• Nie Znaleziono Wyników

Regionalisering van de volkshuisvesting in het knooppunt Arnhem-Nijmegen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Regionalisering van de volkshuisvesting in het knooppunt Arnhem-Nijmegen"

Copied!
92
0
0

Pełen tekst

(1)

OTB - WERKDOCUMENT

REGIONALISERING VAN DE VOLKSHUISVESTING

IN HET KNOOPPUNT ARNHEM-NIJMEGEN

R. Raat

(2)
(3)

---~~~~~~~

REGIONALISERING V AN DE

VOLKSHUIS-VESTING IN HET KNOOPPUNT

ARNHEM-NIJMEGEN

81b

l

lcth

••

k TU Delft

1

1111111111 .

C 2350433

8501

'

538G

(4)

OTB-WERKDOCUMENT

Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11, 2629 JA Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail mailbox@otb.tudelft.nl http://www.otb.tudelft.nl

98-04

(5)

REGIONALISERING VAN DE

VOLKSHUIS-VESTING IN HET KNOOPPUNT

ARNHEM-NIJMEGEN

R. Raat

(6)

De OTB-werkdocumenten worden uitgegeven door: Delft University Press

Mekelweg 4 2628 CD Delft Tel. (015) 278 32 54 Fax (015) 278 16 61

CIP-GEGEVENS KONINKLLJKE BffiLIOTHEEK, DEN HAAG

Raat, R.

Regionalisering van de volkshuisvesting in het knooppunt Arnhem-Nijmegen / R.

Raat - Delft : Delft University Press. (OTB-werkdocument / Onderzoeksinstituut

OTB, ISSN 1383-8017 : 98-04) Met lito opg.

ISBN 90-407-1660-9 NUGI 655

Trefw. : regionalisering , volkshuisvesting, knooppunt Arnhem-Nijmegen

Copyright (Q 1998 by Onderzoeksinstituut OTB

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher: Delft University

(7)

- - - -

_ ... _--_ .. _---".

INHOUD

VOORWOORD 1 INLEIDING... .. . . . . . 1

2 HET KNOOPPUNT ARNHEM-NIJMEGEN . . . .. . . .. 5

2.1 Inleiding... .. .. ... ... .. . . .. 5

2.2 De regionale woningmarkt . . . .. . . 6

2.3 De regionale volkshuisvestingsproblematiek ... .... .. . . ... .. 6

3 REGIONALE SAMENWERKING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 11

3.1 Inleiding . ... . . .. ... . . .. . . 11

3.2 Het ontstaan van de regionale samenwerking . . . . . . . . . . .. 13

3.3 Het regionale budgetbeheer . . . . . . . . . .. 15

3.4 De regionale woonruimteverdeling .. . . .. . . .. . . 16

3.5 Het regionale volkshuisvestingsplan. . . . . . . . . . . . . . . . .. 18

3.6 Regionale samenwerking met betrekking tot andere taken . . . 19

4 DE ORGANISATIE VAN DE REGIONALE SAMENWERKING . . . 25

4.1 Inleiding . . . . .. . . ... . . .. . . : . 25

4.2 De Commissie en het Platform Volkshuisvesting ... . . 25

4.3 Het Regionaal Overleg Woningcorporaties Arnhem (ROWA) en het Regionaal Directeuren Contact (RDC) . .... . . ... . . . 26

4.4 De KAN-Kerngroep .. . . .... . . .. . . . .. 27

4.5 Overige regionale overlegstructuren. . . . . . . . . . . . .. 28

4.6 De regionale woningmarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 30

5 DE BETROKKEN PARTIJEN . . . . .. . . 31

5. 1 Inleiding... . . .. . . .. . . .. . . 31

5.2 Doeleinden bij de regionale samenwerking . . . 31

5.3 Beoordeling van de inbreng van andere partijen ... .. .. . . 32

5.4 Trekkers van de regionalisering . . . . . . . . . . . . .. 38

(8)

6 DE REGIONALE SAMENWERKING BEOORDEELD ... . . 43

6.1 Inleiding... . ... . . ... .. . ... .. .. . .. ... .. . . 43

6.2 Knelpunten in de regionale samenwerking . . . . . . . . . . . . . . . . .. 43

6.3 Beoordeling van de regionale samenwerking ... . . .... . 46

6.4 Toekomstverwachtingen over de regionale samenwerking . . .. .... 48

6.5 Verdere aanbevelingen met betrekking tot de regionalisering . . . .. 50

7 SAMENVATTING EN CONCLUSIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53

7.1 Het Knooppunt Arnhem-Nijmegen . . . .. ... . . 53

7.2 De volkshuisvestingsproblematiek . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 53

7.3 Een regionaal beleid op een regionale woningmarkt . . . . . . 54

7.4 De regionale samenwerking georganiseerd . . . . . . . . . . . . 56

7.5 De regionale inbreng van de partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 56

7.6 De regionale samenwerking beoordeeld .. . . .. .. .. . . 59

7.7 Conclusie .. . . .. ... . .. .. .. . . 60

LITERATUUR . . .. . . .. . .. . . .. .. . . ... 65

BIJLAGE 1 LUST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONEN. . . . . . . . . . . . . . . .. 67

BLJLAGE 2 VRAGENLLJST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 69

BIJLAGE 3 HYPOTHESEN IN HET ONDERZOEK . .. . . . . . . . . . . .. 73

(9)

VOORWOORD

In het kader van het onderzoek naar de regionalisering van de volkshuisvesting in opdracht van het Ministerie van VROM wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop in Nederland vonn is gegeven aan de regionalisering binnen de volkshuisves-ting en welke mogelijkheden dat biedt om tot een succesvolle aanpak van de regionale volkshuisvestingsproblematiek te komen.

Het onderzoek bestaat uit een literatuuronderzoek en het uitvoeren van een aantal studies in een aantal tevoren geselecteerde regio. Door middel van deze case-studies kan een beter inzicht worden verkregen in de vraag hoe men in de verschil-lende regio's de regionalisering oppakt en concretiseert in bepaalde structuren van regionale samenwerking. Met deze inzichten dient een antwoord te worden gegeven op de volgende onderzoeksvragen:

1- Hoe wordt ·vonn gegeven aan de regionale samenwerking tussen de partijen en welke voorwaarden worden daaraan gesteld?

2- Welke factoren stimuleren of belemmeren de regionalisering? 3- Welke resultaten zijn behaald met de regionalisering?

Deze notitie vonnt het eindresultaat van één van deze case-studiesl

. Het gaat om de

case-studie Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN). Een regio zonder lange samenwer-kingstraditie binnen de huidige bestuurlijke vonngeving. Opgebouwd vanuit de twee regio's rondom de beide centrumsteden Arnhem en Nijmegen, vonnt het KAN één van de zeven BoN-gebieden binnen Nederland. In de BoN-gebieden is sprake van een zodanige stedelijke problematiek dat de oplossing niet meer kan worden gevon-den binnen de stegevon-den zelf, maar in de wijde regio daaromheen. Daar de bestaande regionale samenwerking op basis van de Wet Gemeenschappelijke Regeling<;!n (Wgr) te vrijblijvend en vrijwillig van aard wordt geacht om die regionale oplossing te vinden, is voor de BoN een speciale procedure opgestart om tot een stadsprovincie te komen. Dit regionale bestuur vervangt de provincie en neemt daarbij ook een aantal gemeentelijke taken over. De gang naar de stadsprovincie verloopt in een aantal fasen. Op dit moment functioneert het KAN in de fase van Regionaal Open-baar Lichaam (ROL), hetgeen neerkomt op een Wgr+ regio. Door recente besluit-vonning van het Kabinet is het BoN-perspectief niet meer aanwezig voor vijf van de

(10)

Zuid-zeven BoN-gebieden2

. In deze BoN-gebieden is het proces echter wel gestart en de ROL-fase kan wel worden afgemaakt tot 1999. Een aantal taken dienen in deze fase verplicht te worden uitgevoerd, ook op het terrein van de volkshuisvesting én daar is tijdens het onderzoek dan ook vanuit gegaan. In hoofdstuk 1 wordt hier verder op ingegaan.

Het onderzoek in het KAN is verspreid uitgevoerd in de periode december 1996 tot en met maart 1997. Bij het doen van dit onderzoek naar de regionalisering van de volkshuisvesting in het Knooppunt Arnhem-Nijmegen is een selectie gemaakt tussen de aanwezige gemeenten en corporaties. Op basis van gesprekken met de heren Schut van de Inspectie en Buskens van het KAN-bureau is een beeld verkregen van de belangrijkste personen die betrokken waren en zijn bij het tot stand brengen en verder stimuleren van de regionalisering. Hierbij is verder een selectie aangebracht tussen de verschillende gemeenten en corporaties.

Als representanten voor de stedelijke gemeenten is gekozen voor Arnhem en Nijmegen. Gemeenten met een ligging aan de rand van dit stedelijk gebied zijn Beuningen en Renkum. Tenslotte is Doesburg een gemeente die meer in het landelij-ke buitengebied van het KAN ligt. Bij het KAN is niet alleen gesprolandelij-ken met de projectleider volkshuisvesting, maar ook met de portefeuillehouder volkshuisvesting. Uit de gemeenten die zijn benaderd (op Renkum en Nijmegen na), zijn ook de corporaties aangesproken. Verder is met de voorzitter van de KAN-Kerngroep van

de corporaties gesproken en met de twee koepelorganisaties. .

Verder is gesproken met een vertegenwoordiger van het NVOB en hebben de NVM-make.1aars schriftelijk gereageerd. Ook is gesproken met een vertegenwoordiger van de Nederlandse Woonbond.

Tenslotte zijn ook de provincie Gelderland en de Inspectie volkshuisvesting Gelder-land benaderd.

Al deze personen (zie bijlage 1), die hun tijd en informatie beschikbaar stelden ten

behoeve van dit onderzoek wil ik hartelijk danken. Ik hoop dat men door deze studie

ook meer inzicht in elkaars standpunten en overtuigingen zal krijgen, hetgeen een verdere stimulans kan betekenen voor de regionale samenwerking binnen de reg.io. De vragen die aan deze personen zijn voorgelegd staan vermeld in bijlage 2.

Roger Raat

Onderzoeksinstituut OTB Delft, 20 januari 1998

(11)

1

INLEIDING

De regionalisering is in Nederland vorm gegeven binnen de bestuurlijke regio's die het Rijk op basis van de in 1985 herziene Wet Gemeenschappelijke Regelingen (Wgr) heeft ingesteld. Aan het eind van de jaren tachtig laten verschillende onder-zoeken zien dat er in de grote steden van het land een sociaal-economische proble-matiek zichtbaar is die gemeentegrensoverschrijdend is en die niet krachtig genoeg kan worden aangepakt binnen de huidige regionale samenwerkingsverbanden op basis van de Wgr. Met de nota's Bestuur op Niveau (BoN 1, 2 en 3) (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1990, 1991, 1993) is gereageerd op deze onderzoeken en uiteindelijk een weg ingeslagen waarbij zeven grootstedelijke gebieden zich ontwik

-kelen tot een stadsprovincie, via de fasen van Regionaal Openbaar Lichaam (ROL) en Stedelijk-Gebiedsautoriteit (SGA). De juridische procedure die moet worden doorlopen voor dit proces is aangegeven in de Kaderwet Bestuur in verandering uit 1994. Het Knooppunt Arnhem-Nijmegen is één van de zeven BoN-gebieden die de Kaderwet zal doorlopen en is sinds 21 februari 1995 een Regionaal Openbaar Lichaam geworden.

Aan het KAN doen 25 gemeenten mee: Angerlo, Arnhem, Bemmel, Beuningen, Didam, Doesburg, Duiven, EIst, Gendt, Groesbeek, Heteren, Heumen, Millingen aId Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaar-den, Ubbergen, Valburg, Westervoort, Wijchen en Zevenaar.

Voorts zijn er binnen het Knooppunt 37 corporaties actief. Van de in totaal 266.000 woningen in het Knooppunt worden er ongeveer 105.000 door de gezamenlijke corporaties beheerd. Tussen de 37 corporaties in het Knooppunt bestaan grote verschillen qua grootte, werkgebied en wijze van werken, maar alle vinden elkaar in één of meer overlegstructuren (zie hoofdstuk vier).

De woonconsumenten zijn niet regionaal georganiseerd. De Woonbond heeft binnen het Knooppunt wel ruim 45 ledenorganisaties verdeeld over 14 van de 25 gemeen-ten.

Het aantal makelaars dat binnen het Knooppunt werkt, kon niet worden aangegeven, maar dit aantal zal rond de 75 liggen, terwijl van het NVOB ongeveer 150 bedrijven in het Knooppunt werkzaam zijn binnen zes afdelingen.

(12)

Voordat echter meer specifiek wordt ingegaan op de individuele partijen die geza-menlijk de regionalisering trachten vorm te geven, gaan wij nader in op de rol van het KAN als bestuurlijke en projectmatige partner in de regio. Een dergelijk regionaal orgaan is de eerst aangewezen organisatie om het proces van regionalise-ring te stimuleren en te ondersteunen.

Waar ligt de oorsprong van het KAN? Het Knooppunt werd vooral leven ingeblazen door de Vierde Nota over de Ruimtelijke ordening uit 1988. Het Knooppunt wordt daarin aangewezen als stedelijk knooppunt en op initiatief van de provincie wordt een Stuurgroep KAN opgezet. Hierin hebben de steden Arnhem, Nijmegen, de provincie (voorzitter) en de twee Wgr-regio's zitting. Deze Stuurgroep wordt al snel in 1990 omgevormd tot de Interbestuurlijke Commissie Knooppunt

Arnhem-Nijme-gen (IBBC-KAN). De samenstelling blijft hetzelfde, maar met meer afgevaardigden.

Ook komen er een aantal adviseurs bij, zoals de Inspectie volkshuisvesting en de woningcorporaties. Door middel van een aantal werkgroepen wordt verder gewerkt aan het creëren van draagvlak voor een regionaal bestuur en voor een visie op de ontwikkeling van het gebied in de Overbetuwe. Dit laatste geschiedt overigens geruime tijd met heftige tegenwerking van de gemeenten in de Overbetuwe. Vanaf

1994 wordt volkshuisvesting echt een erkende taak van het KAN als het

Projectbu-reau KAN wordt opgericht. In 1994 beëindigt de provincie haar voorzitterschap van het IBBC-KAN en staan de gemeenten zelf voor de opgave om de gemeenschappelij-ke regeling vorm te geven overeenkomstig de Kaderwet. In februari 1995 gaat het KAN officieel van start als Regionaal Openbaar Lichaam.

Het KAN wordt sindsdien bestuurd door een algemeen bestuur (de KAN-Raad) dat

bestaat uit tenminste één vertegenwoordiger van elke gemeente3

. Het dagelijks bestuur (College van Bestuur genoemd) draagt zorg voor de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden binnen het KAN. Het College heeft een voorzitter en maximaal vier andere leden (één uit Arnhem, één uit Nijmegen, één uit de Regio Arnhem en één uit de Regio Nijmegen). Verder zijn er drie commissies van advies ingesteld, waaronder één op het terrein van de Ruimtelijke Ordening, VolkshuIs-vesting, Grondbeleid en Milieu. Qua plaats in de bestuurlijke structuur kan' deze commissie nog het beste vergeleken worden met de regionale volkshuisvestingscom-missie (RVe) , die men veelal in andere regio's tegenkomt. In de comvolkshuisvestingscom-missie van advies komen echter ook andere onderwerpen dan volkshuisvesting aan bod. Het ambtelijke apparaat van het KAN is ondergebracht in het projectbureau dat door viJf

projectleiders4 en een hoofdprojectleider draaiende wordt gehouden.

Al in 1996 is het KAN begonnen met een evaluatie van het opereren als Regionaal Openbaar Lichaam. Deze vervroegde evaluatie vloeide voort uit de onzekerheid die ontstond door de voortschrijdende discussies over de bestuurlijke organisatie na de

4

Hiervoor is gekozen, omdat er tijdens de ROL-fase sprake is van verlengd lokaal bestuur en nog niet van een regionaal besruur.

(13)

inwerkingtreding van de Kaderwef. Tegelijk werden daarin de provinciale voorstel-len tot grootschalige herindeling als alternatief voor het KAN besproken. Op basis

van exogene factoren (onder meer de noodzaak om de economie te bevorderen), interne overwegingen (onder meer het goed functioneren van het KAN-projectbu-reau) en vooral op basis van de conclusies uit de gesprekken met alle betrokkenen heeft het College van Bestuur besloten tot een voortzetting van de ROL-fase gedu-rende tenminste de periode dat binnen het KAN-gebied ingrijpende ontwikkelingen zijn te voorzien. Als regering en provincie hier niet voor blijken te voelen, dan zal worden gekoerst op de totstandkoming van een grootstedelijk bestuur voor het KAN-gebied met rechtstreekse legitimatie (hetgeen neerkomt op een stadsprovincie) . Recentelijk heeft de Tweede Kamer aangegeven dat het KAN tot 2003 de ROL-fase mag verlengen.

Uit het voorgaande blijkt dat het KAN in haar korte bestaan al het nodige achter de rug heeft. Op dit moment werken de gemeenten regionaal samen binnen het KAN op basis van een verlenging van de ROL-fase. Dit is vooral ingegeven door de wens zich vooral op de inhoud te concentreren en minder op de bestuurlijke vormgeving waarover al jaren wordt gediscussieerd.

Op het terrein van de volkshuisvesting bezit het KAN thans een aantal taken en bevoegdheden die voortvloeien uit de Kaderwet. Net als de meeste Wgr-regio's is het KAN regionaal budgethouder met betrekking tot de BWS-subsidies. Voor de andere regio's houdt hier de verplichte taakuitoefening op. Voor het KAN komt daar evenwel nog bij het budgethouderschap van de BLS-subsidies. Verder heeft het KAN de bevoegdheid om een huisvestingsverordening op te stellen en de verplichting om een regionaal structuurplan op te stellen. Een belangrijk instrument is ook de

mogelijke opstelling van een regionaal volkshuisvestingsplan dat het KAN ter hand kan nemen. Tevens kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot het verwerven en uitgeven van gronden door de deelnemende gemeenten. Dit maakt een meer regionaal grondbeleid mogelijk. Men kan dit echter alleen via gezamenlijke afspraken tot stand brengen en niet zelf opleggen en afdwingen.

Na deze korte schets van de werkzaamheden van het KAN op het terrein van de volkshuisvesting, zal hierop dieper worden ingegaan in de volgende hoofdstukken. In hoofdstuk twee zal een schets worden gegeven van de woningmarkt in het Knoop-punt. De door de verschillende partijen ervaren regionale volkshuisves-tingsproblematiek vormt hierin een belangrijk thema.

Vervolgens wordt in hoofdstuk drie een beschrijving gegeven van de totstandkoming van de regionale samenwerking en de concretisering daarvan op het terrein van de

volkshuisvesting.

In hoofdstuk vier wordt aandacht besteed aan de organisatie van de regionale samenwerking en de beoordeling daarvan door de verschillende partijen.

Stedelijk Knooppunt Arnhem-Nijmegen, 1996, Bestuur op niveau: het KAN!; Evalua-tierapport Knooppunt Arnhem-Nijmegen.

(14)

In hoofdstuk vijf komt aan de orde wat de verschillende partijen inbrengen in de huidige regionale samenwerking en hoe zij de inbreng van de andere actoren waarderen.

Een beschrijving van de oordelen van de verschillende partijen over de resultaten die tot nu toe zijn geboekt met de regionale samenwerking en de aanbevelingen met betrekking tot de toekomst, worden gegeven in hoofdstuk zes.

In hoofdstuk zeven wordt tenslotte een samenvatting gegeven met enkele

(15)

2

HET KNOOPPUNT ARNHEM-NIJMEGEN

2.1 Inleiding

Het Knooppunt Arnhem-Nijmegen is een regio in het hart van de provincie Gelder

-land, gelegen 50 kilometer ten oosten van Utrecht. De regio is opgebouwd rondom de twee grote steden Arnhem en Nijmegen.

De regio wordt gekenmerkt door een landschap waarin het noorden en zuiden worden gedomineerd door de bosrijke stuwwallen van de zuidelijke Veluwe en het Rijk van Nijmegen. Daar tussenin vinden we de grote rivieren de Waal en de Rijn. Verder stroomt in het zuiden nog de Maas, terwijl in het noordoosten het rivieren-landschap langs de IJssel is te aanschouwen. Binnen het Knooppunt zijn een aantal kenmerkende landstreken te onderscheiden. Ten eerste is er in het noordoosten de Liemers, dat de IJssel en de Rijn als westgrens kent en de Achterhoek als oostgrens. Ten westen van de IJssel en ten noorden van de Rijn ligt de Veluwezoom met Arnhem als grootste stad. Tussen de Rijn en de Waal vinden we de Overbetuwe.

Een nu nog ruim en open gebied, maar ook een gebied waar de belangrijkste

ontwikkelingen binnen het Knooppunt zich de komende jaren zullen gaan voordoen. Ten zuiden van de Waal ligt het Rijk van Nijmegen, dat binnen het Knooppunt als ZuidwaaJ wordt aangeduid. Deze vier gebieden en de twee grote steden worden binnen het Knooppunt wel aangeduid als de zes subregio' s en zullen in deze notitie

ook zo nu en dan zo worden genoemd om ontwikkelingen te plaatsen.

Het is met name de economische potentie van het gebied dat ervoor heeft gezorgd dat Arnhem en Nijmegen elkaar opzochten voor een bundeling van krachten. Een aantal jaren geleden werd de regio nog aangewezen als één van de regio's in Europa met in potentie zeer gunstige economische mogelijkheden. De regio ligt dan ook aan belangrijke uitvalswegen over weg, water en spoor vanuit de Randstad naar het Ruhrgebied. Met name op het terrein van transport en distributie liggen er grote

kansen, maar de regio kent ook een hoogwaardige kennis infrastructuur en enkele

grootschalige industriële ondernemingen (Philips, BASF, AKZO-Nobel).

De regio is opgebouwd rondom de centrale steden Arnhem en Nijmegen. Om deze

steden liggen een aantal middelgrote suburbane gemeenten in veelal landschappelijk

aantrekkelijke gebieden. Verder weg zijn de meer landelijke gemeenten te vinden,

(16)

2.2 De regionale woningmarkt

Per 1 januari 1995 telt het Knooppunt 664.000 mwoners. Hiervan wonen er 147.500 in Nijmegen en 134.500 in Arnhem. Daarna volgen Rheden met 45.000 inwoners en Wijchen met ruim 35.000 inwoners. De kleinste gemeente is Rozendaal met 1.161 inwoners.

De woningvoorraad telt in de totale regio 265.000 woningen. De verhouding koop-huur is 48:52. In verhouding tot de gemiddelde Nederlandse woningvoorraad kent het Knooppunt wat minder etage(huur)woningen en meer laagbouwwoningen. Bijna eenderde deel van de woningvoorraad behoort tot de kernvoorraad huurwoningen met een huurprijs tot

f

680,-6.

De bouwopgave voor het Knooppunt bedraagt tot 2005 36.000 woningen. Ongeveer 24.000 woningen worden er al in de periode tot 2000 gebouwd. Het grootste deel van deze nieuwbouw zal gebouwd worden in Arnhem en Nijmegen, namelijk 17.000 woningen tot 2005. Verder zijn het met name de subregio's Overbetuwe met 7.235 en Zuidwaal met 6.753 woningen waar in verhouding veel gebouwd wordt. Van deze nieuwbouw bedraagt het aandeel sociale woningbouw bijna 30% (7.000) woningen. De corporaties hebben het gezamenlijk op zich genomen om tot 2005 6.000 goedkope huurwoningen te bouwen. Verder wil men ook 4.000 goedkope koopwoningen en 1.000 middeldure huurwoningen bouwen. Deze laatste twee type woningen moeten vooral de doorstroming bevorderen.

In verhouding tot het Nederlands gemiddelde volgens het WBO 1993-1994, wijkt het Knooppunt als geheel nauwelijks af qua aandeel goedkope (huur)woningen en het aandeel van de aandachtsgroep op het totale aantal huishoudens in de regio. Wel zijn er binnen het Knooppunt grote verschillen te zien. De goedkope (huur)woningen zijn vooral in Arnhem en in iets mindere mate in Nijmegen te vinden. In tabel 2.1 zijn wat kerngegevens weergegeven per subregio om een indruk te krijgen van de verschillen binnen het Knooppunt. Buiten de grote steden zijn ook veel minder huurwoningen en meergezinswoningen te vinden. In verhouding tot het Nederlands gemiddelde wonen er wel minder mensen goedkoop (19% tegen 23%) en duur (2% tegen 3 %) scheef.

De woningmarkt binnen het Knooppunt wordt als gespannen ervaren. Vooral de grote steden en de omliggende gemeenten kennen een spanning op de woningmarkt. Alleen de duurdere huurwoningen raakt men steeds moeilijker kwijt, hetgeen med\! het gevolg is van de concurrentie van de koopwoningenmarkt.

2.3 De regionale volkshuisvestingsproblematiek

De gemeenten zijn op dit moment druk bezig met de Vinex-bouwopgave en de gevolgen die deze nieuwbouw zal hebben op de bestaande woningvoorraad. Als

pro-6

(17)

Tabel 2.1 Enkele kerncijfers Knooppunt per subregio op 1 januari 1995

Subregio Inwoners Woning- % Goedkope % Primaire voorraad Woningvoorraad Doelgroep

Arnhem 134.500 60.000 53 49 Liemers 109.000 41.000 42 36 Nijmegen 147.500 61.000 49 47,5 Overbetuwe 79.500 29.000 34 38,5 Veluwezoom 79.000 33.000 39 35,5 Zuidwaal 115.000 42.000 32 35,5 KAN 664.000 265.000 42 41,5

Bron: Visser en Waarts, 1996.

bleem wordt vooral de beschikbaarheid van woningen gezien. In het Knooppunt

zullen de meeste woningen worden gebouwd op locaties die niet overeenstemmen met de locaties waar de woningzoekenden het liefst een woning zouden willen

hebben. Juist in deze aantrekkelijke woongebieden (Veluwezoom, gedeelten van

Zuidwaal) geldt een restrictief bouwbeleid en de vraag naar woningen dient te worden afgeleid naar de locaties in en rondom de steden en in de Overbetuwe. Dit

vraagt om een goede fasering en regionale afstemming. Door de vertraging in de

bouw vreest men ook dat er op andere locaties teveel concurrerend zal worden gebouwd en dat op den duur een te grote bouwstroom in dezelfde periode gereed zal

komen. Dit maakt het vraagstuk van de fasering alleen maar meer belangwekkend.

Bij de woningcorporaties wordt verschillend naar de problematiek gekeken. Dit heeft alles te maken met de verschillen die er zijn waar te nemen qua vraag en aanbod in de verschillende subregio's. In het algemeen zal de omvangrijke nieuwbouw volgens

de corporaties een belangrijk aandachtspunt zijn met duidelijke gevolgen voor de

bestaande woningvoorraad. In de grote steden en met name in Arnhem ligt er ook een probleem op het vlak van de kwaliteit van de naoorlogse woningvoorraad. De koepels zien toch in het algemeen een groot verschil in problematiek tussen de grote steden en de omliggende gebieden. Dit maakt het moeilijk om over een bepaalde problematiek te spreken. Men heeft elkaar echter wel nodig om de problematiek op te lossen. In de meer landelijke regio's constateert men verder nog een toenemende vraag naar kleine woningen door ouderen en jongeren, terwijl de woningvoorraad

(18)

vooral uit eengezinswoningen bestaat . .ook wordt het in deze regio's moeilijker om in bepaalde huursegmenten voldoende huurders te vinden.

De proyincie ziet een probleem ontstaan in de voortgang van de woningbouw. De provincie beschouwt dat in relatie tot de andere regio's in Gelderland die voor een deel afhankelijk zijn van het Knooppunt voor de opvang van hun woningzoekenden.

Binnen het Knooppunt ziet men een grotere druk op de woningmarkt in Nijmegen dan in Arnhem. Verder is de goedkope huurvoorraad te geconcentreerd aanwezig in de grote steden. Er ligt dan ook juist voor het Knooppunt een grote opgave om koopwoningen te bouwen, want daar zijn er te weinig van. De provincie constateert met name een tekort aan middeldure en dure koopwoningen.

De Inspectie spreekt in het algemeen van een krappe woningmarkt in het Knooppunt. De problematiek wordt gekenschetst door een eenzijdige bevolkingsopbouw en woningvoorraad in de steden. De sociaal-economische positie van de· steden is· ook slecht, terwijl die in de randgemeenten rooskleurig te noemen is. Dit is mede een gevolg van het bouwbeleid in het verleden. Er is ook een tekort aan woningen, enerzijds aan goedkope huurwoningen door de goedkope scheefheid en anderzijds aan middeldure en dure koopwoningen.

Het KAN-projectbureau ziet twee kernproblemen. In de eerste plaats is er in de grote steden een grote onevenwichtigheid in de woningdifferentiatie, vooral in Arnhem. Ten tweede wordt de bewegingsvrijheid van woningzoekenden door het afschermen van lokale woningmarkten nog teveel beperkt. Dit zijn bij uitstek de problemen waarover in de regio ook tot afspraken dient te worden gekomen.

Over het geheel genomen valt op dat veel partijen (mogelijke) problemen verwachten met het faseren en realiseren van de Vinex-bouwopgave. Nu de start van de bouw vertraging heeft opgelopen, kunnen er problemen ontstaan in de fasering en kunnen grote bouwstromen tegelijk op de markt komen en zorgen voor een overaanbod. Dit gevaar wordt nog versterkt met de signalering dat de bouwopgave niet plaatsvindt op de meest gewilde locaties. Daar is iedereen zich van bewust en daar is ook voor gekozen, maar dat brengt wel de noodzaak met zich om goed om te gaan met het tempo en de fasering van de woningbouw.

Verder blijkt overduidelijk dat het Knooppunt een regio is met meerdere subregio'~ waar de vraag- en aanbodverhouding van elkaar kunnen verschillen. Boven alles steekt de problematiek van Arnhem en Nijmegen uit met hun eenzijdig opgebouwde woningvoorraad met veel goedkope (huur)woningen, die grotendeels gestapeld zijn.

In het landelijk gebied ziet men andere problemen, zoals de moeilijke verhuurbaar

-heid van bepaalde type huurwoningen (veelal dure huur) en het niet kunnen beant-woorden van de stijgende vraag naar kleinere woningen door ouderen en jongeren. Voor een deel van deze problematiek zal het antwoord gevonden dienen te worden op regionaal niveau, zoals bijvoorbeeld bij het kunnen differentiëren in de woning-voorraad van de steden waarbij de regio een ondersteunende rol zal dienen te spelen.

(19)

dimensie, zoals de bouwopgave en de keuze voor de Vinex-Iocaties waarop gebouwd zal worden. In de volgende hoofdstukken zal worden ingegaan op de wijze waarop de verschillende partijen aankijken tegen het proces van regionalisering dat binnen het Knooppunt is ingezet. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar wat men regionaal aanpakt, maar ook naar de organisatievormen op regionaal niveau, alsmede naar de doelstellingen, de beoordelingen en de verwachtingen omtrent de regionalisering.

(20)
(21)

3

REGIONALE SAMENWERKING

3.1 Inleiding

De regionalisering van de volkshuisvesting is de laatste jaren steeds meer opgeko-men als belangrijke ontwikkeling in de volkshuisvesting. Het regionaal functioneren van de woningmarkt, de complexiteit van het te voeren beleid en de gemeentegrens-overschrijdende problematiek zijn enkele ontwikkelingen die een meer regionaal volkshuisvestingsbeleid stimuleren. Dit beleid dient tot stand te komen door middel van onderlinge samenwerking tussen de betrokken partijen.

In het Knooppunt werkt men nog niet al te lang samen op het terrein van de volkshuisvesting. Wel vormt het één van de belangrijkste taken die het KAN-bestuur wil vormgeven en uitvoeren. Welk belang hechten de verschillende partijen in het Knooppunt aan de regionalisering van de volkshuisvesting?

Voor het KAN is het onontkoombaar dat er in een regio met grensoverschrijdende processen wat betreft woonruimteverdeling, bouwen en beheren, regionaal wordt samengewerkt en afgestemd. De bouwopgave in de regio gaat duidelijk uit van het verschuiven van de woningvraag naar gebieden waar de meeste woningzoekenden in eerste instantie niet hun woning zoeken. Om dat voor elkaar te krijgen zál men gezamenlijk een visie en beleid dienen te hebben en uit te werken. Het onderling beconcurreren van elkaar zou in een dergelijke situatie zeer slecht uitpakken voor de regio als geheel. .

Onder de gemeenten zien ook de meeste betrokkenen een belang in de regionalise-ring. De intensiteit waarmee men dat belang ervaart verschilt echter. De twee grote steden zien en hebben de grootste belangen bij de regionalisering. Met name de woonruimteverdeling en de grote woningbouwopgave dwingen tot meer regionale afstemming. Ook bij de randgemeenten is men positief. Door middel van de regionalisering kunnen deze gemeenten van elkaar leren en kennis nemen van andere situaties. Een enkele bestuurder vindt daarbij wel dat men zich puur moet richten op huisvesting van de doelgroepen. Daar moet alle aandacht op regionaal niveau op worden toegespitst. Een te vergaande sturing vanaf regionaal niveau wordt niet

(22)

toegejuicht. Meer aan de randen van de regio, heerst twijfel over de vraag in hoeverre er werkelijk spratce is van een confrontatie met de KAN-problematiek. Voor deze gemeenten is een belang gelegen in de informatie-uitwisseling en in vele gevallen staat men ook positief tegenover de regionalisering van de woonruimtever-deling, daar in enkele gevallen de verhuurbaarheid van woningen moeizamer begint te verlopen.

Alle corporaties hechten een groot belang aan de regionalisering. Ten eerste zien ze dat de woningmarkt regionaal functioneert. Dat dwingt in feite al tot het verder kijken dan de eigen lokale situatie. Daarbij komt ook nog de wetgeving (Hvw) die zorgt voor regionale impulsen. Op regionaal niveau zijn verder ook bouwtaken afgesproken. Er liggen zo een aantal taken op regionaal niveau waarbij de corpora-ties dienen aan te sluiten. Dat kunnen de corporacorpora-ties niet alleen, maar wel gezamen-lijk. Voor de corporaties is het een noodzaak om onderling tot afstemming te komen, omdat corporaties anders elkaars concurrenten zouden worden en met de maatschappelijke doelstelling die zij hebben zou dat niet altijd een goede ontwikke-ling zijn. In het algemeen zien de corporaties in de regionalisering dan ook een ontwikkeling die bepalend zal zijn voor de toekomst.

De koepels van de woningcorporaties zien vooral in de verzelfstandiging een belangrijke aanzet om tot regionalisering over te gaan. Ook de mogelijkheid van regionale toelating en het koppelen van de woningmarkt aan de Wgr-regio vormt een stimulans om steeds meer te gaan samenwerken op het regionale niveau, waarop ook gemeenten al actief zijn. Daar dienen de corporaties bij aan te haken.

Het belang van de regionalisering voor de woonconsumenten is meer indirect van aard. Deze partij ziet, al dan niet op basis van wet- en regelgeving, gemeenten en corporaties steeds meer activiteiten ontplooien op het regionale niveau. In eerste instantie is de woningcorporatie voor de woonconsument de primaire overlegpartner, maar door de toenemende regionale oriëntatie van de corporaties voelt ook de woonconsument steeds meer behoefte aan een regionale oriëntatie. De Woonbond wil dan ook binnen het Knooppunt de woonconsumenten op het regionale niveau informeren en organiseren.

Voor de marktpartijen is de regionalisering eigenlijk een min of meer gevaarlijke ontwikkeling, omdat men op dat niveau de markt wil sturen. Binnen het Knooppun~

is hiervan duidelijk sprake wat betreft de bouwtaakstelling. In relatie tot de schaarse ruimte heeft men begrip voor deze sturing, maar het houdt ook gevaren in. In feite zou men alleen sturend op moeten treden voor de doelgroepen van beleid die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien. Als een positief gegeven van de regionali

-sering ziet men het ontstaan van regionale overlegplatformen en aanspreekpunten, waardoor men als marktpartijen veelal sneller en duidelijker afspraken kan maken over activiteiten met een bovenlokaal karakter.

De provincie ziet wel een duidelijk belang in de n!gionalisering. Met de afnemende woningbehoefte, de verminderende subsidies en het toenemende belang van de

(23)

bestaande woningvoorraad, ontstaat de kans op onderlinge concurrentie. Dat moeten de partijen zien te doorbreken door onderlinge regionale samenwerking. De partijen in de regio beïnvloeden elkaar met de activiteiten die ze ondernemen. Afstemming is daarom nodig om de markt niet af te stropen. Dit zal vaak niet gemakkelijk zijn. Met name de beschikbaarheid van geld, het bestuurlijk draagvlak en de activiteiten van andere partijen op regionaal niveau zorgen ervoor dat gemeenten wel of niet tot deze regionale afstemming willen komen.

De Inspectie staat ook duidelijk achter de regionalisering. De woningmarkt functio-neert regionaal en dat maakt het noodzakelijk om bepaalde activiteiten regionaal uit te voeren en regionaal beleid te ontwikkelen. Binnen het Knooppunt hebben de partijen ook nog te maken met een specifieke grote bouwopgave die de woningvraag in regionaal verband wil geleiden en dat alleen al vraagt om een regionale afstem-ming.

3.2 Het ontstaan van de regionale samenwerking

Het Knooppunt is een regio met slechts een korte historie, zoals bleek uit hoofdstuk één. Voor die tijd echter werd er ook al regionaal samengewerkt. Deze samenwer-king vond niet plaats binnen het huidige oppervlak van het Knooppunt, maar in twee kleinere regio's die gevormd waren rondom Arnhem en Nijmegen.

In 1966 is al het Intergemeentelijk Overleg Agglomeratie Arnhem opgericht. Hieruit komt in 1973 het gewest Arnhem voort. Dit gewest kent vele taken op verschillende beleidsvelden en is ontstaan in de algemene opgang van gewesten in dat tijdsbestek.

Het was toentertijd de bedoeling Nederland in te delen in 44 gewesten met grotere gemeenten en provincies. Eind jaren zeventig was het draagvlak hiervoor geheel weg en worden vele gewesten opgeheven. Dat gebeurt in Arnhem in 1980. Slechts een aantal lichte gemeenschappelijke regelingen worden nog aangegaan, maar niet op het terrein van de volkshuisvesting. In 1986 komt de Gemeenschappelijke Regeling Regio Arnhem tot stand op basis van de herziene Wgr uit 1985 waarin 18 gemeenten samenwerken. Al gauw wordt er een openbaar lichaam ingesteld met een eigen algemeen en dagelijks bestuur. Binnen de Regio Arnhem bestond een adviescommis-sie op het terrein van de volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Hierin werd vooral gesproken over het lenen en ruilen van contingenten en vanaf 1993 over de budgetverdeling op basis van het BWS, totdat in 1995 het KAN formeel van start gaat.

Ook in de regio Nijmegen bestaat al geruime tijd een regionale samenwerking. Deze begon in 1965 binnen het Stadsgewest Nijmegen, dat tot 1977 heeft bestaan. Na de opheffing van het gewest blijft er een meer informele vorm van overleg bestaan tussen de 11 gemeenten. In 1992 wordt een basisregeling Regio Nijmegen ingesteld. Dit is een minder formeel en zwaar samenwerkingsorgaan dan in de Regio Arnhem. In portefeuillehoudersoverleggen per sector, waaronder die van volkshuisvesting,

(24)

wordt overleg gevoerd. Dit overleg is voor de volkshuisvesting wat meer structureel van aard gezien de mogelijkheden van lenen en ruilen van contingenten sinds de

.plannings- en programmeringscyclus van 1985. Coördinatie en onderlinge afstem-ming staan centraal binnen de regio Nijmegen. Waar de Regio Arnhem een eigen ambtelijk apparaat heeft, is dat in de Regio Nijmegen niet het geval. Met de komst van het KAN heeft ook de Regio Nijmegen haar functie verloren.

Hoewel de regionale samenwerking binnen Arnhem beter gestructureerd was qua opzet en Arnhem ook geen overheersende rol kon spelen binnen de beslissings-mechanismen van de regio, zijn de gemeenten achteraf gezien toch meer tevreden geweest met de regionale samenwerking zoals die in Nijmegen plaatsvond. Ook de provincie herkende een betere vertrouwensrelatie tussen de gemeenten in de Regio Nijmegen dan in de Regio Arnhem. Toen het KAN net werd opgericht, hebben deze cultuurverschillen in regionale samenwerking wel een rol gespeeld, maar op dit moment zijn ze bijna geheel verdwenen.

De belangrijkste tegenstand bij de totstandkoming van het KAN kwam vanuit de gemeenten in de Overbetuwe. In dit gebied vinden de grootste ontwikkelingen plaats wat betreft woningbouw en bedrijfsterreinontwikkeling. De Overbetuwe heeft altijd in een moeilijke positie gezeten tussen de twee grote steden. Daar ging voor, de gemeenten een bepaalde dreiging van uit en men wilde graag een landelijk karakter behouden. Het is vooral de provincie geweest die bestuurlijk veel duw- en trekwerk heeft moeten verrichten om uiteindelijk de partijen op één lijn te krijgen, Verder heeft men door het geven van hogere richtcijfers voor de woningbouw en door financiële compensaties bij grenswijzigingen ook de pijn kunnen verzachten bij de Overbetuwse gemeenten. Uiteindelijk is in februari 1995 het KAN gekomen, naar een voorbereidingstraject van zes jaar (zie hoofdstuk 1).

Binnen het Knooppunt hebben de corporaties in de Regio Nijmegen zich in 1992 georganiseerd in het Regionaal Directeuren Contact (RDC). In Arnhem gebeurde hetzelfde in 1994 binnen het Regionaal Overleg Woningcorporaties Arnhem (RO-WA). Sindsdien wordt er steeds intensiever onderling overlegd. Begin 1995 vinden beide overlegorganen elkaar en werd de KAN-Kerngroep opgericht. De oprichting van het KAN zelf is daarvoor een grote stimulans. Vooralsnog is de KAN-Kern-groep echter een afstemmingsplatform, een overkoepelend verband waarbinnen he,t RDC en het ROW A zelfstandig functioneren.

Na deze schets van het ontstaan van de regionale samenwerking, wordt in de volgende paragrafen bekeken hoe de verschillende taakvelden binnen de volkshuis-vesting op regionaal niveau zijn opgepakt.

(25)

3.3 Het regionale budgetbeheer

Het KAN is zelf pas per 1 januari 1995 regionaal budgethouder voor de BWS-subsidies. Dit vonnt een verplichte taak voor een ROL op basis van de Kaderwet. Voor die tijd voerden de regio's Arnhem en Nijmegen nog het regionale budgethou-derschap uit. Met name de provincie heeft zich sterk ingezet voor het doordecentrali-seren van dit budgethouderschap, want men was niet plan het zelf uit te voeren.

Per 1 januari 1993 is toen het regionaal budgetbeheer gestart binnen de regio's Arnhem en Nijmegen. Er bestonden wel verschillen tussen beide regio's. Alhoewel in beide regio' s de grote steden meededen in het regionale budgetbeheer , was er in de Regio Arnhem wel sprake van een geoonnerkt bedrag voor Arnhem. Ook Rheden en Renkum ontvingen nog een zelfstandig budget. De verdeling in de Regio Arnhem vond verder pond-pondsgewijs plaats. Er werd geen specifiek beleid gevoerd op basis waarvan de gelden werden verdeeld.

In de Regio Nijmegen werkte men meer samen op basis van een regionale gedachte. De gelden werden gemakkelijker van elkaar geleend en geruild. Het overleg was daar infonneel van aard en langzaam maar zeker was er een onderling vertrouwen ontstaan die de verdeling van de budgetten in een ontspannen sfeer deden plaatsvin-den. Ook hier was het uitgangspunt een pond-pondsgewijze verdeling.

Toen het KAN het budgethouderschap op zich nam in 1995, werd het eerste jaar de gelden verdeeld op basis van de verdeling onder het oude budgethouderschap. De regionale administratie van het budgetbeheer wordt door middel van een dienstverle-ningsovereenkomst met het KAN door de twee grote steden uitgevoerd. Het KAN is echter beleidsmatig verantwoordelijk voor de subsidieverdeling en stelt uit die verantwoordelijkheid onder andere ook bepaalde eisen aan de efficiency. Onder druk van het venninderen van de subsidiegelden7

, de stijgende bouwproduktie en op aandrang van de Inspectie is het KAN (in overleg met de gemeenten) in 1996 overgegaan op een meer beleidsmatige verdeling van de subsidiegelden. Belangrijke criteria voor de verdeling zijn gefonnuleerd ten aanzien van duurzaam bouwen, aanpasbaar bouwen, ouderenhuisvesting en spiegelbeeldig bouwen. De komende jaren zullen ook juist de Vinex-Iocaties in beeld zijn voor de subsidieverdeling. Dit laatste overigens zeer tegen de zin van enkele gemeenten zonder Vinex-bouwtaak-stelling, die nu nauwelijks meer kunnen beschikken over subsidiegelden. In het algemeen kunnen de gemeenten zich echter wel vinden in de criteria die zijn gesteld. Men ziet de noodzaak in dat gelden meer projectmatig moeten worden ingezet. In het jaar 1996 hebben Arnhem en Nijmegen zelfs afgezien van BWS-subsidies (behalve die van renovatie) om op die wijze meer goedkope woningbouw in de regio mogelijk te maken. Dit werd door velen als een positief teken gezien, maar er zijn ook gemeenten die daar niets in zien. Deze gemeenten bouwen zelf liever duurdere woningen om zo ook hogere-inkomensgroepen aan te trekken. Het gebaar van

Voor het KAN overigens niet in die mate als voor andere regio's binnen Gelderland. Tot 2001 kan het KAN nog over ongeveer f 6,5 mln. aan BWS-subsidiegelden per jaar beschikken.

(26)

Arnhem en Nijmegen kan dan ook pas echt wat betekenen, als de gelden door de andere gemeenten daadwerkelijk worden gebruikt. Op zich hadden Arnhem en Nijmegen ook niet al teveel projecten waar ze zelf geld voor zouden kunnen gebruiken, dus het gebaar was al minder ruimhartig dan het leek, maar het is een belangrijke stap in een proces om tot meer woningbouwdifferentiatie binnen gemeen-ten te komen met hulp vanuit de regio.

De subsidies in het kader van het BWS worden door de meeste betrokkenen van groot belang geacht bij het proces van regionalisering. Voor het KAN is het een belangrijk instrument. Hoewel het KAN de subsidies niet beschouwt als de basis voor de regionale samenwerking, beschouwt het KAN het wel als een belangrijk smeermiddel om de samenwerking soepeler te laten verlopen. Hoewel de middelen wel steeds meer afnemen, blijft het nog altijd een belangrijk bedrag om wat mee te doen in de regio. De gemeenten zijn minder tevreden over het afnemen van de

subsidies, juist nu de grote bouwopgaven in aantocht zijn en ook de grote steden meer (binnenstedelijk) gaan bouwen.

De corporaties zijn in het algemeen tevreden over de inhoudelijke verdeling van de subsidiegelden, zoals die nu in het Knooppunt plaatsvindt. Men heeft daar zelf ook inspraak in gehad. Voor een enkele corporatie vallen de gehanteerde criteria echter wel eens negatief uit. Dit treft vooral corporaties in kleine gemeenten waar alleen nog maar (duur) binnenstedelijk kan worden gebouwd. Verder vinden de corporaties de subsidiebedragen wel duidelijk te laag en onvoldoende om de onrendabele top te dekken. Dit is een gevolg van de berekeningswijze die het Rijk hanteert en die niet goed aansluit op de praktijk.

De woonconsumenten hebben gereageerd op de subsidieverordening zoals die door het KAN is opgesteld. De reactie was gericht op het type woningen dat men wilde bouwen op basis van de subsidies. De belangstelling voor de BWS-subsidies is wel wat afgenomen bij de woonconsumenten, omdat de bedragen beduidend lager zijn geworden. Op zich kan men zich wel goed vinden in de verdeelcriteria die in het Knooppunt worden gehanteerd.

3.4 De regionale woonruimteverdeling

Binnen het Knooppunt is in 1994 begonnen met het opstellen van een regionale huis-vestingsverordening. Op dat moment lagen er al enkele gemeentelijke huisvestings-verordeningen. Met de regionale huisvestingsverordening werd gestreefd naar een zo uniform mogelijk stelsel van toewijzingscriteria. Door de tijdsdruk die achter deze procedure zat, heeft men niet op alle· punten overeenstemming kunnen bereiken. De opgestelde huisvestingsverordening van 1 november 1995 is dan ook een verordening geworden op basis van consensus. Dit betekent concreet dat de verordeningen van Arnhem, Nijmegen, Renkum en Rheden vrijwel integraal in de tekst zijn overgeno-men. De elementen waar men wel overeenstemming over heeft kunnen bereiken,

(27)

zijn in het algemene gedeelte van de verordening gezet en treffen alle gemeenten in de regio.

In de praktijk is er echter nog lang geen sprake van een open woningmarkt. Alleen de gemeenten Rheden, Renkum en Groesbeek mogen, op grond van hun lokale woningmarktsituatie in relatie tot het bovengemeentelijke restrictieve beleid, bin-dingseisen stellen. In meerdere gemeenten worden echter binbin-dingseisen gesteld en heerst er onduidelijkheid over de toewijzingscriteria. Ook met privaatrechtelijke bedingen bij de uitgifte van de grond wordt voorrang gegeven aan eigen inwoners in een aantal gemeenten. Dit zal niet meer mogelijk zijn bij het van kracht worden van de nieuwe Hvw in 1997. Binnen het Knooppunt is men dan ook bezig met het opstellen van een nieuwe regionale verordening. Het uitgangspunt van deze

verorde-ning is het bevorderen van de helderheid voor de woningzoekenden en het verder op

elkaar afstemmen van de definities en de beleidscriteria (passendheidseisen, toela-tingscriteria, urengentiecriteria en doelgroepcriteria), zodat er gelijke kansen zijn voor huisvesting van de doelgroep in de hele regio. Op dit moment is er een nieuwe concept-verordening gereed, maar men wil nog de wijziging van de Hvw afwachten

voordat de verordening definitief wordt vastgesteld. Ook zal er dan een regionale

klachten- en urgentiecommissie worden ingesteld. De huisvesting binnen het Knooppunt zal niet worden beperkt door vestigingseisen. Woningzoekenden uit het

gehele land kunnen voor huisvesting in het Knooppunt in aanmerking komen .

. Tegelijkertijd wordt er door de corporaties in het Knooppunt sterk getrokken aan het introduceren van een regionaal aanbodmodel voor de woonruimteverdeling. Bijna alle gemeenten en corporaties staan achter de introduktie van dit woonruimteverde-lingsmodel. Alleen een aantal gemeenten en corporaties in de Liemers wijzen dit model af.

In zowel de Regio Arnhem als Nijmegen waren enkele corporaties al bezig met een (subregionaal) aanbodmodel, zoals in Zuid waal en in een aantal gemeenten binnen de

Regio Arnhem. Nu is de inzet om binnen de twee subregio's in het KAN

(KAN-Noord (Regio Arnhem) en KAN-Zuid (Regio Nijmegen» te komen tot één regionaal aanbodmodel. Het is de bedoeling om die in beide gebieden op 1 januari 1998 tot stand te laten komen.

Op zich verloopt het proces om te komen tot dit regionale aanbodmodel vrij vlot. Corporaties zien wel dat enkele gemeenten er moeite mee hebben om hun woning-markt open te zetten. Verder zijn ook niet alle corporaties het met elkaar eens over de wijze waarop men woningen gaat toewijzen binnen het aanbodmodel en staan ook enkele corporaties negatief tegenover dit model. In het algemeen is er echter goede hoop dat men deze problemen weet op te lossen en dat per 1 januari 1998 met de

introduktie van het aanbodmodel kan worden begonnen. Een aantal corporaties in de

Liemers doet niet mee. Dit vormt op zich geen groot probleem. Erkend wordt dat

bepaalde corporaties op dit moment nog niet mee kunnen komen en hun wordt tijd gegeven om later aan te sluiten. Dat kan dan wel tegen hogere kosten zijn, dan als men gelijk zou participeren in het aanbodmodel.

De aanbodmodellen in beide subregio's worden zoveel mogelijk op elkaar afge-stemd, maar zullen wel enkele verschillen kennen. Het aanbod wordt gepresenteerd

(28)

in een woningkrant. HoeweJ inwoners van het Knooppunt slechts één van beide woningkranten ontvangt, is het wel mogelijk om ook te reageren op het woningaan-bod in het andere deel van de regio. Twee jaar na de start van beide aanbodmodellen zal er een evaluatie plaatsvinden en zal tevens worden gekeken naar de mogelijkhe-den om beide systemen te integreren tot één woningaanbodmodel voor het gehele Knooppunt. Op dit moment is dat nog een stap te ver, maar over een aantal jaar is het de verwachting dat het Knooppunt steeds meer één woningmarkt is geworden en

dat de regionale samenwerking binnen het Knooppunt is toegenomen. Op dat

moment is het gemakkelijker om tot één aanbodmodel voor het hele Knooppunt te komen.

De woonconsumenten staan in het algemeen wel achter de open woningmarkt, al vreest een deel van de woonconsumenten voor een inbreuk op de lokale sociale verbanden door de verwachte toestroom van mensen van buitenaf. Men heeft enige opmerkingen geleverd op de huisvestingsverordening. Deze opmerkingen hadden betrekking op de huisvesting van urgenten. Over de invoering van het aanbodmodel is men tevreden daar dit vooral meer duidelijkheid schept voor de woningzoekenden.

3.5 Het regionale volkshuisvestingsplan

Bij het uitvoeren van steeds meer volkshuisvestingstaken binnen het Knooppunt

ontstaat al snel de behoefte om een volkshuisvestingsbeleid op te stellen dat als kader kan dienen voor de activiteiten op lokaal en regionaal niveau en voor de afspraken tussen de verschillende partijen binnen de regio. Voordat in de regio echter tot een dergelijk beleid kan worden gekomen, is het belangrijk dat bij alle partijen duidelijk-heid bestaat over de gegevens die als basis worden gehanteerd. De gegevens dienden te worden verkregen via een woningmarktonderzoek. Dit onderzoek is in 1995 uitgevoerd door de gemeentelijke onderzoeksbureaus van Arnhem en Nijmegen. Om voor draagvlak te zorgen zijn alle partijen (corporaties, marktpartijen, Inspectie) nauw bij het onderzoek betrokken geweest. De resultaten van het

woningmarktonder-zoek worden binnen de regio breed onderschreven.

In 1995 wordt vervolgens gestart met het opstellen van een regionaal volkshuis-vestingsplan door de Stichting Werkgroep 2000. In eerste instantie worden inter-views gehouden onder de diverse betrokkenen. In juni 1996 zijn deze ideeëll besproken in de begeleidingscommissie. In het najaar zijn de hieruit voortgevloeide ideeën besproken met de bestuurders en met de corporaties. Verschillende concepten zijn toen doorgesproken van het plan en uiteindelijk ligt er het huidige concept van

19 november 1996. Het KAN-Bestuur heeft op 20 december 1996 het concept-plan

toegezonden voor commentaar aan de KAN -gemeenten en aan een aantal andere actoren, zoals de corporaties. De reacties zijn verwerkt in een Commentaarnota, waarna de vaststelling van het plan door de KAN-Raad op korte termijn in 1997 zal plaatsvinden.

In het plan zijn een aantal kernpunten weergegeven waarop regionaal beleid noodza-kelijk is. Er is duidelijk gekozen voor een uitwerking van onderwerpen waarmee het

(29)

- - - -- - - - -- -- -- -- - - -- - -- - - -- -- - - -

-KAN al bezig is en niet voor een inventarisatie van alle mogelijke taken die regio-naal zouden kunnen worden uitgevoerd. De belangrijkste onderwerpen zijn: de woningbouwdifferentiatie binnen de regio, het bepalen van de kernvoorraad en het maken van afspraken daarover en de woonruimteverdeling. Het regionale aanbod van de corporaties over de bouw van 11.000 woningen, waarvan 6.000 goedkope huurwoningen, is integraal in het plan opgenomen. Dit vormt een groot deel van de 36.000 woningen die in het Knooppunt tot 2005 moeten worden gebouwd.

Het zijn met name de grote steden die een groot belang hechten aan het maken van goede afspraken over deze onderwerpen. Voor deze steden gaat het volkshuis-vestingsplan eigenlijk niet ver genoeg en zouden er vooral wat betreft de fasering betere afspraken moeten worden gemaakt. Aan de andere kant zien de grote steden het regionale volkshuisvestingsplan ook als een op dit moment maximaal haalbaar resultaat en vormt het een werkbaar kader om verder tot afspraken tussen de verschillende partijen te komen. Er zijn echter wel wat knelpunten, zoals de al geconstateerde hardheid van de fasering en de wens van een aantal kleinere gemeen-ten om het aandeel sociale woningbouw dat zij moegemeen-ten plegen te verlagen. Een aantal bestuurders voorziet dan ook problemen met de afdwingbaarheid van de afspraken die in het plan worden voorzien. Het regionale volkshuisvestingsplan heeft geen formele status. Het KAN zou de afspraken alleen kunnen afdwingen op basis van het regionale structuurplan. In het daarop gebaseerde regionale uitvoeringspro-gramma zijn wel differentiatie-afspraken gemaakt. Verder kan men in 2000 met de herijking van de bouwtaakstelling zonodig optreden als de afspraken niet zijn nagekomen. De hoop is echter dat niet hard zal hoeven te worden opgetreden en dat men gezamenlijk tot de afspraken weet te komen en tot de naleving daarvan.

Het regionale volkshuisvestingsplan is in opdracht van het KAN opgesteld en ook voor een groot deel vanuit het KAN begeleid. De Inspectie en de provincie hebben financieel bijgedragen aan het voorbereidende woningmarktonderzoek. De Inspectie is ook bij de begeleiding betrokken geweest, maar de provincie door interne capaci-teitsproblemen minder. Zowel de Inspectie als de provincie zijn tevreden met het behaalde resultaat.

Ook de corporaties zijn betrokken geweest bij de opstelling van het regionale volkshuisvestingsplan. In eerste instantie waren de corporaties niet tevreden met het eerste concept van het volkshuisvestingsplan. De positie van de corporaties en de voorgestelde taakverdeling viel niet in goede aarde. Deze kritiek is ingebracht en daar is in het tweede concept in voldoende mate mee rekening gehouden. De corporaties zijn dan ook tevreden met het plan zoals dat er nu ligt.

3.6 Regionale samenwerking met betrekking tot andere taken

In een conferentie over het toezicht op de woningcorporaties is gesproken over de mogelijkheden van regionaal toezicht. Bij de kleine gemeenten bestond behoefte aan ondersteuning op met name het terrein van het financiële toezicht. In dat kader zou de regio een rol kunnen spelen, maar door de nieuwste ontwikkelingen bij het Rijk

(30)

in verband met de inrichting van het toezicht, is de ideevorming hierover stopgezet. In het algemeen zijn de gemeenten ook zeker niet voor een regionaal toezichthouder. De corporaties werken voornamelijk lokaal en op dat niveau kan ook het beste het toezicht worden gehouden, stellen gemeenten en ook de meeste corporaties. Alhoe-wel corporaties Alhoe-wel bijna allemaal een regionale toelating hebben, gebruiken ze die in de praktijk nog nauwelijks. In de voormalige Regio Nijmegen hebben gemeenten afspraken gemaakt in het geval een corporatie regionaal zou gaan werken. De corporaties informeren en begeleiden elkaar in zo'n geval. Er is nog geen gebruik gemaakt van deze afspraken.

Tegen een uniformering van toetsingscriteria bestaat weinig tegenstand bij gemeenten en corporaties, maar wel vraagt men zich af of het mogelijk is tot een dergelijke uniformering te komen, gezien de veelal zeer grote verschillen in verslaglegging tussen de corporaties.

Al met al komt het er op dit moment op neer dat op regionaal niveau geen inhoud wordt gegeven aan het toezicht op corporaties. Dit blijft een lokale taak. Wel zouden kleinere gemeenten positief staan tegenover een faciliterende rol van het KAN in de vorm van het overbrengen van informatie en kennis met betrekking tot het toezicht. Met de aanstaande veranderingen in de toezichtstructuur vervalt echter zowel de noodzaak van lokale als regionale toetsing. Een faciliterende rol van het KAN zal dan ook niet of nauwelijks nodig zijn.

Het KAN is regionaal budgethouder van de BLS-subsidies en heeft een subsidiever -ordening vastgesteld. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen uitleggebieden en bestaand stedelijk gebied. Voor de uitleggebieden gaat al het geld naar de locaties in Arnhem en Nijmegen: de Waalsprong en Schuytgraaf. Voor het bestaande stedelijk gebied kunnen gemeenten plannen indienen waarover de subsidies op basis van de aangelegde criteria worden verdeeld.

In verband met de Vinex diende er oorspronkelijk tussen de verschillende locaties

f

14 miljoen te worden verevend. Om snel het uitvoeringsconvenant8 te kunnen

tekenen hebben Arnhem en Nijmegen afgezien van deze verevening en zelf het verlies genomen. Indirect vergrootte daardoor ook het draagvlak voor de regionale samenwerking binnen het Knooppunt en kon de herindeling soepeler verlopen. Toch ziet men binnen het Knooppunt het grondbeleid wel als een zorgenkind. In andere regio's zijn vaak eerst afspraken gemaakt over een regionaal fonds en regionale verevening. Hier is dat niet gedaan en nu kan men dat eigenlijk niet meer doen. De berekeningen voor de diverse locaties zijn al gemaakt en men kan daar niet nog de grondprijzen verhogen. Het KAN probeert op basis van inhoudelijke criteria toch de partijen te overtuigen van het nut van een regionaal grondbeleid, maar de gemeenten staan daar lang niet allemaal achter. Het meeste animo vindt men nog onder de bouw gemeenten, maar vele gemeenten zien niets in een regionaal grondbe-leid. De prikkel om marktgericht grond aan te kopen ontbreekt dan ook, terwijl

Op 5 juni 1997 is het convenant getekend tussen 25 gemeenten en 28 andere organisaties in de bouwwereld.

(31)

wordt gevreesd dat woningprijzen wel ~elijk worden getrokken met voorbijgaan van de verschillen in locatie. Dat zal leiden tot een verschil in woonkwaliteit.

In 1994 is men in het Knooppunt ook begonnen met het thema duurzaam bouwen. Met name de Inspectie heeft er in het begin voor gezorgd dat dit onderwerp op de regionale agenda kwam te staan. Het KAN-projectbureau is in samenwerking met de provincie, de Inspectie, de Milieu Regio Nijmegen, de Milieu Regio Arnhem en het projectbureau Dubouw (een bureau van de provincies Gelderland en Overijssel) gaan werken aan de ontwikkeling van een beleid voor de stimulering van duurzaam bouwen.

De partijen willen komen tot een regionaal Basispakket Duurzaam Bouwen, dat uit een vijftal onderdelen (checklisten) moet gaan bestaan. Voor de volgende onderdelen wordt een dergelijke checklist opgesteld: nieuwbouw, stedenbouw, bedrijventerrei -nen, civiele werken en utiliteitsbouw. Het Basispakket moet voor uniformiteit binnen de regio zorgen en een basis vormen voor het sluiten van een convenant met de marktpartijen. Voor de verschillende onderdelen zijn werkgroepen ingesteld en een klankbordgroep overziet het geheel aan activiteiten op het terrein van duurzaam bouwen. In deze klankbordgroep zitten naast het KAN, ook de Inspectie, de markt-partijen, het energiebedrijf en de Vrouwen Adviescommissie.

Op dit moment zijn de checklisten nieuwbouw en stedenbouw in concept gereed en vastgesteld door de KAN-Raad. De meeste gemeenten kunnen zich wel vinden in de uitwerking van het duurzaam bouwen zoals dat nu plaatsvindt. Met name kleinere gemeenten vinden het positief dat er regionaal iets mee wordt gedaan, daar men zelf vaak de tijd en capaciteit ontbeert om een eigen beleid op te stellen. In een aantal gemeenten is dat beleid er al wel. Het regionale pakket vormt dan ook een minimum basiskwaliteit die voor duurzaam bouwen geldt binnen het Knooppunt. Om dit minimum werkelijk te kunnen garanderen is het nodig om een convenant te sluiten tussen KAN-bestuur, gemeentebesturen en marktpartijen. Inmiddels is op 5 juni 1997 dit dubo-convenant ondertekend op basis van het nationale pakket voor de nieuw-bouwen een eigen stedenbouwkundig pakket.

De corporaties zijn in dit kader ook betrokken bij duurzaam bouwen, maar wachten de ontwikkelingen binnen dit thema min of meer af. Voor hen is het slechts een extra kostenpost bij de bouw van woningen. Dat wordt het echter voor elke bouwer, terwijl het tevens een criterium is voor het verkrijgen van BWS-subsidies. Van de marktpartijen had het NVOB liever gezien dat men veel van de maatregelen die kosten-neutraal kunnen worden uitgevoerd, had vastgelegd in het Bouwbesluit. Het werken met een convenant is toch veelal omslachtig en vergroot de duidelijkheid in regelgeving vaak niet. Bij één van de gemeenten is juist een geluid te horen dat men binnen de checklisten nog teveel verplichte criteria stelt, terwijl men er liever voor zou pleiten om meer variabele criteria op te nemen, die als aanbevelingen gelden. Deze gemeente gaat ook uit van zo weinig mogelijk sturing binnen de markt.

In juni 1996 hebben de corporaties binnen het Knooppunt een regionaal aanbod gedaan voor de invulling van de 30% aan sociale woningbouw binnen de bouwtaak-stelling tot 2005. Dit aanbod komt voort uit het Nationale Programma

(32)

Volkshuis-vesting dat de corporatiekoepels in 1995 hebben gepresenteerd en dat de bouw van 100.000 goedkope woningen behelst. De corporaties hebben dit initiatief aangepakt om daarvan een vertaling te maken voor de regio en voorzien in de bouw van 6.000 goedkope huurwoningen «/680,-), 1.000 middeldure huurwoningen (> /680,- en

</850,-) en 4.000 goedkope koopwoningen « / 190.000,-). Het financiële tekort

dat ontstaat bij de bouw van deze woningen bedraagt / 240 miljoen. Hiervan willen de corporaties / 160 miljoen zelf bijdragen. Het overige deel zal bij de overheden vandaan moeten komen. De corporaties stellen ook een aantal voorwaarden bij het doen van dit regionaal aanbod voor met name het gedeelte betreffende de goedkope huurwoningen. Een groot aantal daarvan kan worden beïnvloed door de gemeenten en het KAN. De belangrijkste voorwaarden zijn:

- een grondprijs van maximaal/ 20.000 per kavel; - bestaande subsidies handhaven en maximaal inzetten; - een huurprijsontwikkeling conform de Bruteringswet;

- inzet gemeenten met betrekking tot een evenwichtige nieuwbouwprogrammering;

-medewerking aan de bouw van koopwoningen; - medewerking aan de verkoop van woningen.

De corporaties zijn zelf redelijk snel tot overeenstemming gekomen in zake dit aanbod. Binnen de KAN-Kerngroep is eerst een notitie opgesteld met daarin een inventarisatie van alle fmanciële kengetallen, woningkenmerken, verhuisbewegingen, bouwplannen, meerjarenplannen en beleidsvoornemens per corporatie. Dit gaf alle betrokkenen dezelfde basisinformatie en liet zien wat de mogelijkheden waren binnen het Knooppunt wat betreft de doelstellingen van de corporaties. Op basis daarvan zijn daarna binnen het ROW A en het RDC verder de lijnen uitgezet en de coördina-tie verzorgd. In elk van de zes subregio's kunnen de corporacoördina-ties verder zelf in onderling overleg hun programma indelen. Voor het Knooppunt Arnhem-Nijmegen moet dat leiden tot de in totaal 11.000 woningen. Het zal toch nog een moeilijke operatie worden om daadwerkelijk met de start ervan te beginnen. Met name de corporaties die geen bouwtaak hebben, wordt gevraagd om hun collega corporaties financieel bij te staan. Op welke wijze dit zal plaatsvinden dient zich nog uit te kristalliseren en in eerste instantie lijkt de animo niet altijd even groot. Feit is dat men wel allemaal garant staat voor het regionale aanbod, maar hoe dit wordt geconcretiseerd is nu nog niet duidelijk. Dat hangt ook af van de reactie van de gemeenten binnen het Knooppunt. .

Het regionale aanbod is door het KAN in ieder geval enthousiast ontvangen. Het vormt voor het KAN ook een middel om gemeenten verder te stimuleren om tot een regionaal beleid te komen. De corporaties hadden het aanbod ook strategisch gezien op een goed tijdstip gebracht. Het KAN was bezig met de opstelling van het regionale volkshuisvestingsplan en met de totstandkoming van afspraken over de differentiatie in de woningbouw. De gemeenten zijn in het algemeen tevreden over het regionale aanbod en staan daar achter, alhoewel een enkele gemeentebestuurder geen plaats ziet voor de corporaties op de woningbouwmarkt. De corporaties zouden zich volgens deze bestuurder beter kunnen richten op investeringen in de bestaande voorraad.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Uczymy grać w koszykówkę: taktyka, technika, metodyka nauczania koszykówki w lekcjach wychowania fi zycznego.. 1, Indywidualny i zespołowy

Jeszcze jedną kwestią wartą poruszenia jest kwestia tezy postawionej przez autorów we wstępie, ale na którą nie udało mi się zna- leźć odpowiedzi w tekście.. Teza owa zakłada

Niniejszy artykuł poświęcony jest analizie mechanizmów, które doprowadziły do obecnego kryzysu na amerykańskim rynku kredytów hipotecznych zwanego kryzysem subprime

As presented in Table 5 and 6, the data concerning outlays on fixed assets spent to protect the environment are consistent with the Polish Statistical Classification of Activities

Celem tej pracy jest próba odpowiedzi na pytanie czy studenci AWF różnią się poziomem empatii i obciążenia stresem od studentów z innych uczelni.. Przedmiotem

Ważne jest to z tego powodu, że problem religii, jako swoistej relacji między- człowiekiem a Bogiem, jest - jak powszechnie wiadomo - w naszych czasach ciągle

zofów, bardzo rzetelnie wymóg jasnego formułowania pojęć, którym próbuje się nadawać nowe znaczenie. Jest jednak sprawą bardzo dyskusyjną, czy wypracowane przez

Maryja jest Matką Tego, który jest «chwałą swojego ludu, Izraela» i «światłem na oświecenie pogan», ale również «znakiem, któremu sprzeciwiać się będą» (por. I