• Nie Znaleziono Wyników

Het ontwikkelen en testen van een mathematisch model van een viertakt dieselmotor met drukvulling voor het simuleren van dynamisch gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het ontwikkelen en testen van een mathematisch model van een viertakt dieselmotor met drukvulling voor het simuleren van dynamisch gedrag"

Copied!
132
0
0

Pełen tekst

(1)

van een mathematisoh model

van een viertakt dieselmotor

met drukvulling voor het

simuleren van dynamisch

getdrag

RAPPORT OEMO 90/51

B.J. ter

Met

(2)

r ir.= Ina

VOORWOORD

Dit rapport is het verslag van mijn afstudeeronderzoek

voor de vakgroep Maritieme Werktuigkunde, faculteit

Werktuigbouwkunde en Maritieme Techniek van de Technische

Universiteit Delft. Dit afstudeerrapport is een vervolg

van het vierdejaarscursuswerk, maar kan onafhankelijk

daarvan gelezen worden. Het onderzoek is uitgevoerd bij

Stork WartsilS Diesel te Zwolle.

Mijn dank gaat u,it naar ir. Ph. Boot en ir. N.G.J.J. Ruin

van Stork Wartsild Diesel en prof.ir. J. Klein Woud van

de Technische Universiteit Delft voor hun begeleiding bij

dit onderzoek. Ook wil ik P. v.d. Heyden bedanken voor de

assistentie bij de uitwerkingen van de metingen. Verder

dank ik Rosemary voor haar hulp bij het tekstverwerken en

de illustraties.

B.J. ter Riet

(3)

Ala 4e jaars opdracht is een mathematisch model

ontwikkeld van een 4-takt dieselmotor, geschikt om te

gebruiken in simulatie modellen van aandrijfsystemen.

Het betreffende model is in beperkte mate gevalideerd,

waarbij bleek dat de primaire output van het model, het

koppel, in stationaire condities voldoende betrouwbaar

voorspeld wordt. Andere, voor de beoordeling van het

gedrag van de. dieselmotor van belang zijnde, parameters

warden nog minder goed voorspeld. De betrouwbaarheid van

het model in dynamische situaties is vrijwel nog niet

onderzocht.

De ingenieursopdracht betreft het valideren en verbeteren

van het model aan de hand van meetresultaten van een

werkelijke motor, alsmede het gebruik van het model in

een dynamische simulatie 'fan het acceleratie- en

deceleratiegedrag van een

scheepsvoortstuwings-instailatie.

De hiervoor uit te voeren werkzaamheden zoudeh. kunneh

omvatten

- analyse van meetresultaten en beoordeling hiervan

op basis van thermodynamische wetmatigheden. Eventueel het corrigeren van meetresultaten tot een betrouwbare set vergeiijkingsgegevens,

inventariseren van mogelijkheden om het huidige model te verbeteren en leen eystematische evaluatie

van het effect hiervan.

aanpassen/verbeteren van het model en door middel van uitvoeren van een aantal simulaties zowel het stationaire als het dynamische gedrag vergelijken met meetresultaten.

maken van een eenvoudig model van een schip met voortstuwingsinstallatie en in combinatie met het dieselmodel. het uitvoeren van een aantal,

simulaties.

De oPdracht is aangevangen 15 december 1989. Het rapport

van deze opdracht dient aan te sluiten op het rapport van de vierde-jaars opdracht, doch dient els een afzonderlijk deel gelezen te kunnen worden.

De studie wordt uitgevoerd in samenwerking- met Stork

Wartsild Diesel te Zwolle, wear de heren Ir. Ph. Boot en,

(4)

SAMENVATTING

In dit rapport wordt de ontwikkeling beschreven van een

mathematisch model van een scheepsvoortstuwing. Het model

is ontwikkeld met als doe het dynamische gedrag van de

voortstuwing te beschrijven. Het aandrijfgedeelte, een

viertakt dieselmotor met drukvulling. is volledig

uitgewerkt. Dit in tegenstelling tot het lastgedeelte,

waarvan alleen een voortstuwing met een vaste schroef

beschreven wordt.

Dynamisch gedrag kenmerkt zich door veranderende

toestandsgrootheden. Bepalend hierbij is het evenwicht

tussen het aandrijfkoppel (motor) en het lastkoppel

(schroef). Een verstoring van dit evenwicht heeft een

resulterend moment tot gevolg, waardoor het systeem

versnelt of vertraagt.

Het motorkoppel wordt bepaald door de hoeveelheid

brandstof die verbrandt. Deze te verbranden hoeveelheid

brandstof is afhankelijk van de ingespoten hoeveelheid

brandstof en de aanwezige luchthoeveelheid. Voor dit

laatste moet de luchthuishouding van de dieselmotor

gemodelleerd worden. De ingespoten brandstof wordt

geregeld door de regulateur die reageert op

toerental-afwijkingen. Deze aspecten zijn terug te vinden in de

submodellen van het dieselmotormodel.

De fit-problemen van de drukvulgroep. beschreven in het

cursuswerkrapport (1), zijn grotendeels gecorrigeerd.

Hierdoor zijn de stationaire resultaten van het

motormodel nu voldoende nauwkeurig. Voor de analyse van

de dynamische resultaten van het motormodel zijn bij

Stork Wdrtsild Amsterdam metingen verricht. De resultaten

hiervan geven vertrouwen in de juistheid van de

modellering van de dieselmotor.

Het lastmodel, een schip met een vaste schroef, is de

scheepsvoortstuwing in zijn

meest eenvoudige vorm. Het is

tiler alleen de bedoeling aan te tonen dat een

scheepsvoortstuwing op een eenvoudige wijze te koppelen

is aan het dieselmotormodel. Het dynamische gedrag van

scheepsvoortstuwingen met verstelbare schroeven en

diesel-electrische aandrijving zijn in principe

interressanter om te onderzoeken. In verband met de

(5)

11 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD OPDRACHT DEFINITIZ SAMENVATTING JNHOUD lv INLEIDING

1.1 Algemene inleiding tu Am* 8:1, CO Pt

1.2 ,Systeem beschrijving L-4 1.3 3imuleren W DIESELMOTORMODEL -4 2.1 2.2 2.3 Inleiding Indeling dieselmotormodei - , Regulateur submodel . -4 if, 4 4 7

2.4 Inspuit submodel

.. -

M1A /P % ,Y 9

2.5 Compressor submodel . m m tj 10

2.6 Koeler submodel . . . . .... ... m ,.. 13

2.7 Inlaatreceiver submodeil V., at Pi "I' 4"lr 13

2.8! Cilinder submodel . . . .40 ,.,

2.8.1 Seiliger proces - 'oh ol,

-2.8.2 Toegevoerde warmte . . . -., , 15 15 17 2_9 2.10

2.8.3 Luchtstromen door cilinder

2.8.4 Uittrede temperatuur ,

Uitlaatreceiver submodel ..

Turbine submodel AY. .i a. ,.0

7.., (.1 .., 4.6

,

AY .yi> 20 22 23 24 LASTMODEL 28 3.1 Inleiding PO 28 3.2 Scheepsvoortstuwingmodel . 29 3.2_1 Tandwielkast submodel 30 3.2.2 Schroef submodel - - 30

3,23

Scheeps submodel 32 STATIONAIRE SIMULATIERESULTATEN 34 4.1 Inleiding . . . . , . 34-4.2 Stationaire evenwichten 34 4.3: Stationaire gevoeligheden 40 1 1 1 3 .

(6)

DYNAMISCHE BIMULATIERESULTATEN 45 5.1 Inleiding M 45 5.2 Modelverbeteringen , . 45 5.3 Dynamiscbe meting 45 5.4 Dynamische gevoeligheden. , . . y 52 5.5 Voortstuwingssimulatie

vv; .

53 B. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 57 6.1 Conclusies , 57 6.2 Aanbevelingen ; 57 LITERATUURLIJST 59

(7)

INHOUD BIJLAGEN

REGULATEUR BESCHRIJVING

A,1 Eenvoudige droopregulateur

A.2 Gecompenseerde regulateur

MESCHRIJVING COMPRESSOR

3.1 Beschrijving compressorkarakteristiek

B.1.1 Inleiding

3.1.2 Opbouw relaties

3.1.3 Toepassing relaties in model

3.2 Afleiding compressoreindteMperatuur

3.3 Afleiding compressorkoppel

3.4 Grootte van de fouten

AFLEID1NG ,RECEIVERVERGELIJKING

LUCHTMOTOR RENDEMENT

BESCHR1JVING CILINDER

E.1 Verdeling toegevoerde warmte

E.2 Warmteoverdracht E.3 Verbrandingsrendement E.4 Imuchtmessastromen BESCHRIJVING VOORTSTUWINGSMODEL STATIONAIRE SIMULATIERESULTATEN DYNAMISCHE SIMULATIERESULTATEN A. B. C. D. E. F. G. H.

(8)

INLEIDING

1,1 Algemene inleiding

Om een juiste schatting te kunnen maken van het

acceleratie- en responsiegedrag van een

dieselmotor-systeem is een mathematisch model ontwikkeld, dat dit

gedrag beschrijtt. Net model is gebaseerd op "First

Principles" om het model universeel toepasbaar te maken.

Dit wil zeggen dat zoveel mogelijk natuurkundige relaties

gebruikt zijn in plaats van op meetgegevens gebaseerde

polynomen.

Twee redenen waarom het interessant is op een dergelijk

model te ontwikkelen zijn

* Net is mogelijk een indicatie te krijgen van het

gedrag van niet alledaagse systeem-opsteilingen,

waarbij de voordelen van verschillende systemen ten

opzichte van elkaar onderzocht kunnen warden, met name in de ontwerpfase.

* Net nauwkeurig meten van dynamisch gedrag is niet eenvoudig. In tegenstelling tot bij stationaire condities kunnen geen gemiddelde meetwaarden

bepaald warden. Verder hebben de reactietijden van de sensoren een grate invloed hebben op de meet-resultaten.

e1P2 Systeem beschrijving

Dieselmotorsystemen bestaan uit twee hoofdgedeelten. Als

eerste de dieselmotor, die vermogen (koppel) genereert en als tweede een last, die vermogen consumeert.

Net dieselmotormodel beschrijft een viertakt dieselmotor

met drukvulling. In dit onderzoek betreft het een Stork

Wartsila 6TM410. In de bijlagen is hulpprogrammatuur

opgenomen die vanuit twee stationaire metingen het model

matcht aan iedere andere viertakt dieselmotor. Net

dieselmotormodel wordt behandeld in hoofdstuk 2.

Net Ilastmodel

beschrOft

een schroef-schip combinatie

bestaande uit een reductiekast, vaste schroef en een

schip. Veer het schroefmodel zijn de KT-KQ-J diagrammen

gebruikt, welke slechts een beperkt geldigheidsgebied

hebben.

(9)

Oak is het mocrelijk het scheepsvoortstuwings-lastmodel te

vervangen door een gegeven lastkoppel tegen de tijd.

Hiermee wordt het model universeel toepasbaar. Zo kan

bijvoorbeeld een tijdelijke belastingsdip van een

generator-belasting vervangen warden door een blokfunctie

in het lastkoppel zonder een volledig generatormodel te

ontwikkelen. Beide lastmodellen warden behandeld in

hoofdstuk 3.

Het basisprincipe van de modellering van

dieselmotor-systemen is de tweede wet van Newton. Wanneer het

geleverde koppel ongelijk is aan het gevraagde koppel zal

net resulterende koppel een versnelling of vertraging

veroorzaken

Qeng - Q1 ast = 'tot = 2Ir tot [1.2.1]

Qeng = eff, Rappel van de dieselmotor (Nm)

Qlast - Rappel opgenomen door last (Nm)

'tot = totaal traagheidsmoment v/h systeem (kgm47)

4 = dw/dt - hoekversnelling (rad/s:2) = dn/dt - verandering toerental (1/s)

fl

I \ T

I

It)

1

2r-r.I tot

DIESEL

LAST

Qeng

°last.

(10)

1.3 Simuleren

Simuleren as het berekenen van de toestanden van een

systeem als functie van de tijd (of een vervangende

tijdsindicator. b.v. krukhoek). Het rekenen wordt gedaan

met wiskundige relaties, zowel algebraische als

differentiaal vergeliJkingen, die warden vastgelegd in

een model. Een model is dus een verzameling van

wiskundige relaties die de samenhang van de

toestandsgrootheden vastlegt. En wel zodanig dat de

werkelijkheid zo goed mogelijk benaderd wordt.

De differentiaalvergelijkingen warden opgelost met behulp van een numerieke integratie methode, b.v. de Runge-Kutta

methode. Voor een goede beschrijving van de relaties van

een dieselmotorsysteem as vereist dat niet-lineaire

differentiaal vergelijkingen met niet-constante

coefficienten moeten warden opgelost. Dit is de reden dat analytisch oplossen niet of slechts beperkt mogelijk is.

Het simuleren kan warden gedaan met kant en klare

simulatie-talen, b.v. TUTSIM, ACSL of matrix_X. Oak kan

met behulp van zelf geschreven subroutines voor het

numeriek integreren een simulatie uitgevoerd warden. Voor

deze laatste mogelijkheid is gekozen op verzoek van Stork

Wartsild Diesel am financiele en

beschikbaarheids-redenen. De consequenties van deze keuze worden verder

toegelicht in het cursuswerkrapport (1).

De simulatieresultaten van de diverse modellen warden

beschreven an de laatste hoofdstukken. Oak zullen de

simulatieresultaten vergeleken warden met meetgegevens,

(11)

2. DIESELMOTORMODEL

2.1 Inleiding

De belangrijkste taak van het dieselmotormodel is het

bepalen van het momentane motorkoppel. Dit koppel is

direct afhankelijk van de hoeveelheid ingespoten

brandstof en dus de brandstof-regelstand. Alleen wanneer

er onvoldoende lucht is am alle ingespoten brandstof snel

genoeg te verbranden heeft oak de toestand van de

drukvulgroep invloed op het koppel.

De regelstand wordt bepaald door de regulateur. Deze

regelt het systeem near een gewenst toerental (n_set).

D IESELvODEL

CaGn

g

11111

fig. 2.1 Dieselmotormodel

2.2 Indeling dieselmotormodel

Het dieselmotormodel is opgebouwd uit een dental

submodellen. De submodellen met hun in- en uitgangen zijn

weergegeven in figuur 2.2.

Deze indeling is het gevolg

van de keuze am op basis van "First Principles" het model

op te zetten. De taken van de submodellen corresponderen

met de werkelijke fysische taken in een dieselmotor.

Verdere achtergronden van deze keuze zijn te vinden in

het cursuswerk (1) en een artikel van J.B. Woodward en R.

Latorre (2).

Hoe de submodellen samen het dieselmotormodel vormen is

te zien in figuur 2.3. Een groat bijkomend voordeel van

de submodellen-structuur is de flexibiliteit van de

motorconfiguratie. De invloed van b.v. een grotere

drukvulgroep is in te voeren zonder de gehele motor

(12)

PL

n .ft

rhc

IC---tin in

m c

T

Tin,n

Pe x,Pin

fo

rh t

rhv,rhd

Tuit

n_tc

P

T t

regulateur

inspuiting

-tc

compressor - - - -

Tc

Qc

cilinder

uitlaat

receiver

rhfo

Qeng

-rhin,rbv,

rbd

-Tuit

Tt

- Pt

fig. 2.2 submodellen van het dieselmodel

k oe ler

Tk

inlaat

Tin

receiver

Pin

rht

turbine

Qt

k

(13)

-regulat.

Tin

M C

Inl. rec.

koeler

nspu;

Pin

I \

1

27 I tc

Tex

rhfo

fur b.

C

Qt

tht

Qt

Q eng

rti v

rbd

fig 2.3 blokschema dieselmotormodel

Pex

Tuit

uitl, rec

n

(14)

Alvorens verder te gaan met het afzonderliik behandelen van de submodellen. wordt in het kort de samenhang van de submodellen in het totale dieselmotormodel beschreven. De

regulateur regelt de regelstangpositie afhankelijk van

het momentane verschil tussen het gewenste en het

werkelijke toerental. flit met het doe het ingestelde

toerental te handhaven of te bereiken. Op basis van de

regelstand injecteert de brandstofpomp de

brandstof-hoeveelheid. (inspuiting submodel)

De compressor comprimeert de lucht voor een betere

cilindervulling. Er kan dan meer brandstof worden

verbrand bij een gelijke cilinderinhoud. Maar tijdens het

comprimeren wordt ook de temperatuur van de lucht hoger,

waardoor de dichtheid lager wordt. Dit werkt negatief op

de cilindervulling. dus wordt na de compressor de lucht

gekoeld. Na de koeler stroomt de lucht de inlaatreceiver

in, die drukfluctuaties uitmiddelt met het cog op een

gelijke vulling van alle cilinders.

De zuigers (incl. kruk-drijfstang) zetten de bij de

verbranding vrij gekomen energie om in een askoppel. De

verbrandingsrestgassen stromen vervolgens naar de

uitlaatreceiver. Deze gassen met een hoge temperatuur

drijven een turbine aan, voordat ze door de uitlaat

warden afgevoerd.

Het vermogen van de turbine wordt gebruikt am de

compressor aan te driJven. Het dynamisch gedrag van de

turbine as wordt weer beschreven met de tweede wet van

Newton (zie S1.2). Het resulterende koppel van de turbine

en de compressor bepaalt het versnellen of vertragen van

de drukvulgroep.

2.3 Regulateur submodel

De functie van een regulateur is het regelen van het

toerental. De setting is de instelling van het gewenste

toerental. De regulateur vergelijkt de setting met het

actuele toerental en regelt vervolgens met de regelstang

van de brandstofpompen het toerental naar de juiste

waarde.

Net regelgedrag van een hydraulische regulateur zonder

speeddroop komt overeen met een PI-regelaar gevolgd door

een eerste orde systeem. Speeddroop is de verhoging van

het toerental bij een verlaging van de motorbelasting,

zonder dat de setting gewijzigd wordt. De preciese

definitie is het percentage toerentalvergroting bij

nullast ten opzichte van vollastconditie. Gebruikelijke

(15)

n_sef-min

v

IR

1 NT

Rmm

fig. 2.4 blokdiagram regulateurmodel

De wiskundige beschrijving van de regulateur is ontleend

aan een publicatie van Woodward Governor company (3).

Omdat deze beschrijving nogal exotische eenheden kent,

worden de eenheden zowel voor als na het model omgerekend

(16)

De basisvergelajking, welke geschikt as voor verschallende typen regulateurs. is

CD"! + 01 D + 02) R = -a2 (D + a3)

= d/dt

= regelstangposatie

toerentalafwijkind

De constanten 'a zijn regulateurafhankelijk. De

constanten '0' zajn afhankelijk van de droopinstelling,

ad. Wanneer droop afwezig as, is ad gelijk aan nul.

01 = al + a2 ad [2.3.2]

02 = a2 a3 ad

ad = droopanstel 1 ang = t /.6,R

De vergelijking 2.3.1 moet nog gesplatst worden in twee

eerste orde differentiaalvergelajkingen. Dit kan door het invoeren van een tussenvariabele. genaamd "v_R".

d(v R)/dt = -a2(d/dt + a3) t - 02 R - 01 v_R

d(RT/dt = v_R

v_R = snelhead regelstang

2.4 Inspuat submodel

Het inspuit-submodel berekent op basis van de

regelstang-positie en het motortoerental de ingespoten hoeveelheid

brandstof. De brandstofpomp heeft een dode slag. d.w.z.

de eerste milimeters regelstand geven nog geen

pomp-opbrengst. Het verdere verloop van de ingespoten

hoeveelhead brandstof is nagenoeg lineair met de

regelstangpositie.

(R - Ro)

mfo * mfot max * Cvol [2.4.1]

(Rmax - Ro)

info = massa ingespoten brandstof (gr/cycl)

mfo_max = maxamaal ingespoten brandstof (gr/cycl)

Ho = dode slag brandstof pomp (mm)

Rmax = maxamale regelstangpositie (mm)

(17)

De lineair indespoten hoeveelheid wordt nog gecorrigeerd

voor bet volumetrisch effect (Cvol).

Cvol = 1.08 als n/n_nom <= 0.8

Cvol = 1.4 0.4 * n/il nom als n/n_nom > 0.8

Direct na het verschuiven van de regelstang is er een

vertraging voordat de corresponderende hoeveelheid

brandstof col< werkelijk ingespoten wordt. Verder duurt

het nog heel even voordat het juiste koppel aan de as

beschikbaar komt. -Een goede benadering voor deze

vertraging is (1,3) tau = 0.25/n + 2/(ac*n) (2.4.2) tau = inspuitvertraging (s) = motortoerental

(uS)

ac = aantal cilinders

()

2.5 Compressor submodel

De compressor comprimeert de lucht zodat een betere

cilindervulling verkregen wordt. Voor de modellering van

de compressor is van de

compressorkarakteristiek

(fig 2.6) een benadering gemaakt met tweedegraads

polynomen. Uitgaande van de drukverhouding en het

drukvulgroeptoerental warden de volumestroom en het

compressorrendement bepaald.

rrifo_max-0,0

Po

1:fA

2 X

fig. 2.5 pompopbrengst tegen regelstangpositie

(18)

-5. 0 Pe 101 Pi 101 U. 0 3.5 .3. 0 2. 5 2. 0 L. 0

MIIIi. flUIUWIHIIIII!E

fcli

I-EEE

FE=r== rE= F.===

El

WAKE

;;

aftillWA

...EtrAgg

'MattrmariliffirMIffir

EMlia==-4114Rgmsal

,FLP?-WMIVrEE--.rjr.-Er

gwergigni.

;

T-CI: Cra_-=:-.;.M

tap---

E.2-NC-Pr==lii1121Wifffs=

-PFE---====a

,Thmt=

---===s======

t=E:72-.=EaFa

er---===en-Enepeer F%-e-mjatEi

aFs==e=rEallict--

Mrserri-SsbWiWgra-szE-ItintrEE,.= .ej--472-7.4?-ffiffitiUtr-r. . M=4. ....-.----r=.=9=--

M1=----1=-:.5

..._:-.

---Witaira-qtt7=-=

..z. c_

z-,-,-=

="ar-rz-r-Fe r#-Th:2--=.. =

--rrtillrigai;ES=e--_---rlyr-rfre. 4----=

-

---lik===-:::.1aThra-r

A' ire

=a

Eire-#74- ' Eta-ra

- - r-UP"r::EE-

,

- ---1 ./Arring-greangi-Eraia,SV". Sitirrarl::::::=

-4

=b=-_-_-1====CitanMerSina*V-- t

--.. :-.--=

Gt..=

===_

ilia-Ifer=c-

-

--fiii&EEP--

E-a-imEEwLea.paiiffeing

...--7-tr3r-.

--..7=-'1....mts==

IgifilE4P,Pr

'

'ggiggsti

t-E-...s-r7M-E.:73--Tvjgc rAgnictIlTii4 r-c= =-_-.SEE rcz--r==

ffi_.4-teirrr.Th kurEaPitITEStalrjr

-WEE-qat--EflinirierlErantre-Z-74 Eir-R-5E kevalcIE----___-=_

WI- MTN PitaWeitiali i E

E.Wt- grairigliffiliffra:

;""A.

-

trate. ar-:-.--7-,a-_ -___F-LE aerg-El=

a

Eitrj

e: "1"&lhIS::::W*LrffrnS.

Er-_-7-SiWs-Zic EEEFF.

IME_ -;--I&T-EgkilkilEagr:

r

n'tre-OP-Ofig E Ma

.

ealtiMirgai rElt-

ii:l.gdititHiii-giHriiRET_FlirifIga-Ing-M-Lb.--itELE4.

' Er2

' 2-1W.strati-Effla--=:-".E.-MEELEILTI

I . 0 2.0 310

fig. 2.. 6

compressor-karakteriStiek

7.0 6.fl

C/288 / ITI35711

Hiertoe

wordt

de

karakteristiek verdeeld in twee z@nes

d.m.v. het definieren van

een basistoerental.

(fig 2.7)

Voor het

basistoerental wordt voor de drukverhouding

een

tweedegraads verloop aangenomen, zodanig

dat de top van

de parabool

op de pompgrens ligt. Links van, de

pompgrens

is de compressor instabiel

{pompage).

11

I. 5

(19)

zoneverdeling karakteristiek

Zowel voor de zone boven als onder het basistoerental

wordt een tweede toerentai gekozen. Afhankelijk daarvan

warden een aantal vormparameters berekent, die per zone

voor ieder toerental de polynoom van het basistoerental

verschuiven en vervormen. Voor een uitgebreide

behandeling wordt verwezen naar bijlage B.

Met de ideale gaswet kan de dichtheid bepaald warden;

deze vermenigvuldigd met de volumestroom geeft de

massastroom. j) = (B To) / po Mc = y a * Jc = gasconstante (CpCv) (J/kgK) po = omgevingsluchtdruk (Pa) To omgevingstemperatuur (K)

pa

= dichtheid aangezogen lucht (kg/m3)

mc = massastroom door compressor (kg/s)

Vc volumestroom door compressor

(m/s)3

[2.5.1] [2.5.2] I fig. 2.7 * B

(20)

Met behulp van het compressorrendement kan de uittrede temperatuur van de lucht bepaald worden.

k-1

Tc = (To /fr?c) { (pi_c)' +

c -U

[2.5.3]

temperatuur na compressor (K)

= compressor rendement (-)

= isentropische exponent (1.41) ( -)

Met deze gegevens kart tot slot het koppel bepaald worden

dat de compressor opneemt. Het koppel houdt wel rekening

met het isentropische compressorrendement. maar alle

mechanische verliezen worden naar de turbinekant

verschoven.

Mc k [Cp]gem k-1

Qc * To * {(pi_c) - 1) [2.5.4]

27 * ntc k fr7 c

Qc = koppel opgenomen door compressor (Nm)

Cp - soort. warmte lucht bij const. druk (J/kgK)

pi_c = drukverhouding compressor (-)

Voor de afleidingen van deze relaties wordt verwezen naar

bijlage B.

2.6 Koeler submodel

De door de compressor opgewarmde lucht wordt in de

luchtkoeler gekoeld om de

dichtheid

te vergroten. De

invloed van het dynamisch gedrag op de lucht-uitrede

temperatuur wordt verwaarloosd. Het koelermodel bestaat

uit slechts een statement, nl. de luchttemperatuur bij

uittrede koeler is constant. (323 K)

2.7 Inlaatreceiver submodel

De inlaatreceiver heeft de functie van een buffer, die de

continue massastroom van de compressor/koelerzijde

verzamelt. De cilinders zuigen daardoor uit een vat met

een nagenoeg homogene verdeling van druk en temperatuur

en de vulling zal voor alle cilinders gelijk zijn. '

*

I Tc

I

(21)

De relaties voor de inlaatreceiver zijn afgeleid tilt de

massabalans. de eerste hoofdwet der thermodynamica en de

ideale gaswet. Voor de preciese afleiding wordt verwezen

naar bijlage C.

d(m_inrec)/dt

Mc -

M_in )= A_inrec) [12,7.1]

M_Threc massa lucht in receiver (kg)

m_inrec verandering massa in rec. (kg/s)

M_in - massastroom naar cilinder ,(kg/s)

Met de energiebalans en de ideale gaswet kan een

differentiaalvergelijking voor de temperatuur in de

inlaatreceiver afgeleid worden. Deze vergelijking wordt

ook genoemd in het artikel van Woodward en Latorre (2).

d Tin k ( af m inrec

, + Mc*Tkr(M_in* ---)*Tin

d t m_inrec

I.

Cp, k

7.21

Tit-) temperatuur inlaatreceiVer Tic temperatuur na koeler

cbaf = warmtestroom over wanden

De warmtestroom over de wanden van de receiver, 4,,af, is

in het model verwaarloosd. De hiermee

gemaakte fout is

beperkt cmdat het temperatuurverschil met de omgeving

beperkt is (30 K). Tot slot wordt de inlaatreceiverdruk

bepaald met de ideate gaswet.

pin - (m_inrec * B * Tin) / Vin

(.1.7",31

pin - druk in inlaatreceiver

(Pa)

Vin Hs= effect. volume inl.receiver (m')

Het effectief volume dat in deze vergeiiiking voorkomt,

is niet gelijk aan het geometrische volume van de

inlaatreceiver. Want ook de volumes in de

aanzuig-leidingen en de volumes tussen compressor en de receiver

hebben een bufferende capaciteit.

=

=

-=

(22)

II

Cilinder submodel

2.8,1 Seillger prodes

In het cilinder-submodel wordt op basis van de aanwezige

hoeveelheid lucht en de hoeveelheid ingespoten brandstof

het ontwikkelde motorkoppel bepaald. De cilindercyclus

wordt gemodelleerd met behulp van een aangepast

Seiliger-proces. Dit heeft twee redenen. Als eerste is het nu

mogelijk om de invloed van luchttekorten op de

verbranding goed te kunnen beschrijven. Als tweede kan

een theoretische benadering voor de eindtemperatuur en de

einddruk bepaald warden. Woodward en Latorre(2), gebruiken hiervoor empirische benaderingen.

Het uiteindelijke askoppel geleverd door de dieselMotor

is opgebouwd tilt een drietal deelkoppels.

Met behulp van het Sedligerproces wordt het geindiceerde

koppel per verbrandingscyclus uitgerekend (Ohd). Daar

wordt bij opgeteld het koppel dat de spoelcyclus levert

(Old). Tot slot wordt het wrijvingskoppei bier weer van

afgetrokken (Ow).

OenT

Qhd + Old + Ofric

Qeng motorkoppel aid as

Qhd koppel verbrandingscycbis

Old koppel spoelcyclus

Ofric = wrijvingskoppel [2.8.1] (Nm) (Nm) (Nm) (Nm)

De eerste aanpassing van het theoretische Seiliger-proces

(fig. 2.8) is de extra lagedruk-cyclus. Verder zijn het

compressie-en het expansietraject niet isentropisch, maar

polytropisch. De waarden van de polytrope coefficienten

worden bepaald op basis van meetgegevens. Het Seiliger-proces wordt gekenmerkt door de volgende trajecten

1-46-2 polytrope compressie n 1.40

2 ---3 isochore verbranding cbtoe_v

3 -4-4 - isobare verbranding ttoe_p

4 --N5 = polytrope expansie n = 1.34

isochore warmteafvoer (Doi

1age druk spoelcyclus

-1. Het hogedruk koppel KQhd)

2. Het lagedruk koppel (Old)

3. Het wrijvingskoppel KOfricl

2.8 = = = = = = =

5 6 =

(23)

Pic

Pex Vc 5 Taf fag. 2.6 Seiliger-proces

diet hogedruk-koppel wordt bepaald met de

Seiliger-relaties.

Qhd = ac/(47) * toe tot - m*Cv*(T5-T1)) (2.8.2]

ac = aantal cilinders

m = ingesloten massa lucht (trapped air) (kg)

Het lage-druk-koppel is afhankelijk van de drukval over

de calinders. Het rendement is constant verondersteld.

(0.9) De afleidang van deze waarde uit zwakveerdiagrammen

is opgenomen

in bijlage D. De formule van het luchtmotor

koppel wordt hiermee

Qld = 0.9/(47) * Vs * (pin - pex) [2.8.3)

Vs - slagvolume (m72')

pex = uitlaatreceiverdruk (Pa)

Het wrijvingskoppel is door Stork Vartsild empirisch

bepaald op basis van meetgegevens. Hiervoor zijn

uitloopproeven en indicateurdiagrammen geanalyseerd. Het

koppel heeft een constant deel, een deel evenredig met

het motortoerental en een deel evenredig met de belasting

van de motor.

(24)

Vs n:

Ow d i1.7- qw)'(Ohd+Old) + *01_:5-k0,37 --__1

ilw*411-*.1e-5 n_hom

U.8.4]

= wrijvingscoefficient (r+O.96)

n_nom = nominaal motortoerental

Deze formule houdt geen rekening met het aandrijven van

de pompen voor de smeerolie en het koelwater. Deze pompen

worden niet altijd door de motorleverancier geleverd.

Indien toch gewenst, moet het koppel dat nodig is voor de

aandrijving van. deze pompen in het lastmodel verwerkt

worden.

2_8_2 Toegevoerde warmte

Op de ingespoten hoeveelheid brandstof warden een aant&F

ingrepen verricht. die de totale toegevoerde warmte

tijdens de verbrandingscyclus beperken. De eerste

beperking vindt pleats als er onvoldoende luchtl in de

cilinder aanwezig is voor een volledige verbranding. Dit

gebeurt door het verbrandingrendement ( / comb) kleiner te

laten worden dan 1.00. Is de luchtovermaat kleiner dan

1.3 a 1.5, de roetwaarde,, dan loopt dit

verbrandings-rendement terug (fig. 2.9). Het verloop is overgenomen

uit een artikel van .Betz en G.Woschni (4). (bijaage E)

2..9I invloed kleine luchtovermaat

(25)

De luchtovermaat waarbij voor het eerst onvolledige

verbranding optreedt (1.3

a

1.5) as een schatting. Verder

onderzoek near het effect van kleine luchtovermaten op

het verbrandingsproces as nodag om hierover met zekerheid

uitspraken te kunnen doen.

De tweede beperking van de toegevoerde warmte as het an

rekenang brengen van de verliezen door warmteoverdracht.

Een klein gedeelte van de warmteverliezen as al verrekend

door het aannemen van polytrope trajecten i.p.v.

isentropische trajecten in het Sealager-proces.

Uit analyse van metingen blijkt dat het resterende

warmteverlies voornamelijk een functie is van het

motortoerental (BiJlage E). Het motortoerental is een

maat voor de tijd die beschikbaar is voor de

warmteoverdracht per cyclus. In principe hebben ook de

proces-temperaturen invloed op de warmte overdracht, maar

voor verschillende belastingen en toerentallen blijken

deze van minder belang (bijlage E). Het verloop van de

heatcoefficient blijkt een functie van de

toerental-verhouding. De beperking van de warmtetoevoer wordt

gedaan door het definieren van een heat-coefficient.

heatc = heatc_nom k (n/n_nom)---' [2.8.5]

heatc heatcoef. voor actuele toerental. belasting

heatc_nom = heatcoef. voor n_nom, 100% belastang

macht = correctie toerental afh. verloop heatc

Het op deze wijze in rekening brengen van de resterende

warmteoverdracht sluit aan bii de werkelijkheid. De

ingreep wordt op deze manier gedaan op het isobare

gedeelte van de verbranding. Omdat de isochore

verbranding theoretisch geen tajd kost (V-const) en omdat bij de isobare verbranding veel hogere procestemperaturen

aan de orde zajn vandt de warmteoverdracht voornamelijk

plaats tijdens het isobare verbrandingstraject.

Een normale waarde voor de nominale heatcoefficient is

0.90. Deze waarde is lets hoger dan het thermodynamisch

rendement van het Seiliger-proces omdat in de polytropen

al enige warmteoverdracht as opgenomen. De preciese

waarde is snel te berekenen uit de nominale meetgegevens.

De uiteindelijk totaal toegevoerde warmte wordt nu:

toe tot = ( comb * heatc * mfo) * Ho (3.9.6]

mfo totaal ingesp. brandstof (kg)

(26)

Rest nu nog de verdelinc van de totale toegevoerde warmte

over een deel isochore verbrandang en een deel isobare

verbranding. Baj een heel kleine inspuiting zal ,omdat

baj ± 15' voor top de inspuiting al begint, alle

brandstof theoretisch isochoor verbranden. (begin verbr.

5 a 10' v.top door ontstekingsvertraging) Bij steeds

toenemende anspuiting zal de grootte van de isochore

verbranding ook toenemen, totdat een zekere grens wordt

bereikt. Vervolgens zal de resterende brandstof isobaar

verbranden (fig. 2.10). Dit komt voornamelijk door de

verlengang van de inspuitduur (max

t

25-40 kru)graden),

waardoor het extra stukje verbranding steeds later na top plaatsvindt.

A

AC Ili@ X _V

o.l: iiispi

chi,

AB 'spat

ell

0,0 isob.

als insp,. AD don

AC isoch,

n

CD isob,

11

De lagging van deze grens wordt beheerst door het

toerental. Bij een lager toerental as de

onstekings-vertraging, een absolute tijd, over minder krukgraden

uitgesmeerd. Dus de verbranding vindt ten opzichte van

top vroeger pleats. Er zal dan relatief meer warmte

isochoor worden toegevoerd dan bij een hoger toerental

het geval zou zijn. De grens ligt voor 1agere

toerentallen dus hoger (fig. 2.10). Een uitgebreidere

behandeling is opgenomen in bijlage E.

(27)

2.8.3 Luchtstromen door cilinder

De luchtstromen door de cilinder worden gesplitst in een

deel dat wordt aangezogen door het verplaatsen van de

zuiger en deel dat wordt veroorzaakt door het

drukverschiI tussen de in- en uitlaatreceiver tijdens het

spoelen. De hoeveelheid lucht die per cyclus wordt

aangezogen door de cilinderverplaatsing is

IrLfianz = (pin * Vs.)! / * Tij 12.8..71

th_aanz = m_aanz * n/2

acaanz = massa aangezogen lucht (kg>

l_aanz massastroom aangezogen lucht (kg/s)

De smoorverliezen over de inlaatklep worden nagenoeg

gecompenseerd doordat de inlaatklep pas op ongeveer 20°

na ODP sluit. De temperatuur is lets hoger dan in de

receiver omdat de instromende lucht warmte opneemt van de

nog hete wanden. Zinner (5) geeft daarvoor een algemeen

toegepaste benaderingformule, welke bij Stork WartsiId

als een redelijke benadering geldt

Ti 313 + 516 * 8ree (2_8_8];

Ti = temperatuur opgewarmde lucht (K)

ered = Tin - 273- inl.rec. temp. (°C)

Het compressievolume wordt alleen van schone lucht

voorzien indien er voldoende spoeling optreedt. De

grootte van de spoelluchtstroom wordt bepaald uit de

meetwaarden. (bijlage E) Door vervolgens een

isentropische stroming aan te nemen over de cilinder, kan een vervangende effectieve doortocht berekend worden.

m_spoel

pinAeff

2k 2 k+11 (pex/pin); - (pex/pin) (k-1)BTin L2:8.9 mspoei = 2/n, * _spoel

M spoel = massastroom spoeling (kg/s)

m_spoel = massa spoellucht per cycius (kg)

Aeff = effectieve doorsnede

WI

(B

(28)

De inaesloten massa lucht is nu gelijk aan de aangezogen

massa tm_aanz) opgeteld bij een gedeelte spoellucht

(m_ext). Deze extra massa is afhankelijk van de grootte

van de spoelluchtstroom. Als er onvoldoende spoeling

.4)tfeedt zal de compressieruimte slechts gedeeltelijk

woiden ververst (fig. 2.11). Bij veel spoeling stroomt

het overschot aan verse lucht door near de uitlaat en

bliift maximaal het compressievolume in de cilinder

achter.

11)(...xtrriax

mspoct

'

171QX

fig. 2.11 bijdrage vulling door spading

Ms de

druk in de uitlaatreceiver hoger is dan die in de

inlaat zal het verschijnsel 'negatief spoelen optreden.

Negatief spoelen houdt in dat de spoelstroom omkeert en

dat een gedeelte van het inlaatkanaal gevuld wordt met

uitlaatgassen. Na het sluiten van de uitlaatklep zullen

eerst deze gassen weer warden aangezogen, zodat een

kleiner volume dan het slagvolume gevuld wordt met

'verse' lucht.

m_trapped = m_aanz + m_ext (2.8.10]

m_ext_max = pin Vc / (B Ti)

m_trapped = ingesl.massa lucht (kg)

Vc compressie volume (mz)

m_ext extra ingesloten massa (kg)

* *

(29)

De invloed van de hogere temperatuur van het uitiaatgas,

wat in principe een nog slechtere vulling veroorzaakt,

wordt verwaarloosd. Voor het bepalen van de grootte van

de negatieve spoelstroom moet wel de drukverhouding in

formule 2.8.9 omgekeerd worden.

De verbrandingsluchtoyermaat wordt bepaald door de totals

massa ingesloten lucht te delen door de theoretisch

benodigde massa.

2

v m_trapped. / (14_4 * mfo) (2-8.111

De uitgaande massastromen warden gesplitst in een

gedeelte dat aan de verbranding heeft deelgenomen (My) en

een qedeelte that, direct door de cilinder near de

uitlaat-receiver stroomt (Md):,

my - m_aanz + m_ext + mfo 12.8.1.211

md m_spoel, - m_ext

My - my * n/2

Md = md * n/2

2.8_4, Uittrede temperatuur

De temperatuur van de uitstromende verbrandingsgassen

wordt bepaald door de gassen te laten expanderen. De druk

voor de klep is ongeveer 8 6 9 bar en de druk in de

uitlaatreceiver is ongeveer 2 bar,

Isentropische expansie geeft echter verkeerde resultaten.

Het uitstroomproces wordt verstoord door drie oorzaken

Er wordt verdringingsarbeid verricht door de zuiger Er is niet verwaarloosbare warmteoverdracht

(hoge temperaturen en hogs gassnelheden) t t:14t

.5. Er ontstaan verliezen door wervelingen.

Deze problemen

ziin

'aangepakt door een po trop che

variant van de isentropische expanSieformu van

Zinner(5,p.Ie8) te matchen lEh-de gemeten uitlaatreceiver temperaturen. Deze formule luidt

Tuft T5 * (kappa u -_1) * 01 - pex/p51

kappa_u [2.8.13]

Tuit .- uitstroomtemperatuur verbr.gassen. (K)

pex - uitlaatreceiver druk (Pa)

kappa_u = polytropische coefficient K-)

=

=

(30)

-Net direct doorstromende gedeelte van' de spoelmassastroom

stroomt de uitlaatreceiver in met de opgewarmde

inlaat-receivertemperatuur (T1).

2.9 Uitiaatreceiver submodei

Voor de uitlaatreceiver gelden soortgelijke relaties ails

voor de inlaatreceiver. De twee verschillen zijn dat het

volume van de uitlaatreceiver aanzienlijk kleiner is en

dat de ingaande massastroom opgedeeld is in de

verbrandingsrestgassen (my) en het gedeelte direct

door-gestroomde spoelmassastroom (md).

De bentdigde formules zijn Sbi_jaage E4

d Tt k

IcDaf

m exrec +mv*Tuit+md*T1 (mt+ )*Tt d t m_exrec L. Cp

IC]

[2. 9. 1 d(m_exrec)/dt

= Mv +

Md

-

Mr_exrec) [2.9.21 pt (auexrec*B*TtX / Vex

m_exrec = massa uitlaatgas in uitl.rec, (kg)

Lexrec = verandering massa uitl.rec 4kg/s)

Tt - temperatuur uitlaatreceiver (K)

;it .= massastroom door turbine (kg/s)

laf - warmtestroom over wanden (J/s)

Vex - volume uitlaatreceiver

(re)

pt - uitlaatreceiverdruk (PaX

Alle massastromen uit de cilinders stromen samen in een

volume. Deze modellering gaat dus uit van een gelijkdruk

turbine. In het geval van een stootsysteem of een

CUS-systeem, waarbij de drukpulsen een extra bijdrage leveren

aan het turbinekoppel, moet dat turbinevermogen11

gecorrigeerd worden, (CUS = Compakt Uitlaat Systeem)

:

Mt (=

(31)

2.10 Turbine submodel

De uitlaatgassenturbine benut de restenergie uit de

uitlaatgassen om een koppel te genereren dat de

compressor aandrijft. De drukverhouding en het toerental

zijn bekend. Hieruit wordt met behulp van de

turbine-karakteristiek het koppel en de massastroom door de

turbine bepaald.

fig. 2.12 turbine karakteristiek

De drukvulgroepfabrikant (ABB) geeft een

effectieve

doorsnede op. Deze doorsnede moet veer verschillende

drukverhoudingen met een factor gecorrigeerd worden. Deze

factor (at) is te bepalen uit de karakteristiek.

Door

deze factor alleen afhankelijk te laten zijn van de

druk-verhouding wordt de knik in het verloop van at

verwaarloosd. (fig. 2.12) I.PO IL MMIMMO-0----9;i O. 7 L...molow...,

II

m

ni zoo L000 7.200 3.600 4.000 I .600

_

-illriM

Aill11

V-

.

.., . ... . ..,

I

es-..., ...16"..711 IT

-;=

r -1- -

MI

-MN&

BIM

,:r.NV.

Ell

IF

V mom. ,. I.01

MI

e o i 0.2 1.0

I1L1

II

1

2 COut . O. I 0.2 0.7 C. 0.5 0.6 0.0 00 en

(32)

Met de formule voor isentropische stroming kan de

massastroom door de turbine bepaald warden.

mt

Ot-Akeel.

Akeel - at * Sres * 1*10'

pnt, druk na turbine

AkeeI effectieve doorsnede

Sres - nom. eff. doorsnede (karakt.)

at correctiefactor voor Akeel

De druk na de turbine wordt nog geccrrigeerd voor het

drukverlies over de uitlaat. (bijlage G.3)

pnt -

po

+ 0.05 * poi * 4i_c/pd_c_nom)2, E.2401.31

pd_c nom - nominate drukverhouding compressor

Oak het rendement van de turbine is uit de

karakteristiek te bepalen. Net rendement is uitgezet als

functie van de verhouding van de schoepsnelheid en de

gassnelheid. Voor de modellering is de lichte

afhankelijkheid van drukverhouding verwaarloosd.

De schoepsnelheid is afhankelijk van 'het

drukvulgroep-toerental.

ut r m ntc * Dt F2.10.40

ut = schoepsnelheid (m/s)

Dt = diameter loopwieL (m)

De gassnelheid is afhankelijk van] de effectieve doorsnede en de massastroom.

co -

Mt ( Okeed. * Akeel) (2.10:51

co - gassnelheid (m/s)

ykeeL

dichtheid tpv. kee$ (kg/M31

De dichtheid wordt bepaald uit de ideate gaswet ter

plaatse van de keel. Aannemende dat het gehele

drukoverschot in het vaste gedeelte van de turbine

(straalpijpring) wordt omgezet in snelheidsdruk, heerst

er ter plaatse van het loopwiel de omgevingsdruk. De

temperatuur wordt geschat door isentropische expansie

over de straalpijpring aan te nemen.

2, k 2 k+1 (pnt/pt>" - (pnt/pt)' Kk-1)E3Tt. (2,10,1j (Pa) (m=y (cm') (-)' [2.10.2] =

/

=

(33)

k-1

flceeL Tt A

pnt/at/ [2-10.61

peel

po . Tkeel)

40 qz q

qi

98 iee

fig. 2.13 turbinekarakterisiek zoals in model

Het turbine rendement is een parabool met de top ter

plaatse van de optimaie snelheidsverhouding.

[ ( 2 ut/co ( ut/co 2]

t max

1[2.110.8

k(ut/co)opt/ kOut/co)opti

1

t (isentr.) turbine rendement

/ max = maximaal rendement voor (ut/co)opt

Kut/co)iopt optimale snelheidsverhouding

Met deze gegevens kan het turbine koppel berekend warden'. De afleiding van deze formule is opgenomen in bijlage B.

t*iTmech*Mt*Npigem

I

k-1] Qt. Tt * I 1 Kpnt/pt)' 2

* 7

* ntc f2.10,9] ot turbine koppel (Nm) omech mechanisch rendement drukvuDgrosp

o:/6n)

_._

II

7

43

4

_.

re c."...

Ii

_

Yr/

_

. 4! _ I

- n

-.Farr- 0 1. 2e1E --. ...-Y --.1 __..._ flY ._. _ LI(

..."-c--nil

9

If _.._

142

I 0.o * -= (-) ( -) ( -) ( -) .... = / (B [2.10.7]

(34)

Ddordat de demeten uitlaatreceiverdruk vervangen is door

een eguivalente uitlaatreceiverdruk (§ 4.2) is dit koppel

al gecorrigeerd indien een pulse-svsteem of een

CUS-systeem aanwezig is. Deze equivalente receiverdruk wordt

bepaald door de massastroom door de turbine gelijk te

stellen aan referentie massastroom (comnr).

Toch is de stodtfactor van Woodward en Latorre (2), die

een pulse-systeem in het cursuswerk verrekende,

gehandhaafd. De reden hiervoor is dat de stationaire

modelresultaten beter aansluiten bij de meetwaarden. De

stoat-Factor is this een extra match-mogelijkheid geworden.

Cl. t -\/ Tex

K = + C2 [2.10.103

po

= stootfactor

(35)

3. LASTMODEL

3.1 Inleiding

Het lasLmodel

neemt het

door de dieselmotor ontwikkelde

vei-mogen op. Er zijn simulaties verricht met twee

lastmodellen. Het eerste lastmodel bestaat uit een

gegeven lastkoppel als functie van de tijd. Het tweede

lasLmodel is een voortstuwingsmodel, bestaande uit een

scheepsvoortstuwing met een vaste schroef.

Voor de tijdsfunctie van het eerste lastmodel kan elke

willekeurige functie warden ingevoerd. Deze functie kan

een stapsprong, blokfunctie of zelfs een sinus zijn. Als

men bijvoorbeeld het responsiegedrag van een

dieselmotor-generatorset wilt onderzoeken, die een dip in de

belasting krijgt te verwerken, kan men de generator

vervangen door een equivalente lastkoppelfunctie.

(fig 3.1)

fl

last

80

fijd

(s)

fig. 3.1 Voorbeeld lastkoppelfunctie

Het scheepsvoortstuwingsmodel wordt in de volgende

paragraaf uitgebreid behandeld.

(36)

3.9

Scheepsvoortstuwingmodel

scheepsvoortstuwingsmodel bestaat uit de submodellen

tandwielkast. vaste schroef en een scheepssubmodel. Net

is niet de incest interessante voortstuwingsopstelling cm

dynamisch onderzoek aan te doen. maar het is bier slechts de bedoeling aan te tonen dat een dergelijk model goed te

koppelen is aan het dieselmotormodel.

rn0 1- n

schip

r Nt. $

schroef

n_s

v_a

(1-w )

v s

fig. 3.2 blokdiagram voortstuwingsmodel

V_S

f)

(37)

Het voortsuwingsmodel is niet zb mooi op te delen in afzonderlijke submodellen. Dat deldt met flame voor het tandwielkast- en het scheepssubmodel,

3.2,1 Tandwielkast submodel

De schroefas draait door de overbrenging in de

tandwielkast met een lager toerental (150 omw/min) dan

het motortoerental (600 omw/min). Omdat het vermogen dat

de reductie kast ingaat er ook weer uit moet komen, neemt

het lastkoppel near de motor evenredig af.

Pin = 7m Puit

<->

27 Q_s 42m 27 Qlast

h_s

n / i [3.2.111

Qlest / 1 [3.2.21]

n_s toerental schroefas (1/s)

Q_s benodigd koppel van de schroef (Nm)

Qlast lastkoppel wat de motor 'voelt" (Nm)

overbengingsverhouding (-)

m

mechanisch rendement (0-98) Kr)

In het model worden alle traagheden gekoppeld aan het

motortoerental. (S 1.2) De traagheidsmomenten van de

schroefas en de schroef moeten dus gereduceerd worden

naar het motortoerental. De kinetische energie van het

equivalente systeem moet gelijk zijn aan die van het

werkelijke systeem. Hieruit wordt een equivalent

traagheidsmoment bepaald,

Ekin const. - 1/2 It wv= + 1/2 12 M1772

wt = i *

Ekin = 1/2 (It + Im/i=) wt=

I_equi Ir/i=>

Ekin kinetische energie

I_equi - equivalent traagheidsmoment

.Schroef submodet

Het schroef sUbmodel is gebasseerd op KT-KQ-J diegrammen,

Daarmee is slechts een beperkt gedeelte van het

schroefgedrag te modelleren. Ten eerste moeten zowel de

scheepssnelheid als het schroeftoerental > 0.0 zijn.

(v_schip mag ook 0.0) Verder moet K_T > 0.0 zijn, dus

de schroef moet een positieve stuwkracht leveren.

Stopgedrag van schepen is dus niet te onderzoeken.

(hiervoor ziljn Ct-Cq-0 diagrammen nodig)

03,2,31 (J12 [kgm2) n_s = n = Q_s = = = = = + 3.2.2 =

(38)

In he model is de snelheidsgraad

J beend en WOrdt

hietmee het gevraagde lastkoppel en de geleverde

stuwkracht_ bepaald.

(lid

3.3k Ciar tfr A'4 70 fig. 3.3 KT-K.Q-J diagram

.4

kill

NIPPr

-"gra

U

I

i

II

lb._

II

1111

Mal

v_a / n Up 13,2,41 = KT k ro_sw n_s D I. (3.2.51 Q_s KQ

rosw

1-1 s= Dp'4 t3.2.61

intredesnelheid water (Al v_schip) (m/s)i

ro_sw = dichtheid zeewater (1025) (kg/mts)

Up = diameter schroef (m)

stuwkracht

Tot slot moet het traagheidsmoment van, de schroef

vergroot worden voor het meebewegende water. Dit is voor

een vaste schroef ongeveer 25% (Lloyd's). Voor

verstelbare schoeven is deze bijdrage grater, 45 - 50% .

140 CA or o, or of 0.7

11

diagram = T V_a = (N)

(39)

3.2.3 Scheeps submodel

Het scheeps submodel genereert als functie van de

scheepssnelheid een weerstandkracht. Verder wordt de

interactie tussen de scheepsromp en de schroef in

rekening gebracht via het volgstroom- en het zoggetal.

De versnelling en vertraqing van het schip wordt weer

beschreven met de tweede wet van Newton. Waarbij de

scheepsmassa die versneld moet worden vergroot wordt met

een aandeel mee te versnellen water.

d(v_s)/dt = (T*(1-t)-R_s) / m_s (3.2.8]

v_s = scheepssnelheid (m/s)

Rs

= scheepsweerstand (N)

t - zoggetal (-)

m_s = scheepsgewicht Inca. meebew. water (kg)

(m_s r-= 1.10 * deplacement)

De interactie schroef-romp wordt beschreven met het

zoggetal en het volgstroomgetal. Doordat de schroef meer

water langs de romp trekt neemt de scheepsweerstand toe

ten opzichte van de berekende sleepweerstand. Dit wordt

an rekening gebracht door het zoggetal, t. De bepaling

van het nominale zoggetal wordt gedaan m.b.v. de

diagrammen van Harvald (6,7 p.156).

evenwicht : T = R_s / (1-t)

Verder neemt de intreedsnelheid van het water in de

schroefschijf (v_a) at door het meebewegende water achter

het schip. Dit wordt in rekening gebracht door het

volgstroomgetal, w. Algemeen wordt aangenomen dat het

volgstroom getal 0.60 * het zoggetal is (7,8).

= 0.60 * t [3.2.9]

v_a = vs

(1 - w) [3.2.10]

Net volgstroom- en zoggetal zijn een functie van de

scheepssnelheid. Voor lage snelheden worden beide

invloeden minder. Net collegediktaat ontwerpen geeft

daarvoor enige richtlijnen (8).

t t_nom

ale vs >- 2/3 v_s_nom

t 1/3 t_nom ale v_s = 1/2 v_s_nom

t 0.05

als vs -

0.0

[3.2.11]

v_s_nom nominale scheepssnelheid (m/s)

t_nom nominaal zoggetal bij v_s_nom ( -)

*

(40)

-De scheepsweerstand is beschreven door een kwadratische functie van de scheepssnelheid. De nominale weerstand kan

warden berekend met bijvoorbeeld de methode van Holtrop

en Mennen (9). Deze methode geeft ook een waarde voor het volgstroom- en het zoggetal.

In hoofdstuk 5 warden de samulatie resultaten van een

dergelijk voortstuwingsmodel besproken. Het initieren van dit voorbeeld wordt behandeld in bijlage F.

(41)

4. STATIONAIRE SIMULATIERESULTATEN

4.1 Inleiding

In het cursuswerk bleek dat de statlonaire

evenwlchts-punten van het dieselmotormodel niet goed overeen kwamen

met de meetgegevens. De verbeteringen aan het model en

hun effect warden besproken in de volgende paragrafen.

Vervolgens warden een aantal parametervariaties gedaan om

de gevoeligheden van de modelevenwichten te onderzoeken.

4.2 Stationaire evenwichten

In bijlage G.1 is een lijst opgenomen waarin de mogelijke

foutenbronnen beschreven warden die de reden zijn van de

stationaire afwijkingen van het cursuswerkmodel. Verder

is een afweging gemaakt welke meetresultaten betrouwbaar

zijn en welke misschien beter uit fysische relaties

bepaald kunnen worden. (bijlage G.2)

De volgende aanpassincren zijn in de nieuwe versie van het

model veranderd

i. De constante waarden van de soortelijke warmten.

Cp en Cv, zijn vervangen door de relaties van Pflaum en Mollenbauer. (bijlage (3.1 punt 6)

lucht : Cp - 395 * (T)'-i'

verbr.gas : Cp = 270 * (T) 7

beide : Cv = Cp - 287

met T = temperatuur in Kelvin

2 De drukverliezen over het aanzuigfilter, de

luchtkoeler en de uitlaat warden in rekening gebracht. (bijlage G.1 punt 3, bijlage (3.2)

dp_filter - 0.01 * po * (pi_c /

dp_luchtk = 0.02 * pin

dp_uitl - 0.05 * po * (pi_c / pi_c_nom)'

(4.1)

[4.2]

dp_filter = drukverlies over luchtfilter (Pa)

dp_luchtk = drukverlies over luchtkoeler (Pa)

dp_uitl = drukverlies over uitlaat (Pa)

(NB. incl. gedeelte turbine na wiel)

pi_c = drukverhouding over compressor (-)

pi_c_nom = nominale drukverh. over compressor (-)

(42)

3. De meetwaarde van de

luchtmassastroom is als

referentle vervangen door de berekende massastroom

door de compressor. Dit is gedaan omdat de fout in

deze meetwaarde groter as dan die an de berekende

waarde op basis van de compressorkarakteristiek.

4 Om dezelfde reden as de gemeten uitlaatreceaverdruk

vervangen. Deze as echter vervangen door een

equivalente uitlaatreceiverdruk. Deze receiverdruk

is berekend door de turbine-massastroom delijk te

stellen aan de referentie massastroom (compressor).

Hierdoor wordt het stootsysteem vervangen door een

gelajkdruk systeem met een equavalente uitlaatdruk.

De benodigde stootfactor, die uit het model

teruggerekend kan worden, toont dit door bijna gelijk te zajn aan een voor alle metingen. Toch is de stootfactor uat het vorige model(1) gehandhaafd,

omdat haermee betere resultaten bereikt werden.

(S 2.10)

De uatlaatreceavertemperatuur wordt bepaald op

basis van een polytrope expansie i.p.v. de

asentrope expansae uit het cursuswerkrapport. De

formule as beschreven in S 2.8.4. De polytrope

expansie-exponent (kappa_u) wordt gematched.

Tot slot zijn er nog twee dingen onderzocht die niet in

nieuwe versie van het model zajn toegepast. Ten eerste is

geprobeerd het inlaatreceivervolume

te splitsen in een

deel voor de luchtkoeler met een hoge temperatuur (Tc) en

een deel na de luchtkoeler met een 'age temperatuur

(Tin). Door het geringe drukverschil over

de luchtkoeler

werd de massastroomfunctie over

de luchtkoeler critisch

en moest de tijdstap van het model sterk verkleand

worden. Het voordeel in rekentijd ten

opzichte van een

cyclusmodel werd hiermee vol 1 edig te niet gedaan.

Het tweede punt is de heatcoefficient. Deze is niet

alleen van het toerental afhankelijk gesteld maar ook van

de motorbelasting. De zeer kleine verbeteringen van de

stationaire evenwichten rechtvaardigen

niet het vele

extre werk bij het matchen.

Voor een aantal belastangen en

toerentallen is het

stationaire evenwicht van de nieuwe versie van het

model

bepaald en vergeleken met de oude

versie. (bijlage G.4)

De afwijkingen van de nieuwe versie zijn in

figuur 4.1,

4.2 en 4.3 grafisch weergegeven.

(43)

belasting is gelijk gehouden. In figuur 4.3 zijn beide gevarieerd volgens de schroefwet.

De eenheden zijni lets afwijkend. van SI-eenhederi

leesbare getailen te krijgeni..

ingespoten brandstof (gr/cyclus)

toerental drukvulgroep Comw/so

inlaatreceiver druk (bar)

massastroom d. compressor (kg/s)

uitlaatreceiver temperatuur i(K)

Net blijkt dat vooral de uitlaatreceivet-temperatudf in

alle gevallen grotere afwijkingen heeft dan gemiddeld.

Deze temperatuur is ook het moeilijkst vast te leggen in

relaties (1,2). Waarschijnlijk is de fout in de

uitlaatreceiver temperatuur een belangrijke oorzaak van

de afwijkingen. Uit figuur 4.1 is op te maken dat hoe

verder verwijderd van het nominale bedrijfspunt, hoe

groter de afwijkingen worden. Nergens zijn de afwijkingen

verontrustend groot.

(lit figuur 4.2 blijkt dat bij 60% belasting tussen de 450

en 500 toeren de afwijkingen minimaal zijn. Hierdoor is

aan te nemen dat de afwijking rond de schroefwetbelasting

minimaal zijn. Deze afwijkingen zijn weergegeven in

figuur 4.3, waaruit blijkt dat de aanname gerechtvaardigd

is.

I

In fiquur 4.1 is de belasting gevarieerd en het

motortoerental gelijk gehouden. In figuur 4.2 is het

juist omgekeerd. Net motortoerental is gevarieerd en de

mfo_cc =

n_tc

-Pin =

Mc =

(44)

n tc 300 250 200 .MC 6.0 5.0, 3.,0) meting FIG. 4.1 = model Belasting 37 fo cc 6.0 5 0 4.0 3.0 2.5 2.0 1,.5, 800' 750 700 690 600 Tex -' A Si 1 1 ' mfo cc

_

...--1 h tc '

PP'

_----in , ---11 11.--i

...0'-

---,

_ Mc 1111' I 1 _ ii II ---_ c

c...---"

II I Tex

_

N' 600 omw , I I 1 = sec _ . 80 90 40 50), 60' 70) '100%

4.0

=

--3.0

Pin

(45)

n tc ao 200 10C md 1 5. 0

40

3.0 2.10, FIG., 4 .2' .. mfo

_

cc

-_,

i n tc

r

._ _ Pin ---I

----a

1 1 ,

---Olast -

160 % Tex --. .-350 400 450 500 550 60, - meting model . mfo CC 4.6 4 ..4

La

2.-15 2 -0 1-0 Tex BOO 775 TO 725. 700

Pin

=

4.2

1.5

(46)

ri

tc

350 300 250 200 mc

6.0

5_a 3.10 meting) ---= Model,

PIG. 4.3

45

60

% Qlast mfo cc )4-0 .0 4, 01

.5

70 85 100 %Qlast 0 Tex 8010 750 700 1 ) 5 1 4

-_

.---,

Pin

Mc

Pr

,

a--

4i--

----T---<--Tex

, 1 460 r -

t

4501 f t N 500 550 6001 41-- 1 -*

mfo cc

7.0

6.0

Pin

3.5

2.5

1 4 0

2.0

(47)

4.3 Stationaire gevoeligheden

Om te onderzoeken welke invloed bepaalde match-parameters

hebben op het stationaire evenwachtspunt. zajn een aantal

parameters gevarieerd, waarna hun effect op het evenwicht

grafasch as uitgezet. Haermee kunnen de critasche

parameters gedetecteerd warden. Met deze kennis kunnen

eventueel verdere aanpassangen aan het model

destroomlijnd warden. Oak kan bijvoorbeeld de uitspraak

uat de vorige paragraaf, dat kleine afwajkangen an de

uitlaatreceiver temperatuur de oorzaak zajn van grotere

afwijkingen van het evenwicht. decontroleerd warden.

De gevoeligheid van de volgende matchparameters is

onderzocht (tabel 4.1)

De invloed van de verkleining van de effectieve turbine

doorlaat (fig. 4.4) heeft tot gevolg dat het stationaire

evenwicht op een hoger drukniveau bereikt wordt. Dit gaat wel ten koste van een toegenomen brandstofverbruik. Het

afwijkende gedrag van de uitlaatreceiver temperatuur is

te verklaren door nadere beschouwing van de

spoelmassa-stroom. Bij doorlaten kleiner dan ± 85% treedt namelijk

negatief spoelen op. Daardoor neemt de uitlaattemperatuur toe.

fig. parameter varieties 7lominaal

4 4 Akeel * 0.90 100 % 4 0.80 * 0.70 4.5 kappa_u 1.500 _1..452 1.400 1.350 1.300 4.6 heat_c 0.920 0.900 0.910 0.890 0.880

tabel 4.1 Stataonaire gevoeligheden

1. Akeel = effectieve doorlaat turbine

2. Kappa_u = polytropische exponent uitlaatexpansie

(48)

Pin

4.0

3.0

41

! !! SFC i

n _tc

11 boo

Tex

I

-Pin

1

Pex

-

* A 1 so ' :

fl

tc

360!

350

34,0

330

32'0 SFC: 210 205 20[0 195

Tex

811 0 800' 790

780

770

760

PeX

4.5

4.0

3.5

3.0

2.5

70 % 80

90 %

100 %

FIG. 4.4

Akeel

4.5 3.5 %

(49)

De invloed van de expansie-exponent op het evenwacht as

groat. Natuurlajk verloopt de uatlaatreceiver temperatuur nagenoeg lineair met de exponent. Maar ook het drukniveau

en het drukvulgroeptoerental bliJken lineair mee te

varieren. Het brandstofverbruik wordt vrijwel niet

beinvloed. (fig. 4.5)

Een verschil van ± 20° an de uatlaattemperatuur heeft een

behoorliJke invloed op de evenwichtssituatie van de

drukvulgroep. De uitspraak uit de vorage paragraaf over

de invloed van fouten in de uitlaatreceaver temperatuur,

was dan oak gerechtvaardigd.

Tot slot rest nog de invloed van de heatcoefficient. Het

brandstofverbruik verloopt, zoals te verwachten, lineair.

Verder blajkt dat het evenwacht van de drukvulgroep

nacenoeg met beanvloed wordt. (fig. 4.6)

Voor het matchen van de drukvulgroepparameters kan dus

het beste de uitlaatreceaver temperatuur (of de kappa_u)

gevarieerd warden. Voor het matchen van het

brandstofverbruik is de heatcoefficient een goede

parameter.

Het povere resultaat van de pogingen m.b.v. lineair

programmeren de juiste evenwachtsinstellinq te vinden,

beschreven in het cursuswerk (1), is te verklaren met het

(50)

n tc

340 335 330 325

Pin

3.40

3.30

3.20

3.10

3.00

nom

43

SFC

193.00

197.75

197.50

197.25

197.00

Tex

820

810

800

790 780

770

Pex

2.70

2.60

2.50

2.40

SFC

n _tc

Ni

Tex

Pin

Pex

[

, 1 ,

1.30

1.40

1.50

FIG. 4.5

kappa _u

i

(51)

n tc

328.0

327.75

327.5

327.25

327.0

Pin

3.120

3.1 1 5

3.110

0.88

bk.

144111

SFC

PP

Pin

Pex

0.90

0.92

cFC

202

200 198 196 194

Tex

780.7

780.6

780.5

Pex

2.500

2.495

2.490

FIG. 4.6

heat c

(52)

5. DYNAMISrHE SIMOLATIERESULTATEN

5.1 Inleiding

Als eerste warden in dit hoofdstuk de verbeteringen aan

het model beschreven, welke na de cursuswerkrapportage

zijn uitgevoerd am een beter dynamisch gedrag van het

dieselmotormodel te verkrijcien.

Om de dynamische eigenschappen van het model op juistheid

te controleren zijn in Amsterdam aan een Stork Wartsild

6TM410 dynamische metingen verricht. Het vergelijken van

de meetresultaten en de modelresultaten zal in de,

volgende paragraaf behandeld warden.

Verder zijn de invloeden van een aantai systeemparameters

op het dynamisch gedrag onderzocht. Deze parameters zijn

het totale systeemtraagheidsmoment, het traagheidsmoment

van de drukvulgroep en het inlaatreceivervolume. Met deze

parameters kan het dynamisch gedrag gematched warden

zonder dat het stationaire gedrag van het model beinvloed

wordt. De bevindingen warden verder beschreven in de

derde paragraaf.

Als laatste wordt een dynamische

SiMUlatie met

het

voortstuwingsmodel beschrevenw

Modelyerbeteringen

Na de cursuswerkrapportage zijn twee aanpassingen in het

model ingevoerd, die het dynamische gedrag beinvloeden.

Als eerste is de regelstangpositie begrensd om irreeele

waarden van de regelstand uit te bannen. Dit kon niet

door de snelheid van de regelstang nul te stellen, maar

is gemodelleerd door de regulateur bij een te grote of te

kleine regelstand tegen een zeer stijve veer aan te laten lopen.

De tweede aanpassing betreft de invloed van Page

luchtovermaten. Het verbrandingsrendement als functie van

de luchtovermaat is niet meer een rechte, maar heeft een

op metingen (4) gebasseerd verloopw 1(zie bijlage Es.3)

&wa

Dyramische meting

Van de vier basistransients., fast opschakeling, last

afschakeling. toerental verhoging en toerental verlaging,

warden alleen de lastvariaties verder uitgewerkt. Het

wijzigen van de toerenverstelling ging te traag am

interessante verschijnselen op, te leverenw

(53)

Het door de motor ontwikkelde vermogen werd tijdens de

meting opgenomen door een waterrem. Het in een klap

afschakelen van de belasting (sprongbelasting) was

hierdoor niet mogelijk. De snelste method& cm

lastsprongen te maken was het aan/uit zetten van de.

waterpomp. (in combinatie met een vlinderklep) In figuur

5.1 en 5.2 zijn de meetresultaten vergeleken met de

modelresultaten. Hierbij moet opgemerkt worden dat de

schaling aangepast is, waardoor de begin en eindwaarden

van model en meting precies op elkaar vallen. Aan de tijdsbasis is niet gesleuteld.

Figuur 5.1 geeft de resultaten van een lastopschakeling,

.van nullast near vollast. De periode die nodig is voor de

lastopschakeling bedraagt 14 seconden. Het preciese

lastverloop evenals enkele extra signalen zijn te vinden

in bijlage H. (Het motortoerental is niet getekend omdat

de schaal van de meetplot niet nauwkeurig op te meten is)

Het blijkt dat ten opzichte

van

de meting het

regulateurmodel te traag reageert. Dit kan niet een

gevolg zijn van te fors

ingrijpen

door het

verbrandings-rendement, omdat dit rendement gedurende de gehele

(54)

'71 1 = meting Ui 64 44 24 4 - -n

td

284 212 140 68 - -Pin

_

3.50 - 2.95 - 2.40 -IIea.. .00". .0" Pin 0.0 5.0 10.0 15.0 20.0 25.0 30.0 35.0 t (s) = model n tc 3356

(55)

N.) 0.0 5.0 1

-meting = model 10.0 15.0 n tc Pin n tc 355 285 -215 -145 20.0

250

30.0 35.0 t (s) 75 - 3.54 - 2.98 62 42 22 2

(56)

I in

Ondanks - het trage regulateurgedrag reageert de

drukvulgroep te snel. Dit kan duiden op een in het model te klein inlaatreceiver-volume. maar ook op een eventueel

te goede werking van de compressor. Hierbij wordt

aangenomen dat het drukvulgroeptraagheidsmoment juist is

(gegeven fabrikant).

Figuur 5.2 geeft de resultaten van een lastafschakeling,

van vollast naar nullast. Zowel de regelstand als het

drukvulgroeptoerental kloppen precies. De inlaatreceiver-druk is echter weer iets te vroeg. Waarschijnlijk zal dus

toch een iets groter inlaatreceiver-volume tot betere

resultaten leiden.

Om het effect van een groter inlaatreceivervolume te

onderzoeken zijn een aantal extra simulaties verricht met

1.25 en 1.50 maal het oorsponkelijke receivervolume.

(1.70 re.) De resultaten hiervan zijn opgenomen in figuur

5.3 en 5.4. Het blijkt dat het grotere volume wel het

gedrag in de goede richting stuurt, maar dat meer dan

twee maal het oorspronkelijke volume nodig is om het

-waste dynamische gedrag te krijgen.

getruikte eenheden in figuur 5.1 t/m 5,4

n_tc = toerental drukvulgroep fomw/s9;

pin

-.

inlaatreceiverdruk (bar)

R

- regelstangpositie inn),

(57)

1

Pin

3.50

2:95

'2,40

meting.,

1.50

1,85

1,30

0.0

5.0

10,0

15,0

20+0

25,0

30,0

35,0

t

(g)

68 1

n tc

Pin

356

284 212 140

Cytaty

Powiązane dokumenty

(INSTYTUT NAUK HISTORYCZNYCH UKSW, 18.XI. 2013) Pierwsza z cyklu konferencji „W kręgu cywilizacji śródziemnomorskiej” poświecona za- gadnieniu religii w świecie

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

Czy cena akcji jest związana z wewnętrzną wartością spółki akcyjnej i tym samym, czy istnieją podstawy do przyjęcia bądź odrzucenia hipotezy o półsilnej efektywności

sakraliów, dla której na ekspozycji zarezerwowano specjalne miejsce (skupione wokół nawiązującego do chrześcijańskiej symboliki ośmiobocznego miejsca centralnego),

Badania doświadczalne zużycia główki endoprotezy stawu biodrowego ze stopu kobalt-chrom oraz z tlenku l;lluminium

i ograniczeń dziecka w procesie terapii, przyjrzenie się indywidualnym cechom dziecka nie wynikającym ze

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej

Popularyzacją naszego miasta i jego zabytków zajmują się także członko- wie sekcji krótkofalowców, kierowanej przez Mariusza Thomasa. nawiązano kilka tysięcy łączności