Rapport no. 54
Februari 1986
r
I
-
l
Delft
Verplaatsingsgedrag van werkende
vrouwen
Een analyse van kenmerken van verplaatsingen
M. van den Heuvel/M. Tacken
. ' ':
Afdeling der Bouwkunde
" j
J:' '
~
j
zo
r
3
6
f1
VERPLAATSINGSGEDRAG
VAN
WERKENDE
VR
-
OUWENs
"Een analyse van
kenmerken van verplaatsingen"
2497
177
•
rapport nr 54.
februari 1986.
VERPLAATS INGSGEDRAG VAN WERKENDE VROUl-lEN.
Een analyse van kenmerken van verplaatsingen.
M.van den Heuvel
M.Tacken
Uitgegeven en gedistribueerd door: Delftse Universitaire Pers
Mijnbouwplein 11 2628 RT DELFT
In opdracht van:
Instituut voor Stedebouwkundig Onderzoek Berlageweg 1
2628 CR DELFT
CIP-gegevens, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Heuvel, M. van den
Verplaatsingsgedrag van werkende vrouwen / M. van den Heuvel, M. Tacken. - Delft : Delftse Universitaire Pers. - 111. - (Rapport/Instituut voor Stedebouwkundig Onderzoek: nr. 54)
Met lito opg. - Met samenvatting in het Engels. ISBN 90-6275-131-8
SISO 318.4 UDC 331.101-055.2 (492)
Trefw.: werkende vrouwen ; Nederland onderzoek.
Copyright (c) 1986 by Institute for Town Planning Research (ISO)
all rights reserved. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written
permission from the publisher; Delft University Press.
VOORWOORD.
Dit project is door Margriet van den Heuvel gestart als een
studie in het kader van het afstuderen aan de Verkeersakademie te Tilburg. Vanuit het Instituut voor Stedebouwkundig Onderzoek
was Mart Tacken hierbij als begeleider betrokken. In het kader
van het voorwaardelijk gefinancierde.project 'Stedelijke en
Regionale functie- en: bebouwingsstructuur en Verkeer en
Ver-voer' is het afstudeerrapport aangevuld en omgewerkt. Er is
meer aandacht besteed aan het achterliggende theoretische model en er Z1Jn enkele aanvullende analyses uitgevoerd.
Tijdens de afstudeerfase heeft vooral J.Th. Gantvoort met zijn
kritische opmerkingen een constructieve bijdrage aan dit
pro-ject geleverd. Bij de opbouw van het databestand en de vele
analyses is H. van Veldhuizen behulpzaam geweest. Tot hen richt
zich in de eerste plaats onze dank en verder aan de collega's
van het I.S.O. en de docenten van de VAT voor hun bijdrage
tijdens het onderzoeksproces.
Delft, februari 1986.
Margriet van den Heuvel Mart Tacken.
Samenvatting
Verplaatsingsgedrag van werkende vrouwen.
De Nederlandse overheid streeft naar een lagere werkloosheid.
Arbeidstijdverkorting (ATV) wordt beschouwd als één van de
middelen om meer ruimte op de arbeidsmarkt te scheppen, in het
bijzonder voor categoriegn die bij de huidige krapte moeilijk
aan bod komen. Eén van deze categorie~n zijn de gehuwde
vrou-wen. De verwachting is dat deze categorie om redenen van
eman-cipatie en van financi~le aard actiever zal worden op de
ar-beidsmarkt.
Er is gebruik gemaakt van het datamateriaal van het onderzoek
verplaatsingsgedrag (OVG) vaR het C.B.S. om het
verplaatsings-patroon van werkende vrouwen te analyseren. Hierbij heeft in het bijzonder de mate van deelname aan het arbeidsproces de
aandacht gekregen. Belangrijke variabelen bij de analyse waren
voorts de gezinsfase en de burgerlijke staat. Uit eerder
onder-zoek was namelijk duidelijk geworden dat de positie van de
vrouw in het huishouden van grote invloed is op haar
activitei-tenpatroon. Uit deze studie blijkt dat ca. 60 procent van de
gehuwde of samenwonende vrouwen zonder kinderen geen baan had.
Voor de categorie met kinderen gold zelfs een percentage van
bijna 85. Wanneer vrouwen de huishouding en de zorg voor
kinde-ren weten te combinere~ met een betaalde baan, dan blijkt dit
gepaard te gaan met:
- een kleinere actieradius, - meer deeltijd-arbeid,
- aanpassing van de tijdstippen van de verplaatsingen aan de kinderen,
- extra verplaatsingen vanwege de kinderen, - minder vrije tijd voor vrijetijdsbezigheden, - meer schakeling van verplaatsingen tot ketens.
Summary
Travel behaviour of working women.
The Dutch government tries to achieve lower unemployment. Reduction of working hours is considered as one of the means to create new jobs on the labour market, especially for categories who with present-day scarcity find it difficult to get a job. One of those categories are married women. . It is expected that this category for reasons of emancipation and of a financial nature will become more active on the labour market.
Data of the Dutch National Travel Survey (OVG) is used to analyse the travel pattern of working women. Special attention has been paid to the degree of labour force participation. Also important were variables as family life-cycle and marital status. For earlier studies revealed that a woman's position in the household is of great influence upon her activity pattern. This study reveals that ab out 60 percent of the women who are married or living together without children, have a job. For the category of women with children this percentage was almost 85. When women are able to combine running ·the househol~ and childcare with a paid job, this is attended with:
- smaller range, - more parttime work,
- adaption of travel times to children, ~ special travel because of children,
- less free time for leisure activities and - more linking of trips into chains.
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Samenvatting Summary 1. -Probleemanalyse.. . . . .. . .. . . . . . . .. . . . . . . . . . . . .. . . .. 11 1.1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • .. 11
1.2 Verandering van samenstelling en kenmerken
van huishoudens •••••••••••••••••••••••••••••••••••• 11 1.3 Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor vrouwen ••••• 12 1.4 Effecten van veranderingen in de arbeidsmarkt op
het verkeer en vervoer ••••••••••••••••••••••••••••• 13 1.5 Probleemstelling ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 14 2. Literatuuronderzoek ••••••••••••••••••••••••.•••••••••••• 15
2.1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . .. 15
2.2 Tijdgeografische benadering •••••••••••••••••••••••• 15 2.3 Bevindingen uit an~ere onderzoeken naar het
verplaatsingsgedrag van vrouwen •••••••••••••••••••• 16 2.3.1 Enkele uitgangspunten van onderzoeken
naar verplaatsingsgedrag •••••••••••••••••••• 16 2.3.2 Arbeidssituatie van vrouwen in Nederland
en overig Eur'opa . . . 18
2.3.3 Mogelijke invloedsfactoren.van de
mobiliteit van vrouwen •••••••••••••••••••••• 18 2.3.3.1 Deelname a~m het arbeidsproces... 19 2.3.3.2 Gezinsfase en de rol van de vrouw
in het huishouden ••••••••••••••••••• 23 2.3.3.3 Burgerlijke staat van de werkende
vrouw . . • . . . e.. • • • • • • • • • • • •• 24 2.3.3.4 Autobeschikbaarheid ••••••••••••••••• 26 2.3.3.5 Openbaar vervoerbeschikbaarheid ••••• 27 2.3.3.6 Sociaal geografische struktuur •••••• 27 2.3.3.7 Samenvatting •••••••••••••••••••••••• 29 3. Theoretische uitgangspunten ••••••••••••••••••••••••••••• 31 3.1 Tijd en ruimte als kaders voor activiteiten ••••••••• 31 3.2 De rol van de huisvrouw ••••••••••••••••••••••••••••• 32 3.3 De rol van de werkende huisvrouw •••••••••••••••••••• 33 3.4 Conclusies voor het verklaringsmodel •••••••••••••••• 34 3.5 Concrete veronderstellingen vanuit het
verklaringsmodel .••.••..•••...•.••••••••.•••.••••••• 35
3.6 Bijgestelde probleemstelling •••••••••••••••••••••••• 35 3.7 Uitwerking van de probleemstelling •••••••••••••••••• 36 3.7.1 Arbeidsparticipatie van de vrouw •••••••••••••• 37 3.7.2 Gezinsfase •••••••••••••••••••••••••••••••••••• 38 3.7.3 Burgerlijke staat van de werkende vrouw ••••••• 39
4. De onderzoeksopzet •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 41 4.1 De keuze voor het analysemateriaal en de
b~schrijving •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 41
4.1.1 Beschrijving van het OVG •••••••••••••••••••••• 41
4.1.1.1 Opbouw van het nieuwe bestand ••••••••• 42
4.1.1.2 De selectie voor het nieuwe bestand ••• 43
4.1.1.3 Nieuwe variabelen,
categorie-indelingen en klassificaties •••••••••• 44 4.2 De onderzoeksaanpak . . . 46 5. Analyse van het datamateriaal •••.•••••••••••••••••••••••• 49 5.1 Inleiding . . . ~ . . .. . . . .. .. 49
5.2 Algemene informatie over de samenstelling van de
populatie ••••••••••••••••••••••••••• ~ ••••••••••••••• 49
5.2.1 Arbeidsparticipatie en gezinsfase ••••••••••••• 49
5.2.2 Het aantal verplaatsingen ••••••••••••••••••••• 51
5.2.3 Vervoermiddelbezit •••••••••••••••••••••••••••• 52
5.3 Arbeidsparticipatie als invloedsfactor op het
verplaatsingsgedrag van de vrouw ••••• : •••••••••••••• 52
5.3.1 Arbeidsparticipatie en verplaatsingen ••••••••• 53
5.3.2 H~t aantal verplaatsingen naar motief ••••••••• 54
5.3.3 Vertrekperioden van de verplaatsingen ••••••••• 56
5.3.4 Afstand van de verplaatsingen ••••••••••••••••• 59
5.3.5 Vervoermiddelbezit en -gebruik •••••••••••••••• 63
5.3.6 Schakeling van verplaatsingen ••••••••••••••••• 65
5.4 Gezinsfase als invloedsfactor op het .
verplaatsingsgedrag van de vrouw •••••••••••••••••••• 67"
5.4.1 Gezinsfase en verplaatsingen •••••••••••••••••• 67
5.4.2
Het aantal verplaatsingen naar motief ••••••••• 685.4.3
Vertrekperioden van de verplaatsingen ••••••••• 695.4.4 Afstand van de verplaatsingen ••••••••••••••••• 72
5.4.5 Vervoermiddelbezit en -gebruik •••••••••••••••• 75
5.5 Burgerlijke staat als invloedsfactor op het
verplaatsingsgedrag van de vrouw •••••••••••••••••••• 80
5.5.1
Aantal verplaatsingen per motief •••••••••••••• 805.5.2 Afstanden en reistijden van verplaatsingen •••• 81
5.5.3 Vervoermiddelbezit en -gebruik •••••••••••••••• 83
5.6 Gezinsfase en arbeidsparticipatie als
invloeds-factoren op het verplaatsingsgedrag van de vrouw •••• 87 5.6.1 Inleiding... 87
5~6.2 Verplaatsingen naar aankomstbezigheid ••••••••• 87
5.6.3 Vertrekperioden van de verplaatsingen ••••••••• 88
5.6.4 Afstand van de verplaatsingen ••••••••••••••••• 92
5.6.5 Vervoermiddelgebruik •••••••••••••••••••••••••• 94
5.7 Analyse van de invloed van de burgerlijke staat, arbeidsparticipatie en gezinsfase van de vrouw
op haar verplaatsingsgedrag ••••••••••••••••••••••••• 97
5.7.1 Beschrijving van de populatie ••••••••••••••••• 97
5.7.2 Het aantal verplaatsingen naar motief ••••• ' •••• 99
5.7.3 Vervoermiddelbezit en -gebruik •••••••••••••••• 101
6. Samenvatting en conclusies •••••••••••••••••••••••••••••• 107
6.1 Inleiding . . . • . . . • . . . 107
6.2 Samenvatting van de resultaten van de tab~lanalyse •• 108 6.3 Vertrekperioden van de verplaatsingen ••••••••••••••• 111 6.4 Afstand van verplaatsingen ••••••••••••••••.••••••••• 112 6.5 Vervoermiddelgebruik •••••••••••••••••••••••••••••••• ll3
6.6 Schakeling van verplaatsingen ••••••••••••••••••••••• 114 6.7 Conclusies ten aanzien van het theoretisch
verklaringsmodel . . . 115 6.8 Verder onderzoek •••••••••••••••••••••••••••••••••••• 116
Literatuurlijst
-1. PROBLEEMANALYSE
1.1 Inleiding.
In de samenleving vinden vele veranderingen plaats, die direct of indirect invloed hebben op de verplaatsingen van mensen. Vooral de pos i tie van de vro'uw is aan veranderingen onderhevig. Ook buiten de kring van het gezin zoeken steeds meer vrouwen een plaats. Haar toenemende deelname aan het arbeidsproces is
een in het oog springende verandering, die consequenties heeft
voor haar totale activiteitenpatroon. Een verruiming van haar
actieradius betekent ook, dat verplaatsingen van karakter
ver-anderen. Allerlei culturele en economische ontwikkelingen bein-vloeden de positie van de vrouw.
1.2 Verandering van samenstelling en kenmerken van huishou-dens.
Culturele veranderingen in de samenleving bevatten veranderde
gedachten en opvattingen over o.a. huwelijk en gezin,
vrou-wenemancipatie en alternatieve leefvormen(SCP 1984). Dit draagt ertoe bij, dat er een toename is van het aantal
niet-traditio-nele huishoudens. Ter verduidelijking: niet-traditionele
huis-houdens zijn gezinnen waarin, bijvoorbeeld niet een maar beide
ouders(partners) deelnemen aan het arbeidsproces of eenouderge-zinnen.
Deze toename van het aantal niet-traditionele huishoudens wordt
veroorzaakt door: (volgens SCP, 1984; Rosenbloom, 1.983;
Tac-ken,1983)
*
toename van de ekonomische activiteit van de vrouw alsgevolg van de toename van het aantal gescheiden of menwonende vrouwen, dat in het eigen levensonderhoud
sa-wil
of moet voorzien, en van een steeds groter wordende
tevredenheid met het doen van de huishouding
dijk,1983);
on-
(Ou-*
toename van de acceptatie van de gehuwde vrouw in het'arbeidsproces, waardoor men eerder geneigd is om'(na de
geboorte van kinderen) (weer) toe te treden tot het
arbeidsproces;
*
afname van het kindertal en toename van het aantalvrij-willig kinderloos blijvende vrouwen;
*
toename van het aantal eenoudergezinnen, waarin degrootste groepen de ongehuwde moeders, de gescheiden
vrouwen en de weduwen zijn;
*
daling van de inkomens, wat een stimulans is voorwer-ken, zodat het gezinsinkomen op peil blijft.
Kort samengevat:. de emancipatie van de vrouwen de ekonomische situatie hebben er toe geleid, dat meer vrouwen deel zijn gaan nemen aan het arbeidsproces. Tevens heeft de toenemende indivi-dualisering tot gevolg, dat er meer niet-traditionele huishou-dens als alleenstaanden en eenoudergezinnen ontstaan.
1.3 Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor vrouwen.
De deelname aan het arbeidsproces is een activiteit die voor een groot deel het verplaatsingspatroon van een persoon over de dag bepaalt. De werktijden en werkverplaatsingen stellen gren-zen aan het tijdsbudget van een persoon en beperken de moge-lijkheden buiten de arbeidstijd. Dit heeft invloed op de keuze van de werklokatie ten opzichte van de woonplaats, de plaats en tijd van andere activiteiten dan werken en de gebruikte ver-voerswijzen.
Centraal staan in deze studie de vrouwen en hun verplaat-singsgedrag. Zoals uit de voorgaande paragraaf bleek, is er op grond van een aantal redenen een toename van het aantal vrouwen dat buitenshuis gaat werken. Deze toename zal vervoerskundige en planologische gevolgen hebben. Werkende vrouwen vertonen een ander verplaatsingsgedrag dan werkende mannen (Fagnani, 1983; Fox, 1983; Pickup, 1983) maar ook anders dan niet-werkende vrouwen (Taeken, 1984; de la Morsangliere, 1982).
Een schets van de ontwikkelingen van de deelname aan het ar-beidsproces geeft tevens een idee van de te verwachten ver-schuivingen of veranderingen in de verkeers- en vervoersvraag en in de verplaatsingspatronen.
Ten opzichte van 1960 is er een sterke toename van het aantal vrouwen dat buitenshuis is gaan werken in een fulltime of part-time baan (Siegers, 1984). In 1960 bestaat 22,3% van de totale beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) uit vrouwen, in 1982 is dit 32,3%. Deze stijging heeft ook te maken met het feit dat er een daling in het arbeidsaanbod van mannen is, doordat jongeren langer naar school gaan en ouderen eerder ophouden met werken. In de periode 1960-1981 steeg het · percen-tage werkende en werkzoekende gehuwde vrouwen van 15-64 jaar van 7% naar 33%.
Een belangrijk deel van de werkende vrouwen werkt in deeltijd. In 1982 werkt bijna 50% van de vrouwelijke werknemers minder dan 40 uur per week buitenshuis (in vergelijking met mannen 5%). Het percentage' vrouwen (in loondienst) dat korter werkt dan 25 uur is in 1971: 20,8% en in 1982: 31%. Sinds 1979 is er een lichte afname van het aandeel vrouwen met een deeltijdbaan. Dit is een gevolg van de sterke groei van het aandeel vrouwen met een baan van meer dan 25 uur. Van 1979 naar 1982 is dit een
stijging van 17%. Het aandeel vrouwen met een baan van minder
dan 25 uur per week steeg met 14%. Oudijk (1983) concludeert
uit de verschillende gegevens dat de stijging van de
arbeids-deelname van vrouwen tussen 1960 en 1981 geheel voor rekening
komt van de gehuwde vrouwen.
De concurrentie van (beter opgeleide) schoolverlaters kan de
kans op een baan voor herintredende vrouwen verminderen.
Ver-wacht wordt, dat hierdoor jonge, gehuwde vrouwen langer in het
arbeidsproces werkzaam blijven. Redenen als angst om later niet meer aan de slag te kunnen komen evenals de wens om bij (drei-gende) werkloosheid van de partner het gezinsinkomen op peil te
houden, spelen hierbij een rol (Oudijk, 1983).
Siegers (1983) concludeert in: 'Arbeidsduurverkorting en het
arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen', dat bij een lichte daling
van de werkloosheid het arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen toe zal nemen en daarmee het aantal buitenshuis werkende gehuwde
vrouwen. De redenen om (weer) deel te nemen aan het
arbeids-proces zijn het aanvullingseffekt en het aanmoedigingseffekt.
De vrouw gaat (weer) werken om het gezinsinkomen op peil te
houden: dit is het aanvullingseffekt. Dit speelt een kleine rol
-bij · de hernieuwde deelname aan het arbeidsproces. De grootste
beweegreden is, volgens Siegers, de emancipatie, wat tot uiting komt in de behoefte om (deels) onafhankelijk van iemand te zijn
of in de behoefte aan activiteiten naast het huishoudel~jk
werk, welke onderdelen zijn van het aanmoedigingseffekt. Bij
een verdergaande arbeidstijdverkorting zal de arbeidsmarkt
ruimer worden, waardoor dit aanmoedigingseffekt het arbeidsaan-bod van vrouwen kan vergroten en daarmee het aandeel vrouwen in de beroepsbevolking.
1.4 Effecten van veranderingen in de arbeidsmarkt op het
ver-keer en vervoer.
De (sterke) groei van het aantal vrouwen dat buitenshuis gaat
werken, heeft invloed op de verkeers- en vervoersvraag en op de verplaatsingspatronen.ln een later stadium zal dit
planologi-sche en stedebouwkundige gevolgen hebben. Er moet immers
reke-ning worden gehouden met het verplaatsingsgedrag van werkende
vrouwen, dat afwijkt van het verplaatsingsgedrag van o.a.
wer-kende mannen en huisvrouwen (Jones, 1983; Fagnani, 1983;
Rosen-bioom, 1983; Pickup, 1983). Enkele werkende reis-tjd openbaar partner.
gesignaleerde verschillen tussen werkende vrouwen en
mannen z1Jn: vrouwen werken op kortere afstand en
van de woning dan mannen en maken meer gebruik van het
vervoer, omdat de gezinsauto in gebruik is bij de
Enkele verschillen tussen werkende vrouwen en
huis-vrouwen z1Jn: de frequentie van winkelbezoeken van huisvrouwen
is hoger dan bij werkende vrouwen. Het gemiddeld aantal
1983) (inclusief de werkverplaatsingen) terwijl een huisvrouw gemiddeld 2,3 verplaatsingen per dag maakt. Er zijn ook ver-schillen in vervoerswijze te co~stateren. Werkende vrouwen maken vaker gebruik van de auto en het openbaar vervoer dan huisvrouwen.
Bovenstaande geeft slechts enkele voorbeelden van verschillen in verplaatsingsgedrag samenhangend met persoons- en huishou-denskenmerken. Daaruit blijkt dat een groeiende groep werkende vrouwen veranderingen veroorzaakt in de huidige verplaatsings-patronen. Bovendien heeft dit effecten op verkeersstromen en eisen aan de lokatie van verschillende activiteiten.
1.5 P.robleemstelling.
In de vorige paragrafen werd een aantal veranderingen in de arbeidsparticipatie van vrouwen en in de samenstelling of ken-merken van huishoudens geschetst. Het bleek dat er meer niet-traditionele huishoudens ontstaan: meer gehuwde vrouwen willen gaan deelnemen of nemen al deel aan het arbeidsproc~s en er zijn meer eenoudergezinnen en alleenstaanden gekomen. Deze ontwikkelingen zullen zich, naar verwachting, in de toekomst voortzetten (SCP,1984).
Verwacht wordt dat deze groepen een verplaatsingsgedrag zullen vertonen dat anders is dan in "de traditionele hui~houdens.
Verandering in gezinsomstandigheden leidt tot veranderingen in het" verplaatsingsgedrag: beslissingen worden gemaakt door het individu in de context van het huishouden. De hoofdvraag is dan: Wat zijn de verschillen of overeenkomsten in verplaat-singsgedrag (kenmerken van verplaatsingen) tussen vrouwen uit de zogenaamde traditionele en niet-traditionele huishoudens.
Deze probleemstelling zal in eerste aanleg nader worden on-derzocht en uitgewerkt in een literatuurstudie. De bevindingen hiervan moeten bijdragen tot een verbeterd theoretisch model
" ter verklaring van het verplaatsingsgedrag. Hieruit zullen wij gerichte veronderstellingen afleiden voor de verdere analyse.
2. LITERATUURONDERZOEK.
2.1 Inleiding.
In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde:
*
algemene informatie over tijd- ruimte onderzoek;*
bevindingen uit andere onderzoeken over het verplaatsingsge-drag van (werkende) vrouwen;*
een beschrijving van de methodische/ technische kant en het datamateriaal van een aantal (buitenlandse) onderzoeken.De informatie in dit hoofdstuk dient meerdere doelen. Het eerste gedeelte (tijd-ruimte onderzoek) geeft het kader aan van eerdere onderzoeken naar verplaatsingsgedrag en het zal tevens als basis dienen voor ons onderzoek naar het verplaatsingsge-drag van de vrouw.
Resultaten uit ·andere onderzoeken kunnen voor een deel de probleemstelling beantwoorden. Opgemerkt moet echter worden dat de onderzoeken in verschillende contexten plaatsvonden. Verge-lijking met Nederlands materiaal kan zinvol ZlJn. Op grond van de literatuurstudie wordt de keuze voor de diverse kategorie-indelingen gemotiveerd.
Er is voornamelijk aandacht besteed aan verplaatsingsgedrag-onderzoeken die een beschrijvend karakter hadden; onderzoeken waarbij verplaatsingsgedragmodellen werden toegepast, zijn buiten beschouwing gelaten.
2.2 Tijdgeografisèhe benadering.
Om het (verplaatsings)gedrag van individuen te begrijpen en te verklaren wordt vaak de tijdgeografische benadering als denk-kader gebruikt (time-space paths, Pred 1981). Dit is.afgeleid van het werk van Hagerstrand van de Universiteit van Lund in Zweden. De Boer
&
van Dam (1985) schrijven hierover; 'In de tijdgeografie wordt een model van de maatschappij ontwikkeld dat het mogelijk maakt om 'constraints' voor gedrag (aktivi-teiten) te formuleren in fysische termen: lokatie in de ruimte, uitgebreidheid van gebied en tijdsduur.' Voor het verklaren van activiteiten- of verplaatsingspatronen wordt niet zozeer geke-ken naar de verschillende mogelijkheden van een individu maar naar de beperkingen van de omstandigheden waarmee deze te maken heeft·. De mogelijkheden van aktiviteiten en gebeurtenissen ('events') van een persoon worden in de eerste plaats beperkt door (pred 1981):mogelijk oci t~gelijkertijd deel te nemen aan aktivitei-ten die ruimtelijk verdeeld zijn:
*
de beperking in levensduur van mensen en andere fysische eenheden (dag, werkweek e.d.);*
het feit dat taken/~ctiyiteiten een bepaalde tijdsduur vereisen, evenals de verplaatsingen van de ene naar de andere aktiviteit. (Op zich kan 'verplaatsen' ook als activiteit worden beschouwd);*
het beperkt vermogen van een persoon om op hetzelfde moment deel te nemen aan meer dan een activiteit;*
het beperkte vermogen om -gebeurtenissen te herbergen op een plaats.Pickup (1983) voegt hieraan toe: tijd, ruimte en plaats zijn schaarse bronnen; en de behoefte aan alle activiteiten is
'geworteld' in gedrag uit het verleden.
Het bovenstaande geeft een beschrijving van het denkkader, dat nodig is om het aktiviteiten- en verplaatsingspatroon te kunnen verklaren.
2.3. Bevindingen uit andere onderzoeken naar het verplaa.t-·
singsgedrag van vrouwen.
2.3.1 Enkele uitgangspunten van· onderzoeken naar verplaat-singsgedrag.
Demografische, ekonomische en sociale veranderingen in de maat-schappij hebben hun invloed op het activiteiten- en verplaat-singspatroon van personen, met name vrouwen. Enkele van deze veranderingen zijn reeds beschreven in par.1.4.
Er is álgemene overeenstemming bij onderzoekers dat er ver-schillen zijn in verplaatsingspatronen van mannen en vrouwen. Waar men nog over discussieert, is de vraag of deze verschillen verklaard worden door de variabele 'geslacht' 'en of deze ver-schillen zullen blijven bestaan in de toekomst, gegeven de sociale veranderingen die plaatsvinden. Rosenbloom (1978) geeft een overzicht ' waarin de verschillende gezichtspunten worden genoemd. Deze zullen kort worden weergegeven.
Een aantal onderzoekers vindt, dat verschillen in verplaat-singsgedrag (volgens Rosenbloom,1978) tussen mannen en vrouwen gerelateerd zijn aan ekonomische faktoren als een laag inkomen en lage status in de arbeidssituatie, welke alleen historisch gezien verbonden zijn aan 'geslacht'. Zij beargumenteren dat, als er meer vrouwen gaan deelnemen aan het arbeidsproces (full-time) en hun inkomen en werkstatus daardoor toenemen, hun gedrag vrijwel gelijk zal worden aan het verplaatsingsgedrag van mannen in een vergelijkbare situatie. Het aandeel vrouwen in de traditionele huishoudelijke taken en kinderverzorging zal
afnemen als zij deel gaan nemen aan het arbeidsproces en als deze taken meer gelijk worden verdeeld tussen de werkende partners. Volgens onderzoekers met dit uitgangspunt is de va-riabele 'geslacht' als voorspellende variabele dan ook niet meer (geheel) gerechtvaardigd.
Anderen denken (volgens Rosenbloom,1978) echter dat 'geslacht' sterk zal blijven korreleren met bepaalde huishoudelijke taken e.d., zelfs bij vrouwen met een fulltime of deeltijdbaan. Deze verantwoordelijkheden zullen grote verschillen veroorzaken in activiteiten- en verplaatsingspatronen van mannen en vrouwen in vergelijkbare situaties. Zij beweren dan ook, dat de cultureel bepaalde geslachtsgebonden rollen sterker zullen zijn dan de ekonomische variabelen. Getrouwde vrouwen met -kinderen en een fulltime baan zullen daarom een (sterk) afwijkend verplaat-singsgedrag vertonen van dat van een gehuwde man met kinderen en een fulltime baan; zelfs als ze beiden een vrijwel gelijk individueel of huishoudelijk inkomen hebben.
Een derde uitgangspunt is de gedachte dat niet 'geslacht' maar de 'huishoudrol' als voorspellende variabele kan dienen. Zij richten zich op de vraag, of het niet mogelijk is om zich te concentreren op hoe huishoudens hun activiteiten en middelen (geld, vervoerswijzen etc.) verdelen tussen de gezinsleden. Er is echter met behulp van empirisch materiaal al aangetoond, dat de vrouw in een huishouden, ondanks haar arbeidsparticipatie, het overgrote deel van de huishoudelijke taken en de verzorging van kinderen op zich neemt (Hanson, 1981; Pickup, 1983).
Hieruit blijkt dat de variabele 'geslacht' een redelijke ver-klarende of voorspellende variabele kan zijn. Daarbij speelt ook nog dat deze variabele eenvoudig is te verzamelen en te verwerken in tegenstelling tot gegevens over de verdeling van
taken over de gezinsleden.
Pickup (1983) geeft een citaat van Tivers, waaruit blijkt, wat de gedachtengangwas achter verschillende onderzoeken: 'De rol van vrouwen in het gezin of huishouden kan niet worden beschre-ven als een naar sexe gedifferentieerde rol omdat deze niet direkt gerelateerd is aan de funktie van het biologische moe-derschap. De vrouwenrol (female role) is een cultureel feno-meen, als resulta~t van de differentiatie naar geslacht. Dit hoeft echter niet in relatie te staan tot individuele bekwaam-en bevoegdhedbekwaam-en bekwaam-en kbekwaam-enmerkbekwaam-en'.
Fagnani(1983) schrijft:' Discriminatie op grond van sexe gekom-bineerd met sociale discriminatie onder werkende vrouwen re-flecteert in feite de ongelijke ekonomische situatie van mannen en vrouwen' •
In verschillende gradaties worden deze meningen in andere on-derzoeken gehanteerd.
Concludérend kunnen wij stellen, dat de positie van de vrouw in het huishouden vrij algemeen betekent dat een aantal taken tot haar rollen in dit huishouden en in de samenleving behoren. Wij hoeven niet terug te gaan naar Margaret Mead om te weten, dat dit soort Tollen sterk cultureel bepaald is. Een interessante
vraag is hierbij, hoe gevoelig dergelijke gegroeide situaties zijn voor veranderingeri. Ontstaat er een nieuwe situatie als de
man meer vrije tijd krijgt door arbeidstijdverkorting, of is
daarbij de extra druk nodig van de afnemende hoeveelheid tijd
van de vrouw, die uit emancipatie-overwegingen of uit
economi-sche overwegingen gaat werken?
2.3.2 Arbeidssituatie van vrouwen in Nederland en Europa.
overig
In deze literatuurstudie worden voornamelijk artikelen en on-derzoeksresultaten gebruikt uit het buitenland. Daar het
hoofd-onderwerp de werkende, gehuwde vrouw is, lijkt het zinvol om
een schets te geven van de situatie op de arbeidsmarkt van deze
vrouwen. Vooral omdat er (forse) verschillen zijn tussen de
Nederlandse en buitenlandse situatie. In par. 1.3 is al een
beschrijving gegeven van de Nederlandse situatie. In
vergelij-king met overige EG-landen is de .deelname van vrouwen aan de
betaalde beroepsarbeid in Nederland en Ierland het kleinst.
Ongeveer 35% van de vrouwen werkt buitenshuis in deze . landen,
terwijl het gemiddelde over de overige landen van de Europese Gemeenschap ongeveer 50% is. Daarbij zijn Denemarken met 71% en
Engeland met 58% de uitschieters (Oudijk,1983). Het aandeel
(gehuwde) vrouwen dat deelneemt aan het arbeidsproces is in de
u.s.
vrijwel gelijk aan dat van de EG, exclusie-f Nederland enIerland (Fox,1983).
Er zijn onderlinge verschillen in de leeftijd van de werkende
vrouwen. In Nederland wordt het vrouwelijk aandeel in de
be-taalde beroepsarbeid vooral bepaald door de deelname van jonge
vrouwen. Na de leeftijd van 25 jaar neemt de
arbeidsparticipa-tie van vrouwen in Nederland sterk af (tot 20%) terwijl dit in de Qverige EG-landen minder snel daalt (totaal 34%).
2.3.3 Mogelijke invloedsfaktoren van de mobiliteit van vrou-wen.
Het accent in deze literatuurstudie ligt op de situatie van
vrouwen. Opgemerkt moet worden dat de diverse onderzoeken
ge-houden zijn vanuit een bepaalde context: lokatie, doelgroep,
probleemstelling e.d •• Het is dan mogelijk dat een andere
werk-wijze kan leiden tot verschillen in resultaten met betrekking
tot eenzelfde groep. De context 'zal zoveel mogelijk bij de
resultaten en interpretaties worden vermeld.
Volgens Pickup(1983) wordt de lage mobiliteit van veroorzaakt door het vrouw-zijn welke invloed heeft gebieden van hun levensstijl en niet alleen op hun
de vrouw op alle
verplaat-singsgedrag.
Het vrouw-zijn heeft vooral invloed op:
*
sociale normen. Het betreft o.a. beperkingen in de ver-schillende soorten werk voor vrouwen. Niet alle banen zlJn voor vrouwen toegankelijk vanwege het onderscheid man-vrouw. Deze sociale normen hebben ook hun invloed op o.a. de takenverdeling en autobeschikbaarheid tussen partners.*
dagelijkse activiteitenpatronen. De 'gender role' houdt een beperking in van de beschikbare tijd voor werken en werkverplaatsingen. Dit is eveneens bepalend voor het soort werk, dat een vrouw kan aannemen.Dit wordt verder uitgesplitst in 3 typen van lage mobiliteit: 1. de invloed van de gezinsrol van de vrouw op haar
au-tobeschikbaarheid;
2. de invloed van activiteiten die gerelateerd zijn aan geslacht op de mogelijkheden en kansen van vrouwen; 3. de reisomstandigheden waaronder vrouwen zich
verplaat-sen: ze moeten rekening houden met de kinderen tijdens het reizen (bijvoorbeeld de slechte toegankelijkheid van het openbaar vervoer met de kinderwagen) en de groeiende angst om lastig gev~llen te worden tijdens verplaatsingen met het openbaar vervoer of verplaatsin-gen te voet of met de fiets (met name 's avonds).
In de drie genoemde punten worden een aantal faktoren genoemd die van invloed kunnen zijn op het verp~aatsingsgedrag van de vrouw. Deze invloedsfaktoren zlJn.: autobeschikbaarheid, ge-zinsfase en de overige mogelijkheden o~ zich te verplaatsen. Deelname aan het arbeidsproces, taakverdeling met partner, openbaar-vervoerbeschikbaarheid en sociaal geografische lokatie hebben eveneens hun invloed op het activiteitenpatroon en daar-mee op het verplaatsingspatroon.Per invloedsfaktor zal een be-schrijving worden gegeven van de effekten op het verplaatsings-gedrag van de (werkende) vrouw, zoals deze in bestaand onder-zoek naar voren komen.
2.3.3.1 Deelname aan het arbeidsproces.
Arbeidsparticipatie legt een groot beslag op de tijd. Niet alleen het aantal uren dat iemand moet werken, maar ook de tijd waarop. Immers, meestal. hebben werkperioden vaste begin- en eindtijden. Uit verschillende onderzoeken bleek dat de arbeids-participatie van de (gehuwde/samenwonende) vrouw gepaard gaat met een ander verplaatsingspatroon (Hanson, 1981; Tacken, 1983; Fox, 1983; Fagnani, 1983; Pickup, 1983;). Een onderscheid in fulltime of parttime" baan is dan nog niet gemaakt. In deze paragraaf worden diverse onderzoeken met resultaten en inter-pretaties weergegeven.
Hanson(1981) konkludeert uit gegevens van een onderzoek in Uppsala in 1971, dat het aantal verplaatsingen, stops, enkel-voudige en meerenkel-voudige ketens geen grote verschillen vertoonden
tussen fulltime, parttime en niet-werkende vrouwen. Fulltime werkende vrouwen maakten vaker. een werkverplaatsing zonder tus-senstop dan vrouwen met een parttime baan .• Hanson stelt dan dat parttime werkende vrouwen door minder sterke tijdsbeperkingen makkelijker in staat zijn om niet-werkverplaatsingen te maken in de werkverplaatsing dan fulltime werkende vrouwen. De full-time werkende vrouwen verschuiven een deel van de niet-werk?k-tiviteiten naar de weekends(Hanson,1981). Bij een vergelijking van het aantal verplaatsingen naar de verschillende motieven bleek, dat het aantal verplaatsingen voor sociale activiteiten, persoonlijke zaken, winkelen en rekreatie afnemen naarmate een vrouw meer uren per week deelneemt aan het arbeidsproces. Een uitzondering: Hanson vond dat vrouwen met een deeltijdbaan meer verplaatsingen maakten voor sociale activiteiten dan vrouwen die niet werken.
De gemiddelde afstand die men aflegde voor de verschillende aktiviteiten'- varieerde per activiteit. Huisvrouwen legden gemiddeld de grootste afstanden af voor sociale activiteiten, persoonlijke zaken en winkelen, terwijl vrouwen met een part-time baan gemiddeld de grootste afstand aflegden voor rekrea-tiedoeleinden. Er is, volgens Hanson, alleen een significant verschil in de afstand voor de woon-werkverplaatsing: fulltime werkende vrouwen hebben een grotere afstand tussen woon- en werklokatie dan vrouwen met een deeltijdbaan.
Hanson vroeg zich af of de tijdsbeperkin~ als gevolg van de arbeidsparticipatie van de vrouw gevolgen had op haar aktivi-teiten buitenshuis. Zou zij een kleinere set van activiteiten hebben dan een vrouw die geen baan heeft? Hanson onderzocht dit met behulp van de variatie in het verplaatsingspatroon: het aantal verschillende lokaties dat is bezocht, het aantal ver-schillende activiteiten, het gedeelte van alle stops dat in het C.B.D. plaatsvond en het aantal verschillende gebieden dat werd bezocht. Er traden wel enige verschillen op tussen fulltime, parttime of niet-werkende vrouwen, m~ar er mocht, volgens Han-son, niet gesproken worden van een statistische significantie. Fulltime werkende vrouwen vertoonden iets minder variatie in hun verplaatsingspatroon dan andere vrouwen; parttime werkende vrouwen hebben iets meer variatie in hun verplaatsingspatroon dan huisvrouwen. Zij merkt nog op, dat fulltime werkende vrou-wen eerder tijd dan ruimte (afstand) aanpassen in hun activi-teitenpatroon buitenshuis. Parttime werkende vrouwen hebben slechts marginale aanpassingen in hun niet-werkverplaatsing~n
als gevolg de beschikbare arbeidsvrije tijd.
Pickup(1981) concludeert, evenals Fox(1983) en Tacken(1983), dat vrouwen met een parttime baan gemiddeld de meeste ver-plaatsingen per periode maken; daarna volgen de vrouwen met een fulltime baan en degenen zonder baan. Het betreft hier echter alle. verplaatsingen; worden de werkverplaatsingen niet meegeno-men dan blijkt dat juist huisvrouwen de meeste ·verplaatsingen maken. Elders concludeert Pickup (1983) dat de ~odal split van fulltime en parttime werkende vrouwen vrijwel gelijk is aan
'I
elkaar •.
Fagnani(1983) concludeert uit een enquete in de Parijse regio
in 1976 dat het aandeel vrouwen dat in het 'department' werkt,
waar men woont, .groter is dan het aandeel mannen en verklaart
dit door de ruimtelijke spreiding van verschillende typen banen
die 'beschikbaar' zlJn voor vrouwen. Dit zlJn voornamelijk
banen in de kwartaire en tertiaire sector gelokaliseerd in het C.B.D •• Vrouwen werken over het algemeen op kortere afstand van
de woning dan mannen. De direkte aanleiding hiertoe is echter
de gezinsfase en het arbeidsaanbod voor vrouwen. Met name het
C.B.D. van Parijs heeft een grote aantrekkingkracht op vrouwen
die willen gaan werken. Het is immers goed te bereiken met de
verschillende vervoerswijzen en het biedt banen die aansluiten
bij de wensen of beperkingen van de vrouw wat tijd en,
even-tueel, opleiding betreft (Fagnani,1983).
Ook Fox (1983) legt de nadruk op verschillen tussen mannen en
vrouwen met betrekking tot de arbeidsparticipatie. Fox(1983) geeft een beschrijving van het verplaatsingsgedrag van vrouwen op basis van literatuur. Daarnaast maakt zij gebruik van
tijds-budgetstudies uit 1968 gehouden in de U.S •• Daaruit blijkt dat
vrouwen minder verplaatsingen per dag maken dan mannen, zowel
voor werk- als niet-werkaktiviteiten. Vrouwen maken vaker
ver-plaatsingen met meerdere doelen, dit zijn verplaatsingsketens.
(Zie ook Golob, 1983.) Over het algemeen hebben vrouwen een
kortere afstand van verplaatsingen voor de verschillende motie-ven dan mannen. Wat betreft het vervoermiddelengebruik: vrouwen maker vaker gebruik van het openbaar vervoer dan mannen bij werk- en niet-werkaktiviteiten. Het gebruik van de auto door de
werkende vrouw gebeurt grotendeels als passagier of in
car-pools. Bij een vergelijking tussen vrouwen blijkt dat gehuw-de/samenwonende vrouwen minder tijd besteden aan een
verplaat-sing dan vrouwen die niet gehuwd zijn of samenwonen. Dit geeft
aan dat men tijd gaat besparen om de gewenste activiteiten en verplaatsingen in het tijdsbudget te laten passen. Vrouwen die
niet deelnemen aan het arbeidsproces besteden 44% van hun
totale verplaatsingstijd aan verplaatsingen voor huishoudelijke
activiteiten; 18% aan verplaatsingen voor kinderverzorging en
27% aan vrijetijdsactiviteiten. Uit een vergelijking met.
vrou-wen die wel deelnemen aan het arbeidsproces kan gekonkludeerd
worden dat werkende vrouwen minder tijd aan de bovengenoemde
verplaatsingen besteden. Namelijk respectievelijk 23%, 10% en
7% van de tijd. Het betreft hier de weekdagen maandag t/m
vrijdag. In het weekend besteedt een werkende vrouw meer tijd
aan verplaatsingen voor het huishouden dan een niet-werkende
vrouw. Voor de overige activiteiten zijn de verschillen in
bestede tijd overeenkomstig met die van maandag t/m vrijdag.
Opgemerkt moet worden dat Fox (1983) haar konklusies heeft gebaseerd op gegevens afkomstig van verschillende populaties. Als laatste wordt een aantal resultaten beschreven aan de hand
van het Onderzoek Verplaatsingsgedrag (Tacken
& Kooman,
1983).De fulltime werkende vrouw gaat minder vaak winkelen dan een
parttime of niet-werkende vrouw, omdat ze daar minder tijd voor heeft. De gemiddelde afstand van de verplaatsing per motief is
bij fulltime werkende vrouwen het grootst, daarna volgen
part-time werkende vrouwen en vrouwen die niet deelnemen. aan het
arbeidsproces. De verschillen in gemiddelde tijdsduur van de
verplaatsingen komen overeen met de genoemde verschillen in
gemiddelde afstand per verplaatsing. Alleen bij het motief 'winkelen' komen de gemiddelde verplaatsingstijden van de
full-time, parttime en niet-werkende vrouwen overeen (ongeveer 11,4
minuten). Het vertrektijdstip van de verplaatsing «9.00 u,
9.00 u-18.30 u, 18.30 u-24.00 u) brengt onderscheid aan tusseri
wel en niet-werkende vrouwen. Het aandeel fulltime werkende
vrouwen dat 's morgens voor 9.00 u vertrekt naar de werklokatie
is 39% versus de parttime werkende vrouwen met 32%. De
ver-plaatsingen met 'vrije tijd' als motief beginnen bij 42% van de
fulltime werkende vrouwen na 18.30 u; bij vrouwen met een
deeltijdbaan is dit 32%. Een dergelijk verschil treedt ook op
bij winkel verplaatsingen. Van de winkelverplaatsingen van
part-time werkende vrouwen begint 95% tussen 9.00-18.30 u; bij
fulltime werkende vrouwen is dit 92%. Het aandeel
winkelver-plaatsingen na l8.30u is bij fulltime werkende vrouwen (7%)
groter dan bij parttime werkende vrouwen (4%) of niet-werkende
vrouwen (3%). Fulltime werkende vrouwen maken bij de
werkver-plaatsingen meer gebruik van de auto als bestuurder of passa-gier (50% van de werkverplaatsingen) en het openbaar vervoer
dan vrouwen met een deeltijdbaan (43% 'van de
werkverplaatsin-gen). Opvallend is, dat juist parttime werkende vrouwen het
meest de auto gebruiken bij verplaatsingen voor vrijetijdsacti-viteiten (64% van deze verplaatsingen). Voor de winkelactivi-teit gebruiken fulltime werkende vrouwen de auto vaker dan de
parttime of niet werkende vrouwen. Gezien alle motieven van de
verplaatsingen maken niet-werkende vrouwen, in vergelijking met
werkende vrouwen, de meeste verplaatsingen te voet of met de
fiets (55%), parttime werkende vrouwen 44% en fulltime werkende vrouwen 34%.
Samenvattend:
Uit bovenstaande blijkt dat de arbeidsparticipatie invloed
heeft op het verplaatsingsgedrag van een individu. Men gaat
minder tijd besteden aan activiteiten en verplaatsingen die
niet 'strikt' noodzakelijk zijn; er zijn verschillen in
gemid-delde afstand en tijd van verplaatsingen, het tijdstip van de verplaatsingen en het gebruik van vervoermiddel. Het aantal niet-werkverplaatsingen per dag neemt af naarmate men meer uren
per week deelneemt aan de beroepsarbeid. Parttime werkende
vrouwen hebben gemiddeld meer niet-werkaktiviteiten dan
full-time of niet-werkende vrouwen. Huisvrouwen leggen gemiddeld de
grootste afstanden af voor sociale activiteiten en winkelen, terwijl parttime werkende vrouwen een grotere afstand voor rekreatieve doeleinden overbruggen. Fulltime werkende vrouwen hebben een grotere gemiddelde afstand voor hun
woon-werkver-plaatsing dan parttime werkende vrouwen. Pickup (1983)
konsta-teert dat het vervoermiddelgebruik weinig verschilt tussen
fulltime en parttime .werkende vrouwen, terwijl Tacken en Kooman
wel verschillen in vervoermiddelgebruik vinden. Fulltime
wer-kende vrouwen gebruiken vaker de auto naar het werk dan·vrouwen
met een deeltijdbaan. Parttime werkende vrouwen gebruiken vaker de auto bij verplaatsingen voor vrijetijdsactiviteiten.
Opgemerkt moet worden dat er niet alleen sprake is van bein-vloeding van de arbeidsparticipatie op het verplaatsingsgedrag maat ook, indirekt, van de gezinsfase van een 'persoon. Het bleek dat er een sterke samenhang is tussen de gezinsfase en de arbeidsparticipatie (zie Hanson, 1981; Jones, 1983; Fox, 1983; Fagnani, 1983).
2.3.3.2 Gezinsfase en de rol van de vrouw in het huishouden.
De rol van de vrouw in het huishouden heeft een aantal akti-viteiten tot gevolg die een min of meer verplicht karakter hebben. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen aktivi-teiten met 'harde' en 'zachte' beperkingen. Activiteiten met laatst genoemde beperking kunnen eenvoudiger in tijd en ruimte worden verschoven omdat zij geen strenge voorwaarden hebben m.b.t. het tijdstip en de tijdsduur. Dit verschijnsel van verschuivingen van activiteiten in tijd en ruimte wordt 'trade offs' genoemd (Fox,1983). De aanwezigheid van kinderen in een gezin geeft eveneens beperkingen. Kinderen vereisen o.á. ver-zorging en begeleiding van activiteiten (buitenshuis). Naast de verplaatsingen van de ouder zelf, moet deze extra verplaatsin-gen maken, samen met het kind. Jones (1983) schrijft hierover:
'Huisvrouwen moeten hun eigen activiteitenpatroon aanpassen aan het aktiviteitenpatroon van de partner, wat voornamelijk wordt bepaald door zijn arbeidsparticipatie, en aan het activiteiten-patroon van de kinderen. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, huis schoon houden en sociale en recreatieve aktiviteiten vormen samen een strak en inflexibel kader. De gezinsfase heeft dan zijn invloed op het v:erplaatsingspatroon van de vrouw.
Het aantal . verplaatsingen van een vrouw met kinderen bleek (Taeken
&
Kooman, 1983), wat betreft de vrijetijdsmotieven, kleiner te zijn dan het aantal verplaatsingen van vrouwen zonder kinderen. De leeftijd van de.kindeten is ook van belang. Als het jongste kind jonger dan 12 jaar is, maakt de vrouw over het algemeen meer verplaatsingen dan een vrouw uit een gezin waar het jongste kind ouder is dan 12 jaar. Bij deze weergave is nog geen rekening gehouden met de arbeidsparticipatie van de vrouw. Een werkende vrouw met kinderen maakt gemiddeld minder werkverplaatsingen op een dag dan een werkende vrouw zonder kinderen. Ook treden er verschillen op in het aantal ver-plaatsingen met andere motieven dan. 'werken'.De resultaten, beschreven door Jones (1983), zijn voornamelijk gericht op de activiteitenpatronen van personen uit de ver-schillende huishoudenstypen. De aanwezigheid van kinderen be-perkt de mogelijkheden van het aantal niet-werkactiviteiten als visite, recreatie e.d •• Verplaatsingen om boodschappen te kun-nen doen, worden door de vrouw met schoolgaande kinderen vaak gekoppeld aan de verplaatsingen die nodig zijn om de kinderen naar school te brengen. De leeftijd van de kinderen was,
vol-L
gens Jones, bepalend voor de (hernieuwde) arbeidsparticipatie. De 12 jarige leeftijd van het jongste kind was de grens, waar-boven men weer wilde gaan werken.
De la Morsarig11ere (1982) baseert z1Jn konklusies en inter-pretaties op datamateriaal dat is verzameld in de buitenwijken van Lyon, in 1980. Enkele resultaten: werkende vrouwen met kinderen brengen meer tijd in de woning door dan werkende vrouwen zonder kinderen. Zij besteden minder tijd aan vr1Je-tijdsaktiviteiten en maken daardoor minder verplaatsingen. Huisvrouwen maken hun verplaatsingen verspreid over de dag, met een lichte piek rond 16.00 u - 17.00 u, terwijl werkende vrou-wen de verplaatsingen voornamelijk concentreren tussen 17.00
-20.00 u.
Fagnani (1983) vergelijkt de afstand van de werkverplaatsingen van vrouwen met een verschillend aantal kinderen. Daaruit
bleek~ dat het aantal kinderen van invloed was op deze afstand. Vooral vrouwen met 3 of meer kinderen waren gedwongen om dich-ter in de buurt van de woning te gaan werken, zodat men nog in staat was om de werkactiviteit te kunnen blijven kombineren met andere taken en activiteiten. Het is echter de vraag, of niet het aantal kinderen maar de leeftijd van de kinderen van belang is voor de vrouw. Ook Fox (1983) vond, dat werkende vrouwen met kinderen kortere werkverplaatsingen maken dan werkende vrouwen zonder kinderen.
Samenvattend:
De aanwezigheid van kinderen in een gezin heeft invloed op het verplaatsingsgedrag van de vrouw.
Een vrouw uit een gezin met jonge kinderen «12 jaar) maakt meer verplaatsingen per dag dan .een vrouw met oudere kinderen. Werkende vrouwen met kinderen besteden minder tijd aan
vr1Je-tijdsactiviteiten en maken daarvoor minder verplaatsingen. Huisvrouwen met kinderen maken hun verplaatsingen over de dag verspreid; werkende vrouwen concentreren een aantal verplaat-singen tussen 17.00 u - 20.00 u.
Volgens Fagnani hebben vrouwen met 3 of meer kinderen een kortere woon-werkafstand dan andere groepen werkende vrouwen.
2.3.3.3. Burgerlijke staat van de werkende vrouw.
Het is al gebleken dat de gezinsfase en de arbeidsparticipatie een groot beslag leggen op de beschikbare -tijd van een vrouw. Door aktiviteiten te verschuiven in tijd en/of lokatie of niet uit te voeren, is het mogelijk om de gewenste aktiviteiten in een · beperkte hoeveelheid beschikbare tijd uit te voeren. Een andere mogelijkheid om verlichting te krijgen van het takenpak-ket is het verschuiven van taken naar bijvoorbeeld de partner. Rolverdeling en rolwisseling kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Doordat het niet noodzakelijk is om bepaalde activitei-ten zelf uit te voeren, heeft de vrouw meer tijd over voor
·
,activiteiten die ze wil laten plaats vinden. Het is dan moge-lijk dat ze meer niet-werkactiviteiten heeft en meer tijd kan besteden aan de verplaatsingen zelf en daarnee een andere lokatie kan kiezen voor de activiteit.
Hofferth en Moore (Hanson,1981) konkluderen, dat er voor de meeste vrouw.en die deelnemen aan het arbeidsproces geen re-duktie is in de verantwoordelijkheid voor huishoudelijke taken. Zij bedoelen daarmee, dat er vrijwel geen takenverdeling tussen partners plaats vindt. De arbeidsparticipatie van de vrouw heeft weinig invloed op het activiteiten- en verplaatsingspa-troon van de partner; de partner gaat niet (significant) vaker winkelen of minder tijd besteden aan vrijetijdsaktiviteiten (Hanson,1981). Hanson maakte gebruik van gegevens uit 1971;.in de loop der jaren kunnen er echter veranderingen zijn opgetre-den.
Ook Pickup (1983) konkludeert dat vrouwen ondanks hun werk nog steeds verantwoordelijk zijn voor de huishoudelijke taken en de kinderverzorging.
De la Morsangliere (1982) vond een sterke overeenkomst in aktiviteiten- en verplaatsingspatronen tussen alleenstaande, werkende vrouwen met kinderen en gehuwde, werkende vrouwen met kinderen. Alleenstaande vrouwen hadden echter een 'rijker' sociaal leven (dus meer aktiviteiten buitenshuis) ondanks het feit, dat ze niet de mogelijkheid hebben om taken te laten uitvoeren door een partner. Een mogelijke konklusie hier uit is, dat de aanwezigheid van een partner, die enkele taken kan overnemen, weinig invloed heeft op het verplaatsingspatroon van de vrouw.
Rosenbloom (1983) konkludeerde uit haar onderzoeken van 1983 in Rotterdam en Austin (Texas) dat alleenstaande vrouwen met kin-deren en vrouwen uit gezinnen met kinkin-deren waarin beide part-ners werken, het meest kombinaties van activiteiten en ver-plaatsingen maken; hie·rmee proberen zij tijd te besparen. De alleenstaande vrouwen maken meer meervoudige verplaatsingske-tens dan de andere genoemde groep vrouwen. Hieruit zou men kunnen konkluderen dat de aanwezigheid van een partner in een gezin, invloed heeft op het verplaatsingsgedrag van de vrouw. Dit ~s in strijd met wat werd beweerd door de La Morsangliere.
Ook Fagnani (1983) concludeert, dat verdeling van taken tussen partners nog steeds (in 1975) ongewoon is. Bij een vergelijking van gehuwde/samenwonende mannen bleken er vrijwel geen ver-schillen te zijn in het aantal door de man gemaakte verplaat-singen afhankelijk van de arbeidsparticipatie van de vrouw. De afstand van de verplaatsing verschilt wel per categorie van arbeidsparticipatie van de vrouw. Mannen met een fulltime wer-kende vrouw hadden gemiddeld een grotere afstand voor verplaat-singen voor vrijetijdsactiviteiten dan degenen met een partner, die in een deeltijdbaan of niet werkte. Dit geldt ook voor de gemiddelde reistijd van de verplaatsing. Het is niet duidelijk, of deze verschillen te wijten zijn aan de arbeidsparticipatie van de vrouw of aan andere faktoren. Daar er geen gegevens van
de betreffende vrouwen zijn, kan er alleen maar verondersteld
worden, . dat het aantal werkuren van de vrouw invloed heeft op
de partner. Er kan niets gezegd worden over de eventuele taak-verdeling tussen partners.
Samenvattend:
Het blijkt dat de arbeidsparticipatie van de vrouw een geringe invloed heeft op het activiteiten- en verplaatsingenpatroon van de partner. Er is ook geen duidelijkheid over de vraag of de
aanwezigheid van een partner invloed heeft op het activiteiten~
patroon van de vrouw, doordat er taken worden verdeeld.
Ver-schillende onderzoekers konkluderen uit datamateriaal van de
periode 1960-1980 dat een vrouw ondanks haar werk nog steeds
verantwoordelijk is voor de huishoudelijke taken en de verzor-ging van de gezinsleden.
2.3.3.4 Autobeschikbaarheid.
De autobeschikbaarheid kan, naast de gezinsfase en
arbeids-participatie, samenhangen met het verplaatsingsgedrag van een individu.
Beslissingen met betrekking tot de autobeschikbaarheid vinden op verschillende manieren plaats. Dix (Pickup,1983) vond dat in
1/3 van de huishoudens het autogebruik werd afgewogen op grond
van objectieve redenen; een ander vervoermiddel was,
bijvoor-beeld, niet mogelijk. Pickup (1983) vindt daarentegen dat het
algemene patroon is, dat deze beslissing alleen op basis van
het man-of-vrouw-zijn genomen wordt. Dat wil zeggen dat het
hoofd van het huishouden de eerste keus heeft. Fagnani (1983)
konkludeert uit een onderzoek, gehouden in Groot Parijs, dat de
man in het huishouden vrijwel exclusief gebruik heeft van de
gezinsauto. De vrouw is dan aangewezen op het openbaar vervoer of het gebruik van de auto als passagier. Dit is volgens Pickup een oorzaak van de lage mobiliteit: immers de zin om gebruik te maken van het openbaar vervoer wordt om verschillende redenen
niet bevorderd. De geringe beschikbaarheid van de auto geeft
ook geen voldoende aanleiding om te leren autorijden. Rijbe-wijsbezit heeft, wederom invloed op de beschikbaarheid en het gebruik van de auto.
Pickup (1983) konkludeert, dat vrouwen die een auto kunnen
gebruiken, meer verplaatsingen maakten en daarbij grotere af-standen aflegden. Fagnani (1983) vindt, dat vrouwen die in de suburbane gebieden wonen en werken benadeeld zijn, als zij geen beschikking hebben over een auto. De openbaar-vervoerstruktuur
van de regio Parijs' is een radiale struktuur: er is dus een
goede verbinding met het centrum en niet tussen de suburbs
onderling. Deze vrouwen hadden een langere woon-werkreistijd voor een vergelijkbare afstand naar een werklokatie in het centrum.
De autobeschikbaarheid heeft invloed op de mobiliteit van de vrouw. Heeft z~J een auto tot haar beschikking dan maakt ze meer verplaatsingen en legt daarbij grofere afstanden af.
2.3.3.5 Openbaar-vervoerbeschikbaarheid.
Evenals de auto beschikbaarheid kan de openbaar-vervoerbeschik-baarheid van invloed zijn op de keuze voor de vrouw voor (her-nieuwde) arbeidsparticipatie en het activiteiten- en verplaat-singspatroon.
Zowel Pickup (1983) als Fagnani (1983) stellen, dat het feit dat een vrouw grotendeels is aangewezen op het openbaar vervoer in plaats van bp de auto, de keuze van de werklokatie kan beinvloeden. Banen op werklokaties die niet goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer, worden zoveel mogelijk gemeden. Banen die wel goed bereikbaar zijn, zoals in het C.B.D., waren daarentegen zeer aantrekkelijk voor vrouwen. 'Goede' openbaar-vervoervoorzieningen kunnen de mobiliteit van de vrouw verhogen en dus invloed hebben op het aantal verplaatsingen, de ver-plaatsingsafstand, -tijdsduur en het vervoermiddelgebruik. Pickup (1983) en Fagnani (1983) beschrijven een aantal
beper-king~n van het aangewezen zijn op het gebruik van het openbaar vervoer. Irnners het is niet eenvoudig om een bus, tram, metro of trein te betreden, wanneer men een kinderwagen bij zich heeft. De onbetrouwbaarheid, lage frequentie en hoge prijzen (engelse situatie) hebben tot gevolg dat vrouwen niet graag gebruik maken van het openbaar vervoer (Pickup,1983).
Een ander aspect van het openbaar-vervoergebruik door vrouwen is de sociale veiligheid. Openbaar vervoer gebruik vereist een verplaatsing te voet of met de fiets naar station of halte. De angst om lastig gevallen te worden tijdens deze verplaatsingen en tijdens de rit met de bus belemmeren vrouwen in het gebruik van het openbaar vervoer. Pickup beschrijft dit vanuit een vergelijking van de openbaar vervoervoorzieningen met het gebruik van de auto.
2.3.3.6 Sociaal geografische struktuur.
De urbanisatiegraad of sociaal geografische struktuur van een gebied geeft de ruimtelijke spreiding weer van de beschikbare voorziepingen, zoals scholen, winkels, werklokaties etc •• Dit heeft invloed op de verplaatsingspatronen van personen (Fox,1983). Lage dichtheden leiden tot grotere afstanden tussen lokaties van voorzieningen. Fox geeft als voorbeeld: "Voor vrouwen die in suburbane gebieden wonen betekenen de lagere
dichtheden, dat zij langere niet-werkverplaatsingen hebben, omdat de winkellokaties niet meer op de route naar scholen of recreatieplaatsen liggen."
Er kunnen verschillen optreden in activiteiten- en verplaat-singspatronen van mensen uit urbane of suburbane gebieden. Als bestemmingen verspreid zijn over een groot gebied, is de moge-lijkheid om verplaatsingen te kombineren kleiner (Fox,1983). Degenen die zich verplaatsen met het openbaar vervoer ondervin-den, dat de openbaar-vervoervoorzieningen niet goed voorzien in de mogelijkheden om verplaatsingen te schakelen, zowel wat de wachttijden als de prijzen betreft (Fox,1983).
Van den Hoorn (1979) konkludeert echter, dat het aantal ver-plaatsingen vrijwel onafhankelijk is van de urbanisatiegraad. Andere verplaatsingskenmerken als reistijd en vervoermiddel zijn wel deels afhankelijk van de urbanisatiegraad. De reistijd van verplaatsingen met dezelfde afstanden in een ruraal en urbaan gebied is groter in een urbaan gebied als gevolg van kongestie.
Blaas en Vidacovic (1982) konkluderen uit een onderzoek, gehou-den in 3 Amsterdamse buurten, dat niet alleen de sociaal-ekonomische situatie de dagelijkse leefwijze van stedelingen bepaalt. Ook de ruimtelijke situatie van een individu kan invloed hebben op het activiteitenpatroon. De variatie van ruimtelijke omstandigheden binnen eenzelfde stad resulteerde in belangrijke verschillen in het verloop van het alledaagse leven (Blaas en Vidacovic,1982). Zij stellen dan ook dat:"het vastge-stelde afwijkend gedrag van" bewoners van de stadsrand versus binnenstadbewoners, naar alle waarschijnlijkheid in een subur-bane lokatie duidelijk meer extreme vormen zou hebben aangeno-men." Er treden verschillen op in participatie aan activiteiten en frequentie en tijdsduur van verschillende activiteiten in tijd- en ruimtegebruik. "De uiteindelijke invloed van ruimte-lijke omstandigheden concentreert zich op vrijetijdsactivitei-ten, en met name op de verdeling van beschikbare tijd over de keuzeactiviteiten thuis en buitenshuis."
Tacken
&
Kooman(1983) gebruiken in hun analyse van het OVG-materiaal de urbanisatiegraad van de woongemeente. Deze bleek in de analyse op verplaatsingen en met de C.B.S.klasse-indeling nauwelijks bij te dragen tot een verklaring.Samenvattend:
Er zijn aanwijzigingen waaruit blijkt, dat er verschillen kun-nen optreden tussen persokun-nen uit verschillende sociaal-geogra-fische gebieden voor wat betreft de diverse kenmerken van verplaatsingen.
2.3.3.7 Samenvatting.
De . sociale omgeving (huishouden en gezin) blijkt een belang-rijke invloed te hebben op het verplaatsingspatroon van een persoon. Het huishouden is een kader waarin de positie van man en vrouw grotendeels wordt vastgelegd. Het geslacht heeft kon-sequenties voor de positie in het huishouden en de maatschap-pij. Er zijn nog altijd specifieke rollen te herkennen die een deel van de activiteiten van de vrouw vastleggen.
De arbeidsparticipatie (van de vrouw) is bepalend voor de flexibiliteit in de tijd. De keuze voor een activiteit, het tijdstip, de lokatie en de soort dag zijn ook afhankelijk van de deelname aan de beroepsarbeid van de vrouw.
Van verdeling van huishoudelijke taken tussen partners, als de vrouw een fulltime of parttime baan heeft, is vrijwel geen sprake. Het blijkt, dat de vrouw nog steeds, grotendeels, verantwoordelijk is voor de huishoudelijke taken en de kin-derverzorging. Het activiteiten- en verplaatsingspatroon van een werkende vrouw met partner wijkt vrijwel niet af van een werkende vrouw zonder partner (De La Morsangliere, 1982). Ro-senbioom (1983) vond echter wel een indikatie, dat de aanwe-zigheid van een partuer in een huishouden van invloed was op het verplaatsingspatroon van de werkende vrouw; mogelijk had dit te maken met een zekere taakverdeling.
Er is enig verschil in verplaatsingsgedrag van personen uit gebieden met verschillende ruimtelijke situaties. Naast ar-beidsparticipatie en gezinsfase kan deze variabele eveneens een verklarende faktor zijn voor het verplaatsingsgedrag van de werkende vrouw.
Evenals de sociaal-geografische situatie vormen autobezit of beschikbaarheid en de aanwezige openbaar-vervoervoorzieningen extra mogelijkheden of beperkingen voor het activiteitenpatroon van een persoon. Zij hangen deels samen met de urbanisatiegraad van een woonlokatie en de 'gender role' van de vrouw. Gebieden die sterk verstedelijkt zijn, zullen over het algemeen meer of betere openbaar-vervoervoorzieningen hebben dan gebieden met een lage bebouwingsdichtheid, bijvoorbeeld een klein dorp.
Het gebruik van de auto door de leden van een huishouden wordt vaak bepaald op grond van de man-vrouw rol. Dat wil zeggen: de man is het hoofd van het huishouden en heeft daarom eerder de beschikking over de gezinsauto. De vrouw is dan aangewezen op andere vervoerswijzen, die een beperking in haar gewenste acti-viteitenpatroon kunnen zijn. Men kiest dan voor, hetzij kortere afstanden, hetzij langere reistijden of andere tijdstippen om een activiteit uit te voeren.
Gebleken is dat het opleidingsnivo van een persoon en de kosten van de woon-werkverplaatsing niet samenhangen met het verplaat-singspatroon van de werkende vrouw.