoende de meest storingsvrije te selekteren. "

10. Verantwoordelijkheid en het te kiezen organisatie-model

De belangrijkste schakel van een alarmeringsprojekt is niet het technisch systeem"maar de organisatie van de dienstverlening. Deze is bij de drie bo-vengenoemde modellen onderling verschillend. De ohderstaand schema's maken dit duidelijk.

Bij het servicemodel is het de gebruiker zèlf, die voor de organisatie van de dienstverlening verantwoordelijk is; de instelling verleent immers alleen service door de apparatuur te verhuren c.q. ter beschikking te stellen:

Instelling

:\

,---

---,

1 1 1 1

I

Gllbruiker Mantelzorg

I

1 1 1 1 1 I ~---~

Bij het professionele model is de instelling die de sociale alarmering als dienstverlening aanbiedt, verantwoordelijk voor de gehele organisatie van de hulpverlening, randvoorwaarden, inzet van uitvoerende hulpverlening en het funktioneren ervan:

(21)

,---I I I I I I I I I I I Instelling Centrale Professionele hulpverlèners l_______ ---Gebruiker

Bij het dienstverlenende model tenslotte is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Immers de instelling biedt in deze vorm de organisa-tie van de dienstverlening, de voorwaarden (centrale meldkamer, appara-tuur enz.), het laten funktioneren van de dienstverlening en eventuele inzet van professionele/vrijwillige hulpverleners. Van de gebruiker van de dienst-verlening wordt verlangd dat hij zelf hulpverleners vindt en afspraken maakt met de mantelzorg of andere hulpverleners over de wijze van hulp-verlening.

De instelling draagt daarbij zorg voor de organisatievoorwaarden. De ge-bruiker draagt zorg voor hulpverleners die zijn noodvraag het beste kunnen opvangen (de dochter, de buurman, eigen huisarts e.d.).

In schema:

,---1

I I

I

Centrale

I

I ' I I I I I I I

I

I I I I I Instelling Gebruiker Professionele vrijwillige hulpverleners L ___________________________________ _

Op de nadere organisatieopzet van het dienstverlenende model komen wij later terug.

11. De vraag naaralarmeringsystemen, en de betrekkelijkheid van enquêtecijfers

In de literatuur zijn welDlg betrouwbare cijfers te vinden over de vraag naar alarmeringssystemen. Ofschoon er wel enkele enquêtegegevens voor-handen zijn over de wens tot aanschaffing van een bejaarden-alarmerings-systeem, moet ervoor worden gewaarschuwd deze gegevens zonder meer als basis voor beleid te hanteren. Een voorbeeld van bovenbedoelde

(22)

enquête-gegevens over de behoefte aan een alarmeringssysteem betreft een in 1978 gehouden enquête-onderzoek van de PTT. Bij de opening van het alarme-ringsprojekt in Geldrop werd als een der resultaten de uitspraak gedaan, dat 30% van de ouderen telefoon alléén een onvoldoende beveiliging vindt en dat eveneens 30% een bejaarden-alarmeringssysteem zou willen aanschaf-fen.

Nog sterker komt de interesse om ouderenhuisvesting te voorzien van een alarmeringssysteem naar voren in een onderzoek in de gemeente Aalten (zie RIW, 1985).

Van de 100 geënquêteerde 55-70 jarigen zei 87% een waarschuwingssysteem in de te bouwen woningen voor ouderen te wensen. Op de vraag hoe dat systeem moest funktioneren, koos de meerderheid tussen 'naar de buren' en 'naar een centraal punt' voor deze laatste mogelijkheid; een achtste van de geënquêteerden had geen voorkeur voor een der beide mogelijkheden. Volgens de rapportage over een woonwensen-onderzoek in Driebergen/Rij-senburg, onder 60-70-jarigen, noemde 72,6% een alarmeringssysteem een noodzakelijke voorziening voor een woning voor ouderen.

Heel andere cijfers komen voor in het rapport "De ouderen van Apeldoorn", waarbij in de zomer van 1979 aan 637 respondenten van 55 jaar en ouder de vraag werd gesteld, of men kon aangeven in hoeverre men behoefte had aan (o.a.) een alarmeringssysteem. Onderstaande tabel laat de antwoorden zien:

leef- heeft geen heeft misschien wel behoefte onbekend tijds- behoefte behoefte

groep (jr.) m v m v m v m v % % % % % % % % 55-59 92 81 5 8 0 10 3 2 60-64 87 86 8 8 2 6 3 0 65-69 83 66 6 13 "11 21 0 0

Landelijk zijn er geen behoeftecijfers uit enquêtes bekend over alarme-ringssystemen. Wèl is in het leefsituatie-onderzoek onder Nederlanders van 55 jaar en ouder, in 1982, gevraagd naar het feitelijk voorkomen van zowel telefoon als van "een waarschuwingsmogelijkheid". Onderstaande tabel geeft de cijfers weer:

leef- tijds-groep (jr.) 55-59 60-64 65-69 heeft telefoon m % 95 94 92 v % 95 94 94

heeft waarschuwings- heeft geen van beide

" mogelijkheid m % 3 1 3 v % m % 7 6 7 v % 5 5 6

(23)

Men kan het telefoongebruik vergelijken met dat van 1976, toen het tele-foonbezit als volgt was (bron: leefsituatie-survey 55+ 1976):

leef- tijds-groep

(jr.)

55-59 60-64 65-69 telefoonbezit uit-sluitend v. eigen hh. 87.7 71.6 72.8 medegebruik van telefoon 2.5 3.4 3.1 geen telefoon 18.9 25.0 24.1

Het telefoonbezit is dus sterk gestegen in 1982 t.o.v. 1976, als boven ver-melde cijfers representatief geacht mogen worden voor alle huishoudens in Nederland. Nog eens ter vergelijking: enkele cijfers over het telefoonbezit in Apeldoorn (1979): leeftijdsgroep {jaren} 55-59 60-64 65-69 telefoonbezit in Apeldoorn in 1979 m % 84 88 94 v % 94 91 97

Van alle inwonende ouderen vanaf 55 jaar had 88% in 1982 telefoon, en 13% een waarschuwingsmogelijkheid. Deze percentages waren voor alle 55+-ers die niet alleen woonden: 94% resp. 4%. Noch een telefoon noch een waar-schuwingsmogelijkheid was et voor de alleenwonende 55+-ers in 11 % van le gevallen; voor de andere, dus voor de ouderen vanaf 55 jaar die niet al-leen woonden, was dit cijfer 6%.

Nu we bovenstaande gegevens gememoreerd hebben, blijven we met een groot verschil zitten tussen het hoge percentage, dat in Driebergen/Rijsen-burg en in Aalten een waarschuwingssysteem in de ouderenhuisvesting inge-bouwd wil zien, en het hoge percentage, dat in Apeldoorn zei hieraan geen behoefte te hebben. Vermoedelijk is de verklaring te vinden in de kontekst van de vraagstelling. In Apeldoorn werden de respondenten gevraagd, of zij thans zelf behoefte hadden aan bepaalde voorzieningen (waaronder alarme-ring). In de Driebergense kontekst werd gevraagd wat men 'als noodzakelijk in de woning aan te brengen voorziening in woningen voor ouderen' ziet. En in de Aaltense kontekst wordt aan iedereen, ook aan de niet-verhuisgeneig-den, na het zien van konkrete lokaties en bouwplannen gevraagd om zich in de nieuwe woningen in te denken, en aan te geven hoe deze zo aantrekkelijk mogelijk zouden zijn voor henzelf.

Dit laatste is natuurlijk wat anders dan de vraag, of men er thans zelf be-hoefte aan heeft.

(24)

In het eerdergenoemde rapport van de PSSA, deel 2, staat ons inziens dan ook geheel terecht:

"Het is zaak, vóórdat gestart wordt met een behoefte-peiling, de ouderen te informeren over waarvoor sociale alarmering een oplossing kan bieden; wat vóórs en tégens zijn; welke voorwaarden er aan vastzitten en hoe het werkt".

Om een reëler zicht te krijgen op de mogelijke behoefte aan alarmering kan men beter indirekt te werk gaan. Het opsporen van kandidaat-gebruikers kan dan geschieden door:

- de mensen van de maatschappelijke dienstverlening en kruisverenigingen, die gevraagd kunnen worden hun kliëntenbestand door te lopen en na te gaan wie voor gebruik van een alarmeringsapparaat in aanmerking zou kunnen komen;

- een inventarisatie van ingeschrevenen voor bejaardenwoningen met een

2~-uurs alarmering;

het doorlopen van het bestand van geïndiceerden en niet-geïndiceerden van de indicatiecommissie bejaardenoorden;

- de gebruikers van maaltijddiensten, vrijwillige hulpdiensten; - de ouderenorganisaties.

Op grond van de opgedane ervaringen gebruikt de PSSA Noord-Brabant een minimum-norm van

t

% van alle 65-plussers als uitgangspunt. Beneden deze norm behoeft men geen 'hard' onderzoek te doen. Of het aantal gebruikers hoger komt te liggen, hangt dan vooral af van de ervaringen met alarmering en de daarop gebaseerde mond tot mond reklame in de komende jaren.

12. Mogelijke doelgroepen van sociale alarmering

Het alarmeringssysteem is gericht op mensen die vanwege hun geestelijke en/of lichamelijke konditie een groter risiko lopen en zich daardoor onveili-ger en kwetsbaarder voelen. Er kan een noodsituatie ontstaan waarvan de desbetreffende persoon verwacht deze niet zonder hulp aan te kunnen. Hierbij kan men denken aan:

- risiko's van medische aard (hartinfarct, hoge immobiliteit); - risiko's van psychisch/sociale aard:

- gevoelens van angst - gevoelens van eenzaamheid

- ervaring met een situatie waarbij men geen hulp kon inroepen

het plaatsvinden van ongelukken zoals brand en waterleidingbreuk, in-braakpogingen

- terminale fase.

Bij de invoering van een alarmeringssysteem kan men besluiten of de men-sen die in aanmerking willen komen voor een aansluiting wel of niet aan be-paalde voorwaarden moeten voldoen. Ziet men sociale alarmering als een voorziening die voor iedereen toegankelijk moet zijn, of is men van mening dat alleen de groep die het meest urgent is in aanmerking dient te komen? Overwegingen voor het niet selekteren van gebruikers zijn:

- alarmering is een basisvoorziening en dient toegankelijk te zijn voor gro-te groepen mensen;

(25)

- ouderen kunnen zelf bepalen of ze het nodig hebben of niet;

- aangezien het hier een nieuwe voorziening betreft, zal de vraag zich moeten ontwikkelen, met een lage drempel zal de werkelijke behoefte duidelijk worden;

- veel aansluitingen maken het systeem relatief goedkoper. Overwegingen voor het wèl toepassen van kriteria zijn: - invoering van het systeem is een dure aangelegenheid;

- in geval van een wachtlijst kunnen kriteria tot urgentiebepaling leiden; - om het probleem waaruit de vraag om aansluiting voorkomt, met de

bes-te oplossing bes-te kunnen beantwoorden zijn, zijn kribes-teria bruikbaar.

13. Organisatorische voorwaarden voor de gebruikers

Behalve het voldoen aan eventuele kriteria zullen meestal nog meer voor-waarden gesteld worden aan de gebruikers. Het is essentieel dat een gega-digde voor aansluiting op een sociaal alarmeringssysteem - als men voor een dienstverlenend of voor een service-model kiest -terecht kan bij 2 of 3 hulpverleners (sleutelpersonen): mensen die vertrouwd zijn, in de buurt wo-nen, over een huissleutel beschikken, telefonisch opgeroepen kunnen worden en bereid zijn om direkt na een oproep naar de oudere te gaan om te helpen en/of de juiste hulp te organiseren. Zonder sleutelpersonen kan men niet aangesloten worden op een alarmeringssysteem. Ook dient men te beschik-ken over een telefoonaansluiting. Tenslotte zal men de woning niet zodanig moeten afsluiten, dat de sleutelhouder ondanks de sleutel toch niet naar binnen kan komen (dus geen grendels op de deuren e.d.). Bovendien moet men het zendertje ook altijd bij zich dragen om alarm te kunnen slaan.

14. De nadere organisatie-opzet van een dienstverlenend model

We komen nu terug op de nadere organisatieopzet van een dienstverlenend model, waarbij tot uitdrukking moet komen waar welke verantwoordelijk-heid ligt. Er zijn in het dienstverlenend model twee terreinen van verant-woordelijkheid te onderkennen:

- de organisatie van de dienstverlening, het funktioneren ervan en de rand-voorwaarden;

- de daadwerkelijke hulpverlening (wie, inhoud en werkwijze).

De eindverantwoordelijkheid voor het eerste ligt in principe bij de instelling of het samenwerkingsverband, voor wat betreft het tweede ligt deze bij de gebruikers. Weliswaar kan de instelling, indien niet de geschikte hulpverle-ners gevonden worden, bemiddelen door hen in kontakt te brengen met bij-voorbeeld geschikte en bereidwillige vrijwilligers, maar ze kan niet de eindverantwoordelijkheid op zich nemen.

Bij de organisatieopzet van een sociaal alarmeringsprojekt zijn drie nivo's van verantwoordelijkheden te onderscheiden, te weten:

1) het bestuurlijk nivo 2) het uitvoerend nivo

(26)

Ad 1) Het bestuurlijk nivo

Op bestuurlijk nivo dienen de eindbeslissingen genomen te worden voor de start en uitvoering van de sociale alarmering. Belangrijke taken zijn:

- de beslissing om een dergelijk projekt op te zetten op basis van en inzicht in de ouderenproblematiek;

- het koördineren en samenbrengen van die partijen die zorg kunnen dragen voor een goed funktionerende organisatie van sociale alar-meringen;

- het indienen van subsidieaanvragen;

- het voeren van overleg en sluiten van samenwerkingsovereenkom-sten met instellingen en organisaties;

- het vaststellen van de doelgroep en kriteria, huurovereenkomsten, retributies e.d.;

- het besluit tot aanschaffing van telefoongekoppelde apparatuur. Het gaat dus om een instelling die in staat is om de nodige bestuur-lijke en werkrelaties te leggen en de kapaciteit heeft al dan niet in samenwerking met anderen een dergelijk alarmeringsprojekt te ont-wikkelen. Een van de meest aangewezen instellingen is het gekoördi-neerd ouderenwerk. Ook kan gedacht worden aan de gemeente, hoe-wel de kans groot is dat deze in de uitvoerende werkzaamheden er-varing mist in het werken met de mogelijke participanten. Tenslotte is ook een samenwerkingsverband op bestuurlijk nivo mogelijk. De besturen van de belangrijkste partners in de uitvoering zouden dan een samenwerkingsverband kunnen aangaan rondom beheer en be-stuurlijke eindverantwoordelijkheid van het projekt. Het gekoördi-neerd ouderenwerk zou -bijv. een sekretariaatsrol kunnen spelen, waarmee een medeverantwoordelijkheid voor het projekt tot uit-drukking komt. Partners zouden kunnen zijn de bejaardenoorden, de gemeente, het gekoördineerd ouderenwerk, gezinszorg, kruiswerk, vrijwilligersorganisatie, e.d.

Ad 2) Het uitvoerend nivo

Voor uitvoerende zaken kan het verstandig zijn een speciale kommis-sie in te stellen. Deze kommiskommis-sie zou kunnen bestaan uit vertegen-woordigers van:

- de instelling waar de centrale meldkamer wordt gestationeerd; - een staflid van de kruisvereniging;

- een staflid van de maatschappelijke dienstverlening of van de in-dikatiekommissie bejaardenoorden;

- een technisch deskundige;

- een vrijwilliger, betrokken bij de organisatie; - vanuit de ouderenorganisaties;

- de funktionaris die wordt belast met het sekretariaat en de dage-lijkse leiding van het projekt. Een van de voornaamste taken van deze funktionaris zal liggen op het gebied van voorlichting en in-struktie; wij komen hierop nog nader terug.

(27)

Het zal duidelijk zijn, dat de belangrijkste taken van deze kommissie in de praktische uitwerking van het projekt liggen, zoals apparatuur-aanschaffing en -beheer, voorlichting, kontakten en werkafspraken met participerende instellingen en met de gebruikers, en het verza-melen van ervaringsgegevens te behoeve van eventuele bijsturing. Ad 3) De uitvoering op de onderdelen

Sommige onderdelen van de uitvoering van het projekt kunnen over-gedragen worden aan werkgroepen of uitvoerders binnen de organisa-tie.

Te denken valt daarbij aan: de intake van kandidaat-gebruikers, voorlichting en instruktie, technische begeleiding, plaatsing en kon-trole, begeleiding van de gebruikers, begeleiding van de mantelzorg en van de overige vrijwilligers, werkinstrukties en registratie bij de centrale meldkamer, en de zorg voor geschikte professionele en vrijwillige hulpverleners.

15. Het belang van goede voorlichting en instrukties

Uit alle rapportages over projekten 'sociale alarmering' blijkt het belang van goede voorlichting en instrukties. Om tot een zo doelmatig mogelijk gebruik van het systeem te komen en om de beoogde doelgroep te bereiken is het geven van goede voorlichting en instrukties van groot belang. In de eerste plaats om bevolking en instanties bekend te maken met algemene in-formatie: wat houdt sociale alarmering in; voor welke situatie is het doeld en wie komen er voor in aanmerking? Bij enkele instanties kan be-kendheid met het bestaan van sociale alarmering van invloed zijn bij be-paalde beslissingen (bijv. ziekenhuis, huisartsen). Berichten in de pers, in-formatie folders die op verschillende plaatsen verkrijgbaar zijn, e.d. kunnen deze bekendheid vergroten en zorgen voor kennis van sociale alarmeringen onder een breed publiek. In de tweede plaats is goede voorlichting uiteraard van belang voor de potentiële gebruikers; tenslotte staan deze voor de keu-ze: wel of geen aanmelding. Gedetailleerde informatie kan hun zowel

groepsgewijs als individueel gegeven worden, terwijl bij de intake-gesprek-ken onbeantwoorde vragen e.d. nog besprointake-gesprek-ken kunnen worden.

Ten derde blijkt begeleiding van de abonnees tijdens de duur van de aanslui-ting niet overbodig. Dit begint al door goede instrukties bij de plaatsing van de apparatuur, maar ook in de fase hierna komen onduidelijkheden in het gebruik, de hulpver lening e.d. voor.

Ten vierde moeten ook de sleutelpersonen, de mantelzorg, goed weten hoe te handelen bij voorkomende alarm meldingen. Vaak wordt daarom gevraagd dat zij bij plaatsing van de apparatuur eveneens aanwezig zijn om daarmee vertrouwd te raken en om goed op de hoogte te komen van de organisatie van de dienstverlening.

Tenslotte is informatie aan de professionele hulpverleners of aan andere mensen uit de vrijwilligersorganisaties belangrijk; vaak fungeren zij zelf als informant, ook kan kennis over het projekt van belang zijn voor een goede afstemming van de dienstverlening; alternatieven voor sociale alarmeringen

(28)

zoals telefooncirkels, bezoekdiensten e.d. dienen voor deze hulpverleners geen onbekend terrein te zijn.

In de praktijk blijkt het geven van voorlichting en instrukties, het onder-houden van kontakten met instellingen, en het begeleiden van de gebruikers en hun mantelzorg een niet te onderschatten, arbeidsintensief karwei te zijn. Zeker in de startfase - die niet te kort moet worden gedacht - is dit werk extra belastend voor uitvoerders die dit niet in hun gewone qagtaak ingeprogrammeerd hebben. Als het projekt eenmaal loopt, en als men kan beschikken over een continu draaiend en betrouwbaar team van vrijwilli-gers, kunnen zij een flink deel van de werkzaamheden routinematig gaan overnemen. Hiermee zijn vele projekten (warme) maaltijdvoorziening te vergelijken, waarbij de voorlichting, intake, administratie, rondbezorgen en regelmatige evaluatie van het gebruik vaak door goed getrainde en geïn-strueerde vrijwilligers worden verricht, meestal als onderdeel van het ge-koördineerd ouderenwerk.

Dit laatste is zeker van belang voor een projekt 'sociale alarmering', omdat dit gezien moet worden als een vorm van dienstverlening die temidden van andere (en wellicht: betere) mogelijkheden een plaats heeft in het totale pakket dienstverleningsvormen.

16. Enkele organisatie~pzetten van de wijze van hulpverlenen

16.1. Instellen van een achtervang

Het is denkbaar dat er zich situaties voordoen waarbij geen van de door de gebruiker genoemde hulpverleners (sleutelpersonen) ten tijde van het alarm thuis is. Het is daarom aan te raden om als laatste sleutelpersoon een adres of instantie te kiezen welke 24 uur per dag bereikbaar is. Men kan hierbij denken aan de politie, een ziekenhuis, een bejaardenoord, een permanent bezet crisiscentrum of iets dergelijks. Deze zogenaamde 'achtervang' biedt de gebruiker de zekerheid dat als hij alarm slaat, er ook daadwerkelijk ie-mand komt. Het spreekt van zelf dat deze achtervang duidelijk geïnstru-eerd en geïnformgeïnstru-eerd dient te zijn over de juiste handelwijze bij een alarmmelding.

16.2. De funktie van een centrale meldkamer

De funktie van een centrale meldkamer kan verschillend zijn. Zij kan een louter passieve rol spelen als registrator van de alarm meldingen, maar zij kan ook een aktieve rol spelen. Het is mogelijk dat ze de hulpverlening als eerste op gang brengt, maar· ook kan de centrale meldkamer als 'achter-vang' optreden.

(29)

16.3 Enkele hulpverleningsmodellen

Hulpverleningsmodel zonder centrale meldkamer met achtervang

Gebruiker

Bij dit model komt het alarm, via van te voren ingeprogrammeerde tele-foonnummers, direkt binnen bij de mantelzorg (sleutelpersonen). Indien het eerste nummer geen gehoor geeft, zal automatisch het tweede worden ge-beld. Geeft ook dat geen gehoor, dan wordt als derde het telefoonnummer van een instelling gebeld die 24 uur per dag bereikbaar is; deze neemt de benodigde aktie.

Hulpverleningsmodel met de centrale meldkamer met achtervang

Centrale

Gebruiker

Bij dit model registreert de centrale meldkamer het binnengekomen alarm, terwijl het alarm zich afwikkelt zoals in het eerder aangegeven model. De centrale meldkamer heeft dan alleen een registrerende funktie, die even-tueel gebruikt kan worden om te kontroleren of een der hulpverleners inde daad werd bereikt.

(30)

Ook kan de centrale meldkamer gebruikt worden als eerste adres, waarbij na de alarm melding de (professionele) hulpverleners door de mensen in de meldkamer worden opgeroepen; zie onderstaand schema:

Gebruiker

Hulpverleningsmodel met een centrale meldkamer zonder achtervang

Gebruiker

In feite werkt dit hetzelfde als in de hierboven aangegeven mogelijkheid, zij het dat dan door de centrale meldkamer de sleutelpersonen worden &e-beld. Bij geen gehoor zal de meldkamer zelf aktie moeten nemen, door of-wel naar het adres te gaan ofof-wel de politie te waarschuwen.

(31)

HuJpverlerungsmodel met centrale meldkamer als achtervang

Gebruiker

Bij dit model fungeert de centrale meldkamer als achtervang. Vanuit de meldkamer zal bij geen gehoor van de mantelzorg de hulp op gang moeten worden gebracht, zoals boven aangegeven.

(32)
(33)

DEEL 11. RESULTATEN UIT ANDER ONDERZOEK

1. Algemeen

Hieronder worden gegevens uit ander onderzoek of rapporten aangehaald, die gebruikt kunnen worden ten behoeve van een advies over een alarme-ringssysteem in de gemeente Ridderkerk. Het is natuurlijk ondoenlijk, om per rapport een uitgebreide samenvatting te geven van de vaak vele en ge-detailleerde onderzoeksresultaten. Belangrijke aandachtspunten die hieron-der aan de orde komen betreffen: gebruik van bestaande alarmeringssyste-men, kenmerken van gebruikers, behoeftecijfers, organisatievormen en eva-luatie van de hulpverleningsstrukturen.

We delen de hieronder behandelde literatuur in drie groepen in: - onderzoeken naar de behoefte aan alarmeringssystemen, - onderzoeken naar de ervaringen bij lopende projekten, en

- overwegingen bij de opzet van een grootstedelijk projekt (Amsterdam). Aan het einde van dit hoofdstuk volgt een kort overzicht van de voornaam-ste punten, gevolgd door een bronvermelding.

2. Behoefte-onderzoeken 2.1. Stichting Opbouw Drenthe

In februari 1986 is in opdracht van de Stichting Maatschappelijke Dienst-verlening Hondsrug Noord een onderzoek gedaan naar de wenselijkheden en mogelijkheden van een regionaal opgezet alarmeringssysteem voor ouderen. Het onderzoeksrapport, getiteld "Alarmering op maat" (rapporteurs: J. Th. van Luijk en J. Geertsema) bevat een beschrijving van de resultaten van een enquête, gehouden onder personen van 60 jaar en ouder, zelfstandig wo-nend in de gemeenten Anloo, Gasselte, Gieten, Rolde en Zuidlaren (in to-taal 6557 personen per 1-1-1983). Tevens vermeldt het rapport gegevens uit andere bronnen. De enquête is gehouden onder alle personen van 80 jaar en ouder, en onder een steekproef van 60-80-jarigen. Op grond van een onder-verdeling naar huishoudenvorm is een driedeling gemaakt in:

- de 'risikogroep': alle niet gehuwde, alleenstaande 80+-ers;

- de 'onechte risikogroep': alle niet gehuwde, niet alleenstaande 80+-ers; en - de 'controlegroep': alle gehuwde 80+-ers, en een steekproef onder de

60-80-jarigen.

De vragen naar de behoefte aan een alarm mogelijkheid zijn gesteld aan de hand van 'alarmbeelden': voorstellingen van diverse typen van alarmerings-systemen, en bij ieder type verschillende vormen van hulpopvang. Er is niet

(34)

gevraagd naar een voorkeur voor een centrale meldkamer, omdat dit voor de hulpontvanger op zichzelf niet van belang is.

Het rapport bevat de volgende hoofdonderwerpen: - huidige woon- en leefsituatie;

- omvang van de behoefte aan alarmering;

- aard van de subjektieve behoefte aan alarmering;

- relatie tussen subjektieve en objektieve behoefte, alsmede de technische mogelijkheden en de organisatie van de hulpverlening;

- demografische en sociaal-kulturele ontwikkelingen die van invloed kun-nen zijn op de behoefte aan alarmering; en

- konklusies en aanbevelingen.

Als uitgangspunt voor het kostenplaatje van een eventueel te starten alar-meringsprojekt werd al snel gekozen voor een maandelijkse bijdrage van de abonnees van f 10,-

à

f 25,- , afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Gegevens over de drie onderscheiden kategorieën van ondervraagden zijn in het rapport uitgewerkt op punten als: de aanwezigheid van risikofaktoren, ADL-handikaps, woonsituatie, sociale omstandigheden, en reeds aanwezige andere alarmeringsvoorzieningen. De behoefte aan een alarmeringsmoge-lijkheid bleek voor alle groepen tezamen in eerste instantie rond de 30% te liggen, 15% zei er misschien behoefte aan te hebben, 10% had geen mening en rond de 45% had er geen behoefte aan. Opmerkelijk is volgens het rap-port, dat alleenstaande ouderen van 80 jaar en ouder niet méér behoefte aan alarmering bleken te hebben dan alleenstaanden van 60-80 jaar. Ge-huwde ouderen van 80 jaar en ouder leken wèl meer behoefte aan alarme-ring te hebben dan de jongere gehuwden. Een verklaalarme-ring voor een en ander ziet men in de relatie met aan- of afwezigheid van hulpverlening thuis, en in de inwoning bij kinderen die onder de alleenstaanden van 80 jaar en ouder nogal vóórkomt, zodat al voorzien is in de behoefte aan veiligheid.

Voorts bleek een grotere behoefte aan alarmering te bestaan bij ouderen, die vaker telefonische kontakten met anderen hebben. Daarentegen hebben ouderen meer behoefte aan alarmering, naarmate men meer behoefte heeft om bezoeken af te leggen of te ontvangen.

De aanwezigheid van een huisgenoot of de bereikbaarheid van anderen is een van de belangrijkste reden om nog geen alarmering te wensen.

In tegenstelling tot allerlei vermoedens zijn slechts weinig ouderen van me-ning, dat het kontakt met de kinderen afneemt door een alarmeringssy-steem.

Een positieve inschatting van de eigen gezondheid/vitaliteit en de leeftijd vormen een tweede belangrijke reden waarom alarmering niet op prijs wordt gesteld. Het is opvallend, dat financiële argumenten nauwelijks een rol spelen bij het afwijzen van aansluiting op een alarmeringssysteem. Er is weinig weerstand tegen moderne technische apparatuur als zodanig; er is ook weinig sprake vim een negatieve houding ten aanzien van alarmering.

Van de ondervraagden zou ± 43% bereid zijn f 10,- per maand te betalen, en nog eens 10% f 11,- tot f 20,- ; rond de 30% zegt het niet te weten .

. Een konfrontatie met zowel de mogelijkheden als de kosten leidt tot enkele verschuivingen in de opgegeven behoefte aan alarmering: van de oorspron-kelijke 'ja-zeggers' antwoorden 6.5% nu 'misschien', 7.7% 'geen behoefte

Cytaty

Powiązane dokumenty

Judicial review of administrative action refers to a specific type of conflict administrative proceedings subject to administrative justice jurisdiction rules, but most of rules

2 ustawy o zapobieganiu oraz zwal- czaniu zakażeń oraz chorób zakaźnych u ludzi podejrzanym o chorobę zakaźną jest osoba, u której występują objawy kliniczne lub odchylenia

So according to Evagrius, in external, human knowledge, which can be re- ceived even by passionate people, the error is usually a mistake in reasoning, but in spiritual knowledge

Po wykonaniu próby odporności farby drukarskiej na wodę, karty papierowe poddano kąpieli dezynfekcyjnej w sterinolu oraz przeprowadzono kilkukrotne płukanie obiektu w czystej

In order to contribute to the adequate dealing with social and ethical issues in innovative engineering design practice, this study has focused on the selection of the ‘best’

Jednak tylko w tym jednym utworze koncentruje się na reakcjach bohatera i drobiazgowej analizie jego stanów psychicznych.. Utwór cha­ rakteryzuje się psychologiczną

FIGURE 2-3 DIAMOND-SHAPED GRID FOR CRABLOCK 14 FIGURE 2-4 CENTER BASED CONSTRUCTION FOR XBLOC AND CRABLOCK 17 FIGURE 2-5 STACKED BARS CONSTRUCTION FOR ACCROPODE AND CORE-LOC [3]