• Nie Znaleziono Wyników

De sedimentbalans van de gesloten Hollandse kust over de periode 1963 tot 1986

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De sedimentbalans van de gesloten Hollandse kust over de periode 1963 tot 1986"

Copied!
87
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

NOTA GWAO-89.016 ZL-NXL89.42

DE SEDIMENT BALANS VAN DE GESLOTEN HOLLANDSE KUST

OVER DE PERIODE 1963 TOT 1986. J.H.M. DE RUIG

RIJKSWATERSTAAT

Dienst GetijdewaterenjDirectie Zeeland

Kustgenese juli 1989

(3)

3

1

Inleid:inJ.

5

2 Gereedsdlap en werkplan met bet.rekk:ÏnJ

tot de zarrlbalans. 7

2.1 Jaarlijkse kusbnetingen 7

2.2 Uitvoering 8

2.3 Betrouwbaarheid lcdingen 11

3 De methodiek van de zarrlbalans. 14

3.1 Achtergrond 14

3.2 De betekenis van de zandbalans 15

3.3 Zandsuppleties 17

4 Desedimentbalans van de HolléUDsekust:

Deresultaten. 19 4.1 OVerwegingenen randvoorwaarden 19 4.2 De gesloten Hollandse kust als geheel 21

4.3 De kustvakken 25 Noord-Holland 25 Rijnland 28 Delfland 30 4.4 Jaarlijkse variaties 32 5 Ocnclusies. 34 Tot slot. 37 Literatwr. 38 Tabellen 1-2 Figuren 1-24

(4)

SAMENVATI'ING.

In het kader van het project 'Kustgenese' is er naar gestreefd een zo betrouwbaarmogelijke zarxilialansvan de gesloten Hollandse

kust op te stellen. De resultaten ervan zullen in deze nota besprokenworden.

De basis

van

de balans is een lOOrfologischdatabestand, de zogenaam:le'Jarkus'-metirgen. Dit zijn jaarlijkse opnamesvan de hoogte- (duin en strand) en diepteliggirg (omerwateroever) van een circa 1000 meter lang profiel, loodrecht op de kust. De omerlirge afstam tussen de profielen bedraagt ongeveer 250 meter. Om de vijf jaar wordt iedere kilometer tot 2500à 3000 meter uit de kust gemeten (de zogenaam:le'kustdoorlodirg').

De meetgegevens zijn zoveel mogelijk gezuiverd van hiaten en fouten. Bij verscheidene jaren zijn de data aan de landwaartse zijde aangevuld met behulp van 'Kust- en Oeverkaarterirgen' ten eirrle dát deel van de duinstrook dat, zoals in deze nota blijkt, een wezenlijke bijdrage aan de zandba1anslevert, in de bereke-ningen meete nemen.

Vaneen aantal gebieden en voor ieder gemetenjaar vanaf 1965 is de inhoud ten opzichte van een referentievlak bepaald. Het jaar-lijkse sedimentverlies c.q. -winst van het betreffende vak komt overeen met de waarde van de regressiecoëfficient volgend uit een lineaire trendberekening over de verschillende inhoudenvan de beschikbare jaren.

De betrouwbaameid van de balans wordt mede bepaald door de opgelegde meetfrequentie in ruimte en tijd. Ook al vanwegede mogelijk grotere lodirgsfout dienen de aan de hand van de doorlo-dingen bepaalde resultaten altijd aan een nadere kritische beschouwingonderworpente worden.

Op basis van de in deze nota beschreven methodeverliest noch wint het kustvak tussen Den Helder en Hoekvan Holland, uitgezon-derd de van de buitendelta van het Zeegat van Texel deel uitma-kende kustdelen, jaarlijks enige hoeveelheid zand van betekenis. Dit is een netto bedrag; met andere woorden, bovenstaande wil niet zeggendat de gesloten Hollandse kust morfol.oqi.schin ruste is. De bruto hoeveelhedenop basis van kilametervakk.enbedragen circa 1,80 miljoen m3/jaar aanzandirg tegen een ongeveer gelijk bedrag voor erosie·

De huidige duinstrook doet dienst als belélI}grijk.ezandvang: Jaarlijks stuift netto gemiddeld 3 tot 3.5 m3 zand per meter kustlengte de duinen in. Voorde aanzandendekustgedeelten is dit gemiddeldongeveer 10 m3/m.

De aanzarrlirg in de duinen ligt in dezelfde orde van grootte als de erosie op de onderwateroever(= brandingszone + onderzeese oever (tot zo'n 2,5 à 3 km uit de kust» .

In langsrichtirg sluit de balans redelijk aan bij het bekende (Edelman-)beeld: aanzandirg in Rijnland, erosie in Delfland en Noord-Holland.Bijlagen 1 t/m 4 gevenvoor de verschillende dwars

(5)

op de kust gedefinieerde stroken de erosie- en sedi.rnentatiecij-fers per kilometer. De bijlagen 5 tjro 10 doèn dit zelfde voor 10 kilometer vakken.

Tenslotte is de jaarlijkse variatie om de trend naar grc>gtte irgeschat. Er blijkt dat in één jaar tijd maxilllaal2 tot 3.106 ro3 sedimentkan uitwisselen tussen strarrljduin en brandingszonejon-derzeese oever.

De variaties omde trerrl geven larv:Jsde kust een redelijk consis-tent beeld te zien.

(6)

Het project 'Kustgenese' is gericht op het onderzoeken van de natuurlijke ontwikkeling van de gehele Nederlandse kust en probeert inzicht te krijgen in grootschalige morrcl.cqi.scna ontwikkelingen, de samenhangendehydrodynamische processen en hun veran::leringen en interacties.

In het kader van dit proj ect wordt er naar gestreefd een zo be-trouwbaar IOOgelijkezandbalansvan de gesloten Hollandse kust op te stellen. De basis ervan is een norfol.cqi.schdatabestand, de zoqenaande'Jarkus'-metingen. Dit zijn jaarlijkse opnamesvan de hoogte- (duin en st.ran::l) en diepteligging (orrlerwa.teroever)van een circa 1000 meter lang profiel, loodrecht op de kust. De orrlerlinge afstand tussen de profielen (raaien) bedraagt ongeveer 250 meter (figuur 1).

In het recente verleden is met behulp van deze data een eerste zandbalans voor de Nederlandse kust opqezet; (Kohsiek,1986). De duinen maaktenhiervan geen deel uit. De hoeveelheid zand die van het strand de duinen in stuift, werd op gemiddeld5 à 10%,lokaal 30%van de erosie per kustvak geschat. Aannemendedat dit juist is, veroorzaakt het een fout in de zandbalans van dezelfde orde van grootte.

Verder liet de nauwkeurigheidvan de gegevens uit het JARKUS-bestand in genoenrlestudie noqal, te wensenover. Er zaten veel

fouten in en ongeveer 15%van de data ontbrak. Dlidelijk is dat ook hierdoor de resultaten beïnvloed werden, ondanksdat middels een omvangrijke middelingsproc:edurehet effect van deze fouten enigszins werd verkleind.

Bovenstaande is binnen 'Kustgenese' aanleiding geweest om de gegevens uit het Jarkus-bestand zodanig aan te passen, dat de data vrij van fouten en hiaten zijn. Onrlatverondersteld werd dat het zeewaartse deel van de duinstrook een wezenlijke bijdrage aan de zandbalans levert, is tevens besloten de gegevens van deze strook in de zandbalans te betrekken. Aanvulling aan de landzijde van de profielen was daardoor gewenst.

Het elimineren van de fouten, het op- en aanvullen van de data is in notitie GWA0-87.481(de Ruig,1987) uitgebreid aan de orde geweest. In het kort zal hierop in hoofdstuk 2 terug gekomen worden. Tevens zal hierin de betrouwbaarl1eidvan de lcx:iingen,en van de sedimentbalansals geheel, ter sprakekomen.

In hoofdstuk 4 zullen de uiteindelijke resultaten behandeld worden. In eerste instantie geschiedt dit nogal grof ten einde het overzicht te bewaren. Vervolgens zal zowel in kustlangse (kustvakken, segmenten, kilornetervakken)als kustdwarse richting (subsystemen

duin/strand,

brandingszone, onderzeese oever) steeds verder in detail afgedaald worden. Enkele saillante aspecten zullen daart:>ij extra aandacht krijgen. De resultaten worden afgesloten met een nadere belichting van de jaarlijkse variaties in de zandhuishouding.

Voorafgaande aan de presentatie van deze resultaten zal in hoofdstuk 3 de zandbalans in een breder kader geplaatst worden, waarna randvoorwaardenmet betrekking tot de balans gedefinieerd worden.

(7)

Inhoofdstuk 5 is plaats gemaaktvoor het stellen van evaluerende opnerJdngenen het trekken van conclusies.

(8)

2.1 Jaarlijkse kustJIet:iIge.n

Qn een goed beeld te krijgen in de ontwikkelin;Jvan de zandige Noordzeekusten omstudies te kunnen verrichten naar het gedrag van de kust in de toekomst, is een systeem opgezet dat tot doel heeft jaarlijks de hoogteliggin;J van een relatief snalle strook van de kust in vaste meetraaien te mnitoren.

Iargs de gehele Noordzeekust van cadzani tot Rotttnneroog is volgens eenvast patroon een raaienstelse1 gedefinieerd met circa 3000 raaien. Dezehebben een omerlin;Je afstam van 200 tot 250 meter en staan zoveel ll'Dgelijk loodrecht op de kustlijn. Het raaienstelsel vormt de basis van de jaarlijkse kustrnetin;Jen. Birmendeze metin;Jenis een tweedelin;Jaan te brengen:

- kusthoogtemetingenideze wordenuitgevoerd door de Meetkundige Dienst op het droge gedeelte van de kust, waarbij sinds 1977 gebruik gemaaktwordt van stereofotogrannnetrie; tot en met 1976 geschiedde dit door middel van een conventionele landmeting. - kustdieptemeting (onderwateroever); deze staan onder

verant-woordelijkheid van de meetdiensten van de regionale kustdirec-ties van de Rijkswaterstaat, waterschappen of

hoogheemraad-schappen; de metingen worden met vaartuigen, uitgerust met behulp van een automatisch lodingssysteem, in combinatie met een geautomatiseerd plaatsbepalin;Jssysteem, verricht.

Dekustrnetingenbeslaan een strook van ±800meter zeewaarts vanaf de Rijksstrandpalenlijn (R.S.P.(-lijn» *1 tot circa 200 meter larxiinwaarts over de zeereep, zijnde de eerste aaneengesloten duinenrij, direct landwaarts van de duinvoet. Dit laatste is eigenlijk pas sinds 1976/1977 het geval. Voor die tijd werd hooguit tot de top van de zeereep gemeten.

Qn de vijf jaar wordt de diepte langs de kilometerraaien tot 2500 meter zeewaarts van de R.S.P.-lijn opqenomen(de zogenaanrle

'kustdoorloding').

De kustrnetingenvindenin principe plaats in de maandenapril t/ro september. Gebleken is dat in het verleden hiervan om uiteen-loperrle redenen dikwijls is afgeweken.

De opslag van de gegevens, waaropvanaf 1963de hoogte- en diep-tegegevens per raai gekoppeld zijn, vimt plaats in het

JARKUS-1 De Rijksstrarrlpalenlijn is een referentielijn langs de kust, die gemarkeerdis door omde kilometer geplaatste palen. Langsde gesloten Hollan:lse kust zijn deze genummerdvan 0 tot 118 (Den Helder-Hoekvan Holland). In het Noordelijke gedeelte (Den Helder t/ro paal 71) zijn ze in 1843geplaatst; ten zuiden daarvanin 1857. In de periode tot 1964 zijn ze voor de opnamevan stramlijnen gebruikt.

(9)

bestan:i. Dit bestand slaat de kustmeetgegevensraai -georiënteerd

op en bevirrlt zich op de Unisysconp.ltervan de Dienst Infonnatie-venrerkÏl'g in Rijswijk.

2.2 Uitvoerin:j

Doel van dit onderzoek binnen 'Kustgenese' is ommet behulp van gegevens van de kustmetingen zandbalansberekeningen voor de gesloten Hollarrlse kust te maken. In de toekomst wordt dit uitgebreid met het Delta- en Wadderqebied.

Ineerste instantie wordende jaarlijkse kustmetingen orrlerzocht. r:aart:.oe 'WOrdtvan iedere raai, in elk jaar van (vooralsnog) de periode 1963/64-1985/86, met behulp van de ~ het oppervlak order het profiel ten opzichte van een zelf in te stellen referentievlak bepaald. Dit oppervtak wordt vennenigvuld-igd met de breedte van het kustvak dat de raai vertegenwoordigt, wat resulteert in de inhoud van het vak ten opzichte van het referentievlak (Kalf & Walburg, 1987).

Het geheel van berekeningenkan ook op combinaties van kustvakken en op orrlerd.elen ervan plaatsvirrlen. Zo is in dit onderzoek een duidelijk orrlerscheid aangebracht tussen de subsystemen duinj-stram en de brandinqszone/onderzeese oever (omerwatercever) . De

grens tussen beide is daarbij op een lijn gelegd, die gemiddeld in de tijd samenvalt met de N.A.p.-lijn.

Ontwikkelingen als functie van de tijd kunnen worden orrlerzocht door van de achtereenvolgero.e jaren de inhoud van het kustvak te bepalen. Het gebruik van een ~essie-analyse over deze waarden

resulteert in trerrls met als eenheid m3/jaar. Een op dergelijke manier berekende trero. geeft de netto zandbalans voor het betref-fero.e kustvak. De keuze van het referentievlak heeft hierop, evenals op de inhoudsverschillen ('verschilkuberingen') tussen de jaren orrlerling, geen invloed.

De werkwijze ten aanzien van doorlodingen is in principe analoog aan die van de jaarlijkse kust:rnetingen.Men moet zich hierbij echter wel realiseren dat als gevolg van de vijfjaarlijkse opnamefrequentie de waarde van een regressie-analyse beperkt is. Inhoofdstuk 3 zal hierop nog teruggekomen worden.

De basiseenheid met betrekking tot de uitgevoerde kubering is het kilarnetervak. Beperkte, lokale ruimtelijke fluctuaties en verstoringen wordenaldus gefilterd.

Binnenhet kilarnetervak overlappen Jarkus- en doorlodingen elkaar gedeeltelijk. Ineerste instantie is de zeewaartse kuberingsgrens voor de Jarkuslodingen op het voor het betreffero.e kilarnetervak

meest zeewaarts gelegen punt; van het (aan de zeewaartse zijde)

'kortste' jaar gelegd. Op deze manier wordt de infonnatie binnen de, in vergelijking met de doorloding in ruimte en tijd dichter bemetenJarkusloding maximaal,benut.

Aangezien de 'closure de

til',

de diepte waarop de zandbalans gesloten is, in geen enkel kilometervak bereikt wordt, zal ook de

(10)

worden. Als landwaartse grens van de kuberingen bij deze door-lodingen geldt dan logisc:herwijs de zeewaartse kuberingsgrens van de Jarkuslodingen (figuur 2a) .

Voorde gesloten HollélOOsekust wordt de closure depth ook binnen de doorlodingen doorgaans niet bereikt. Men kan zich afvragen of deze eigenlijk wel aan te geven is en zo ja welke voorwaardenmen hiert>ij stelt; i.mrrers binnen de Noordzeeis het vrijwel ornnoge-lijk zones zomer enig bodemtransport aan te wijzen. Zeker

wanneer men gebruik maakt van lodingen met daaraan gekoppelde (syst.ematisc:he) fouten is dit een hachelijke zaak. Van belang hiert>ij is verder de~: Bezien over bijvoorbeeld een 100-jarige periode ligt de closure depth dieper dan die van een lO-jarige reeks (zie o.a. Bruun,1988)

Alles overwegerrleis besloten de zeewaartse grens op het meest zeewaarts gelegen punt van het (aan de zeewaartse zijde)

'kort-ste' jaar te leggen. Voordeel hiert>ij is dat het 'lek' aan de zeezijde van de zandbalans zo klein mogelijk gehoudenwordt. Een

nadeel vormt het feit dat de ligging van deze grens per

kilome-tervak kan verschillen. Zo wordtter hoogte vanEgmond de -16 m. -dieptelijn bereikt, terwijl bij Hoek van Holland slechts een strook tot en met de -10 m.- dieptelijn bestreken wordt (figuur 2b). Men dient zich derhalve bij een vergelijking van de resul-taten van verschillerrle kilometervakken hiervan rekenschap te geven.

Het uiteindelijke totale sedimentverlies danwel -winst voor het betrefferrle kilometervak wordt vastgelegd door de waardenvan de trendberekening van de jaarlijkse lodingen en de doorlodingen bij elkaar op te tellen. Voonvaardehierbij is dat de besc:houwde perioden min of meer met elkaar overeenkomen.

Datzelfde geldt voor sormnatievan de kiltmletervakken tot een zandbalans voor een bepaald kustvak of zelfs voor de gehele gesloten Hollandse kust. De somvan de trends (in m3jjaar) over de diverse kilometervakken is in dat geval gelijk aan de trend van de somvan dezevakken.

Bovenstaarrle houdt in dat eigenlijk geen data, bezien over de gehele kuberingsl~ van de raai mogen ontbreken, orrrlat de betrokken jaren met de ontbrekende data dan niet in de berekening meegenomenworden. Dit probleem doet zich met nameaan de land-waartse zijde van de Jarkus-lodingen voor.In met namede zestiger en in de eerste helft van de zeventiger jaren is de afstand van de raai larrlwaarts van de R.S.P.-lijn waaroverde hoogtemetingen zijn uitgevoerd, korter dan in latere jaren. Dit terwijl in het ontbrekerrle profielgedeelte van de duinen zich nog belangrijke verarrleringen hebbenvoorgedaan.

Er kunnen in dat geval drie dingen gedaan worden:

- het gedeelte waarin data ontbreken wordt niet in de kubering meegenomen,waardoor de berekeningen een incompleet beeld van de sedimentmobiliteit in de kustzone geeft. Kohsiek

(1986) heeft deze weg bewandelden zijn landwaartse

kube-ringsgrens op de RSP-lijn te gelegd. Voor het grootste deel van de HollélOOsekust reiken de metingen echter (veel) verder.

(11)

- het ontbrekerrle deel wordt wel in de kuberingmeegenomen:de berekerrle trerrlwaarde is dan echter een afspiegeling van alleen die jaren waarvan data tot aan de kuberingsgrens aanwezigzijn. Met arrlere woorden:de pericx:ie1964t/m 1985 wordt opgegeven,terwijl menhet risico loopt dat de trerrl

op basis van b.v. de jaren 1976t/m 1985 (pericx:iená intro-ductie fotogranuntrischehoogtemeting) berekerrl wordt. Dit zoo betekenen dat een belan:Jrijk gedeelte van het

gegevens-bestarrl niet benut wordt.

- de data van de larrlwaarts te 'korte' jaren wordenaan deze zijde op de één of arrlere manier uitgebreid.

In dit orderzoek is voor de laatste nogelijkheid gekozen.

De aanvulling aan larrlwaartse zijde begint met het vaststellen van een zogenaand 'stabiel

t',

een punt aan de larrlwaartse zijde van het profiel in het duin, waar de profielveranderingen in de tijd het kleinst zijn. Het is de bedoeling dat vanaf dit punt tot zover nogelijk zeewaarts gekubeerdwordt. Het fungeert

in dat geval dus als larrlwaartse raaigrens .

De aanwijzing van een stabiel punt wil overigens niet zeggendat larrlwaarts hiervan geen migratie van zand plaatsvindt. Eén zand-verstuiving ergens in de duinen en er treden weer grote verande-ringen op. Wel is het zo dat getracht wordt het stabiele punt dusdanig te situeren dat iedere significante profielverandering zoveel nogelijk zeewaarts van dit punt komt te liggen. 03.ardoor is de raai ter hoogte van het stabiele punt redelijk gesloten. In praktijk blijkt dat het voor de gesloten Hollandse kust voor alle onderzochte profielen mogelijk is ombinnen de reikwijdte van de Jarkuslcx:iingeen stabiel punt aan te wijzen. Blijkbaar fungeert de zeereep met de bijbehorende helrobegroeiïngals een vrijwel gesloten barrière voor een verder oostwaarts zandtrans-port door de wind.

De vaststelling van een stabiel punt heeft als consequentie dat metingenmet een raaigrens die hiervan zeewaarts blijven steken, in het ontbrekendestuk aangevulddienen te worden.Het stabiele punt fungeert immers als larrlwaartse raaigrens bij het kuberen. De raai-uitbreiçij,m"voor een bepaald jaar kan op twee manieren geschied~

Ten eerste kan het ontbrekerrle stuk geëxtrapoleerd wordendoor middel van het 'aanplakken' van gegevensuit een ander, meestal voorafgaarrljaar, of eventueel een bepaald stuk met het ene jaar en een daarop aansluiterrl stuk met een ander jaar.

De tweede trogelijkheid bestaat uit het toevoegenvan geïnterpre-teerde, zo plausibel mogelijk gekozenmeetpuntentoe te voegen aan het larrlwaartse uiteinde van de raai.

Voor de gesloten Hollandse kust is de aanvulling, op grom van norfologische ontwikkelingenin anliggerrle jaren, meestal met een redelijke zekerheid te voorspellen.

De aanvullingen wordengecontroleerd aan de hand van, of, wanneer ze moeilijk te voorspellen zijn, afgeleid uit de zogenaande

(12)

'Kust- en Oeverkaarteri..rqen' (MeetkurrligeDienst, Delft; voor

1960 ook 'Dlinkaarteri..rqen' geheten). Dit zijn hoogtekaarten van

de duinstrook, schaal 1:2000 met een (maximaal)vijfjaarlijkse opnamefrequentie. Infonnatie uit deze kaartbladen is, met

betrek-ki..rq tot het gestelde doel, van grote waarde.

De precieze irwulli..rq van de beschreven methodewordt uitvoerig uit de doekengedaan in notitie GWAO-87.481.Naast de larrlwaartse aanvulli..rq 'WOrdtdaar verder aandacht besteed aan de opvulli..rq van hiaten binnen een raai en de eliminatie van significante systematisch en toevallige fouten.

De basis van de zarrlbalans van de gesloten Hollandse kust, zoals hier gepresenteerd, wordt gevonrd door de jaarlijkse lodingen en de doorlodingen. Veranderingen in diepteligging van prmten, bezien over een bepaalde periode, wordenvertaald naar hoeveel-heden sedimentverlies danwel -winst.

Afgevraagdkan wordenhoe nauwkeurigde meti..rqenzijn. Dit orrdat we te maken hebben met relatief kleine veranderingen enjof met een geri.D;Jaantal metingen (doorlodi.D;Jen).

In het verleden is al veel onderzoeknaar de betrouwbaarheid van

l

c:x:li.rBen

gedaan. In het kort komt het erop~neer-dater drle·

versé::hillende lodi.D;Jsfoutenzijn, namelijk:

- Eenpersistente, systematische lodingsfout per schip;

- Een systematische lodingsfout per gevaren raai/lane;

- Een algemenestoringstenn of toevallige fout per punt.

Als belangrijkste systematische fout wordt door visser (1982) een foutief toerental van het echolood genoenrl. Oorzaken hiervan

kurmen een verkeerde ijking enjof niet goed afgeregeld van het echolood zijn.

Errpirisch is bepaald dat de standaardafwijking van de drie fouten tezamenvoor Lod.inqenongeveer25 en voor hoogterneti.D;Jen6 tot 20

centimeter bedraagt (Ettema,1988; Veugen,1984) •

Het Jarkus- en Imrlodi..rqenbestand waannee de zandbalans is doorgerekerrl, is vrij van si9!l~~vqJ.,!ige, f9l\.ten,terwijl ook oruniskenbare systematische fouten verwijderd zijn (de Ruig,1987) • De standaardafwijking van 'de' meetfout voor dit resultere:rrle schaduwbestandzal derhalve wat kleiner zijn.

De trerrlberekeninen van de kuberi.D;Jenwaarop de zandbalans gebaseerd is, geven voor de beschouwdeperiode met betrekking tot de Jarkus-lodi..rqen een betrouwbaar beeld. In ieder geval wijst vooralsnog niets op het tegendeel. Innners voor ieder kilornetervak

zijn over de periode 1963/64 t/m 1985/86 22 tot 24 kuberingswaar-den aanwezig. Elke waarde is berekend aan de hand van tientallen zo niet honderden metingen binnen 4 tot 6 raaien. Nog aanwezige en niet direct detecteerbare systematische fouten in bepaalde

(13)

jaren zullen daardoor een geringe invloed hebben op het gemiddeld sedimentverlies/winst per jaar (= trerrlvan de kuberingen).

Heelanders is dit bij de doorlodi.n:Jen.Er zijn nu slechts 4 of 5 kuberi.rgswaardenaanwezig over de. periode 1965-1985/86. Ieder 10Jberingsgetalis berekerrl aan de hand van een relatief beperkt aantal netingen binnen 2 of 3 raaien, waardoor de invloed van eventuele toevallige fouten relatief groot blijft. Qn alleen even

het tijdsaspect hieruit te lichten: De toevallige fout van de trerrl gebaseerd op 5-jaarlijkse netingen (doorlodi.n:Jenbijvoor-beeld) is dubbel zo groot als voor jaarlijkse (Jarkus-)opnames

(zie Bakker &de Ruig, 1987).

Verder neemt de stamaardafwijking van de lodi.n:Jsfout net de diepte toe (Visser,1982), terwijl fouten ten aanzien van het verloop van de getijk.rcmre, golfhoogte, set up en opwaaiing, afhankelijk van order andere de (ver)plaatsing van de peilschaal

(Visser & GI:i:m,1981),eveneens groter zullen zijn. D::x:>rlodingen zullen dertlalve grotere afwijkingen ten opzichte van de werke-lijke diepte vertonen dan de Jarkuslodingen.

taarnaast; is plaatsbepaling verder uit de kust onnauwkeuriger. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de afstandsmeting (de nauwkeurigheidvan het radiolog is 1%van de ingestelde afstarxl; de absolute fout voor doorlodingen is derhalve groter dan die voor Jarkus-lodi.n:Jen(Visser & Gl:i:m,1981». Anderzijds is de kans groter dat het neetschip iets naast de te varen lane zit, zonder dat hiervoor gecorrigeerd wordt.

Al net al maghet duidelijk zijn dat met doorlodingen berekende kuberingen en daaruit voortvloeierxle sed:i:mentinhoudsveranderingen altijd aan een nadere, kritische beschouwingonderworpenzullen

noeten worden.

Debetrouwbaarlleidvan de hoogte- en dieptemetingen is in de loop van de tijd sterk toegenomen.Redenenhiervan zijn de invoering van nauwkeuriger opnamemethodenen -apparatuur (radiolog in plaats van optische afstandsmeter; invoering van geavanceerde echoloden ter vervanq.inq van c:mgebouwdevisserij loden), een verl:leterde lodi.n:Jsinstructie en controle van de apparatuur

(Brunsveldvan Hulten,1982; Visser,1982).

De in de loop van de zeventiger jaren ingevoerde stereofotogram-metrische verwerking van luchtfoto' s in plaats van conventionele larrlmetingen heeft bij de hoogtebepalingengeleid tot een grote tijdsbesparing .

De tijdstippen waarop de verschillerxle verl:leteringen optraden, verschillen per kustvak, hetgeen een nadelig effect op een regio-nale vergelijking van de kuberingenen de zarxlbalansuitoefent. Ook hier maakt de geringe neetfrequentie in ruimte en tijd de problemen voor de doorlodi.n:Jengroter. Reden te meer om de periode, waarover de trerrl van de kuberingen wordt berekerxl, voor ieder kilometervak zoveel IOOgelijkdezelfde te laten zijn.

Ten eirxle meer inzicht te verkrijgen in de betrouwbaarlleidvan doorlodi.n:Jenis een vergelijk gemaaktmet de zogenaarrdeT .A. W.-lodingen. Deze in tijd en ruimte min of meer willekeurige metin-gen zijn ingesteld omde effecten van stonnafslametin-gen te evalueren.

(14)

Ze reiken neestal tot zo'n 1500 meter uit de R.S.P.-lijn. De gevaren raaien zijn veelal dezelfde als die van de doorlodingen, maar worden er in principe onafhankelijk van opgenomen.Een vergelijk van het overlapperx:leprofieldeel zeewaarts van de brarrlingszone tussen in de tijd opeenvolgerrledoorlodingen en T.A.W.-raaien ligt bijgevolg voor de hard, Vanbelang daarbij is het aantal dagen dat tussen de metingenligt. In figuur 3 is voor

telkens dezelfde punten in de orxierzOC'hteraaien het aantal tussenliggerrle dagen uitgezet tegen het gemiddeldeverschil in diepteligging. Niet geheel onvenvachtblijkt dat hoe meer deze

panten in de tijd uiteen liggen hoe groter het verschil in diepteligging is (logaritmisch vernam). Figuur 3 laat verder zien dat het gemiddeldverschil tussen T.A.W.-en doorloding bij een gering aantal tussenliggerrle dagen niet onrustbarend groot is: Gemiddeld0 tot 12 centimeter. De starxiaardafwijking beweegt zich over het algemeenin dezelfde orde van grootte. Daarbij moet menechter welbedenken dat wanneer voor één bepaalde doorloding de werkelijke diepte tussen het jaar

to

en

to+5

hetzelfde i_s, tel:wijl de gemetenwaarden gemiddeld 10 centimeter uiteenlopen, een fout geïntroduceerd wordt van ongeveer0.1*1000*2000=200.000

m3 !

In totaal zijn 12 raaien tussen km 34 en 84 (Bergen-Noordwijk) over de jaren 1970, 1975en 1980 (mits voorradig) aan een nadere beschouwingonderworpen.Geblekenis dat in 43%van de opnamende doorloding en (de in tijd vergelijkbare) T.A.W.-lodingniets tot vrijwel niets (fluctuaties tot 1 dm) uiteenliepen. Ruim éénderde van de doorlodingen tonen op dezelfde lodingspunten (zelfde XY-coördinaten) een grotere diepte (tot circa 3 dm) dan de T.A.W.-lodingen. Het ongekeerde, Ondieperedoorlodingenderhalve, treedt in 22%van de gevallen op (tot ongeveer2 dm Verschil).

Tenslotte is binnen de T.A.W.-raaienkort aandacht besteed aan de spreiding per Lodinqspunt, Daaruit komtnaar voren dat, uitgaande van een ongeveervijfjarige periode, op een afstand van 1100tot

1500 meter van de R.S.P.-lijn de gemiddeldespreiding op basis van de 12 raaien tussen de 45 en 50 centimeter bedraagt.Er bestaat een lichte tendens dat deze spreiding in zeewaartse richting afneemt. Opmerkelijk is het gegeven dat op een toch redelijke afstand uit de kust (1-1.5 km), in relatief korte tijd sterke aan- en ontzandingen mogelijk blijken te zijn. Bijvoor-beeld ter hoogte van km 40 (Egmond aan Zee) zanddende lodings-punten op 1160 en 1400van de R.S.P.-lijn tussen 23 maart en 25 augustus 1976 een halve meter aan: één kilometer verder (km 41) trad op 1300 meter van de R.S.P.-lijn in 1~maand (11 januari-27 februari 1973) een halve meter erosie op. Natuurlijk zijn dit maar narentopnamesen natuurlijk kunnen meetfouten hier een rol spelen; duidelijk is wel dat bovenstaandevoorbeelden geenszins op zichzelf staan. Als zodanig geven zij een irxiicatie van wat norfologisch mogelijk is op ruime afstand van de kustlijn. Nader orxierzoek is hier derhalve geboden! In ieder geval kan wel '/

gesteld worden dat de voor de doorlodingen gehanteerde lodings- )

frequentie van 1 maal per 5 jaar op grond van deze resultaten aan r de magerekant is.

(15)

3 IE MElH)DIEK VAN IE SEDIMENl'BMANS.

3.1 Adltergrtni

De Hollarxise kust tussen Hoek van Hollarrl en Den Helder is concaaf van vorm. Een dergelijke parabolische kustvorm wordt veromersteld in het middenaan te zanden en aan de uiteinden te eroderen, hetgeen veroorzaakt wordt door een gradiënt in het golfgedreven largstransport (Pelnard~nsidère, 1954; Edelman&

D;Jgink, 1962). Grote verstoringen -wordengevorrlenaan de ramen, bij het Marsdiep en de NieuweWaterweg.Vooral aan de noordelijke begrenzing van de kustboog wordt veel sediment ontxrokken.

Verstoringen van het algenene beeld van aanzarrling in het centra-le deel van de kust, wordenveroorzaakt door o. a. de havens van Scheveningenen LJmuiden(Edelman,1961).

Geïntegreerd langs de gesloten Hollandse kust is de totale hoeveelheid sediment aanwezig in duinen, strand, brandingszone, orrlerzeese oever en zeebodemconstant in de tijd. Men spreekt van een gesloten systeem waarbij de actieve zone zich tot en met de shelf uitstrekt (10-30 meter waterdiepte; Wright,1988). Vooral aan de noordelijke begrenzing van dit gebied treden echter verliezen op ten gevolge van de zandvraagvan de Waddenzee.Het morfologische gedrag is er derhalve vrijwel onafhankelijk van de processen langs de concavekust.

Bij het proces van sediment-uitwisseling wordenin dwarsrichting gezien twee tijdschalen onderscheiden: te weten een snel respon-sie-proces gekoppeld aan stonnkondities (met overwegendgolf-geïrrluceerde effecten) en een largzaamresponsie proces gekoppeld aan jaargemiddelde corrlities (meteen combinatie van golf-, wind-en getij~eïrrluceerde effecten; Stive,1987; Figuur 4). In het algemeen is de opvatting dat het snelle, maar weinig frequente

stornproces sedimentnaar de zeebodem(inner shelf) voert, en dat het langzan-e, hoog frequente gemiddelde (dagelijkse) proces sedimentnaar de brandingszone (nearshore) doet bewegen.Door de aanwezigheid van zeespiegelstijging en van hydrodynamischeen geomorfologischevariaties in largsrichting wordt een potentieel dynamischevenwicht verstoord, zodat netto verschillen ontstaan tussen transportstromen dwars op de kust.

Ook binnen het largstransport kan een tweedeling aargebracht -worden.Het largstransport in de brandingszonewordt vooral door golf-aarrlrijving gedcanineerd;op de orrlerzeese oever is een canbinatie van golven en getij stromingen bepalend voor het transport in largsrichting.

Voor het centrale deel van de gesloten Hollandse kust hebben recente modelonderzoekingenaargetoond dat, met betrekking tot de grootschalige kustontwikkeling, sedllnentbewegingenin dwarsrich-ting mogelijk belargrijker zijn dan die in langsrichting (stive, 1989). De overtuiging bestaat dat golfwerking (met name de asynunetrie van de golfbeweging) hierbij van doorslaggevende

(16)

betekenis is. De interactie golfbewegirgj(getijde- en windgeïndu-ceerde) straningen kan hierbij rogelijk van belang zijn (zie o.a. Wright,1988)•

De jaarlijkse sedimentbalans is in wezende integraal van storm-geïnduceerde en jaargemiddelde transportpatronen. Het aantal stomen en daarbij behorerrle intensiteit vertegenwoordigt een

korte tennijnfluctuatie (lOOrfologischverschijnsel van de derde orde; Kohsiek,1988) op de langjarige, doorgaarrle (tientallen jaren en kilareters) trem in de lOOrfologischekustontwikkelirg

(lOOrfologischverschijnsel van de eerste orde; zie ook Niederoda e.a., 1984).

Grotel:W.tenzarxidie van nature largs de kust migreren, ookwel

horizontale zéU"rlgolvengenoenrl, veroorzaken variaties die tien sans wel tientallen jaren voortduren. Kohsiek (1988)spreekt in dit geval van lOOrfologischeverschijnselen van de tweede orde (figuur 5). Invloeden van havenwerkenen grote zandsuppleties zou

men hier ook orrler kunnen scharen.

Naar gelang het aantal 2e en 3e orde verstorirgen en de grootte van de beschikbare meetreeks, is de langjarige, doorgaarrle lOOrfologischetrerrl meer of mirrler duidelijk te herkennen. Daarmeestuiten we meteen op een probleem.De pericx:lewaarover Jarkus-metirgen beschikbaar zijn, strekt zich slechts over zo'n twintig jaar uit. In wezendus te kort om morfo'loqi.schever-schijnselen van de eerste orde eerrluidig te destilleren. De gesloten Hollarrlse kust verkeert echter in de 'gelukkige' omstan-digheid dat significante zandgolvennaar alle waarschijnlijkheid afwezig zijn.

3.2 Debetekenis vande zarrlbalans

Indeze nota wordt gekekennaar de hoeveelheid zand die er op een bepaald :rromentaanwezig is in een van te voren gedefinieerd gebied/vak. De manier waarop het zand binnen het systeem ver-plaatst wordt is in principe onbekerrl.Er wordt in dit geval

meestal gesproken van een 'kinernatische zan:Ibalans'. Een zand-balans die de netto zarrlverplaatsirgen combineert met de proces-sen die aan deze verplaatsirgen ten grorrlslag liggen, wordt

'dynamisch' genoenrl. Een aan de bekerrle kustontwikkeling en kinernatische zan:Ibalans geijkt zarrltransporbnodel ligt hier

meestal aan ten grorrlslag (stolk, 1989).

De in dezenota gehanteerde kinernatische zan:Ibalanskan als volgt wordensamengevat: -c j 3 >

,

2 1 j 65 -c ~ 4 zeew. grens > landw. grens

(17)

1 + 2 + 3 + 4 + 65

=

0

'65' wordt afgeleid aan de harrl van een regressie-analyse over de bereke.rxiekuberingen.

'4' is door de aanwijzing van het stabiele pont, verwaarloosbaar. De zeewaartse grens is zo ver mgelijk van de kust af gelegd. Gezien profielverarxleringen die doorlodingenop deze diepte te zien geven en uitkansten van recent Irodelorrlerzoek(stive, 1989) is de waarde van '3' klein, doch niet te verwaarlozen (zie ook 2.2).

De zuidelijke begrenzing van het orrlerzoeksgebiedin de vormvan het Noordemoofddraagt er zorg voor dat '1' minimaal is.

Het grootste vraagteken blijft derhalve de grootte van '2' onrlat ,3' onbekerrlis en verarxleringenin de buiterrlelta van het zeegat van Texel (incl. de kop van Noord-Hollarrl)nauwelijks gedekt wordendoor de in deze nota gebruikte lodingen (zie 4.1). Welkan

aan de hand van de verarxleringen in de inhoud van (aansluiterrle

stroken binnen) ,5' een irrlicatie van de grootte van '2' gekregen worden.

Bij de presentatie van de eroderendedan wel aanzarrlendehoeveel-heden wordt gebruik gemaaktvan 'netto' en 'bruto' hoeveelheden,! resultaten van transport.

Een netto bedrag voor een bepaalde strook bestaat uit de sonunatie van de per kilornetervakken berekende hoeveelheden. Bij bruto resultaten worden voor de betreffende strook de aanzarrlendeen eroderende hoeveelhedenapart van elkaar opgeteld.

Bedachtmoet wordendat een bedrag voor een bepaalde strookjkilo-metervak (basiseenheid in deze studie) in wezeneen netto resul-taat van het opgetreden transport is. Met andere woorden:De hoogte van een bruto-bedrag is sterk afhankelijk van de mate waarin dit vak opgedeeld is in basiseenheden.Een grotere opde-ling levert grotere bruto hoeveelhedenop:

netto bruto km + A.

x<:

1~

+_5 ~ +5 B.

x+:

~1 +_8 ~ -_3 ~ +5 +8 -3

c.

x+:

~1 __ +_4__-L __+_4__~ __+_2__~ __-_5__~ +5 • +10 -5

(18)

3.3 ZardslJR:>leties

Ten eirrle de kustachteruitgang op een bepaalde locatie een halt toe te roepen, wordt in Nederlarrl veelal gebruik gemaakt van SUWleties• Hiert>ij wordt een hoeveelheid zarrl op een van te voren gekozen plaats aargebracht. Dit kan in de duinen

(zee-danwel laniwaarts), maar ook op het stram of in de

brarxtingszo-nee Meestal wordt door de suppletie de kustlijn over een zekere afstam zeewaarts verschoven. vanuit deze nieuwepositie virrlt in principe in hetzelfde tenpo als voorheen kustachtenu:tgan:J plaats. IBar bovenop treedt nog extra achteruitgang op doordat het zarrl voor een deel ten goedekant aan naastgelegen kustvak-ken.

Het aanbrengenvan suppleties veroorzaakt een breuk in de trerrl

van zarrlverliezen over de jaren voorafgaarrlaan de suppletie. In eerste instantie is er, gedurendede uitvoezinq van de suppletie, even sprake van een aanzienlijke zarrlwinst. Daarna treedt een versterkt zarrlverlies op.

Besloten is voor suppleties te corrigeren, dat wil zeggen de ontstane tren:fureuk wordt geëlimineerd. Dit kan op verschillende

manieren:

1. de hoeveelheid geSuppleerdzand wordt voor het betreffende en voor de opvolgendejaren van de berekende

kuberin3"afgetrok-ken; het sedimentverlies c.q. de sedimentwinst wordt dan

vastgesteld aan de hand van een lineaire regressie van alle

kuberinqswaardenbinnen de gehele periode;

2. het sedimentverlies c.q. de sedimentwinstwordt gelijk gesteld aan de waarde van de lineaire regressiecoëfficient berekend

over de kuber.inqenbinnen de periode voorafgaandaan de

sup-pletie;

3. als 2., echter aan de hand van kuberin3"swaardenvolgend op de suppletie;

4. canbinatie (evt. gemiddelde)van 2. en 3•.

Men zou er voor kunnenkiezen niet te corrigeren voor aangebrach-te suppleties. De hoeveelheid zand zit dientengevolge in de kuberin3"enen dus ook in de trend verwerkt, Naast deze waarde zou

dan de hoeveelheid gesuppleerd zand venreld kunnen worden. De gedachte hierachter is dat een dergelijke ~p van de mensmet een bepaalde bedcelirq (aanvul.linq zarrltekorten) in het systeem is gebracht en daarop ook invloed uitoefent.

Van deze werkwijze is uiteirrlelijk afgezien en wel om twee redenen:

- Ter hoogte van het in 1972uitgevoerde strandplan (km 115-118, Hoek van Holland) ontbreken gegevens uit de jaren 1964 tiro

1970.

- De resulterende waarden versluiëren de 'natuurlijke' ontwik-kelin3"van het betreffende kustvak.

In deze studie is, afhankelijk van achtereenvolgens het type suppletie, het tijdstip waaropde zarrlhoeveelheidis aanqebracht., de grootte van de suppletie en de beschikbaarheid van gegevens

(19)

gebruik gemaaktvan één van de hier boven opgesonrlecorrectie-methoden.Een aangebrachte duinsuppletie, die nog niet door de

zee is aangetast bijvoorbeeld, leent zich goed voor methodel. Bij een stran:i-suppletie, uitgevoerd in de tachtiger jaren werd gekozenvoor methode2, terwijl bij een kleine suppletie (kleiner

dan 100.000m3)methode4 in aamnerkingkant. Voorde kuststrook ter hoogte van Hoekvan Hollan::lis, gezien de beschikbaarheidvan gegevens, methode3 de enige toogelijkheid.

Het corrigeren van de gesuppleerde hoeveelheid zand wil daaren-tegen niet zeggendat het berekerrle zarrlverlies of -winst wèl de natuurlijke ontwikkelingweergeeft. Innners na de suppletie treedt

meestal een versterkt sedimentverlies in het betrokken kustvak op.

IBarnaast noet het zand ergens blijven. Het kan zijn dat het afgevoerd wordt naar delen van de orrlerzeese oever die buiten de Jarkus- enjof doorlodingenvallen. Een deel van het gesuppleerde

zard komt in de loop van de tijd echter terecht in delen van de kuststrook die zich binnen de reikwijdte van de metingenbevin-den. Meestal is deze hoeveelheid te gering omvast te stellen en voor te corrigeren. In dergelijke gevallen is hier dan ook van afgezien. Feit is wel dat het bereke:rrlezarrlverlies danwel-winst voor het aan de suppletie grenzende kustvak niet geheel de natuurlijke, autonometrend, voor zover daar in Holland nog

sprake van is, weergeeft. Deze is naar alle waarschijnlijkheid ongunstiger (winst kleiner, verlies groter). Irrlien de beïnvloe-ding evident is, zal hiervan gewaggemaaktworden.

(20)

4.1 0Ver:'weginJen en rardvoorsaaröen

De zarx:3balansvoor de gesloten Hollamse kust is in principe de san van de trerx3s over de jaarlijkse kuberin:Jen over de pericxie 1963/64 - 1985/86 van de kilomet:erva!dcen1.00 t/m 118.50 (Den Helder - Hoek van Hollarrl). Als kustdwarse dimensie geldt de strook tussen het stabiele punt in de duinen

eh,

afhankelijk van de reikwijdte van de doorlcxiin:Jen, 2500 tot 3000 meter zeewaarts van de RSP-lijn (zie par 2.2 & figuur 6).

Uit zowel praktische als theoretische overwegin:Jenis hier voor

een aantal locaties van afgeweken:

*

Voor de kustzone aansluitend aan het Noorderhoofd (km 118-118.50; Hoekvan Hollarrl) ontbreken gegevens met betrekking tot de diepere onderzeese oever (strook 5 in figuur 6). Aan de hand

van in de literatuur genoenrle waarden (Pluijm, 1984, 1985, 1988) is voor deze strook een schattin:J van het opgetreden sedimentverlies gemaakt.

*

Ten zuiden van kilometerpaal 102 (Scheveningse haven) is de Jarkus-kuberingstrend berekend over de pericxie volgend op de realisatie van het strandplan (1972). Hier zijn twee argrnnenten voor:

- tussen km 115 en 118 bij Hoekvan Hollarrl ontbreken gegevens uit de jaren 1964 t/m 1972;

- in de jaren direct volgend op de uitvoering van het strand-plan waren morfologie en hydrodynamica sterk uit evenwicht. Dit resulteerde in een sterke afslag bij het Noorderhoofd en een dito aanzarrling ter hoogte van de aansluiting van het strandplan met de 'oude' kustlijn (km 115). Daarnaast werden

'zandgolfachtige' bewegingen geïnitieerd. De vaagheid van deze bewoordingen geeft aan dat er geen sprake is van één grote en duidelijk te volgen zandgolf, maar van wisselende hoeveelheden (samenhangendmet de korreldiameter en variëren-de hydraulische ornstarrligheden?) naar het noorden migrerend zand in de periode 1972 tot, afhankelijk van de locatie, ongeveer 1977 (zie 3.4).

Deze bulten zand hebben in principe een storende werking op de trerrlberekeningen. Besloten is dan ook om voor de gehele 'Jarkus'-kustzone tussen km 102 en 114, de hierbij gehanteer-de pericxie ná het voorbijtrekken van gehanteer-deze bulten te leggen. Voor de doorlcxiingen is tussen km 114 tot 118 de periode 1975 tjm 1985 aangehoudenorrrlat arrlere gegevens ontbreken.

De effecten van het strandplan op de onderzeese bodem ten noorden van kilometerpaal 114 zijn, mede als gevolg van de geringe frequentie van de metin:Jen, niet te herkennen. Bij de berekeningen voor deze zone is dan ook uitgegaan van de pericxie 1965 t/m 1985.

(21)

*

De SCheveningse haven werkt als een sedimentvang. Een groot deel van dit sediment is slib. Dit fijne materiaal was voordat het bezonk veelal als suspensiemateriaal in de Noordzee aan-wezig. Het energetisch milieu in de kustzone is te hoog om bezinking van de deeltjes toe te staan. Dit betekent dat het slib van de SCheveningse haven zeer waarschijnlijk van buiten de beschOllWdekuststrook afkomstig zal zijn. Als zodanig is het onbelangrijk voor de sedimentbalans.

Wel van belang is het zand dat in de haven terecht komt. Een

schatting van deze hoeveelheid is gebaseerd op gegevens

ver-~..,. «"""1

strekt door de gemeente s~en (Gemeentewerken).

*

Het kustvak Rijnlarrl valt

ter

hoogte van km 72 uiteen in een Noord- en Zuid-Hollarrls deel. De verantwoordelijkheden met betrekking tot de uitvoerirg van de lcxtingen zijn navenant gesplitst. De gevolgen voor de beschikbare meetreeksen van de twee afzonderlijke delen zijn opmerkelijk. Het Noord-Hollandse deel van Rijnlarrl heeft de beschikk.i.ng over doorlodingen uit de jaren 1965-1970-1975 en 1980, terwijl de metingen van 1986

(niet 1985) aan de zeewaartse zijde zo'n 1000 meter te kort zijn gemeten. Bij het Zuid-Hollandse deel kan geput worden uit de jaren 1970-1975-1980en 1985.

De invloed van de individuele jaren op de trendberekenirg laat zich raden, zodat een vergelijking tussen de twee delen een IOOeilijke zaak wordt. 1965 bijvoorbeeld, kerunerkt zich over het algemeen door een relatief ondiepe ligging van de meetpunten, terwijl 1975 het tegenovergestelde laat zien. Te verwachten is dat bij een trendberekening van de kuberingen over de

beschik-bare jaren, het Noord-Hollandse deel, los van elke morfologi-sche ontwikkeling, ongunstig (in de zin van een relatief groot zarrlverlies) zal afsteken ten opzichte van het Zuid-Hollandse deel. De ligging van de provinciegrens is in dat geval exact uit de resultaten af te leiden!

Verdere verschillen tussen de afzonderlijke delen betreffen de reikwijdte van de metingen (Noord-Hollarrl tot 3000 meter zeewaarts van de R.S.P. tegen Zuid-Hollarrl tot 2500 meter) en de opnamedata (seizoensfluctuaties) •

Naar aanleiding van het l::xJvenstaandeen hetgeen wat geschreven is in par. 2.3 is besloten voor beide delen eenzelfde periode te hanteren: 1970 t/ro 1985/86. Voor het Noord-Hollandse deel zijn de berekeningen voor de strook tussen ongeveer 2000 en 3000 meter zeewaarts van de R.S.P.-lijn gebaseerd op de jaren 1970, 1975 en 1980.

*

Ten noorden, maar vooral ten zuiden van de haven van IJmuiden sluiten de metingen niet aan bij de havenhoofden. Dit geldt met name voor de doorlodingen. Er is hier dus sprake van een onvolledige zarrlbalans. Ten noorden van de havenhoofden is dit lek naar alle waarschijnlijkheid niet groot. Dit is wel ten zuiden ervan het geval. Hier is een schatting van de aanzandirg

inhet ontbrekende deel (km 56.25 - 57.00i RSP820 t/ro 3000) op basis van grove (exponentiële) extrapolatie gemaakt.

Tijdens maar ook na de verlenging van de havenhoofden zijn er op verschillende locaties zarrlstortingen uitgevoerd (zie o.a. de Reus,1984). Enkele ervan zijn te onderscheiden in de door-lodingen. De morfologische dynamiek in het gebied is in de

(22)

orrlerhavige periode echter denna.te groot dat correcties voor de stortingen achterwege zijn gebleven. IBarbij komt dat de gestorte hoeveelhedenzowel in tijd als ruimte sterk variëren. * De gearorfologische ontwikkelingentussen km 1.00 en 9.00 (kop

van Noord-Holland)worden beheerst door de ebdelta van het Zeegat van Texel en speciaal door een larrlwaarts opdringende vloedschaar, het NieuweSchulpengat (Sha, 1988; figuur 7). De doorlodingendaarentegen reiken niet voldoerrlever zeewaarts om de volledige ontwikkelingenweer te geven. Indien hier toch besloten wordt een regressie-analyse los te laten op de

kube-ringen, is de kans op het trekken van een verkeerde conclusie, namelijk een fors zarrlverlies in plaats van een misschien wel een gesloten zandbalans, groot (Figuur8) •

Gekozenis voor de volgende oplossing: De stroken, gelegen aan de zeewaartse einden van de lodingen, die de totale geulontwik-keling slechts ten dele weergeven,wordenbuiten de berekenin-gen gelaten. De uiteindelijke sedirnentverliezen betreffen in dat geval alleen de delen larrlwaarts van de getijdegeul. Voor een belangrijk deel worden daardoor alleen bewegingenboven

N.A.P. meegenomen.

4.2 De gesloten Hollan:lse kust alsgeheel

De resultaten van de sedimentbalans zullen stapsgewijs van grof naar fijn behandeldworden. Eerst zal stil gestaan wordenbij de totale sedirnentbalans van de gehele kustzone, waarna afgedaald wordt tot de balans van een op zich willekeurig gedefinieerde strook van elk nader in te vullen kilometervak (figuur 6). Bij deze gedetailleerde bespreking zal de nadruk liggen op een nadere analyse van deelgebieden, die een specifiek gedrag vertonen of lijken te vertonen. Inprincipe kan met de beschikbare programma-tuur elk willekeurig deelgebied wordenonderzocht.

De gehele kustzone tussen Den Helder en Hoekvan Holland, welke bestreken wordt door de Jarkus- en doorlodingen zoals in 2.2 gedefinieerd en gegeven de kanttekeningen gesteld in 3.2, ver-liest jaarlijks zeer geringe hoeveelheden zand*2, orde enkele tierrluizenden kubieke meters. Geziende evaluatie betreffende de betrouwbaarheidvan de lodingen en de balans in zijn geheel (zie 2.3) kan gesteld wordendat de gehele kustzone noch zand wint,

noch verliest.

Dit wil overigens niet zeggendat de balans gesloten is. Kijkende naar met namede bewegingenop de onderzeese oever, kan beter gesteld wordendat de in- en uitgaande transporten elkaar

ophef-2 In wezenzoudenwe hier moetenspreken over sediment. Slechts een gering percentage van deze berekende hoeveelheid bestaat echter uit silt en luturn, zodat in de meeste gevallen volstaan wordt met de benaming

(23)

fen. Gezien de bereikte diepte ter hoogte van de zeewaartse begrenzing (figuur 2b) worden deze niet al te hoog ingeschat. Boven:Je.noenrlehoeveelhErlen zijn netto bedragen; de bruto hoeveel-heden bedragen o~eveer 1,8 miljoen m3jjaar aanzanding tegen circa 1,8 miljoen mjjaar erosie.

In tabel la is een uitsplitsing gemaakt in de deelsystemen

duinjstrarxi en bran:lingszonejorrlerzeeseoever. D.ri.delijk is dat

nogal wat zand jaarlijks de duinen in verdwijnt. Netto bedraagt dit gemiddeld 3 tot 3,5 kubieke meter :per meter kustlengte. Dit betreft een orrlergrens daar aanstuiving in bebouwdedelen in deze

waarden niet meegenanenis. Voorde aanzanderrlezones loopt de aanzandingop tot gemiddeldorgeveer 10 m3jm. Ter vergelijk: Pool en van der Valk (1988)komen voor de :periodevan de jonge duin-vorming (1000-1850A.D.) op een gemiddeldeaanstuiving van 20-30 m3jnVjaar (kustvak Groet-Hoekvan Holland).

In die delen van de kust die over de gehele bree1te een netto positieve (=aanzandende)zandbalanste zien geven, vindt ongeveer

30% van de totale aanzanding in het deelsysteem duin/strand plaats. Inde over de totale breedte eroderende kustzones daaren-tegen maakt de erosie in dit deelsysteem slechts circa 13%van de totale erosie uit.

Geconcludeerd kanwordendat de huidige duinstrook een

belangrij-ke se1imentvangis. Wanneerde ebdelta van het Zeegat van Texel niet wordt meegerekend, is de aanzandl.rg in het deelsysteem duin/strand in dezelfde orde van grtX)tte als de erosie in de brarrlingszone en op de onderzeese oever (tot ongeveer 3 kilometer uit de kust) .

uit de profielen blijkt dat aanzanding in de duinen eigenlijk be:perkt blijft tot de zeereep (zie 2.2). De stabiliserende werking van het helIrgras en de beschutte ligging van het stuif-zand ter hoogte van de duinvoet zijn hierbij belangrijke facto-ren.

De jaarlijkse aanzandingen in de duinen betreffen gemiddelde waarden. Waarschijnlijk is de mate van aanzanding gErlurendehet jaar niet altijd even hoog. Van belang zijn factoren als de ligging van de grondwaterspiegel en meteorologische omstandighe-den, met name windkracht en -richting, verdarrping (temperatuur, vochtigheid, windkracht) en neerslag. De invloe1 van doodtij-jsprirgtij-cycli e.d. lijkt vooralsnog m:>eilijk in te schatten

(Sarre, 1989).

Te verwachten is dat gErlurendede zomermaandende aanzanding t.g.v. stuiving het qroot.sfe zal zijn, voornamelijk als gevolg van de relatief lage ligging van de grondwaterspiegel en de hoge temperaturen.

Het deelsysteem bran:lingszonejorrlerzeeseoever is verder onder-verdeeld in een kustnabije strook (tot zo'n 800 meter uit de kust

(Jarkus-reikwijdte), ruwwegovereenkomerrlmet de brandingszone, strook 3 in figuur 6) en een verder uit de kust gelegen gErleelte (800-3000meter uit de kust (doorloding-reikwijdte, strook 5 in figuur 6), zijnde het kustnabije deel van de onderzeese oever).

(24)

Gezien de begrenzing en de berekeningswijze, dienen de hierbij vennelde hoeveelheden slechts als irxticatie.

OVerigens, de relatief grote waarden voor de strook tussen 800 en 3000 meter uit de kust kan het gevolg van de geringe meetfre-quentie vàn de hier gehanteerde doorlcxlingen,waardoorde invloed )/~

,~ waarschijnlijk nogal groot zal zijn. ~

I

Keren we tenlg naar de totale balans voor de gehele gesloten Hollarrlse kust. Kohsiek (1988) venneldt, als eerste schatting, een redelijk groot sedimentverlies, namelijk 1,07.106 m3/jr. Toch volgt hij ongeveerdezelfde kuberingsmethodeen gegevens.De

discrepantie is echter aan de hand van een aantal factoren te verklaren:

- De gevolgde berekeningsmethodevoor de kustzonetussen km 1 en 8 wijkt af van die van de rest van de kust. Getracht is schijn-bare erosie als gevolg van geulmigraties op de buitendeltavan het Zeegat van Texel te vennijden (figuur 8 & pagina 16).

l(

Kohsiek heeft bewust één methodevoor de gehele Nederlandse kust gehanteerd.

- De huidige profiel-gegevens stabiele punt (zie 2.2). daardoor nagenoeggesloten. RSP-lijn deze grens.

zijn in de duinen aangevuldtot het

De larrlwaartse kuberingsgrens is Bij de balans van Kohsiekvormt de

- De zeewaartse kuberingsgrens van Kohsiek ligt vast op 2500 meter van de RSP-lijn, terwijl in deze nota zo ver mogelijk

('doorloding-reikwijdte', dus voor een belangrijk deel van de kust tot 3000meter van de RSP-lijn) gekubeerdis.

- De huidige gegevens zijn zoveel mogelijk van fouten gezuiverd. Tevens zijn er nu meer gegevens aanwezig (bv. doorlodingen provincie Noord-Holland1985/86).

- De in deze nota vennelde sedimentverliezen zijn zo goed moge-lijk gecorrigeerd voor suppleties waardoor de (doorgaande, langdurige) autonomeontwikkeling beter naar voren komt.

- De zones aansluitend bij de havenhoofdenvan IJmuiden, Scheve-ningen en de Noorderdamworden niet beschouwd door Kohsiek, tez:wijl juist deze zones een belangrijke bijdrage hebbenin de totale balans.

Geblekenis dat het gat tussen de hier gepresenteerde cijfers en die van Kohsiekkwantitatief goed te verklaren is uit bovenstaan-de verschillen.

In tabel 1b is opnieuwde totale balanswaarde voor de gehele gesloten Hollarrlse kust gegeven.Nu is echter een onderverdal.Inq

in kustlangse richting aangebracht. Het bekendebeeld, zoals al door Edelmanop basis van kustlijnverplaatsingen geschetst, wordt hierin bevestigd. Samengevat:Aanzandingin Rijnland (centrale

(25)

deel van de holle kustboog) , erosie in Delflarxi en Noord-Hol-larxi*3.

Tabel

za

laat voor de gesloten Hollarrlse kust als geheel en voor de afzorrlerlijke kustvakken zien hoeveel kilometer kusterosie en hoeveel kilorneter sedimentatie te zien geeft. De gehele kust-strook wordt hierin betrokken. Tevens is aangegeven hoeveel sedimenthierbij jaarlijks gemiddeldbetrokken is.

uit tabel za zijn twee conclusies te trekken:

- orgeveer 2/3 van de gesloten Hollarrlsekust is erosief. Slechts 1/3 zarrlt aan;

- aanzandende kustdelen zanden gemiddeldsterker aan dan

erode-rerrle kustdelen zich verdiepen, resp. circa +49.000ro3JknVjaar en -23.000 ro3JknVjaar;de invloed van de langs de kust

aanwe-zige havenhoofdenmagduidelijk zijn.

Tabel 2b geeft op een zelfde wijze de orrlerverdelirg in kustdwar-se richtirg. Opnieuwblijkt dat, gemiddeldgesproken, het groot-ste deel, namelijk bijna 65%van de gesloten Hollarrlse kust te

maken heeft metaanzanddnq in de strook bovenN.A.P.• Daarentegen

baart de geografische omvangvan de verdiepirg van de orrlerwater-oever zorgen: Ruim 70%van de brarddrqszone en bijna 65%van de orrlerzeese oever heeft met dit fenomeente maken.

De bijlagen 1 t/ro 4 geven telkens voor de gehele gesloten Hol-larrlse kust voor de stroken 1,2,4 en 5 als gedefinieerd in figuur 6, het jaarlijks sedimentverlies ('-') c.q. -winst ('+') per kilometer. De grote hoeveelheid hierin opgesloten infonnatie noopt ons bij de besprekirg (3.4) ervan de kust op te delen in de drie kustvakken, te weten Noord-Hollarrl,Rijnlarrl en Delflarrl. Hieraan voorafgaarrl zullen nu eerst de resultaten op basis van 10 kilometervakkenverkendworden(bijlagen 5 t/ro 10).

Bijlage 5 geeft het 'overall' beeld, dat wil zeggen de sommatie van de inhoudsveranderirgenvan de afzorrlerlijke stroken.

ruide-lijk komt de invloed van de verlergirg van de havenhoofdenbij IJmuiden (1962-1967)naar voren. Volgens de berekenirgen zandde er in totaliteit gemiddeld (periode 1963/64-1985/86)ongeveer 1150.103ro3/jaar aan.

Een belargrijk deel ervan is afkomstig van de direct ter weers-zijden gelegen vakken (km 60-70 en km 40-50), waardoor deze kustdelen, ondankseen te verwachtennatuurlijke aanzand.inq(zie bijv. km 70-80; morfologisch verschijnsel van de 1e orde) een aanzienlijke erosie vertonen. In paragraaf 3.4 zal duidelijk wordendat ook de wat verder weg gelegen kustdelen een bijdrage

leveren.

3 Een bruto hoeveelheid is op zich altijd weer een netto getal en is als zodanig niet allesbepalerrl. Door de verdere orrlerverdelirg in kustdwarse richtirg zijn

daardoor de bruto getallen in tabel la groter dan in lb (zie 3.2).

De venneldirg van deze getallen heeft als doel enig inzicht te geven in de jaarlijkse sedimentbewegirgenop kilometer- en strookbasis.

(26)

De lijnen voor bruto aanzanding en erosie in bijlage 5 geven aan dat, op Delflarrl na (strarrlplan!), binnen de 10 kilometer vakken een redelijke hombgeniteit te verwachtenis. De vraag is vervel> gens hoe consistent het geschetste beeld in kustdwarse richting is. Bijlage 6 toont, in navolging van tabel la, dat de zone boven N.A.P. (en dan met name de duinen) meer aanzarrling dan erosie kent.

Opvallerrl.is het feit dat Delflarrl, orrlankserosie over de totale breedte, aanzanding in de duinen te zien gèeft. Gedeeltelijk is dit eveneens het geval voor de brarrlingszone (bijlage 7), alhoe-wel de bruto-waarden aarqeven dat erosie hier geenszins uit te sluiten is. Tevens IOOethiert:>ij bedacht wordendat de positieve balans voor een groot deel veroorzaakt wordt door aanzarrling in de Scheveningsebuitenhaven.

In vergelijking tot de strook bovenN.A.P., overheerst de erosie in de brarrlingszone (met name opvallend in Rijnlarrl, km 60-100) • Bijlage 8 geeft een overzicht van de inhoudsveranderingenin de gehele strook bestreken door' de relatief betrouwbare Jarkus-metingen.

Detrends op basis van de doorlcxtingenzijn in bijlage 9 vervat.. Gezien de betrouwbaarheidvan deze resultaten levert deze figuur niet meer dan een indicatie voor een aanzienlijke erosie van de onderzeese oever in Delfland.

In bijlage 10 zijn de drie aansluitende stroken met dezelfde schaal onder elkaar gerangschikt. De~ou~~~~~en .~p_de ond~~J_i·k~~~.._gl:~dan de meer landWaarts gelegen stroken. In hoeverre de geringe meetfrequentie in ruimte en tijd hiert:>ij een rol speelt, zal door middel van nader onder-zoekaanqetoond moetenworden.

In bijlage 11 zijn de belangrijkste resultaten nog eens samen-gevat.

4.3 Dekustvakken

Noord-Holland(km 1-56)

Pamassia-vallei

Vrijwel het gehele kustvak Ncx:>rd-Hollarrlgaat, de totale kuststrook in ogenschouwnemende, gebukt onder erosie. In zijn totaliteit gaat het hiert:>ij om circa 200 duizerrl. kubieke meters per jaar. Bijlage 1toont dit aan.

In sanmige gebieden heeft de zich landwaarts verplaatsende kustlijn geleid tot een sterke vennagering van de zeereep. De beheerder kan in dat geval besluiten de zeereep te laten verstuiven ten gunste van een daarachter gelegen duinregel, die daarmeede functie van zeereep overneemt.

(27)

Figuur 9 illustreert dit voor raai 30.50 even ten noordenvan Bergenaan Zee. Indeze figuur zijn de netirxJen van alle beschikbare jaren (1965 tjm 1985) over elkaar heen get.ekeIrl. De vennagerirxJ van de zeereep heeft hier in 1976 zelfs geleid tot een doorbraak en orxierlopen van de Parnassia-vallei.

Er zijn in Noord-Hollarxiechter ook delen die aanzarxien:km 9-10 (GrooteKeeten; duinjstrand) , km 20-22 (brarrli.rgszonejorxierzeese oever ter hoogte van de Pett:e.ner ZeewerirxJ)en km 51-55

(aanzarxiirxJtegen noordelijk havenhoofdIJmuiden).

Groote Keeten De aanzanding tussen kilometerpaal 9 en 10 komt volledig op rekening van het deelsysteeJn duin/-strand, de zone boven N.A.P. derl1alve. Bijlage 4

laat zien dat de aanzanding in dit deelsysteeJn zelfs tot aan km 6 reikt.

In figuur 10 zijn, gelijk figuur 9, voor raai 9.28 de netirxJen van alle beschikbare jaren (1965 tjm 1985) over elkaar heen geteken:i. Ter hoogte van de zeereep ligt ieder volgen:i jaar hoger dat het voorafgaande. Aan deze aanzienlijke aanstuivirxJ

ligt een actief duinbeheer (rietjrijshoutschénnen, helmbeplantirxJ)ten grondslag.

Meteen dringt de vraag zich op waar deze hoeveel-heid zand, jaarlijks gemiddeld 60.000 m3

(Inctu-sief afslag) vandaankamt.Een mogelijkheid vormen de suppleties ter hoogte van callantsoog (km 11.50-13.60) uitgevoerd in de jaren '76j'77 en

'79j'80. Theoretisch zou een deel van dit zand

door erosie en noordelijk langstransport ten goede kunnen komen aan de kust tussen km 6 en 10. De

jaarlijkse kuberirxJswaardenvan deze zone spreken dit echter tegen: De aanzanden:ietren:i dateert in

ieder geval al van eind jaren ' 60, dus ruim voordat de suppletiewerkenwerdenuitgevoerd.

Wellicht is de aanzandänq indirect gerelateerd aan de aanleg van de Afsluitdijk. De hierdoor geïndu-ceerde nnrfologische aanpassirxJvan het Zeegat van Texel resulteerde in een verorxiiepirxJ van de centrale getijdegeul 'Westgat', hetgeen op zijn

beurt een vergrotirxJ van het getij debiet door het Nieuwe Schulpengat bewerkstelligde. Een verdie-pirxJ en zuidwestelijke uitbreiding van deze geul was hiervan het gevolg (Sha,1988; figuur 11), hetgeen consequenties in de vorm van erosie voor de Noord-Hollandsekust tussen kilometerpaal 1 tot 6-7 net zich meebracht.

De verdiepirxJ en uitbreidirxJ van het Nieuwe Schulpengat veroorzaakte, gelijk een bulldozer, een zuidelijke migratie van de 'Fransche Bank',

zijnde de ondiep gelegen ran:i ('schild') van de buiten:ielta (figuur 11, profiel P-P').

(28)

'lheoreti-sche overwS3irgen voorspellen daarnaast aangroei van de bank (niet terug te virrlen in figuur 11), terwijl ook te verwachten is dat langs de ooste-lijke rarrl van het NieuweSchulpengateen deel van het zand tot afzettirg komt. Wellicht heeft de kust tussen km 6 en km 10 van deze situatie heeft geprofiteerd.

Petten De aanzandendetrerrl, gedurerrle de laatste twee decennia ter hoogte van Petten (km 20-22) is te relateren aan de uitbouw en waarschijnlijk noord-westelijke migratie van een zogenaanrle' isolated ridge' (van Al};ilen& OlIooiseaux,1987), gelS3en op zo'n twee kilometer uit de kust (figuur 12). Mogelijk staat deze sedim=ntwinst (bijlage 3) in relatie met de voor de Hon::lsbosseen Pettemer Zeewerirggevonrrleontgrondirgskuil (de zogenaanrle

'pit of Petten'; km 21-23), waar de erosieve trend belangrijk groter is dan in de (naaste) orrgevirg

(zie ook Wiersrna,1987).

IJDJ.Jiden-Nrd.De aanzarrlirgtussen de kilometerpalen 51 en 55 is een rechtstreeks gevolg van de verlengirg van de IJmuidense havenhoofden (1962-1967), waardoor in ieder geval gedeeltelijk het langstransport van zand werd onderbroken.

Vlak achter het noordelijk havenhoofdsedimenteert zand als gevolg van de hier gerirgere hydrcxiynami-sche waardenen de aanwezigheidvan een secundaire

(neerachtige) stroming. Voor een belarXjrijk

aëël'

is dit sedi.mëi-it---afkomstig van het· naburige, noordelijker gelS3en kustdeel (km 45-50). Hier is dan ook sprake van een erosieve trend, hetgeen resulteert in de vorming van een soort ontgron-~skuil (morfologisch~erschij~l van d~,_tweede

--orde). ~In bijlage 1 is deze nauwelijks te

onder-SCiiëiden. Dit heeft drie oorzaken:

• de as van de kuil maakt een hoek met de kust-lijn;

• de kuil verplaatst zich naar het noorden;

• ongeveer ten noorden van Egmond(km 37) is er sprake van een langjarige, doorgaarrle erosieve trerrl.

Dit kan verduidelijkt worden aan de hand van bijlagen 2 tiro 4. In de strook gelS3en boven N.A.P. (bijlage 4) is het erosieve kustdeel tussen km 48 en 51 gesitueerd. De erosie is er slechts gerirg atrlat het proces ten dele teniet gedaan wordt door de reeds aanwezigeaanzarrlendetenden-sen volgend uit de holle kustvonn (morfologisch verschijnsel van de eerste orde) .

Bijlage 2 geeft de sedimentinhoudsverarrlerirgen van duin/stram en brarrlirgszone tot zo'n 800 meter uit de kust weer (strook 4 in figuur 6). De

(29)

het zwaartepunt ervan meer naar het noorden, van het havenhoofd af, is gesitueerd. Dit wordt onder-streept door bijlage 3: De erosie strekt zich op de orrlerzeese oever uit tussen km 49 en 36. De noordelijke grens is moeilijk vast te stellen doordat de 1e orde trem hier erosief is.

Bovenstaarrleheeft tot gevolg dat er een zone aan te wijzen is waar een sterke tijdelijke verstei-ling van het profiel optreedt: Rond castriann zanden duin en strarrl (nog) aan, tel:wijl de orrlerzeese oever zich reeds verdiept. De tennen 'nog' en 'reeds' in deze zin houdenverbard met een verplaatsing van de erosi$lll. na~. het noorden, etgeerluitae- afzorrlerlijke

Ja

ärkiJbè:-

~

ringen-is af te leiden.

De geschetste processen hebben niet het eeuwig leven. Het morfologischsysteem is door de verlen-ging gestoord en is bezig een nieuw evenwicht te vinden:

(Sonu&Warwar,1987)

met:

Q

=

sedimentvolurne(m3)op tijdstip t; Qo

=

sedimentvolurne(m3)behorendbij het

nieuwin te stellen evenwicht(t>>«»;

A

=

empirische coëfficiënt;

t

=

aantal j aren na aanlag havenhoofden. De erosie- en sedimentatiesnelheid neemt logarit-misch met de jaren af. De in bijlagen 1 tlm 4 gegeven resultaten zijn gebaseerd op historische meetwaardenen zullen daardoor niet in een goede prognosevoor de zandhuishoudingresulteren.

Ter afsluiting is van het kustvak Noord-Holland voor de kuststrook gelegen binnen Jarkus-reik-wijdte de trend in centimeters ver(on-)dieping per

jaar weergegeven(figuur 13). Opvallendhierbij is dat zowelde erosieve als de aanzandendetendensen voor duin/strand (range +10 tot -10 cm(jaar) groter zijn dan voor de brarrlingszone (ran:;Je+5 tot -5 cm(jaar).

Rijnland (km 57-97)

IJDll;den-Zd. De kustzone direct ten zuiden van de IJmuidense haven is bijna het spiegelbeeld van de noordelijk ervan gelegen zone, zij het dat de gevonden waardengroter zijn (bijlage 1). Dezelfde proces-sen liggen er dan ook aan ten grorrlslag. De Jmik in het zuidelijk havenhoofden een in deze zone aanwezig gering netto noordwaarts lati:Jstransport kunnenals oorzaken van deze grotere aanzanding

(30)

Zardvoort-Katwijk

Katwijk-wassenaar

in de kustnabije zone (Jarkus-reikwijdte, bijlage 2 en 4) aangewezenworden.

De totale jaarlijkse SErlimentatie(tussen km 57 en 60) overtreft de erosie (km 61-69). Dit is niet zo verworrlerlijk aangezien deze kustzone deel uit

maakt van de aanzarrlerrle 'holle' kust (trerrl 1e orde)•

Figuur 14a is een quasi driedimensionale tijd-ruimte-diagramvan het zogenaanrle'Gat van

Bloe-merrlaal', de erosiekuil tussen LJmuidenen Zarrl-voort. Uitgezet zijn de jaarlijkse kuberingenvan de gehele kustzone tot zo'n 800 meter uit de kust (Jarkus-reikwijdte) per kilaretervak. Deerosieput is gesitueerd tussen km 59 en 62.

De gehele kustzone is vervolgens gesplitst in twee delen. De strook gelegen boven N.A.P. (duin-strarrl; figuur 14b) toont een geprononceerde erosieput ter hoogte van km 61. Ten noorden hiervan lijkt het ergste erosieleed geleden, tenvij1verder naar het zuiden ter hoogte van km

62 en 63 een begin van erosie zich begint af te tekenen (de erosie verplaatst zich naar het zuiden). Figuur 14c toont de oorzaak hiervan, namelijkeen reeds sterk ontwikkeldeerosieput op de onderwateroeverdie zich al veel verder zuid-waarts uitstrekt.

Zuidelijk van Zandvoort (km 66) tot ongeveer Katwijk (km 87) zandt de kust aan (bijlage 1). Dit is echter niet over de gehele kuststrook het geval. De brandingszone (Jarkus-reikwijdte)

erodeert licht, tenvijl zowel de diepere onder-zeese oever tussen km 69 en 81 (doorlcxiing-reik-wijdte; bijlage 3) als de duinen en het strand aanzarrlen. Figuur 15 laat zien dat duin en strand tussen km 64 en 95 jaarlijks zo'n 5 tot 10 duizend m3fkm.jaarzarrl winnen.De brandingszonetot zo'n 800 meter uit de kust verliest daarentegen gemid-deld 0-5 duizerrl m3/km.jaar. Dit beeld is zeer consistent zodat een versteiling van dat gedeelte

~~~"~

-

--

-

_

..

-._

-

--

..

_

-

-

_

...

_

De erosie lijkt zich verder uit de kust niet voort te zetten, getuige bijlage 3. Er wordt echter op gewezendat deze waardengebaseerd zijn op slechts

een beperkt aantal metingen en derhalve niet erg betrouwbaarzijn.

uit zowelde bijlagen 1 t/m 4 als figuur 15 blijkt de aanzarrlingter hoogte van de grens met Delflarrl

om te slaan in erosie, confonnde ideeën van

Edel-man, gebaseerdop kustlijnverplaatsingen.

Katwijk (uitwateringssluis) en in mindere mate Noordwijk(boulevard, strandrecreatie) komenten-slotte naar voren als geringe verstoringen in het algemenebeeld (zie m.n. bijlage 2).

(31)

Hoek van Hollanl Hoek v. H.-SchevenÏnJen

I.

Delfland (km 97-118)

Dekuststrook van Delfland (km 97-118) is over het geheel bezien orrlerhavig aan erosie (circa 250.103

m3Ij aar , zie tabel Th). Net als kustvak

Noord-Hollarrl is de spreidi.rg ervan zowel in de breedte als in de 1en;Jtevan de kust allesbehalve regelma-tig. Bijlage 1 toont voor de gehele kuststrook het grillige beeld in larxJSrichtirg. Naast erosie zijn sterk aanzarrlerrle zone's te orrlerscheiden, met name ten noorden van het Noordemoofd (Hoekvan Hollarrl). De aanzarrlllg en de direct ten zuiden ervan gelegen erosie zijn daar direct te relateren aan de realisatie van het strarrlplan in 1972.

Bijna 19 mil'oen m3 zand, afkomstig uit de

Euro-geul en hav , werddirect ten noorden van Noorderhoofdgesuppleerd. Naast de bergirg van baggerspecie en het creëren van natuur- en recrea-tiegebieden, hoopte men aldus erosie van de Delflarrlse kust ten gevolge van de verlengirg van het havenhoofdte voorkomen.

De dimensionerirg van de aangebrachte hoeveelheid zand liet uiteirrlelijk toch enigszins te wensen over. Het systeem was en is zoekende naar een nieuw evenwicht, hetgeen onder andere resulteerde in een sterk zarrltransport van de zone direct aansluitend op het Noorderhoofdnaar de knik ter hoogte van de aansluitirg op de oude kustlijn (km

115). Met namePluijm (1984, 1985,1988) heeft hier

orrlerzoeknaar verricht.

De bijlagen 2 t/m 4 leren dat dit proces zich beperkt tot de kustnabije zone. Pluym(1985,1988)

stelt dat de aanzandirg vrijwel alleen de zone rond km 115 ten goede kamt: 180.000 m3 zand wordt er jaarlijks afgezet, terwijl slechts 0-16.000 m3

de rest van de Delflarrlse kust voedt. Aangezien\

Delfland 'van nature' al te makenheeft met een langjarige, doorgaarrle erosieve trend (le orde)

komt Pluijm (1988) tussen km 102 en 115 en RSP 0

en 800 tot een jaarlijks verlies aan zaridvan maar

liefst 270.000 m3• Dit geeft, mijns inziens, een te somber beeld. '!Weeoorzaken zijn hiervoor aan te geven.

Ten eerste vertonen duin en strarrl (voor een belangrijk deel landwaarts gelegen van de RSP-lijn en derhalve niet door Pluijm meegenomen)tussen km

115 en de Schevenirgsehaven(km 102) een positie-ve zarrlbalans (bijlage 4), hetgeen in de decennia voorafgaand aan de jaren zeventig niet tot nauwe-lijks het geval was. Niet alleen de zone boven N.A.P., maar ook de gehele strook

(32)

duin-strarrl-brandin:.Jszone toont een dergelijke trendbreuk (figuur 16; zeewaartse grens RSP800m).

In figuur 17 zijn voor de zonekm 102.5-108.5 de jaarlijkse kuberin:.JenctnnU.1.atiefweergegeven.In het begin van de jaren zeventig tekent zich een trendbreuk af; de periode 1973-1977sprin:.Jt eruit als een relatief kortstorxtige periode van een sterke sedimentwinst, gevolgd door een sterk verlies. De gedachte aan een 'zarrlgolf-achtige' bew ;!..rxJ drin:.Jtzich op. VanafeW J~en ig

1Ser~fake van een gerin:.Jesedimentwinst.

De resultaten van Pluijm betreffen de periode 1974-1983.De 'zarrlgolf' 'WOrdtdertlal.vemeegenomen in de

trendberekeni.r.

Uit figuur 17 is af te leiden dat een dergelijke berekenin:.Jover deze '

periode een sedimentverlies zal opleveren.

In figuur 18a en b zijn, op een vergelijkende manier als figuur 17, de jaarlijkse kuberin:.Jen voor de strook bovenN.A.P., voor het strand en de duinen derl1alve, ClmIUlatiefuitgezet. In figuur 18a is dit voor de zes kilometervakkentussen km

109 en 115 gedaan; in figuur 18b voor de aanslui-tende vakken tussen km 103 en 109. In beide figuren is opnieuween trendbreuk waar te nemen.

ç

In figuur 18b lijkt deze later op te treden dan in ~ figuur 18a.

'I\lssen km 102 (zuidelijke havenhoofdScheveningen) en km 115 (aansluitin:.J strandplan bij de oude kustlijn) zandt, na de uitvoering van het strand-plan, jaarlijks gemiddeldzo'n 85.000m3aan in de strook gelegen boven N.A.P.. Eerlijkheidshalve dient vermeld te worden dat stormactivitei~

(morfologisch versc:hijnsel van de-3'e

ó

ra

ëf

d

it

getal beïnvloedt. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat als gevolg van de relatief geringe stormintensiteit eind zeventigerjbegin tachtiger jaren (in vergelijking met de periode midden zeventiger jaren) stabiele kustvakken over de periode 1974 t/m 1986 een aanzandendetrend van circa 1.000 m3jkilometer.jaar te zien geven. Voor de beschouwdekustzone van Delfland betekent dit zo'n 15.000 m3/jaar 'onechte' zandwinst. Blijft

dus over een voor 3eorde----t:renéi.~èëorrigeerde gemiddeldesedimentwinstvan 70.000mJ/jaar.

De brandingszone/onderzeeseoever verloor in de periode volgend op het strandplan tot aan 1987 sediment. In de kustnabije strook tot zo'n 800 meter uit de kust bleef dit beperkt tot gemiddeld zo'n 20.000 m3/jaar. Kuberin:.Jengebaseerd op de doozLodinqen wijzen in de richtin:.J van een sterk verlies voor de strook gelegen tussen 800 en 2500 RSP (zie bijlage 3 en 9). Het betreft hier echter slechts een indicatie gezien het in de tijd gerin:.Jeaantal (3 tot 5) metingen.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Studia Philosophiae Christianae 17/2,

Daarvoor zijn PDC van do- centen, andere medewerkers en managers van belang (OP03). 234 Veel onenigheid bestaat wel over methoden voor onderwijs en begeleiding van leerprocessen.

Prace należy opracować zgodnie z Zasadami przygotowania tekstów do druku umieszczonymi na stronie internetowej naszego kwartalnika. Index 371866

W warstwach kul- turowych występowały też szkliwione płytki posadzkowe, zdobiące niegdyś podłogi i ściany rezydencji, liczne detale architektoniczne wykonane z zielonego

• zalety: duża skuteczność, płaska ch-ka przenoszenia w szerokim zakresie częstotliwości, małe wymiary, mała wrażliwość na drgania mechaniczne i obce pole magnetyczne.

Elektrostatyczne interakcje między powierzch- nią związku polimerowego oraz pDNA są siłą napędową procesu kompleksowania i kon- densacji pDNA, dlatego badanie potencjału Zeta

In de volgende paragrafen worden de uitgangspunten (d.w.z. standaardverloop) voor het waterstands-, golfhoogte- en golfperiodeverloop op de NAP -20 m-dieptelijn gegeven, zoals deze

Ces formes, ces tendances natives et organisatrices, qui donnent une sorte d'impulsion vitale à des principes sociaux et religieux qui traversent le temps, qui inscrivent dans