• Nie Znaleziono Wyników

Woonwensenonderzoek Patrimoniums Woningstichting Vlaardingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woonwensenonderzoek Patrimoniums Woningstichting Vlaardingen"

Copied!
74
0
0

Pełen tekst

(1)

WOONWENSENONDERZOEK PATRIMONIUMS

WONINGSTICHTING VLAARDINGEN

Bibliotheek TU Delft

1111 " 1111111

C 212B965

(2)

WERKDOCUMENT OTB

Sectie Voorraadbeheer en Woningmarktonderzoek Onderzoeksinstituut OTB

Technische Universiteit Delft

Thijsseweg 11, 2629 JA Delft, Tel. 015 - 783005

(3)

WOONWENSENONDERZOEK PATRIMONIUMS

WONINGSTICHTING VLAARDINGEN

Theo Leliveld Frank Wassenberg

(4)

De werkdocumenten van het Onderzoeksinstituut OTB worden uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628 CN Delft telefoon: 015 - 783254 In opdracht van: Onderzoeksinstituut OTB Thijsseweg 11 2629 JA Delft

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

Leliveld, Theo

Woonwensenonderzoek Patrimoniums Woningstichting Vlaardingen / Theo Leliveld, Frank Wassenberg. - Delft : Delftse Universitaire Pers. - lil. - (Werkdocument / Onderzoeksinstituut OTB, ISSN 0923-9871 ; 94-15. Sectie Voorraadbeheer en Woningmarktonderzoek)

Met lit. opg. ISBN 90-407-1034-1 NUGI 655

Trefw.: woonwensen ; Vlaardingen ; onderzoek.

Copyright 1994 by Onderzoeksinstituut OTB

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher, Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(5)

INHOUD

1 INLEIDING . . . 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

1. 2 Onderzoeksopzet . . . .. .. . . 2

1.3 Opbouw rapportage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 3

2 KENMERKEN VAN DE HUIDIGE BEWONERS EN HUN WOONSITUATIE . . . 5

2.1 Inleiding . . . .. . . .. .. . . .. . . ...5

2.2 Kenmerken van de woningen . . . 5

2.3 Kenmerken van de huidige hoofdbewoners . . . .. .. . . 11

2.4 Woonlasten .. . . .. .. . . ... . . 18

3 WONING- EN BUURTTEVREDENHEID . . . .. . . . .. . . 23

3.1 Tevredenheid over de woning . . . 23

3.2 Tevredenheid over de woonomgeving . . . 26

4 VERHUISPLANNEN EN GEWENSTE WOONSITUATIE . . . 33

4.1 Inleiding . . . .. . . 33

4.2 Verhuisgeneigdheid . . . .. .. . . 33

4.3 Verhuismotieven . . . ... . . 35

4.4 Verhuisrichting . . . 38

4.5 Gewenste woonsituatie (alle bewoners) . . . .. . . 41

5 VERBETERINGSMAATREGELEN . . . 47 5.1 Inleiding . . . .. .. ... . . 47 5.2 Verbeteringsmaatregelen . . . 47 6 SAMENVATTING EN CONCLUSIES . . . 59 BULAGEN 1. Responsanalyse . . . .. . . . ... .. .. . . .. . . .. 65 2. Definitie woningtypen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67

(6)

1

INLEIDING

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Sinds in 1988 de (Ontwerp)nota Volkshuisvesting in de Jaren Negentig - de Nota Heerma - verscheen, is er veel veranderd op het terrein van de volkshuisvesting. Er zal ook nog veel gaan veranderen. Centraal in de nota staat het streven naar minder regelgeving, decentralisatie van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en risico's naar lagere overheden, belangenbehartiging van woonconsumenten, de beheersbaar-heid van de rijksbegroting en niet te vergeten grotere zelfstandigbeheersbaar-heid van in het bijzonder woningcorporaties. De invoering van het Besluit Beheer Sociale-Huursec-tor per 1 januari 1993 gaf hieraan nader vorm.

De ondertitel van de nota luidt Van bouwen naar wonen. Deze titel geeft aan dat nieuwbouw minder belangrijk wordt, terwijl het beheer van de bestaande woning-voorraad aan belang wint. Bij dit beheer ziet het Rijk een bescheiden rol weggelegd voor zichzelf, maar des te meer voor beheerders op lokaal niveau. Het te voeren corporatiebeleid zal zich in de toekomst vooral moeten richten op het beheer. Dit geldt ook voor Vlaardingen. Daarvoor moeten de Vlaardingse corporaties inzicht krijgen in de huidige situatie, bijvoorbeeld de onderhoudstoestand van de woningen, het feitelijke gebruik van de woningen, de buurt en het gebruik van aanwezige voorzieningen.

Daarnaast is het voor de corporaties belangrijk om te weten wat de huidige bewoners in Vlaardingen van hun woonsituatie vinden en wat hun wensen zijn voor de nabije toekomst. Eén groep, waarvan woonwensen bekend zijn, bestaat uit mensen die ingeschreven staan in het bestand woningzoekenden. Een deel van hen woont nu reeds in een zelfstandige woning in Vlaardingen (de potentiële doorstromers). Een andere groep, waarvan de woonwensen bekend zijn, zijn verhuizers naar, binnen en uit Vlaardingen.

In 1990/1991 heeft het OTB een migratie-onderzoek gehouden onder vestigers en vertrekkerslom na te gaan wie in Vlaardingen komen wonen en verlaten alsook wat

Henk Heeger, Migratie-onderzoek gemeente Vlaardingen, 1990. Werkdocument 90-03. Onderzoeksinstituut OTB, Delft.

(7)

hun verhuismotieven zijn. Voorts is een onderzoek gehouden onder huishoudens die binnen de gemeentegrens verhuisd zijn, naar kenmerken van de huishoudens en de woningvoorraad en naar verhuismotieven2

De groep, waarvan we weinig weten, zijn inwoners van Vlaardingen, die niet recentelijk zijn verhuisd of niet als woningzoekend ingeschreven staan. Deze 'zittende' groep bewoners staat in dit onderzoek centraal.

In opdracht van de Vlaardingse woningcorporatie Patrimoniums Woningstichting heeft het OTB een woonwensenonderzoek uitgevoerd. Doel van dit woonwensenon-derzoek - eigenlijk is een 'woonsatisfactie en woonwensenonwoonwensenon-derzoek' een betere omschrijving - is de tevredenheid van de huidige bewoners met de woonsituatie in beeld brengen en inzicht krijgen in de woonwensenvoor de nabije toekomst. Patrimonium wil nadrukkelijk niet alleen de woonwensen zelf in beèld krijgen, maar ook de bereidheid van bewoners om voor verbeteringsmaatregelen (extra woonkwali-teit) in de bestaande voorraad te betalen.

Bijzondere belangstelling in het onderzoek geniet de groep ouderen. Verder zullen we, voor zover relevant, de onderzoeksresultaten per woningtype bespreken. Op

deze manier kunnen we achterhalen welke woningtypen extra aandacht vragen. We hebben gekozen voor woningtype en niet voor complex. Dit onderzoeksniveau wordt

te gedetailleerd geacht. .

1.2 Onderzoeksopzet

Om de tevredenheid en wensen van bewoners te achterhalen, hebben we een groot aantal huurders ondervraagd. Per 1 januari 1993 had Patrimoniums Woningstichting circa 4.080 woningen in bezit. Het bezit van de corporatie bestaat voor het meren-deel uit hoogbouw met galerijen, portiekwoningen en maisonnettes. Een beperkt deel daarvan is specifiek bestemd voor ouderen en een deel voor jongerenhuisvesting. Het grootste gedeelte van de woningvoorraad is gebouwd na 1970.

Op basis van gegevens uit het woningbestand hebben we een schriftelijke vragenlijst gestuurd aan een groot aantal huishoudens die in een woning van Patrimonium gehuisvest zijn. Om te bepalen wie werden benaderd om mee te werken aan de enquête, hebben we een a-selecte steekproef getrokken uit het woningbestand van Patrimoniums Woningstichting. De bruto steekproefomvang omvatte 1.360 woningen

(= 1/3 deel van de totale voorraad).

Januari 1993 kregen de hoofdbewoners van de woningen een enquête. Per huishou-den werd de hoofdbewoner of zijn/haar partner schriftelijk geënquêteerd. Uiteinde-lijk hebben 708 huishoudens de enquête ingevuld en teruggestuurd. De brutorespons bedraagt derhalve 52 %. Dit mag hoog genoemd worden. De representativiteit van de respondenten voor de gehele bewonerspopulatie hebben we voor een aantal

woning-2

Frans van der Zon, Intern migratie-onderzoek gemeente Vlaardingen, 1991. Werkdocu-ment 91-02. Onderzoeksinstituut OTB, Delft.

(8)

variabelen gecontroleerd. Dit bleek in orde. Een uitgebreide responsanalyse is te vinden in bijlage 1.

1.3 Opbouw rapportage

Dit rapport, waarin verslag wordt gelegd van de onderzoeksresultaten, is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 gaat in op de kenmerken van de huidige bewoners (leeftijdsopbouw, huishoudengrootte , huishoudens samenstelling , inkomensituatie ) en

hun woonsituatie (woningtype, woninggrootte, bereikbaarheid van de woning,

maandelijkse huur).

Hoofdstuk 3 schetst de mening over en tevredenheid met de huidige woonsituatie

(woning èn woonomgeving).

Hoofdstuk 4 richt zich op eventuele verhuiswensen en verhuismotieven; vervolgens worden de woonwensen van de zittende bewoners in kaart gebracht.

In hoofdstuk 5 wordt in het bijzonder ingegaan op de aanwezigheid van

voorzienin-gen in de huidige woning, op de vraag of het gewenst is bepaalde voorzieningen

(verbeteringsmaatregelen) aan te brengen en op de bereidheid om hiervoor een

maandelijkse huurverhoging te betalen.

De rapportage wordt in hoofdstuk 6 samengevat en afgesloten met een aantal aanbevelingen.

(9)

2

KENMERKEN VAN DE HUIDIGE BEWONERS EN

HUN WOONSITUATIE

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk geven we in (vooral) tabelvorm aan - op basis van de enquête-resultaten - hoe het woningbestand van Patrimoniums Woningstichting is opgebouwd en wat de kenmerken zijn van de bewoners. Paragraaf 2.2 beschrijft het woningbe-stand. We gaan in op kenmerken als woningtype, woninggrootte, huurprijs, bereik-baarheid van de woning en soort verwarming. In paragraaf 2.3 worden de huishou-dens onderscheiden naar grootte, samenstelling, leeftijdsklasse respondent, woon-duur, inkomen en arbeidsparticipatie. Soms vergelijken we de huishoudenskenmer-ken met Nederland als geheel of met een andere gebied. Deze referentiegegevens hebben we ontleend aan de VROM-uitgave Volkshuisvesting in cijfers 1993'.

Paragraaf 2.4 tenslotte legt de relatie tussen woningkenmerken en huishoudensken-merken op het vlak van woonlasten: eventuele individuele huursubsidie, het al of niet behoren tot de 'aandachtsgroep van beleid' en 'scheefheid'.

2.2 Kenmerken van de woningen

Woningtype

Als we kijken naar bouwvorm (tabel 2.1) bestaat de woningvoorraad van Patrimoni-um voor 28 % uit eengezinswoningen, voor 62 % uit meergezinswoningen en voor 9 % uit woningen voor senioren. Laten we de ouderenwoningen en de categorie 'anders' buiten beschouwing, dan is het percentage meergezins 69%.

Nederland telt per 1 januari 1993 29% meergezinswoningen. In de provincie Zuid-Holland is het aandeel gestapeld veel hoger, namelijk 49 %. Patrimonium zit dus hoger dan het Zuidhollandse totaal, maar wijkt weinig af van de situatie in Vlaardin-gen. De Vlaardingse woningvoorraad bestaat voor bijna tweederde deel uit gestapel-de woningbouw (voornamelijk huurwoningen). Gestapelde woningen kunnen

ver-Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 1994, Volkshuis-vesting in cijfers 1993, DGVH, 's-Gravenhage.

(10)

Afbeelding 2.1 Wijkindeling Vlaardingen Wijken Vlaardingen Centrum: 1.1 + 1.2 Vettenoordsepolder: 1.3 Westwijk: 2.1 + 2.2 Maasboulevard e.o.: 3.1 Oostwijk: 4.1 Babberspolder: 5.1 + 5.2 Holy-Zuid: 6.1 + 6.2 Holy-Noord: 7.1 + 7.2 + 7.3 + 7.4 + 7.5 \\

(11)

Tabel 2.1 Woningvoorraad naar woningtype Portiekflat Galerij flat Eengezinswoning Boven- of benedenwoning Maisonnette

Ouderenwoning (gewone senio-renwoning of 'beschut wonen')

Anders Onbekend = 5 Totaal Absoluut 160 108 194 85 84 62 10 703 Bron: DTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel2.2 Woningvoorraad naar woonwijk en huidig woningtype'

Portiek Galerij Een Boven! Maison Ouderen flat flat gezins beneden nette won.

Centrum 19 11 24 31 21 Vettenoordsepolder 8 (3) 3 25 13 Westwijk (2) 17 29 Oostwijk 13 5 (2) 24 18 Babberspolder 28 21 9 7 29 Holy-Zuid 11 52 20 (1) Holy-Noord 23 6 43 13 52 21 Onbekend = 5 Tot. (abs. = 100%) 160 108 194 85 84 62

*

ander soort woning is buiten beschouwing gelaten.

( ) = minder dan vijf antwoorden.

Bron: DTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

% 22,8 15,4 27,6 12,1 11,9 8,8 1,4 100% Totaal (in %) 18,6 8,1 4,8 9,1 15,5 16,1 27,7 703

schillende verschijningsvormen aannemen: maisonnette, boven- of benedenwoning, galerijflat of portiekflat. De portiekflat is bij Patrimonium dominant aanwezig.

De meeste woningen van Patrimoniums Woningstichting (tabel 2.2) zijn te vinden in de wijken Holy-Noord (28%), Centrum (19%), Babberspolder (16%) en Holy-Zuid (16%). Afbeelding 2.1 geeft een kaartje met de ligging van de wijken in Vlaardin-gen. De verdeling naar woningtype laat zien dat er vrij grote verschillen per wijk zijn. De portiekflats zijn, met uitzondering van Babberspolder, netjes verdeeld over alle wijken. Galerijflats vinden we vooral in Holy-Zuid, eengezinswoningen zijn geconcentreerd in Holy-Noord. Boven-en benedenwoningen staan relatief veel in de wijken Centrum, Vettenoordsepolder en Oostwijk, maar weinig in de andere wijken. Maisonnettes zijn eveneens ongelijkmatig verdeeld, ze staan vooral in Westwijk,

(12)

Oostwijk en Holy-Noord. Ze schitteren door afwezigheid in een paar andere wijken. De ouderenwoningen in het bezit van Patrimonium (gewone seniorenwoning of 'beschut wonen') staan met name in de wijken Babberspolder en Westwijk, en ontbreken in sommige andere wijken.

Woninggrootte

De woningvoorraad van Patrimonium bestaat voor een groot deel uit drie- en vierkamerwoningen (tabel 2.3); samen goed voor bijna 70% (69,5). Het aantal woningen met drie kamers is opvallend groot, in Zuid-Holland is het aandeel 19%. Het aantal grote woningen met vier of meer kamers is relatief klein. Hierbij moeten we bedenken dat gestapelde woningen doorgaans kleiner zijn dan eengezinswonin-gen.

Het gemiddeld aantal kamers ligt voor de galerijflat, de boven- of benedenwoning en de maisonnette rond het totale gemiddelde van 3,6. De portiekflats halen dit gemiddelde niet (3,1). De eengezinswoningen zijn aanmerkelijk groter: 4,3 kamers gemiddeld. Woningen voor ouderen zijn duidelijk het kleinst met gemiddeld 2,5 kamers per woning.

Bereikbaarheid woning

In totaal is 22,5% van alle 708 woningen toegankelijk per lift (tabel 2.4). De meeste woningen moeten echter via een trap bereikt worden of liggen op de begane grond.

In tabel 2.3 is te zien dat veelouderenwoningen (77%) en galerijflats (79%) bereikbaar zijn door middel van een lift. Voor maisonnettes en portiekflats geldt dit in veel mindere mate, ontsluiting per lift is dikwijls ook minder noodzakelijk.

Tabel2.3 Woningvoorraad naar aantal kamers en huidig woningtype·

Portiek Galerij Een Boven! Maison Ouderen Totaal flat

..

flat

...

gezins beneden nette

....

won.

.

....

(in %)

Eén of twee 17 13 (1) 18 (4) 49 13,7 Drie 57 14 16 28 36 51 32,2 Vier 26 63 46 31 43 37,3 Vijf of meer 10 37 24 18 16,8 Onbekend

=

6 Tot. (abs.

=

100%) 160 108 194 85 84 61 702 Gem. (benadering) 3,1 3,7 4,3 3,6 3,8 2,5 3,6

* ander soort woning is buiten beschouwing gelaten.

** waarvan 8 woningen (5%) bereikbaar met een lift.

*** waarvan 85 woningen (79%) bereikbaar met een lift.

**** waarvan 14 woningen (17%) bereikbaar met een lift.

***** waarvan 47 woningen (77%) bereikbaar met een lift.

( ) =

minder dan vijf antwoorden.

(13)

Tabel 2.4 Bereikbaarheid van de woning

Categorieën Zonder trap Met lift

Met trap naar eerste etage of "halve" etage) Met trap naar tweede etage of hoger Op een andere manier

Onbekend = 5

Totaal

* meer antwoorden per respondent mogelijk.

Aantal keer genoemd 263 158 109 184 6 720

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Soort verwarming % van de % van de antwoorden respondenten 36,5 37,4 21,9 22,5 15,1 15,5 25,6 26,2 0,8 0,9 100% n = 703

Tabel 2.5 geeft inzicht in de manier waarop de woningen verwannd worden. In totaal verwannt een centrale verwanning verreweg de meeste woningen, hetzij individueel (54%), hetzij collectief in de vonn van blokverwanning (28%). In heel Nederland kent een vergelijkbaar percentage van de woningen, namelijk 80%, een dergelijke wanntevoorziening (peildatum 1990). Vooral galerijflats en ouderenwo-ningen worden centraal gestookt. Het aantal woouderenwo-ningen dat het moet doen met een kachel is beperkt. Kachels treffen we vooral aan in de oudere voorraad: portiekflats en boven/benedenwoningen.

Huurprijs

De gemiddelde kale maandhuur (de huur zonder stook/servicekosten) die een huurder van Patrimonium betaalt (f 547,-, zie tabel 2.6), ligt aanmerkelijk hoger

dan dan de gemiddelde huur die een huurder in Zuid-Holland op 1 juli 1992 verschuldigd is, namelijk een bedrag van

f

506,-. Dat is hetzelfde bedrag dat

Tabel2.5 Manier waarop de woning verwarmd wordt, naar woningtype

Portiek Galerij Een flat flat gezins Collect. blokverwarming 18 75 Individuele cv-installatie 44 24 Eén of meer kachels 37 (1)

Anders (1) (1)

Onbekend = 9

*

ander soort woning is buiten beschouwing gelaten. ( ) = minder dan vijf antwoorden; n = 699.

91 8 Boven/ beneden 5 53 40 (2)

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Maison Ouderen nette woning 44 77 55 20 (2) (1) (2) Totaal (in %) 28,2 54,4 16,3 1,1 9

(14)

een woningbouwvereniging landelijk gezien gemiddeld in rekening brengt. Van de

huurders van Patrimonium woont 46,5% in een 'goedkope' woning (minder dan

f

540,-), 37,8% in een 'betaalbare' huurwoning (tussen de

f

540,- en

f

730,-) en

15,7% in een 'dure' woning (f 730,- of meer). Het goedkope segment is bij

Patrimonium duidelijk ondervertegenwoordigd en het dure deel

oververtegenwoor-digd. Landelijk bezien bestaat de huurwoningvoorraad op 1 juli 1992 uit: 61,3%

woningen met een huur van minder dan

f

550,-, 31,1 % woningen met een huur

tussen de

f

550,- en

f

750,-, en 7,5 % boven de

f

750,-. Als we de grens bij

f

700,-leggen, dan stijgt het percentage naar 12,5 %. De dure voorraad van Patrimonium

blijft nog steeds groot.

Tabel 2.6 Woningvoorraad naar kale huurprijs· per maand in guldens

Huurldasse (f /mnd) Absoluut %

Minder dan 350 gulden 102 19,1

350 - 499 gulden 106 19,8 500 - 699 gulden 222 41,5 700 - 899 gulden 78 14,6 900 gulden of meer 27 5,0 Onbekend

=

173 Totaal 535 100% Gemiddelde huur

1547,-• d.w.z. de huur zonder stook/servicekosten en eventuele huursubsidie of huurmatiging buiten

. beschouwing gelaten.

Bron: DTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel 2.7 Woningvoorraad naar kale huur en huidig woningtype

.

Portiek Galerij Een Boven! Maison Ouderen Totaal Huurldasse (f /mnd) flat flat gezins beneden nette won. (in %)

Minder dan 350 gulden 34 (5) 17 42 (5) 18,9

350 - 499 gulden 35 12 11 16 18 34 19,9

500 - 699 gulden 29 70 36 31 43 49 41,7

700 - 899 gulden (2) 13 22 (6) 34 12 14,4

900 gulden of meer (I) 14 (5) (5) 5,1

Onbekend = 175

Tot. (abs. = 100%) 123 86 147 64 65 41 533

Gemiddelde huur 1411 1609 1623 1 462 1646 1540 1547

*

ander soort woning is buiten beschouwing gelaten. ( ) = minder dan vijf antwoorden.

(15)

Tabel 2.7 geeft een indruk van de huurprijzen die mensen voor de verschillende typen woningen betalen. Boven- en benedenwoningen zijn goedkoop; veel woningen

hebben een kale huurprijs beneden de driehonderdvijftig gulden per maand.

Portiek-flats doen hier nauwelijks voor onder, de meeste woningen hebben een huur tot vijfhonderd gulden. Ouderenwoningen hebben naar verhouding vaak een kale huur tussen de driehonderdvijftig en vijfhonderd gulden. Veel galerijflats zitten met de huur één prijsklasse hoger: tussen de vijfhonderd en zevenhonderd gulden per

maand. Veel maisonnettewoningen bevinden zich in de dure voorraad, tussen de

zevenhonderd en negenhonderd gulden. Dat geldt ook voor de eengezinswoningen,

die soms zelfs boven de negenhonderd gulden gaan.

2.3 Kenmerken van de huidige hoofdbewoners

Huishoudensgrootte

In tabel 2.8 is te zien dat 31 % van de huishoudens alleenstaand is. De rest vormt

een meerpersoonshuishouden, met nadruk op tweepersoonshuishoudens. Het

percentage alleenstaanden ligt iets onder het provinciale percentage (34 % per

1 januari 1993).

Gemiddeld wonen er 2,23 personen in een woning. In Nederland als geheel is dat 2,52 personen, in het RVC-gebied Rijnmond 2,28 (stand van zaken per 1 januari 1993).

Huishoudenssamenstelling

Tabel 2.9 geeft een indruk van de samenstelling van de huishoudens. De grootste groep is de groep meerpersoonshuishoudens zonder kinderen. De groep

alleenstaan-den en de groep meerpersoonshuishoualleenstaan-dens met kinderen zijn slechts iets kleiner. Op

afstand volgt de groep een-oudergezinnen.

Tabel 2.8 Aantal personen in het huishouden

Absoluut % 1 persoon 221 31,2 2 personen 268 37,9 3 personen 102 14,4 4 personen 84 11,9 5 personen of meer 33 4,7 Totaal 708 100% Gemiddeld 2,23

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(16)

Tabel 2.9 Samenstelling van het huishouden

Een volwassene zonder kinderen

Twee (of meer) volwassenen zonder kinderen Een ouder met inwonend(e) kind(eren)

Twee (of meer) volwassenen met inw. kind(eren) Totaal Absoluut 221 246 39 202 708 Bron: DTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

% 31,2 34,7 5,5 28,5 100%

Tabel 2.10 Leeftijd van de respondent (hoofd van het huishouden of zijn/haar eventuele partner) Leeftijdsklasse Absoluut 18 - 24 jaar 29 25 - 34 jaar 130 35 -44 jaar 140 45 - 54 jaar 94 55 - 64 jaar 105 65 -74 jaar 107 75 jaar of ouder 88 Onbekend = 15 Totaal 693 Gemiddelde leeftijd

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Leeftijd % 4,2 18,8 20,2 13,6 15,2 15,4 12,7 100% 50,7 jaar

Het percentage meerpersoonshuishoudens met inwonende kinderen lijkt aan de lage kant (29%). In Nederland ligt het percentage op 35 (per 1 januari 1990). De verklaring voor het geringe aantal gezinnen zit in de leeftijdsopbouw (tabel 2.10). Veel huurders van Patrimonium maken onderdeel uit van de 'grijze golf, maar liefst 43 % van de respondenten behoort tot de categorie 55-plus, waarvan 13 % hoogbe-jaard. In Nederland is slechts 34 % van de hoofden van huishoudens 55 jaar of ouder; het landelijk aandeel 75-plussers is 8% (per 1 januari 1990).

(17)

Tabel 2.11 Leeftijd van de respondent, naar samenstelling van het huishouden

Eenpers. Tweepers. Eén-ouder Tweepers. Totaal z. kind. gezin m. kind.

Leeftijdsklasse Absoluut % 18 - 34 jaar 24 24 21 21 159 22,9 35 -54 jaar 20 13 77 65 234 33,8 55 jaar of ouder 56 63 (3) 14 300 43,3 Onbekend = 15 Totaal (abs. = 100%) 214 240 39 200 693 100%

( ) = minder dan vijf antwoorden.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel 2.11 geeft inzicht in de samenhang tussen leeftijd en huishoudenssamenstel-ling. In de groep 35-54 jaar bevinden zich veel gezinnen: een-oudergezinnen en volledige gezinnen. Die treffen we bij de groep 50-plus nauwelijks meer aan, hier domineren de een- en tweepersoonshuishoudens.

Woonduur

Het vergrijsde bewonersbestand vinden we terug in de woonduur. Veel huishoudens wonen al lang in hun woning; gemiddeld tien jaar (tabel 2.12). Van de huishoudens die begin 1993 in een woning van Patrimonium woonden, is 37% er na 1988 komen wonen. De instroom in de laatste vier jaar wijkt in samenstelling en inkomen weinig af van de mensen die al langer bij Patrimonium een woning huren. Wel komen zij iets vaker in Vettenoordsepolder en Oostwijk terecht, en wat minder vaak in Holy-Zuid en Westwijk. Verder nemen zij wat minder vaak hun intrek in een eengezins-woning (18% in plaats van 28%) of in grote eengezins-woningen (61 % twee- of driekamerwo-ningen tegenover 45%), terwijl het tegelijkertijd niet de allergoedkoopste wodriekamerwo-ningen betreft: 43% betaalt een huur tot f 500,- in plaats van 36%. Afwijkingen ontstaan doordat duurdere, gestapelde en kleinere woningen relatief vaak worden aangeboden. Vanzelfsprekend is de leeftijd van de instromers een stuk lager dan gemiddeld, maar het aandeel 55-plussers is nog altijd 29 %.

Het aantal nieuwkomers in Vlaardingen onder de huurders is klein. Gemiddeld wonen de respondenten maar liefst al 35 jaar in Vlaardingen (tabel 2.13). Ook al heeft Vlaardingen sinds 1980 te maken met een voortdurende terugloop van haar inwonertal, de gehechtheid aan de stad Vlaardingen (binnen of buiten de privésfeer) lijkt groot.

(18)

Tabel 2.12 Aantal jaar in huidige woning gehuisvest Absoluut 1 jaar of korter 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 tot 10 jaar 10 tot 20 jaar 20 tot 30 jaar 30 jaar en langer Onbekend = 4 Totaal Gemiddeld

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel 2.13 Aantal jaar in Vlaardingen woonachtig 66 60 81 55 167 171 71 33 704 Absoluut . 1 jaar of korter 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 tot 10 jaar 10 tot 20 jaar 20 tot 30 jaar 30 tot 40 jaar 40 tot 50 jaar 50 jaar en langer Onbekend = 6 Totaal Gemiddeld

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Huishoudensinkomen en arbeidsparticipatie 12 8 13 10 46 80 157 120 80 176 702 % 9,4 8,5 11,5 7,8 23,7 24,3 10,1 4,7 100% 10,0 jaar % 1,7 1,1 1,9 1,4 6,6 11,4 22,4 17,1 11,4 25,1 l()()% 35,0 jaar

Een ander huishoudenskenmerk is het inkomen. Het huishoudens inkomen omschrij-ven we als het netto maandinkomen van het hoofd van het huishouden en de eventuele partner. Tabel 2.14 onderscheidt het inkomen naar huishoudens samenstel-ling. De inkomensgrenzen zijn gerelateerd aan het huurbedrag dat huishoudens gezien hun inkomen zouden moeten 'verwonen'.

De meeste huishoudens hebben een netto inkomen tot 3.200 gulden per maand. Alleenstaanden en een-oudergezinnen komen er een stuk bekaaider van af dan de huishoudens met twee volwassenen.

(19)

Tabel 2.14 Gezamenlijk netto-maandinkomen van het hoofd en de eventuele partner van het huishouden, naar samenstelling van het huishouden

Eenpers. Tweepers. Een-ouder Tweepers. Totaal z. kind. gezin m. kind.

Inkomensklasse (j/mnd) Absoluut %

Minder dan 1.850 gulden 46 7 62 6 115 21,7

1.850 - 2.349 gulden 23 20 18 17 104 19,6 2.350 - 3.199 gulden 25 28 15 33 147 27,7 3.200 - 3.799 gulden 4 16 (3) 20 69 13,0 3.800 gulden of meer (1) 28 (3) 25 95 17,9 Onbekend = 178 Totaal (abs. = 100%) 156 183 34 157 530 100% Gemiddeld inkomen f 2.

751,-( ) = minder dan vijf antwoorden.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Hier ligt een duidelijk verband met de arbeidsparticipatie van de huishoudens. In totaal verricht maar in 54 % van de huishoudens iemand minstens negentien uur per week betaald werk (tabel 2.15). De verklaring voor dit lage percentage is de grote groep ouderen (SS-plus); van hen werkt 86% niet. Vermeldenswaardig is verder dat bij de allerlaagste inkomensgroep 80% niet of minder dan negentien uur per week werkt. Bij de meerpersoonshuishoudens met kinderen ligt het percentage werkenden op 81 %, terwijl dat bij de andere soorten huishoudens op ruim 40% ligt.

Tabel 2.16 geeft inzicht in de samenhang tussen het huishoudensinkomen en de leeftijd van de respondent. Opvallend in die tabel is het geringe inkomensverschil tussen de groep 18-34 jaar en de groep 35-54 jaar. De groep SS-plus heeft gemid-deld iets minder te besteden.

Tabel 2.15 Aantal huishoudens waarvan het hoofd of de eventuele partner minstens 19 uur per week betaald werk verricht

Wel minstens 19 uur per week betaald werkzaam

Niet minstens 19 uur per week betaald werkzaam Onbekend = 46

Totaal

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Absoluut 357 305 662 % 53,9 46,1 100% 15

(20)

Tabel 2.16 Gezamenlijk netto-maandinkomen van het hoofd en de eventuele partner van het huishouden, naar leeftijd van de respondent

18 -34 jaar 35 -54 jaar 55+ Totaal

Inkomensklasse (j /mnd) Absoluut %

Minder dan 1.850 gulden 19 14 30 115 21,7

1.850 -2.349 gulden 18 19 21 104 19,7 2.350 - 3.199 gulden 28 27 29 147 27,8 3.200 - 3.799 gulden 13 16 10 69 13,0 3.800 gulden of meer 22 23 10 94 17,8 Onbekend

=

179 Totaal (abs.

= 100%)

127 188 214 529 100%

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

In tabel 2.17 is een aantal van de in deze paragraaf behandelde

huishoudensken-merken afgezet tegen de woningtypen en de wijken waarin de huishoudens wonen.

Zonder uitvoerig te zijn, valt het volgende nog het meest op in de tabel.

Portiektlats herbergen vooral jongere huishoudens (tot 35 jaar), vaak zonder kinderen. Galerijflats bieden onderdak aan oudere tweepersoonshuishoudens zonder kinderen met een midden-inkomen. In de eengezinswoningen huizen uiteraard weinig (jongere) alleenstaanden, maar des te meer koopkrachtige gezinnen met kinderen. De boven/benedenwoningen herbergen vooral lage-inkomensgroepen (weinig tweeper-soonshuishoudens zonder kinderen). In de maisonnettes wonen met name hogere-inkomensgroepen in de jongste leeftijdscategorie.

In het centrum zijn de lage-inkomensgroepen en ouderen geconcentreerd. In Vettenoordsepolder zijn dat de huishoudens met een hoger inkomen. Westwijk kent

veel 55-plussers. Oostwijk kent juist veel jonge alleenstaanden. Babberspolder is

redelijk gemêleerd qua bewonerssamenstelling (wel redelijk veel ouderen). In

Holy-Zuid zijn veel ouderen met een niet al te laag inkomen en weinig alleenstaanden.

Holy-Noord biedt onderdak aan beter gesitueerde gezinnen in de midden-leeftijds-klassen.

(21)

Tabel 2.17 Percentuele verdeling van de bewoners naar respectievelijk huishoudenssamenstelling, leeftijd hoofd

huishouden en netto-huishoudensinkomen, naar de verschillende woningtypen en woonwijken' (horizontaal

gepercenteerd)

Huishoudenssamenstelling Leeftijd Netto-huishoudensinkomen

1 pers. 2 pers. z. Een-ouder 2 pers. m. 18-34 35-54 55+ <1850 1850 2350 3200 ~3800

Woningtype kinderen gezin kinderen -2349 -3199 -3799

Portiekflat 39 39 6 17 41 27 32 23 28 25 14 II Galerijflat 28 49 7 16 22 23 55 14 16 38 11 21 Eengezinswoning 17 27 5 51 8 51 41 16 14 28 18 23 Boven/benedenwoning 39 21 9 31 21 39 40 42 18 16 10 13 Maisonnette 23 37 6 34 39 41 20 8 17 32 14 29 Ouderenhuisvesting 58 42 (2) (2) 97 46 29 23 (3) Totaal (%) 31 35 5 29 23 34 43 22 20 28 13 18

Huishoudenssamenstelling Leeftijd Netto-huishoudensinkomen

1 pers. 2 pers. z. Een-ouder 2 pers. m. 18-34 35-54 55+ < 1850 1850 2350 3200 ~3800

Woonwijk kinderen gezin kinderen -2349 -3199 -3799

Centrum 37 32 8 22 14 29 57 43 25 22 (3) 6 Vettenoordsepolder 35 26 (4) 35 32 44 25 16 18 27 16 23 Westwijk 35 50 (3) 12 (6) (13) 81 (22) (22) 28 (11) (17) Oostwijk 46 29 (6) 18 48 31 22 26 28 21 15 11 Babberspolder 35 42 (4) 19 24 25 51 27 28 27 7 11 Holy-Zuid 17 48 9 27 17 25 58 13 11 42 17 17 Holy-Noord 26 27 4 43 24 48 28 11 14 26 19 31 Totaal (%) 31 35 5 29 23 34 43 22 20 28 13 18

*

ander soort woning is buiten beschouwing gelaten.

... ( ) = minder dan vijf antwoorden .

(22)

2.4 Woonlasten

In de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig is aangegeven dat huishoudens in Nederland tot de aandachtsgroepen van het volkshuisvestingsbeleid gerekend worden, wanneer hun besteedbaar inkomen zich beneden bepaalde inkomensgrenzen bevindt. Voor alleenstaanden werd de inkomensgrens toen vastgesteld op

f

1.835,- per maand (besteedbaar jaarinkomen tot

f

22.000,-) en voor een-ouder- en meerpersoons-huishoudens op

f

2.500,- (besteedbaar jaarinkomen tot

f

30.000,-).

In 1986 behoorde volgens de nota 51 % van de zelfstandig wonende huishoudens in Nederland tot de aandachtsgroep van beleid. Met ingang van 1 januari 1993 zijn de jaargrenzen vastgesteld op

f

25.000,- respectievelijk

f

33.000,-, oftewel

f

2.085,-en

f

2.750,- per maand. Omgerekend naar netto bedragen is dat bij benadering

f

i.885,- voor eenpersoonshuishoudens en

f

2.450,- voor meerpersoonshuishoudens.

Van de huishoudens die van Patrimoniums Woningstichting een woning huren, behoren er relatief weinig (38%) tot de aandachtsgroep van beleid. Daaronder bevinden zich naar verhouding vrij veel alleenstaanden (tabel 2.18).

Het aantal huishoudens dat individuele huursubsidie ontvangt (tabel 2.19) wijkt flink af van het Nederlandse cijfer voor huurwoningen (29% per 1 januari 1993): het aantal huursubsidie-ontvangers is klein. Onder de mensen die wèl een beroep doen

Tabel 2.18 Aantal huishoudens dat tot de aandachtsgroep van het volkshuisves-tingsbeleid gerekend mag worden

Eenpers. Meerpers.

Absoluut Wel aandachtsgroep van beleid 49 33 199 Geen aandachtsgroep van beleid 51 67 331 Onbekend

=

178

Totaal (absoluut

=

100%) 156 374 530 Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel 2.19 Aantal huishoudens dat individuele huursubsidie (IHS) ontvangt

Wel IHS, via Patrimoniums Woningstichting Wel IHS, via ministerie van VROM Geen IHS

Onbekend = 13 Totaal

Bron: OTB-enquête woonwensenonderwek Patrimonium, 1993.

Absoluut 114 5 576 695 Totaal % 37,5 62,5 100% % 16,4 0,7 82,9 100%

(23)

op huursubsidie (een rijkssubsidie voor huurders die in verhouding tot hun inkomen te duur moeten wonen), zijn veel alleenstaanden en een-oudergezinnen. Tabel 2.14 toonde al dat zij degenen zijn met de laagste inkomens. Maar liefst 77% behoort tot de groep 55 +.

Het huursubsidiebedrag dat bewoners ontvangen (afbeelding 2.2) ligt vaak onder de honderd gulden of boven de tweehonderd gulden per maand. Gemiddeld ontvangen ze f 172,- (Zuid-Holland gemiddeld f 158,- in het subsidietijdvak juli '91-'92). Het aantal mensen dat maandelijks een bedrag krijgt boven de huidige fiatteringsgrens van

f

275,- is beperkt (16%). Als we echter de fiatteringsgrens van

f

250,- die begin 1992 geldt, als uitgangspunt nemen, ligt het aandeel op 25 %. In het subsidie-tijdvak juli '91-'92 ontving 19% van de huishoudens met IHS in Zuid-Holland een bedrag boven de toen geldende fiatteringsgrens (f 250,- of meer).

Tabel 2.20 zet de huur af tegen het gezamenlijk netto maandinkomen. Er bestaat - niet verrassend - een sterke relatie tussen de huurprijs en de hoogte van het huishoudensinkomen: hoe groter het inkomen, hoe duurder de woning.

Afbeelding 2.2 Hoeveelheid huursubsidie die mS-gerechtigden per maand ontvangen (in guldens)

n - 103

275 gulden of meer

IIBilliliil

"

...

200 -275 OU,d ..

n

lllillllllllllllliil

100 -200 gulden

JIII

Minder dan 100 gulden

-liiiilillilliiillliiiI

3,.,

311

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(24)

Tabel 2.20 Kale huur

.

per maand in guldens, naar netto maandinkomen van het huishouden

<1.850 1.850- 2.350- 3.200- ~3.800 Totaal 2.350 3.200 3.800

Huurklasse (jlmnd) Absoluut

%

Minder dan 350 gulden 51 24 9 (4) 10 79 19,2

350 - 499 gulden 17 26 17 13 10 70 17,0 500 - 699 gulden 22 45 56 52 34 176 42,7 700 - 899 gulden 9 (4) 15 23 28 63 15,3 900 gulden of meer (1) (3) 9 18 24 5,8 Onbekend = 296 Totaal (abs. = 100%) 76 84 117 56 79 412 100%

*

d.w.z. de huur zonder stook/servicekosten en eventuele huursubsidie of huurrnatiging buiten beschouwing gelaten.

() = minder dan vijf antwoorden.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Scheefheid

Het Rijk is van mening dat die verhouding niet altijd even uitgebalanceerd is. De Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig (nota-Heenna) geeft aan dat sommige huurders in Nederland te duur wonen en andere te goedkoop. Het criterium voor 'dure scheefheid', te duur wonen, omschrijft de nota als volgt: een huishouden dat tot de aandachtsgroep van beleid behoort en in een huurwoning van meer dan zeshonderd gulden woont (prijspeil januari 1986). Het criterium voor 'goedkope scheetheid', te goedkoop wonen, luidt: huishouden dat niet tot de aandachtsgroep van beleid behoort, en in een huurwoning van minder dan

f

450,- woont. Per 1 januari 1993 zijn de huurgrenzen opgeschroefd tot

f

540,- en

f

730,-. Afbeelding 2.3 geeft voor alle duidelijkheid de scheetheidscriteria visueel weer.

Volgens de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig woonde in 1986 7% van de huurders in Nederland in verhouding tot het inkomen te duur. In 1990 was dit 5%. Een aantal huurders woonde te goedkoop, in 1986 21 % en in 1990 23 %.

Het percentage van mensen die te duur wonen, is bij Patrimonium lager dan het landelijke cijfer, namelijk 2% in plaats van 5% (tabel 2.21). Ook het percentage te goedkoop wonenden ligt lager dan landelijk, 20% in plaats van 23% (tabel 2.21). Veel mensen wonen dus passend wat betreft inkomen. Overigens zijn beide peiljaren verschillend; dit zou het verschil gedeeltelijk kunnen verklaren. Bij de toewijzing van woningen wordt tegenwoordig veel strenger gekeken naar de verhouding tussen huur en inkomen dan voorheen.

(25)

Afbeelding 2.3 Schematische weergave van scheef wonen (per 1 januari 1993) conform de Nota Volkshuisvesting in de Jaren Negentig'

Goedkope woning: minder dan f

540,-Betaalbare woning: Dure woning: f 730 ,-f 540,- tot f 730,- of meer Wel behorend tot aandachtsgroep

van beleid (lagere inkomens) Niet behorend tot aandachtsgroep van beleid (hogere inkomens)

*

mensen die te goedkoop of te duur wonen zijn gearceerd.

Tabel 2.21 Mate van scheefheid bij Patrimoniums Woningstichting conform de

Nota Volkshuisvesting in de Jaren Negentig

Eenpers. Meerpers. Totaal

Absoluut %

Te goedkoop wonend 22 19 81 19,7

Financieel passend wonend 76 80 324 78,6

Te duur wonend 3 7 1,7

Onbekend = 296

Totaal (absoluut = 100%) 116 296 412 100%

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel 2.22 Mate van scheefheid bij Patrimoniums Woningstichting conform de

Nota Volkshuisvesting in de Jaren Negentig, naar woningtype'

Portiek Galerij Een Boven! Maison Ouderen Totaal flat flat gezins beneden nette won. (in %)

Te goedkoop wonend 41 17 4 20 23 (14) 19,7

Financieel passend wonend 59 82 96 80 70 79 78,6

Te duur wonend (I) (6) (7) 1,7

Onbekend = 296

Tot. (abs. = 100%) 91 71 114 51 47 29 412

* ander soort woning is buiten beschouwing gelaten.

( ) = minder dan vijf antwoorden.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(26)

Per woningtype kan de mate van scheefheid verschillen (tabel 2.22). Die verschillen zijn vrij klein. Toch woont men met name in de doorgaans goedkope portiekflats behoorlijk scheef: veel mensen wonen daar te goedkoop. Goedkope scheefheid in eengezinswoningen komt weinig voor. De kleine groep mensen die te duur woont, is gehuisvest in maisonnettes en woningen voor ouderen.

(27)

3

WONING- EN BUURT TEVREDENHEID

3.1 Tevredenheid over de woning

Deze paragraaf gaat over de waardering voor de huidige woning. Bijna iedereen woont naar tevredenheid in de woning. De ontevredenheid is gering (afbeelding 3.1). De verschillen per woningtype zijn gering, zoals afbeelding 3.2 laat zien. Het minst tevreden blijken de bewoners van maisonnettewoningen te zijn. De bewoners van ouderenwoningen zijn het meest tevreden.

Afbeelding 3.1 Waardering woning (in %)

50· ... .. ... . 40· ... .. ... .. 30· ... . 20· ... . 203 10· 5,0 1.0 o

Tevreden Nau1raal Ontevreden Zeer ontevreden

Bron: OTB·enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(28)

Afbeelding 3.2 Waardering woning, naar woningtype' (in %)

Boven-ot benedenwoning

• Z - _ lil T _ _

IJl ...

*

categorie 'anders' is buiten beschouwing gelaten.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Als we vragen naar de prijs-kwaliteitsverhouding van de woning (tabel 3.1), blijkt de

ontevredenheid toch wel iets groter. Weliswaar vindt 78% de

prijs-kwaliteitsverhou-ding redelijk, 15 % vindt die verhouding ongunstig. In feite vinden ze dat ze teveel

betalen voor het gebodene. Overigens zegt 7% dat ze voor de geboden kwaliteit een

lage huurprijs betalen.

Als we onderscheid maken naar woningtype (tabel 3.2), dan zien we geen grote verschillen. Toch onderscheidt de maisonette zich net als bij de vraag over de

algemene tevredenheid met de woning, in negatieve zin. Niet alleen zijn de

bewo-ners minder dan gemiddeld tevreden, de woningen worden vaak ook nog eens te

duur gevonden. Tabel 2.7 laat zien dat maisonnettes inderdaad vrij fors aan de prijs

zijn. Ook de galerijflats worden nogal eens te duur bevonden. In dit opzicht doet de

Tabel3.1 Prijs-kwaliteitsverhouding van de woningen

Kwaliteit hoog in verhouding tot de huur Kwaliteit redelijk in verhouding tot de huur Kwaliteit laag in verhouding tot de huur Onbekend = 12

Totaal

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Absoluut 48 541 107 696 % 6,9 77,7 15,4 100%

(29)

portiekflat het veel beter. Het woongerief in dergelijke woningen laat nogal eens te wensen over. Een vriendelijk prijskaartje compenseert dit echter ruimschoots. Dit blijkt ook uit tabel 3.3. Hoe lager de te betalen huur, hoe redelijker men de prijs-kwaliteitsverhouding vindt. Omgekeerd betaalt van degenen die te weinig waar voor hun geld krijgen, 70% meer dan zevenhonderd gulden kale huur.

Tabel3.2 Prijs-kwaliteitsverhouding (pIk) van de woningen, naar woningtype* (horizontaal gepercenteerd)

Hoge pik Redelijke pik Woningtype Portiekflat 12 Galerij flat 6 Eengezinswoning 6 Boven- of benedenwoning 7 Maisonnette (4)

Huisvesting voor ouderen (7) Onbekend = 17

Totaal 6,9

*

categorie 'anders' is buiten beschouwing gelaten.

( ) = minder dan vijf antwoorden.

83 74 79 79 63 83 77,7

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Lage pik Totaal Rangorde (abs. =100%) 5 156 1 20 108 6 15 190 4 14 84 3 34 83 7 10 60 2 15,3 691 100%

Tabel3.3 Prijs-kwaliteitsverhouding van de woningen, naar kale huurprijs (horizontaal gepercenteerd)

Hoge prijsl Red. prijsl Lage prijsl Totaal kwaliteits kwaliteits kwaliteits (abs. = Huurklasse (jlmnd) verhouding verhouding verhouding 100%)

Minder dan 350 gulden 12 81 7 102

350 - 499 gulden 9 76 15 105 500 - 699 gulden 5 82 13 219 700 - 899 gulden (5) 64 31 77 900 gulden en meer 62 38 26 Onbekend = 179 Totaal 6,8 77,1 16,1 529

( ) = minder dan vijf antwoorden.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(30)

3.2 Tevredenheid over de woonomgeving

Net als bij de woning is men tevreden over de woonomgeving. Bijna niemand is ontevreden (afbeelding 3.3). Vaak geldt dat als men (on)tevreden is over het één, men dat ook is over het ander.

De verschillen per wijk zijn gering, zoals afbeelding 3.4 laat zien. Het minst tevreden blijken de bewoners van Vettenoordsepolder en Oostwijk. Het meest tevreden is men in Westwijk (zie voor de wijkindeling afbeelding 2.1).

Afbeelding 3.3 Waardering woonomgeving (in %)

80 I~ -50- ---40- --- --- 30-20- --- -- ---18,2--- ---- --- ---14.4 10- ---:,:ij ---1.9 Tevreden

(31)

Afbeelding 3.4 Waardering woonomgeving, naar woonwijk (in %) Centrum V8It8noordoe polder Westwljk Oostwijk Babberspolder HoIy-ZUld

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Rapportcijfers

De respondenten hebben een rapportcijfer kunnen geven over een aantal aspecten van zowel woning als woonomgeving. Opvallend is dat geen enkel aspect gemiddeld een onvoldoende heeft gekregen (tabel 3.4). Sterker nog, bijna alle aspecten

kwalificeert men als 'ruim voldoende', variërend tussen de 6,3 en 7,4. De

verschil-len tussen de scores zijn gering. Men oordeelt over de orde/netheid in de buurt

(6,2), de geluidsisolatie (6,3), de kwaliteit van het onderhoud door Patrimonium (6,4), de veiligheid in de buurt (6,6) en de kwaliteit van de woning als geheel (6,8) het minst positief.

(32)

Tabel 3.4 Waardering voor enkele woning- en buurtaspecten in de vorm van gemiddelde rapportcijfers, naar woningtype'

Portiek Galerij Een Bovenl Maison Ouderen Totaal

Aspect flat flat gezins beneden nette woning

Grootte van de woning 6,8 7,5 7,9 7,5 7,0 7,9 7,4

Ligging van de woning 7,1 7,4 7,7 7,0 6,7 7,8 7,3

Indeling/plattegrond 7,0 7,4 7,4 6,9 6,8 7,9 7,2

Geluidsisolatie 6,0 6,1 6,1 5,7 6,4 8,0 6,3

Kwaliteit gehele woning 6,8 6,7 6,9 6,5 6,5 7,8 6,8

Kwaliteit onderhoud door 6,5 6,3 6,6 6,1 5,8 7,5 6,4

Patrimonium De snelheid waarmee 6,9 7,1 7,4 7,1 7,0 7,8 7,2 Patrimonium reageert op reparatieverzoeken

.,

Veiligheid in de buurt 6,7 6,6 6,9 6,0 6,5 6,8 6,6 Orde/netheid in buurt 6,3 6,4 6,7 5,2 5,6 6,9 6,2 Het wonen in de 7,0 7,2 7,5 6,7 6,7 7,7 7,2

buurt/wijk als geheel

De stad Vlaardingen 7,3 7,1 7,2 7,4 6,9 7,6 7,2

*

categorie 'anders' is buiten beschouwing gelaten.

**

alleen ingevuld als er wel eens een reparatieverzoek is ingediend.

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

In afbeelding 3.5 zijn de rapportcijfers verdeeld in drie klassen, te weten: 'slecht' (score 1 tlm 5), 'voldoende' (score 6 of 7) en 'goed' (score 8 tlm 10). Met deze indeling kunnen we nagaan of een aspect vaak rond het gemiddelde scoort of dat er juist sprake is van een grote spreiding. Dat houdt in dat er zowel veel hoge als lage rapportcijfers worden uitgedeeld. De afbeelding laat zien dat de spreiding per aspect vrij evenwichtig is. Geluidsisolatie, de kwaliteit van het onderhoud en de orde/net-heid in de buurt krijgen het vaakst een onvoldoende.

Als we kijken naar woningtype (tabel 3.4) valt nog het meest op dat over de ouderenwoning over de gehele linie het meest positief wordt geoordeeld. Dat zegt meer over de bewoners zelf dan over hun woningen. Als we de groep ouderen apart nemen -dus ook de ouderen die niet in een ouderenwoning wonen -dan valt op dat zij veel positiever oordelen dan andere leeftijdsgroepen. Hier zal waarschijnlijk meespelen dat ouderen in de eindfase van hun wooncarrière zitten, waarbij er niet zo heel veel meer te wensen is. Bovendien zal de huidige generatie ouderen niet zo snel klagen. De verschillen in waardering tussen de groep 18-34 jaar en de groep 35-54 jaar is veel kleiner, al geeft de laatste groep voor alle aspecten gemiddeld een net iets hoger rapportcijfer.

(33)

Afbeelding 3.5 Waardering voor enkele woning- en buurtaspecten in de vorm van rapportcijfers· (in %)

Grootte van de woning

Jiiiiîiijiiiiiiiiiiii

itiliiilliiliiillijiJi

jiJi

jij

Ugglng van de woning __ • •

IiIIlIllIiIilIiIll

Jffi&llltJ&lllBzITEBzITE

tEITEm

Indeling/plattegrond __ • •

III.m.III.III ••

TIlli.TIlli.TIlli

.TIlliOO

Geluidsisolatie

~:::::::::::::=

:::::i

Kwaliteit gehele woning

i

Kwaliteit onderhoud door PW __ • • • •

IIIIlII ••••

II1.lI1m

illlliliilllliliillllim

Snelheid reactie op reparatieverzoeken __ • •

IIII1I11I1I11RIIIlI

lliillillJlliillillJlliillI$lliillJilltlim

Veiligheid In de buurt - . • • • •

IIl.IIl.IIl.IIl.IIl.

2ill.lliill.lliillq

Orde/netheid In de buurt __ • • • •

I111I1I1I1I11.IIlIlIllIlIll

Ii&lll.&lllm

o 20 40

• Slecht

60 80 100

*

1 tlm 5 = slecht, 6 of 7 = voldoende, 8 of hoger = goed. Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

l1li Voldoende [] Goed

Aspecten die er in negatieve zin nog het meest uitspringen, zijn de woninggrootte bij portiekflats, de ligging van de woning en de onderhoudskwaliteit bij maisonnettes, en de geluidsisolatie bij boven/benedenwoningen. De buurtgebonden aspecten krijgen de laagste rapportcijfers bij boven/benedenwoningen en bij maisonnettes.

Een van de opgenomen woningaspecten is de woninggrootte. Als we de relatie tussen het aantal kamers en het gemiddelde rapportcijfer bekijken, dan blijkt dat de volgende regel geldt: hoe meer kamers, hoe hoger de waardering. Twee-kamerwo-ningen krijgen gemiddeld een 6,5 als rapportcijfer, drie-kamerwoTwee-kamerwo-ningen een 7,2, vier-kamerwoningen een 7,5, vijf-kamerwoningen een 8,1 en woningen met zes of meer kamers gemiddeld een 8,9.

Een aspect dat losstaat van woning of buurt is het oordeel over de stad Vlaardingen. Alleenstaanden geven gemiddeld een 7,4, gezinnen zonder kinderen geven een 7,1, een-oudergezinnen een 7,6 en gezinnen met kinderen een 7, 1. Jongeren verschillen

hierin niet van ouderen. De 18-34 jarigen geven gemiddeld een 7,3 als rapportcijfer, de 35-55 jarigen geven een 7,1 en ouderen wederom een 7,3. Als we kijken naar inkomen is er wel een verschil. De laagste inkomensgroep waardeert Vlaardingen met een 7,7 terwijl de hoogste inkomensgroep niet verder komt dan een 7,0.

(34)

Tabel3.5 Waardering voor enkele buurtaspecten in de vorm van gemiddelde rapportcijfers, naar woonwijk

Centrum Vetten West Oost Babbers Holy- Holy- Totaal Aspect oord. wijk Wijk polder Zuid Noord Veiligheid in de buurt 6,5 5,7 6,6 6,8 6,7 6,8 6,9 6,6 Orde/netheid in buurt 6,1 4,9 6,3 5,8 6,5 6,6 6,5 6,3 Het wonen in de 7,4 6,2 7,5 6,8 7,1 7,2 7,3 7,2 buurt/wijk als geheel

Bron: DTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel 3.5 geeft de buurtgebonden aspecten per woonwijk weer. De minste waarde-ring kan men opbrengen voor de Vettenoordsepolder. Oostwijk scoort eveneens lager dan gemiddeld.

Ontwikkelingsrichting

Als we de bewoners moeten geloven, gaat het niet goed met veel wijken (tabel 3.6). Maar liefst 27 % zegt dat de buurt is achteruitgegaan. Dit geldt vooral voor de wijken Westwijk en Holy-Noord. Gelukkig zijn er ook optimistischer geluiden te horen: 9% vindt dat de buurt is vooruitgegaan. Met name in de wijk Vettenoordse-polder is men die mening toegedaan. Opvallend is dat in Westwijk niemand vindt dat de buurt vooruitgang heeft geboekt. Qua ontwikkelingstendens moeten we deze wijk dan ook zien als de zwakste broeder.

Er is geen eenduidig verband te leggen tussen de voor- of achteruitgang van een buurt en de algehele tevredenheid met de buurt waarin men woont of buurtgebonden aspecten als veiligheid of netheid. De bewoners van Oostwijk zijn bijvoorbeeld over het een en ander wat minder tevreden, maar dit komt niet tot uiting in een afglijden van de buurt naar een lager niveau.

Meningen over het wonen in de buurt

Tot slot van deze paragraaf hebben we de bewoners getoetst op uitspraken over het wonen in een buurt. Het gaat daarbij om wat ze belangrijk vinden in het algemeen, dus niet over hoe de situatie in hun eigen buurt nu is. Zij konden per uitspraak aangeven of zij het er wel of niet mee eens zijn, of dat ze het niet goed weten (tabel 3.7). Over een aantal onderwerpen zijn de meningen nauwelijks verdeeld. Zo vindt eigenlijk iedereen het belangrijk om 's avonds veilig op straat te kunnen lopen.

Verder vinden de meesten het belangrijk dat mensen hun tuin netjes bijhouden. Bovendien willen ze rust om zich heen als ze 's avonds thuis zitten en vinden ze het dus erg als mensen 's avonds buiten zitten en lawaai maken. Ze hoeven niet veel contact met de buren te hebben, als die maar geen overlast veroorzaken. Deze vrij afstandelijke houding strookt met het feit dat slechts 11 % van de mensen het gezellig vindt om vaak bij de buren langs te gaan.

(35)

Tabel 3.6 Ontwikkeling van de buurt, naar woonwijk (horizontaal gepercen-teerd)

Buurt Buurt gelijk Buurt Totaal Rangorde

Woonwijk achteruit gebleven vooruit (abs. =100%)

Centrum 22 69 9 117 3 Vettenoordsepolder 24 53 24 55 Westwijk 37 63 30 7 Oostwijk 27 62 11 63 4 Babberspolder 26 65 9 102 5 Holy-Zuid 20 72 8 103 2 Holy-Noord 32 61 7 187 6 Onbekend = 51 Totaal 26,6 64,2 9,1 657

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Over de andere uitspraken wordt veel minder eenduidig gedacht; de meningen zijn verdeeld. Dit geldt voor uitspraken als: 'ik vind het vervelend om naast iemand te wonen met andere gewoontes', 'ik erger me als er veel auto's geparkeerd staan', 'ik

doe graag mee als er iets in de buurt georganiseerd wordt', 'ik erger me als er veel fietsen op de stoep gestald staan' en 'ik vind het vervelend als ik 's avonds mensen hoor knutselen in huis of buiten' .

Tabel 3.7 Uitspraken over het wonen in een buurt (horizontaal gepercenteerd)

Mee Geen Niet Totaal

eens mening mee (abs. =

Uitspraak eens 100%)

Ik vind het belangrijk om 's avonds veilig op straat te kunnen 97,9 1,5 0,6 676 lopen

Als ik 's avonds thuis zit, wil ik rust om me heen 88,6 9,5 2,0 666 Ik vind het belangrijk dat mensen hun tuin netjes bijhouden 81,7 15,0 3,4 655 Ik hoef niet veel contact met de buren te hebben, als ze maar 81,3 11,5 7,3 662 geen overlast veroorzaken

Ik erger me als er veel fietsen op de stoep gestald staan 43,6 30,1 26,3 658 Ik vind het vervelend als ik 's avonds mensen hoor knutselen in 38,2 25,1 36,7 665 huis of buiten

Ik erger me als er veel auto' s geparkeerd staan 29,7 27,7 42,5 649 Ik vind het vervelend om naast iemand te wonen met andere 26,8 37,7 35,5 656 gewoontes

Ik doe graag mee als er iets in de buurt georganiseerd wordt 23,5 45,5 31,0 651 Ik vind het niet erg als mensen 's avonds buiten zitten en 17,7 14,8 67,5 656

lawaai maken

Ik vind het gezellig om vaak bij de buren langs te gaan 10,8 32,9 56,3 650

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(36)
(37)

4

VERHUISPLANNEN EN GEWENSTE

WOONSITUATIE

4.1 Inleiding

In dit deel van het onderzoek komen de verhuisplannen van de huishoudens aan de orde. Hierdoor wordt duidelijk wie er verhuizen, welke woningen ze verlaten, wat de verhuismotieven zijn en waarheen ze verhuizen. Hier ligt een relatie met de (negatieve) waardering voor woningen en buurten, maar de ontwikkeling van een huishouden beïnvloedt het verhuizen ook. Tenslotte geven we inzicht in de gewenste woonsituatie.

4.2 Verhuisgeneigdheid

Atbeelding 4.1 toont de verhuisgeneigdheid, waarbij we gevraagd hebben of men van plan is binnen twee jaar te gaan verhuizen. Van alle huishoudens zegt 41 % dat ze geen verhuisplannen heeft en 28 % weet het (nog) niet. Ongeveer 13 % gaat verhuizen, maar niet binnen twee jaar. Een simpele optelsom leert dat 18% zeker van plan is op korte termijn te gaan verhuizen. Al met al is een vrij groot aantal huishoudens (30 %) verhuisgeneigd .

Tabel 4.1 geeft enig inzicht in de hardheid van de verhuisplannen. Al is het niet zeker dat de verhuisplannen werkelijkheid zullen worden, duidelijk te zien is wel dat men niet stilletjes thuis gaat zitten wachten op een woning. Veel verhuisgeneigde huishoudens staan als woningzoekend geregistreerd bij het 'Centraal Punt Woon-ruimteverdeling Vlaardingen' of in het geval van een bejaardenwoning bij de 'indicatiecommissie' . Zij die niet ingeschreven staan, zoeken meestal een koopwo-ning. Zij hoeven zich niet te laten registreren als woningzoekend . De enquête stamt uit voorjaar 1993; inmiddels werkt Vlaardingen met het zogenaamde marktgerichte woonruimteverdelingsmodel.

In woningzoekendenbestanden is vaak sprake van 'vervuiling'. Een reële re indicatie van de vraag is het vragen naar verhuisplannen. Daarom kunnen we aan deze woningzoekendencijfers geen absolute betekenis verbinden.

(38)

Afbeelding 4.1 Verhuisgeneigdheid van de huishoudens (in %)

Ja, maar niet binnen twee jaar

Weet nog niet

n - 699

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

Tabel4.1 Verhuisgeneigdheid van de huishoudens (in %), vergeleken met het al of niet ingeschreven staan als woningzoekende·

Ingeschreven als Niet ingeschreven als Verhuisplannen woningzoekende woningzoekende Ja, binnen twee jaar 40 11 Ja, maar niet binnen twee jaar 24 10

Weet nog niet 23 29

Nee 12 50

Onbekend = 42

Totaal (absoluut = 100%) 161 505

% horizontaal 24 76

*

ingeschreven staan als woningzoekende bij het 'Centraal Punt Woonruimteverdeling Vlaardingen' of in het geval van een bejaardenwoning bij de 'indicatiecommissie' .

Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

In het algemeen geldt dat . on ere hJ!ish~Jelatief vaak verhuizen. Zij staan meestal aan het begin van hun wooncarrière en ve~beterëîï1mrr-woonsituatie door te verhuizen. Oudere huishoudens verhuizen minder vaak. Zij hebben reeds in het verleden die-stap(pen) in hun wooncarrière geiiïàakt en wonen meer naar tevreden-heid. Bovendien raken zij verknocht aan woning en woonomgeving. Dit onderzoek wijkt hierin niet af; van

groep ouderen wil

9%

oinnen twee jaar verhuizen en

(39)

56% helemaal niet. De groep 18-34 jaar is veel sterker verhuisgeneigd. Maar liefst 37% wil binnen twee jaar verhuizen; 20% is niet verhuisgeneigd.

Als we kijken naar woningtype is het zeker niet opzienbarend dat het percentage huishoudens dat binnen twee jaar weg wil uit eengezinswoningen en ouderenwonin-gen laag is, respectievelijk 3 % en 4 %. In maisonnettewoningen ligt dat veel hoger: 39 %

.

Het percentage huishoudens dat zegt niet te willen verhuizen is in ouderenwo-ningen 68 %, eengezinswoningen 54 %, galerijflats 42 %, boven/benedenwoningen 37%, portiekflats 32% en maisonnettes 14%.

Bij de wijken is het percentage huishoudens dat binnen twee jaar wil verhuizen in Centrum 11 %, Vettenoordsepolder 21 %, Westwijk 6%, Oostwijk 34%, Babberspol-der 14%, Holy-Zuid 14% en Holy-Noord 21 % (zie voor de wijkindeling afbeelding 2.1).

4.3 Verhuismotieven

In deze paragraaf besteden we aandacht aan verhuismotieven. Allereerst zetten we alle redenen die de respondenten (die willen verhuizen of het nog niet weten) hebben opgegeven, op een rijtje. Hierbij groeperen we naar motieven in verband met de woning, met de buurt en met motieven buiten de woonsfeer. Maximaal konden drie verhuisredenen worden opgegeven.

Tabel4.2 Verhuismotieven* van verhuisgeneigde huishoudens

Aantal keer % van de % van de

Categorieën genoemd antwoorden respondenten

Wil ander type woning 132 16,2 35,2

Wil geen huurwoning meer, maar koopwoning 101 12,4 26,9

Woning is te klein 89 10,9 23,7

Woning is te duur 83 10,2 22,1

Hoge leeftijd/gezondheid 69 8,5 18,4

Woning heeft te weinig comfort/voorzieningen 62 7,6 16,5

Woning is te groot 51 6,3 13,6

De buurt is onaantrekkelijk 49 6,0 13,1

Uitzicht bevalt niet 35 4,3 9,3

Woning is van slechte kwaliteit 32 3,9 8,5

Wil dichter bij het werk gaan wonen 21 2,6 5,6

Gezinsuitbreiding 21 2,6 5,6

Huwelijk/samenwonen 17 2,1 4,5

Overig 53 6,5 14,1

Onbekend = 56

Totaal 815 100% n = 375

*

maximaal drie antwoorden per respondent mogelijk. Bron: OTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

(40)

De verhuisredenen (tabel 4.2) hebben in verreweg de meeste gevallen betrekking op de woning. De meest genoemde reden (35%) is dat men een ander type woning wil. Andere motieven die betrekking hebben op de woning zijn: wil koopwoning (27 % ), woning is te klein (24%), woning is te duur (22%), woning heeft te weinig com-fort/voorzieningen (17%), woning is te groot'(14%), uitzicht bevalt niet (9%) en woning is van slechte kwaliteit (9%). Over de bouwtechnische kwaliteit hoeft Patrimonium zich dus weinig zorgen te maken, de kwaliteit wordt nauwelijks aangedragen als verhuismotief.

De onaantrekkelijkheid van de ~vorrnt 13,0% van de geuite redenen. Redenen buiten de woonsfeer die op een of andere manier met het huishouden te maken hebben, noemt men in zeer beperkte mate: wil dichter· bij het werk gaan wonen (6%), gezinsuitbreiding (6%) en huwelijk/samenwonen (5%).

Er

is echter een

r uitschieter. Dat is -gezien de vergrijsde bevolksopbouw in het woningbestand eigenlijk niet verrassend - hoge leeftijd/gezondheid. Dit is een vrij vage categorie, die samen kan vallen met andere categorieën. Ouderen verhuizen omdat ze naar een verzorgings- of bejaardenhuis gaan, omdat ze problemen krijgen met trap lopen en de behoefte aan een lift groeit, omdat ze niet langer de tuin kunnen onderhouden, omdat men dichter bij familie (helpende hand) wil wonen, enzovoort. Vaak gaat hun '- voorkeur uit naar een niet al te grote huurwoning.

"'-De belangrijkste reden Wil ander woningtype noemen de jongere huishoudens onder de 35 jaar redelijk vaak.

Ook de op een na belangrijkste reden, niet willen huren maar kopen, noemt vooral de jongste leeftijdsgroep. Hier is vooral de hoogte van het inkomen van belang. Dit hangt vaak samen met de fase van de wooncarrière waarin het huishouden zich bevindt. In het algemeen geldt dat de huishoudens in het begin van hun wooncarrière een lager inkomen hebben. In latere fasen is het inkomen hoger en stapt men relatief veel over naar de koopsector; deze huishoudens verlaten de corporatiesector. Bij Patrimoniums Woningstichting is het opvallend dat de groep 18-34 jaar vergelijkbare inkomens heeft als de groep 35-55 jaar. Toch willen ze aanmerkelijk vaker de sprong van huur naar koop maken.

De reden Woning is te klein noemen vooral de bewoners van één-, twee- en driekamerwoningen. Dit motief is eveneens vooral van belang bij de jongste huishoudensgroep. De huishoudens in deze leeftijdsklasse staan aan het begin van hun wooncarrière; ze stellen hogere eisen aan hun nieuwe woning en het zijn dan ook vooral de pull-factoren die een rol spelen bij hun beslissing te verhuizen. Vaak gaat dit hand in hand met veranderingen in het huishouden zoals het gaan huwen of samenwonen en de geboorte van een kind.

In de leeftijdsklasse 35-54 jaar nemen de veranderingen in het huishouden een minder belangrijke rol in. Van groter belang zijn de verbetering van de woonsituatie door te verhuizen naar een meer aantrekkelijke woning of buurt. Zo geeft de in deze leeftijdsklasse veel voorkomende groep tweepersoonshuishoudens met kinderen relatief vaak als reden Woning is te duur (veel grote woningen boven de f 700,-), Wil koopwoning en Buurt is onaantrekkelijk.

(41)

Tabel 4.3 Belangrijkste verhuismotieven

.

van verhuisgeneigde huishoudens (in % van de respondenten die in een bepaald woningtype wonen), naar woningtype

..

Portiek Galerij Een Boven/ Maison Ouderen Totaal flat flat gezins beneden nette woning

Categorieën Abs. %

Wil ander type woning 40 34 25 43 47 132 35,4

Wil koopwoning 24 25 28 21 44 101 27,1 Woning is te klein 39 25 10 23 22 (12) 89 23,9 Woning is te duur 9 30 31 17 31 (12) 83 22,3 Hoge leeftijd/gezondheid 17 25 16 19 10 53 69 18,5 Te weinig comfort 13 19 16 28 15 61 16,4 Woning is te groot (2) 11 38 15 (4) 51 13,7 Buurt is onaantrekkelijk 9 (8) 7 26 21 (12) 49 13,1

Uitzicht bevalt niet 9 (6) (5) 17 9 (12) 34 9,1

Slechte kwaliteit woning (3) 9 9 17 9 31 8,3

*

maximaal drie antwoorden per respondent mogelijk.

**

categorie 'anders' is buiten beschouwing gelaten.

() =

minder dan vijf antwoorden.

Bron: aTB-enquête woonwensenonderzoek Patrimonium, 1993.

De verhuisreden Woning is te groot (vooral van toepassing op vijf- en zeskamerwo-ningen) wordt veel minder vaak genoemd. Het zijn vooral oudere huishoudens waar de kinderen de deur uit zijn, die deze reden opgeven.

De verhuisredenen kunnen per woningtype soms flink uiteenlopen (tabel 4.3).

'Woning is te klein' wordt vooral bij de portiekflats genoemd. 'Woning is te groot' vooral bij de eengezinswoningen. Klachten over de huur hebben met name betrek-king op galerijflats, eengezinswoningen en maisonnettes. Te weinig comfort, een slechte bouwtechnische kwaliteit en een weinig aangenaam uitzicht is het manco van boven/benedenwoningen. Het motief 'hoge leeftijd/gezondheid' noemen uiteraard vooral bewoners van ouderenwoningen. Het motief 'buurt is onaantrekkelijk' noemen vooral bewoners van maisonnettes en boven- en benedenwoningen.

In tabel 4.4 zijn de verhuisredenen uitgesplitst per wijk. Met name het motief 'buurt is onaantrekkelijk' is hier interessant. Dat blijkt in het bijzonder te gelden voor de bewoners van Patrimoniums woningen in Vettenoordsepolder en in mindere mate Oostwijk en het Centrum. De twee eerst genoemde wijken zijn dezelfde wijken die in hoofdstuk 3 in het algemeen laag gewaardeerd worden. Een categorie op de scheidslijn van woning en buurt is het uitzicht vanuit de woning. Dit aspect noemen men met name in de wijken met mensen die gaan verhuizen omdat ze de buurt onaantrekkelijk vinden.

De verhuisredenen 'wil ander woningtype' en 'te grote woning' wordt vooral in Holy-Zuid genoemd. 'Willen kopen' is met name in Vettenoordsepolder een belang-rijk motief. Het motief 'te kleine woning' wordt veel genoemd in Oostwijk en

Cytaty

Powiązane dokumenty

Grâce à Zacharie, la mort de Jésus apparaît comme le salut de tous : soldats romains, Juifs, mais aussi témoin oculaire et futurs croyants (cf. Jn 19,35), à condition

Istotnym jest dojrzewanie człowieka do wyznania wiary w Chrystusa jako Syna Bożego dokonuje się to przy poszanowaniu wolnej woli człowieka oraz pełnym jego zaangażowaniu.. Poznanie

Faktem potwierdzającym zainteresowanie Jana sprawami melecjańsko-nicejskiej fakcji w Antiochii i su­ gerującym, że jego wybór nie był przypadkowy, jest to, że pierwszym

Wydaje się jednak, iż w hipotezie tej nie dość uwzględniono miejsce i znaczenie określenia szafarzy chrztu, czyli „heroldów (głosicieli, kaznodzie­

This paper presents an improved setup that significantly reduces the photon noise level down to 2×10 -19 W/√Hz and reports the measured electrical NEPs of

Duidelijk mag zijn dat projectorganisaties gedurende het pro- ject telkens beter kunnen inschatten wat de onzekerheden zijn wat de verhouding tussen het VO en OO dynamisch maakt (zie

W pozostałych panelach Historia Kultury, Społeczeństwa i Idei w XIX w., Historia II Wojny Światowej, Historia Polski Ludowej, Historia Wojskowości, Pamięć i

Dynamic behaviour and heat transfer characteristics of droplets impinging on the hot surface with Leidenfrost condition were studied using the high speed