planologische
disku ss iebi
i
dra gen
'
1990 deel 2
Bibliotheek TU
Delft~
"
""
""
"'
C
1892518
Delftsche Uitgevers Maatschappij b.v.
St
ichting
Planologische Diskussiedagen
8450
418
Ten Geleide
De Planologische Diskussiedagen 1990 worden op 19 en 20 april in De Uithof in Utrecht gehouden. Ze vormen nog steeds de ideale omgeving waar vakgenoten elkaar ontmoeten, kunnen laten zien waarmee ze zich bezighouden, en kunnen vernemen wat anderen doen. Een ontmoetingsplaats van verschillende discipli-nes, belangstellingsrichtingen en generaties binnen de Nederlandse en Vlaamse planologie.
Het thema is dit jaar: "Investeren in de toekomst van Nederland". Zijn de pla-nologen klaar om de gebleken investeringsbereidheid van overheid en particu-lieren op te vangen? Zijn hun concepten, plannen, prioriteitstellingen geschikt om die geldstroom zo te kanaliseren dat het inderdaad investeringen in de toe-komst blijken te zijn?
De diskussies over het openbaar vervoer laten zien dat dat nog niet zeker is. De investeringsbereidheid is groot, maar als de investeringsmiddelen komen, zijn er dan projekten waaraan ze besteed kunnen worden?
Alle toegezonden papers zijn opgenomen in de twee delen "Planologische Diskussiebijdragen 1990". Ze zijn geordend op alfabetische volgorde van de eerste auteursnaam. De ervaring leert dat de bijdragen dan het gemakkelijkst zijn terug te vinden.
ORGANISATIE
De organisatie van de Planologische Diskussiedagen is in handen van de Stich-ting Planologische Diskussiedagen, die is ingeschreven bij de Kamer van Koop-handel te Delft onder nummer S 145.5.89.
DOEL
Het doel van de Stichting is statutair omschreven als het bevorderen van kontakten tussen beoefenaren van de planologie en de uitwisseling van infor-matie over de opzet, de inhoud en het funktioneren van de ruimtelijke planning.
BESTUUR
Het bestuur van de Stichting Planologische Diskussiedagen heeft in 1990 de volgende samenstelling:
Dr.
l.M.
Mastop(voorzitter)Katholieke Universiteit Nijmegen, VakgroepPlanologie Drs. P. Smeele (sekretaris/penningmeester)
Technische Universiteit Delft, Vakgroep Planning, Ontwerpen
&
Organisatie Ir. S.c. Buijs (lid)Rijksplanologische Dienst, Den Haag Ir. M.e. Hidding (lid)
Landbouwuniversi tei t Wageningen, Vakgroep Rui m telijke Planvorming Ir. P. Hordijk (lid)
Dienst Ruimte en Groen, Afdeling Landelijk Gebied Provincie Zuid-Holland
Ir. N. de Ridder (lid)
Gemeente Rotterdam, Onderzoek en Struktuurplanning Ir.A. Roessen (lid)
Rijksplanologische Dienst, Den Haag Drs. L.van der Vliet (lid)
A.R.O.L., Brussel
SEKRETARIAAT
Stichting Planologische Diskussiedagen
Stevinweg 1 kamer 2.21 Postbus 5048 2600 GA Delft tel. 015-781687 (alleen op dinsdag- en donderdagochtend) Sekretaresse: Mevr. Hanneke de long
UITGEVER
Del ftsche Ui tgeversmaatschappij B.V. Koornmarkt 70 Delft.
(c) 1989
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikrofilm of op welke andere wijze ook zon-der schriftelijke toestemming van de Stichting Planologische Diskussie-dagen.
INHOUD DEEL 11
Ten geleide
Investeren in plattelandswegen:
nieuwbouw of
ver-bouw?
C.F. Jaarsma
Logistiek en bedrijven in Amsterdam:
een
ruimtelijk-strategische verkenning.
B. Janssen en R. ter Brugge
Een nieuwe opdracht aan de
ruimtelijke
planners.
Regionaal ontwerpen aan de Randstad.
W. Keijsers en S. Verschuuren
Voor wiewordt
destad?
Enkele dilemma's
voor
het volkshuisvestingsbeleid
in de jaren negentig en de invloed op de
huishou-dens
.me t
een laag inkomen.
R. van Kempen, R.B.J. Teule en J. van Weesep
Verschuift
Economisch
Zwaartepunt
naar
Oost-Europa?
B. Kersten
Landinrichting; planningssysteem en idealen.
A.P.C. Kerstens
Gemiddelde
woningbezetting
en
compacte
stad-beleid.
J.B. Kok
Amsterdam en Rotterdam als katorencentra.
P.J. Korteweg
Ruimtelijke regelgeving in Noord-West Europa.
E. van der Krabben en M. Steenstraten
Ruimtelijk ontwerpen
ter
integratie van duurzame
structuren en dynamische processen.
E. Kugel en B. Schmitt
Kansen voor de Zuid-corridor.
K. Machielse
Heuristiek
&
besluitvorming; rol en betekenis voor
de ruimtelijke planning en besluitvorming, mede
gezien vanuit een optiek van rationaliteit.
G.G. van der Meulen
Ouderenmigratie.
F. van der Molen
Nieuwe steden in
Indonesi~,een oplossing?
E.J. Molenkamp
Hoe "groen" waren de Vlaamse Planners?
M.A.M.G. Van Naelten
349 359 369
379
389397
407 417 427 437 445 455 463 473 483- - - -
-Naar een beleidsondersteunend systeem voor
493
woningbouwcorporaties.
N.E.T. Nieboer, H.A. Oosterhoff en H. Voogd
Evaluatie van ruimtelijke plannen.
501
C.A.R. Pit en P. Sijtsma
Ruimtelijke cognitie en ruimtelijk gedrag van
509
ondernemers in Nederland: eerste fase.
A. Pruntel
Rotterdam op de rails;
naar een structuurvisie
519
voor openbaar vervoer en
ruimtelijke ordening
in
de Rotterdamse stadsregio.
B.P. Radema, G.A.J. van Veggel en J.B. v.d. Want
Wonen met dienstverlening.
529
A. Rekers en P. Sijtsma
De sneltram in Utrecht een voorbeeld van kapitaal-
537
vernietiging.
T. van Rietbergen
Woon-werktransport met een ATS.
547
R.J. Scheele
Welke rationaliteit is in de ruimtelijke planning
557
nog mogelijk?
F. Spakman
EFFECT: een
computerprogramma
ter
ondersteuning
565
van keuzemomenten binnen de ruimtelijke ordening.
M. Steenbrink
Bodemverontreiniging als zelfstandige factor in
575
het actieve gemeentelijke grondbeleid.
P.R.A. Terpstra
Een referentiemodel voor Beleidsgericht Onderzoek
585
op het Gebied van Infrastruktuur en Vervoer.
W.A.H. Thissen en E.M. van der Borst
Voorzieningen en openbaar vervoer in kantoorloca-
595
ties.
R. Tiemersma en A. van Binsbergen
De Vlaamse ruimtelijke planning tussen wetenschap
605
en beleidspraktijk.
L. van der Vliet en A.A.J. Desmet
Spreiding of concentratie van glastuinbouw: de
615
regio Aalsmeer als voorbeeld.
M.J. Voskuilen
Geografische informatie systemen voor ruimtelijke
623
planning
in het
wetenschappelijk
onderwijs
en
onderzoek.
Stadsvernieuwing en bevolkingsveranderingen in
Rotterdam.
J.G.P. ter Welle-Ueethuis en B.G.J. Driessen
De particuliere kamermarkt binnen de
volkshuisves-ting.
W. van der Wijk en P. Sijtsma
Uitvoeringskader voor de stadsvernieuwing.
U.W. de Wolff
De doorwerking van het streekplan.
C.M.M. Wortelboer
Papers van de Planologische Diskussiedagen 1989
633
641
651
661
J
INVESTEREN IN PLATTELANDSIlEGEN: NIElMlOUV OF VERBOUV?
C.F. Jaarsma
Landbouwuniversiteit Yageningen
SAMENVATTING
In het buitengebied ligt een net van bijna 44.000
km
verharde
platte-landswegen.
Verkeersproblemen
op
dit net hebben meestal betrekking op
menging van voertuigcategorieen, snelheidsverschillen
en
sluipverkeer.
Deze
problemen doen zich vooral voor wanneer de wegkenmerken niet
over-eenkomen met de gewenste verkeerskundige functie. Dan
is
een
gebieds-gewijze
structurele
aanpak,
zoals
gebruikeIjk
in de landinrichting,
gewenst. Di t kan leiden tot een meer grootschalige aanpak ("nieuwbouw").
Echter,
veelal
zal
een
kleinschaliger
alternatief
mogelijk
zijn
("verbouw"). Daarbij wordt door zogenaamde incidentele
civieltechnische
maatregelen,
ondersteund door juridische maatregelen,
niet-bestemmings-verkeer geweerd en/of gewenst rijgedrag afgedwongen. Deze bijdrage wordt
afgesloten met een overzicht van dergelijke maatregelen en enkele
illus-traties, ontleend aan een door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek
in
de
Grond-,
Yater-
en
Yegenbouw en de Verkeerstechniek (GROY)
op-gestelde "maatregelen-catalogus".
STELLINGEN
1
.
Een gebiedsgewijze structurele aanpak van de verkeersproblematiek
op
plat telandswegen ,
ook voor gebieden waar geen landinrichtingsproject
wordt voorbereid, is gewenst.
2. Discrepanties tussen wegkenmerken en gewenste verkeerskundige functie
dienen
bij voorkeur te worden opgevangen door relatief kleinschalige
civieltechnische en juridische maatregelen, conform de
"maatregelen-catalogus" van het GROY.
1
Inleiding
In het Structuurschema voor de Landinrichting (SLI) wordt
geconstateerd
dat
er
slechts
in
beperkte
mate
de
noodzaak
is
tot
een verdere
verdichting van het verharde
plattelandswegennet
ten
behoeve
van
de
agrarische
ontsluiting.
Daarbij
wordt vooral gedoeld op de
veenweide-gebieden. Een voldoende dicht wegennet (de kwantitatieve benadering) kan
echter
tekort
schieten
qua verkeersveiligheid, qua verhardingsbreedte
en/of
door de staat van onderhoud van weg en
bermen
(de
kwalitatieve
benadering).
Deze kwalitatieve problemen kunnen worden opgelost door te
investeren in "nieuwbouw". Uit
een
gebiedsgewijze
planmatige
aanpak,
zoals
bepleit door Jaarsma (1989a en b), kan een alternatief naar voren
komen: "verbouw". De (on)mogelijkheden hiertoe worden nagegaan, mede aan
de
hand
van
de "maatregelen-catalogus" voor verkeersbeheersing in het
buitengebied (GROY, 1989).
De opbouw van deze bijdrage is als volgt. Eerst
wordt
ingegaan
op
de
functionele
indeling
van
het net van plattelandswegen. Daarna komt de
de orde. In het verl~ngde
structurele'aanpak van deze overzicht gegeven van het
plattelandswegen op 1 januari 1988 plattelandswegen planwegen buiten verkeersproblematiek in het buitengebied aan
hiervan wordt de gewenste gebiedsgewijze problematiek toegelicht. Tenslotte wordt een hiertoe inzetbare scala van maatregelen.
De inhoud van deze bijdrage is enerzijds gebaseerd op ideeen die zijn ontvouwd in een eerdere bijdrage (Jaarsma, 1989a), anderzijds op de al genoemde "maatregelen-catalogus" (CROIl, 1989).
2 Plattelandswegen: functies en categorie-indeling De niet-planwegen buiten de bebouwde kom worden genoemd. Uit de statistiek van de wegen blijkt dat er in ons land 43.750 kmverharde en 14.200 km onverharde zijn (CaS, 1988). Dit is een veelvoud van de lengte van de bebouwde kom, die 11.350 km bedraagt.
Alle wegen in het buitengebied (planwegen zowel als niet-planwegen) moeten één samenhangend net van verbindingen vormen (Jaarsma, 1984). Terzijde zij opgemerkt, dat voor plattelandswegen specifieke verkeers-technische en wegbouwkundige eisen gelden. Voor ons land zijn deze opgenomen in IlIPG (1986) en in de Technische vraagbaak plattelandswegen (1988). Informatie over andere Europese landen is vermeld in Hichels en Jaarsma (1988).
Schema 1. Categorie-indeling wegen in het buitengebied (CROIl, 1989). Cat. Gewenste functie
wegen ter ontsluiting van geringeop-pervlakten landbouwgrond wegkenmerken onverharde wegen 2 3 4 5 6
wegen ter ontsluiting van landbouw-gronden (max.100 ha) en/ofenkele bedrijfsgebouwen
wegen ter ontsluiting van grotere op-pervlakten landbouwgronden, bedrijfs-gebouwen en woningen.Weinig d
oor-gaand verkeer en weinig verkeer met een andere dan agrarische bestemming wegen ter ontsluiting van grotereop
-pervlakten landbouwgronden, bedrijf
s-gebouwen en woningen, maar met een groterebetekenis voor doorgaand ver-keer en verver-keer met een andere dan agrarische bestemming
wegen met een meer op doorgaand verkeerafgestemd karakter; heeft een verzamelfunctie voor wegen van lagere orde
wegen van overwegend lokaal belang met een redelijke verkeersfunctie
verhardingsbreedte
<
3,0m max. uurintensiteit:20 mvt/u (ca.200 mvt/etmaal ) verhardingsbreedte 3,5 m max.uurintensiteit:50 mvt/u (ca.450 mvt/etmaal) verhardingsbreedte 4,5 m ontwerpsnelheid 60 km/u max.uurintensiteit: 150 mvt/u (ca.~.350mvt/etmaal) verhardingsbreedte 5,5 m ontwerpsnelhied 60 km/u max.uurintensiteit:600 mvt/u (ca.5.500 mvt/etmaal) verhardingsbreedte 6,0m ontwerpsnelheid 60 km/u max.uurintensiteit: 900 mvt/u (ca.8.000 mvt/etmaal) 35CJ
Om duidelijkheid aan de weggebruiker te verschaffen welk rijgedrag wordt
geeist,
worden
de
wegen
verder onderverdeeld in categorieen. Daarbij
worden aan de wegvakken verschillende functies toegekend. Er
zijn
ver-schillende
categorie-indelingen
voor
wegen in het buitengebied in
ge-bruik. Door CROV (1989) is een combinatie gemaakt van 3 klassen
uit
de
RONA-indeling
(Richtlijnen
voor
het
ontwerpen van niet-autosnelwegen
buiten de bebouwde kom) met de door de Landinrichtingsdienst gehanteerde
indeling in vijf wegtypen zoals geintroduceerd door de Centrale
Cultuur-technische Commissie (CCC, 1969). De CROV-indeling in zes categorieen is
in
schema
1weergegeven. Opgemerkt zij dat geen strakke grenzen tussen
de categorieen kunnen worden getrokken.
Een belangrijk onderscheid in verkeerskundige zin is
dat
tussen
wegen
met
een
erffunctie
en
wegen
met
een
verkeersfunctie.
Een bepaald
weggedeelte heeft een zuivere erffunctie respectievelijk verkeersfunctie
wanneer
al
het verkeer op dat wegvak herkomst of bestemming
respectie-velijk herkomst noch bestemming heeft binnen dat weggedeelte.
Vegvakken
met
een
verkeersfunctie worden van begin tot einde door al het verkeer
bereden. Dit verkeer
kan
daardoor
hogere
snelheden
ontwikkelen
dan
verkeer
op wegen met een erffunctie. Laatstgenoemde worden
gekarakteri-seerd door op- en afrijdende en stilstaande voertuigen, met
als
gevolg
lagere snelheden.
De categorieen
1, 2en
3in schema
1hebben overwegend
een
erffunctie,
terwijl
de
categorieen
4,
5
en
6 een verkeersfunctie vervullen. De
categorieen
1 ... 5behoren normaliter tot
de
plattelandswegen,
terwijl
categorie 6 meestal een (tertiaire) planweg zal zijn.
Vanneer de wegkenmerken niet overeenstemmen
met
de
gewenste
functie,
kunnen
zich
verkeersproblemen
voordoen.
Daarom moet
steeds
worden
gestreefd naar een opbouw van
het
wegennet
volgens
een
functionele
indeling,
waarbij
de
kenmerken
van een weg in overeenstemming worden
gebracht met de functie die de weg in het wegennet vervult.
3
Verkeersproblematiek plattelandswegen
Problemen op platelandswegen hebben vooral betrekking op (CROV, 1989):
- sluipverkeer;
- snelheid en snelheidsverschillen;
- menging van verkeerssoorten (voertuigcategorieen).
Onder sluipverkeer wordt verstaan doorgaand verkeer dat
in
functioneel
opzicht
oneigenlijk
gebruik
maakt
van
wegen van lagere orde met als
doel, oponthoud, van welke aard dan ook,
op
de
functionele
route
te
ontgaan
(Van
de Hoef en Kuijten, 1979). Door de groei van de
verkeers-intensiteiten is de kans op vertraging
(files)
op
hogere
orde
wegen
sterk toegenomen. Soms kan de keuze van een route langs een
plattelands-weg daardoor tijdwinst opleveren. Dit geldt in nog sterkere mate wanneer
de plattelandswegen voor agrarische doeleinden zijn verbeterd of bij een
verkeerde hierarchische opbouw
van
het
wegennet,
waarbij
wegen
van
lagere
orde een kortsluiting vormen (qua tijd
enlof
afstand) voor wegen
van hogere orde. De problemen door sluipverkeer kunnen betrekking hebben
op:
- de omgeving (geluidhinder, barrierewerking);
- de
eigenlijke
gebruikers
(landbouwverkeer,
aanwonenden,
eventueel
recreatieverkeer);
- de weg zelf (verharding en bermen).
Het autoverkeer op plattelandswegen rijdt
veelal
met
hoge
snelheden.
Snelheidsmetingen
laten
zien
dat
het
wettelijk
maximum van 80 km/h
veelvuldig wordt overschreden. Ter illustratie: in het
Binnenveld,
een
landelijk
gebied tussen Ede, Wageningen, Rhenen en Veenendaal, rijdt op
21 van de 35 meetpunten tenminste 15% van de auto's sneller dan 80 km/hl
op
8
meetpunten
ligt zelfs de gemiddelde snelheid op 80 km/h of hoger
(Lambregts, 1985). Het verbeteren van wegverhardingen
ten
behoeve
van
het landbouwverkeer werkt hoge snelheden nog extra in de hand.
Door de hoge rijsnelheden van het autoverkeer ontstaan grote
snelheids-verschillen
met (brom)fietsers, voetgangers en landbouwvoertuigen. Voor
de eerste twee categorieen verkeersdeelnemers zijn
de
gevolgen
vooral
ongevallen en een onveilig gevoel (CROW, 1989).
Op plattelandswegen worden op wegvakken relatief 2
tot
3
keer
zoveel
letselongevallen
tussen
sne1- en langzaam verkeer geregistreerd als op
planwegen. Dit wordt vermoedelijk veroorzaakt door de
sterkere
menging
van verkeerssoorten op plattelandswegen. Vooral bij toenemende
verkeers-intensiteiten leidt dit tot conflicten en problemen.
Dit gaat ten
koste
van
de
langzame verkeersdeelnemers: voetgangers
,
(brom)fietsers; zowel
recreanten als bewoners en schoolgaande jeugd (CROW, 1989).
4
Gewenste aanpak verkeersproblematiek
Wanneer de in de
vorige
paragraaf
geschetste
verkeersproblemen
zich
voordoen,
is
een
gebiedsgewijze
structurele
aanpak gewenst. Het
op-stellen van een Wegenstructuurnota (WSN) , zoals gebruikelijk in de
land-inrichting, kan hierbij goede diensten bewijzen. De WSN bevat een
hoofd-zakelijk verkeerskundige analyse van de ontsluiting.
In
de
WSN
wordt
ingegaan op (Hauptmeijer, 1987):
- het functioneren van het huidige
wegenstelsel
(toekenning
functies;
inventarisatie
van:
weg-
en
verkeerskenmerken, verkeersveiligheid;
globale visuele inspectie; fietspaden en parkeerplaatsen);
-
het toekomstig verkeerskundig functioneren van het stelsel van
platte-landswegen (op basis van de inventarisatie van de huidige situatie, de
in ontwikkeling zijnde plannen op verkeerskundig gebied,
de
verande-ringen
van de ruimtelijke functies in het landelijk gebied als gevolg
van het landinrichtingsproject en de daaruit
voortvloeiende
effecten
voor verkeersomvang en -stromen).
Op basis hiervan wordt een voorstel gedaan voor een functionele indeling
van
de plattelandswegen, teneinde een doelmatige en veilige
verkeersaf-wikkeling te bevorderen. In navolging van
het
waterbeheersingsplan
en
het
bestemmingsplan
buitengebied
zou
men
de
WSN
het
"verkeers-beheersingsplan buitengebied" kunnen noemen.
Door Jaarsma (1989a) is bepleit
het
opstellen
van
een
WSN
niet
te
beperken
tot
landelijke
gebieden
waar
een landinrichtingsproject in
voorbereiding is. De uitkomsten van de gebiedsgewijze structurele aanpak
moeten worden vastgelegd in streekplannen en in gemeentelijke
structuur-en bestemmingsplannstructuur-en buitstructuur-engebied
.
5
Maatregelen
Wanneer de wegkenmerken of het gewenste gebruik van een weg
in
de
zin
van erf- en verkeersfunctie niet overeenkomen met het feitelijk gebruik,
zijn maatregelen nodig. Daarbij zijn in
de
praktijk
twee
principieel
verschillende oplossingen mogelijk:
J
- "opkrikken" van een weg met erffunctie tot een weg met (overheersende)
verkeersfunctie;
- "weren" van niet-bestemmingsverkeer en/of "afdwingen" van gewenst
rij-gedrag op een weg met (overheersende) erffunctie.
In het eerste
geval
zullen
verkeersmaatregelen
nodig
zijn
van
een
algemeen
karakter,
zoals
reconstructie, verbreding, aanleg van
fiets-paden of zelfs de aanleg van nieuwe wegen en
dergelijke.
Deze
meestal
nogal grootschalige aanpak zou men als "nieuwbouw" kunnen kenmerken. Vij
gaan h
ier
in deze bijdrage niet op in, omdat veelal de voorkeur
gegeven
zal worden aan het hierna te bespreken alternatief.
In het tweede geval wordt onderscheid gemaakt tussen
zogenaamde
struc-turele
en
incidentele maatregelen. Structurele maatregelen wijzigen de
ontsluiting, bijvoorbeeld door het "doorknippen" van een plattelandsweg.
Zij
kunnen
daardoor zeer effectief zijn, maar hebben als nadeel dat de
bereikbaarheid van aanwonenden en
van
bedrijven
afneemt.
Vanwege
de
noodzakelijke
afweging
van
voor- en nadelen en de vaak tegenstrijdige
belangen die hierbij spelen, komt een structurele ingreep
meestal
zeer
moeilijk
tot
stand. Incidentele maatregelen omvatten hetzij juridische
maatregelen met behulp van (verbods)borden, dan
wel
verkeerstechnische
aanpassingen van beperkte omvang.
De incidentele maatregelen zouden als
"verbouw"
kunnen
worden
geken-schetst.
De civieltechnische (infrastructurele) mogelijkheden samen met
ondersteunende juridische maatregelen
zijn
gedetailleerd
geinventari-seerd
door
GROV (1989). In schema 2 is een overzicht van de juridische
(J) en civieltechnische
(C)maatregelen opgenomen.
Schema 2. Overzicht civieltechnische en
juridische
verkeersmaatregelen
in het buitengebied (CROV, 1989).
C-civieltechnische maatregelen
J-juridische maatregelen
Code
Omschrijving
Code
Omschrijving
Geslotenverklaring voor
gemotoriseerd verkeer
Bewegwijzering
Verlagen maximum snelheid
Breedte-, gewicht- en/of
lengtebeperking
Links- en
rechtsafslaan-verboden
J2.*
J3.*
J4.
JS.
Jl.
Visuele versmalling
Fysieke versmalling
Centreerribbelstrook
Aanleg voet- of fietspad
Fietssuggestiestroken
Klein verkeersplein
Asverspringing
Ribbels op wegdek
Parallelweg
Afsluiting (sluis) met keerplaats voor personenauto's
Hiddengeleider met rijstrookuitbuiging
Hiddengeleider in bocht
Geleidehekjes of bochtschilden
Aardenwal in buitenbocht
Poortfunctie komgrens benadrukken
Accentueren kruisingsvlak
Cl.
C2.
C3.
C4.
CS.
C6.
C7.*
C8.
C9.
C1D.
Cll.
C12.
C13.
C14.
C1S.*
C16.
*
Aanvullende maatregel in totaalpakket.
Voor de keuze uit het scala van incidentele maatregelen zijn
door
GROV
(1989)
voor
elk
van
de
in
paragraaf 3 onderscheiden probleemvelden
(sluipverkeer; beinv10eden snelheid
en
snelheidsverschillen;
scheiden
van
verkeerssoorten)
zogenaamde zoekschema's ontwikkeld
.
Uitgaande van
Schema 3. Zoekschema voor het probleemveld sluipverkeer (CROV, 1989).
Wegcategorie Gewenste functie/ Maatregelen Blad kenmerken
I. Ontsluiting geringe opper- - Geslotenverklaring voor ge-vlakte landbouwgrond:onver- motoriseerdverkeer ( H) harde wegen
- Breedte,gewicht of lengte-beperking ( J4) - Afsluiting l sluis) mei een
keerplaats voor
personenau-to's (CIO)
2. Ontsluiting landbouwgrond
entof enkele bedrijfsgebou- - Geslotenverklaring voor ge-wen motoriseerd verkeer ( J 1) : B< 3,0 -Verlagen maximumsnelheid ( 13") : I max - 20 mvt/u - Breedte, gewicht of
lengte-beperking ( J4) - Afsluiting (sluis) met een
keerplaats voor
personenau-to's (CIO)
- Poortfunetie kom grens be-nadrukken (CIS") 3. Ontsluiting grotere oppervlak- - Geslotenverklaring voor ge
-ten landbouwgronden, be- motoriseerd verkeer ( J I) drijfsgebouwen en woningen. - Verlagen maximumsnelheid ( 13") Weinig doorgaand en niet- - Breedte, gewicht of
lengte-agrarischverkeertenig recrea- beperking ( J4)
tief verkeer - Asverspringing ( C7)
:B- 3,5 m - Afsluiting (sluis) met een : lmax- 50 mvt/u keerplaats voor
personenau-to's (CIO)
- Poortfunctie komgrens be-nadrukken (CIS") 4. Ontsluiting van grotere
opper-vlakten landbouwgronden, - Geslotenverklaring voor ge-bedrijfsgebouwen en wonin- motoriseerd verkeer ( JI) gen met een grotere betekenis · Bewegwijzering ( nO)
voor doorgaand en niet agra- - Verlagen maximumsnelheid ( 13") rischverkeer - Centreerribbelstrook ( C3) : B- 4. 5 m - Asverspringing ( C7") : (max- 150mvt/u •Poort functie komgrens bc-: Vontwerp- 60 km/u nadrukken (CW) 5. Op doorgaand verkeer
afge-stemd karakter,verzamelfune- - Bewegwijzering ( n") tie voor wegen van lagereor- · Verlagen maximumsnelheid ( 13") de - Links- en rechtsafslaan
ver-:B -5,5 m boden ( JS)
: Imax - 60Q mvt/u : Vontwerp - 60 km/u 6. Overwegend lokaal belang
met een redelijk grote ver- - Bewegwijzering ( J2")
keersfunctie - Verlagen maximumsnelheid ( 13") : B - 6,Om - Links- en rechtsafslaan ver-: Imax - 900 mvt/u boden ( JS) : Vontwerp - 60 km/u
B - verhardingsbreedte (in meters)
lmax - maximaleintensiteit(inmotorvoertuigenper uur) ~ontwerp - ontwerpsnelheid (in km/uur)
- aanvullende maatregel in totaalpakket
354
J
het geconstateerde probleem dient in het bijbehorende zoekschema de gewenste functie van de weg (conform schema 1) te worden opgezocht. Vanneer de wegkenmerken overeenkomen met de gewenste functie van de weg, kunnen de gewenste maatregelen zonder meer in het zoekschema worden afgelezen. Vanneer de wegkenmerken niet overeenstemmen met de gewenste functie van de weg zijn er twee mogelijkheden. Men kan beslissen de bestaande wegkenmerken aan te passen aan de gewenste functie en eerst geen aanvullende maatregelen te treffen. (Als na enige tijd in de praktijk blijkt dat het gesignaleerde probleem niet wordt opgelost, dan alsnog aanvullende maatregelen overwegen). Vanneer de bestaande wegkenmerken niet aangepast kunnen worden aan de kenmerken behorend bij de gewenste functie, betekent dit dat de weg een andere functie moet krijgen. De zoekschema's geven een overzicht (in trefwoorden) van de mogelijk te treffen maatregelen (conform de codering in schema 2). Alle maatregelen zijn in CROV (1989) beschreven volgens een standaard-methodiek in zogenaamde maatregelen-bladen. Daarbij komen aan bod: toepassingsmogelijkheden; uitvoering; maatvoering; combinatiemogelijk-heden; positieve en negatieve effecten.
Ter illustratie van het voorgaande zijn opgenomen het zoekschema voor het probleemveld sluipverkeer (schema 3) en de maatregelenbladen "geslo-tenverklaring voor gemotoriseerd verkeer" (Jl; schema 4) en "centreer-ribbelstrook" (C3; schema 5). Uit het zoekschema kan worden afgelezen dat maatregel Jl kan worden overwogen wanneer sprake is van sluipverkeer op de wegcategorieen 1 ••• 4. Maatregel C3 leent zich voor het tegengaan Schema 4. Maatregelenblad Jl: "Gesloten verklaring voor gemotoriseerd
verkeer" (GROV, 1989).
J1 GESLOTEN VERKLARING VOOR GEMOTORISEERD VERKEER Tocpassingsgebied
- Bij aantoonbare aanwezigheid van sluip-verkeer.
- Als er alternatieve (omleidings-)routes aanwezig zijn.
-Geschikt voor lange, niet overzienbare afstanden.
Uitvoering
-BordRVVmodel nr.20
- Onderbord met vermelding "Uitgezon-derd bestemmingsverkeer" verkeer. Maatvoering
- Diameter bord:080 cm aanbevolen.
Combinatiemogelijkheden - Bewegwijzering (J2).
- Links- en rechtsafslaan verboden (J5). - Afsluiting met een keerplaats voor
per-sonenauto's(ClO). Positicve effectcn - Weinig sluipverkeer.
- Geen belemmering voor landbouwver-keer en bestemmingsverlandbouwver-keer. - Lageontmoetingskans.
- Vermindering schade aan wegdek en bermen.
- Vermindering lawaai-en stankoverlast. Negatieve effecten
- Controleop naleving noodzakelijk, doch (zeer) moeilijk haalbaar.
- Toenameintensiteiten op andere wegen.
Schema 5. Maatregelenblad C3: "Centreerribbelstrook" (CROV, 1989).
C3CENTREER1UBBELSTROOK
TOCIJllssingsge1Jieu
-Doorgaande route onaantrekkelijk ma-ken.
- Landbouwvoertuigen en langzaam ver-keer ongehinderde doorgang. Uitvoering
- Ribbels of bolgestrate verhoging onder-broken door dwars sleuven.
l\Iaatvoering
- Wegbreedte 4,5 m à 5,0 m. - Ribbels: lengte: 0,5 à 1,0 m;
breedte: 0,1 m; hoogte ca. I cm; tussenafstand: 5 cm.
Combinatiemogelijkheden - Visuele versmalling(Cl). Positieve effecten
- Daling snelheid voor snelverkeer: gecen-treerd rijden op wegas.
- Vrije doorgang brom-fietsverkeer. Negatieve effecten
- Overrijden van bolgestrate verhoging kan te ongecontroleerd plaatsvinden.
~L_.J._J=:::1.L.---l-LA-·\o'I(, 'tJ..~
':....
" ' evr. bzrmplcnkJ
van sluipverkeer op wegcategorie 4. Deze
laatste
is
gebaseerd
op
de
noodzaak
bij
het passeren van een tegenligger met de linkerwielen over
de ribbels te rijden. Dit ongerief leidt tot een daling van de snelheid.
In het algemeen verdient het aanbeveling de effecten van de voorgestelde
maatregelen
op
bijvoorbeeld
verkeersintensiteiten,
reistijden
en
verkeersveiligheid
te berekenen. Een aanzet voor een methodiek hiertoe,
waarin ook aandacht wordt besteed aan bereikbaarheid, energieverbruik en
geluidhinder, geven Jaarsma en Hichels (1989).
Ook voor het recreatief medegebruik, in het bijzonder voor fietsers, kan
één
en ander van belang zijn. De aantallen motorvoertuigen op wegen met
een overheersende ontsluitingsfunctie zullen de
aantrekkelijkheid
voor
fietsverkeer
vrijwel
nooit
in
de
weg staan.
Dat
ligt
anders
op
plattelandswegen met een verkeersfunctie. Eventueel dient te worden
na-gegaan
of
de
verkeersfunctie
voor
dergelijke wegen gehandhaafd moet
worden. Vermoedelijk biedt het geschikt maken van het
net
van
platte-landswegen
meer
en
betere mogelijkheden voor uitbreiding van met name
recreatieve fietsmogelijkheden dan de aanleg
van
nieuwe
voorzieningen
(Jaarsma, 1989b).
Conclusies
Geconcludeerd wordt dat verkeersproblemen
op
plattelandswegen
(sluip-verkeer, hoge snelheden en snelheidsverschillen en menging van
verkeers-soorten) zich vooral voordoen wanneer de wegkenmerken niet
overeenkomen
met de gewenste verkeerskundige functie. Op basis van een gebiedsgewijze
structurele
aanpak
moet
een
keuze
worden
gemaakt
tussen
hetzij
aanpassing
van
de weg aan het verkeer ("nieuwbouw"), hetzij aanpassing
van het verkeer aan de weg
("verbouw").
Laatstgenoemde
oplossing
zal
veelal de voorkeur verdienen. De "verbouw" is gebaseerd op kleinschalige
civieltechnische ingrepen ondersteund met juridische maatregelen.
Hier-voor
zijn
in een "maatregelen-catalogus" (CROV, 1989) diverse
alterna-tieven uitgewerkt.
Literatuur
CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), 1988. Statistiek van de wegen,
1 januari 1988. Den Haag.
CCC (Centrale Cultuurtechnische Commissie), 1969.
Plattelandswegennota.
Staatsuitgeverij, Den Haag.
CROV (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek
in
de
Grond-,
Vater-
en
Vegenbouw en
de Verkeerstechniek), 1989. Verkeersmaatregelen in het
buitengebied. CROV-mededeling 21, Ede.
Hauptmeijer, V.,
1987.
Vegenstructuurnota
Valcheren.
Verkeerskundige
werkdagen 1987, Driebergen, 20 en 21 mei: 571-586.
Hoef, H.A. van de en H.J.C. Kuijten, 1979
.
Sluipverkeer op wegen
buiten
de bebouwde kom. Verkeerskunde 30: 26-31.
Jaarsma, C.F., 1984. Verkeer in een-Iandelijk
gebied.
Vaarnemingen
en
analyse van het verkeer in zuidwest Friesland en ontwikkeling van een
verkeersmodel. Proefschrift LH, Vageningen.
Jaarsma, C.F., 1989a. Plattelandswegen en de ontsluiting van
landelijke
gebieden: pleidooi voor een planmatige aanpak buiten
landinrichtings-projecten. Planologische discussiebijdragen 1989, Utrecht, 11
en
12
mei.
ISBN
90-6562-111-3,
Delftsche
Uitgevers Haatschappij, Delft:
313-322.
in
landelijke
verkeerskundige
ISSN 0924-3070
,
C.F. Jaarsma (eds.), 1988
.
Minor rural roads.
Planning
,
evaluation.
Proceedings
Vorkshop
Minor
Rural
Roads,
October
28-30,
1987.
ISBN
90-220-0965-3,
Pudoc,
Jaarsma, C.F., 1989b. Plattelandswegen
planmatig
aanpakken.
Landbouw-kundig tijdschrift 101 nr 11: 25-28.
Jaarsma, C.F. en
Th.
~chels,1989.
Verkeersplanning
gebieden:
methode
voor
het
kwantificeren
van
effecten, toegepast op het Binnenveld. SC-rapport 23,
Vageningen.
Lambregts, A.C.M., 1985. Rijsnelheid op plattelandswegen. ICV-nota 1610,
Vageningen.
Michels, Th. en
design
and
Vageningen,
Vageningen.
SLI (Structuurschema voor de Landinrichting). Dl.
a:
Beleidsvoornemen.
Kamerstuk 16600, zitting 1980-81. Dl. d: Regeringsbeslissing, zitting
1983
-84.
Dl. e: Tekst
van
de
na
parlementaire
behandeling
vast-gestelde pkb, zitting 1985-86.
Technische vraagbaak voor plattelandswegen, 1988. Cultuurtechnisch
vade-mecum: 893-1033. Cultuurtechnische vereniging, Utrecht.
VIPG (RONA werkgroep wegen in
plattelandsgebieden),
1986.
Richtlijnen
voor
het
ontwerpen
van
niet
-autosnelwegen .
Vegen in plattelands
J
LOGISTIEK EN BEDRIJVEN IN AMSTERDAM: EEN RUIMTELIJK-STRATEGISCHE VERKENNING.
Ben Janssen en Roei ter Brugge Instituut voor Ruimtelijke Organisatie TNO
Delft
SAMENVATTING
In opdracht van de Gemeente Amsterdam is een strategische verkenning van de relatie tussen logistiek en grootstedelijke ontwikkeling gemaakt. Aan de hand van een schriftelijk enquête is voor een aantal gebieden binnen de regio Amsterdam nagegaan hoe de logistiek feitelijk doorwerkt voor de verschillende soorten bedrijven. Uit de verkenning en de enquête blijkt, dat een grootstedelijk milieu als de regio Amsterdam goede vooruitzichten heeft om als schakelpun-ten te dienen in de internationale logistieke goederenstroomkeschakelpun-tens.De ontwikkelingskansen berusten vooral op de complementariteit van infrastructurele systemen, het hoogwaardige transactionele milieu en de hoge mate van technologische en sociale innovatie.Deze paper geeft een indruk van deze logistieke ontwikkelingen en presenteert een aantal empirische resultaten voor de regio Amsterdam.
STELLINGEN
1) De "mainportlogistiekà la Nederland Distributieland" is weliswaar belangrijk,maar schiet voorbij aan het logistieke vernieuwingsproces, dat zich in regio's afspeelt.
2) Logistiek is een vernieuwingsstrategie -als onderdeel van een algemene technische en bedrijfsorganisatorische verandering- die vrijwel alle bedrijven en organisaties raakt. In combinatie met de ontwikkelingen in de informatietechnologie is de veranderingssnelheid
zo groot, dat van een trendbreuk gesproken mag worden die in omvang vergelijkbaar is met de Industriêle Revolutie.
3) Een strategische evaluatie van de logistieke ontwikkelingen bij het ter plaatse aanwezige bedrijfsleven biedt een belangrijke basis voor beleidskeuzen ten aanzien van investeringen in de infrastructuur en logistieke voorzieningen,teneinde de regio een zekere meerwaarde te geven ten opzichte van andere potentiêle vestigingsplaatsen.
4) Een differentiatie van activiteiten naar kenmerken van hun "logistieke performance", vertaald naar ruimtelijke voorwaarden ten aanzien van hun onmiddelijke omgeving en hun systeembinding in netwerken is noodzakelijk voor het verkrijgen van het vereiste inzicht.
1. Inleiding.
De eisen die industriêle, transport- en groothandelsbedrijven stellen aan infrastructuur, de ontsluiting en de kwaliteit van de vestigingsplaats zijn onder invloed van de logistiek aan veranderingen onderhevig. Een betere betrouwbaarheid van het transport is vereist, de bereikbaarheid van vestigingen wordt belangrijker, de gemiddelde snelheid van het vervoer neemt aan belang toe,en goederenknooppunten die ontsloten zijn door meerdere vervoerwijzen
worden belangrijkere vestigingsplaatsen.
Onder logistiek wordt verstaan het gehele proces van het plannen,organiseren en besturen van de goederen en daarbij horende informatiestromen naar, dooren vanaf ondernemingen in de vorm van logistieke ketens, de zgn.bedrijfsoverschrijdende logistiek.Logistieke ketens zijn de georganiseerde stromen vanaf de bron van een produkt (de grondstoffen) tot aan de consument. Gesproken wordt daarom van integrale logistiek. Logistieke veranderingenzijn voor ons het complex van ontwikkelingen betreffende de keten van goederenstromen met name binnen industriêle produktieprocessen. Deze logistieke ontwikkelingen zijn in onze visieeen onderdeel van een dynamisch veranderingsproces, dat in een indrukwekkend tempo het maatschappelijke, economische en ruimtelijke "landschap" aan het veranderen is. Deze dynamiek voor grote steden en vanuit de logistieke ketens, is de invalshoek van ditpaper. In het kader van het Regionaal Overleg Amsterdam (ROA) is door de gemeente Amsterdam aan het INRO-TNO gevraagd een strategische verkenning te maken van de gevolgen voorde regio Amsterdam van trends in logistiek, distributie, transport en de daarmee verbonden Electronische Data Interchange (EDI). Het onderzoek is uitgevoerd in drie stappen. Allereerst is een ruimtelijke verkenning gemaakt van trends in logistiek,distributie en transport. Er bestaat inmiddels weliswaar een veelheid van onderzoeken, rapporten, artikelen en dergelijke over ontwikkelingen op dit brede terrein. Een gesystematiseerd overzicht in het perspektief van de vraag welke ruimtelijke en lokationele uitwerkingen deze ontwikkelingen hoogstwaarschijnlijk hebben voor een stedelijke agglomeratie zoals Amsterdam, ontbreekt echter.
De tweede stap betrof de opstelling van een typologievan bedrijven. Immers, de logistieke eisen van industrieên, die veel grondstoffen in bulk bewerken, zijn anders dan van een assem-blagebedrijf gericht op hoogwaardige consumentenprodukten.Om hiervan een beeld te krijgen is in het onderzoek een typologie ontwikkeld van economische activiteiten. Deze typologie maakt het mogelijk de mate waarin branches en bedrijven gevoelig zijn voor nieuwe logistieke ontwikkelingen te differentiêren.
De derde stap in het onderzoek voor Amsterdam was een schriftelijke enquête onder plm. 1000 bedrijven in de industrie,groothandel en diensten enin het transport. Gevraagd is naar hun geografische activiteitenpatronen, het gebruik van de verschillende vervoerwijzen, de mate van invoering van (technische) logistieke instrumenten, hun eventuele infrastructurele problemen en hun waardering van logistieke aspecten als snelheid, betrouwbaarheid,flexibiliteit en kosten. In dit paper presenteren we de resultaten van de eerste en derde stap van deze verkenning. Het onderzoek in Amsterdam heeft bewezen hoezeer de ontwikkelingen in de logistiek een verklaring vormen voor de huidige -en de in de nabije toekomst te verwachten- veranderingen in de stedelijke economie.Het beeld dat men doorgaans heeft van deze belangrijke logistieke ontwikkelingen, is verbonden met havens, luchthavens en TGV·s. Vanzelfsprekend zijn dat belangrijke zaken, maar daarnaast doen zich intern (binnen de bedrijven in hun onderlinge relatiepatronen in het stedelijk gebied) veranderingen voor,die juist in deze studie benadrukt worden. De enquête in de derde stap van het onderzoek biedt de mogelijkheid hiervan een illustratie te geven. Het onderzoeksrapport' biedt vanzelfsprekend een veel uitvoeriger onderbouwing en uitwerking.
J
2. Logistiek als vemleuwlngsstrategle en oorzaak van stedelijke dynamiek. Een strategische heroriêntatie
In het onderzoek is een scala aan technische en organisatorische veranderingstendensen bij de industriêle bedrijvigheid,de transportbedrijven en een aantal daaraan gelieerde activiteiten geschetst, samengevat onder de titel 'integrale logistiek als vernieuwingsstrategie'. Uit deze schets blijkt dat de veranderingen in de omgeving, waarin de Amsterdamse bedrijven zich bewegen steeds sneller gaan en nopen tot strategische (her)oriêntatie.Deze heroriêntatie richt zich op de volgende drie ontwikkelingen:
1 De technologische ontwikkelingen in veel bedrijfstakken maken dat de levenscycly van produkten korter worden.Bedrijven zijn derhalve genoodzaakt voortdurend nieuwe produkten te ontwikkelen of aan produktinnovatie te doen en de verbeterde produkten snel op de markt te brengen, waar de concurrentie hevig is en waar concurrentievoordelen snel teniet worden gedaan.
2 Daarnaast kunnen we de tendens waarnemen, dat leveranciers gedwongen worden beter en sneller in te gaan op de uiteenlopende wensen en eisen van klanten. Leverende bedrijven moeten daarom zowel hun aanbod als hun service vergroten:op maat produce-ren en leveproduce-ren.
3 En de derde ontwikkeling tenslotte is er één van groeiende overcapaciteit.Markten groeien niet snel meer terwijl de productiviteit blijft stijgen. De marges komen zo onder druk. Inter
-nationalisering is soms tijdelijk een uitkomst. Vergroting van de winstmarges kan ook worden gezocht in verkleining van het kapitaal in de pijplijn en het verhogen van de efficiency.
Reactietijd, kwaliteit van produkt en dienst en de leverbetrouwbaarheid worden hiermee belangrijke factoren in de concurrentiestrijd. Een produktie- of ondernemingsbeleid waarin kwaliteitszorg centraal staat, verschilt in drie opzichten van traditioneel bedrijfs- en onder-nemingsbeleid:
1 qua produktieperiode of serielengte (kleinere series met kortere produktietijdenen snellere doorlooptijden),
2 qua organisatie van de delen van het (produktie-)proces (flexibele fabrieken) en 3 de complexiteit van het gehele produktieschema (kortere ontwikkelingstijden voor nieuwe
produkten, van meet af aan afstemming in ontwerp van model en eventuele problemen bij produktie, distributie en gebruik).
Integrale logistiek is één van de sleutelelementen van deze nieuwe wijze van produceren en organiseren. Logistiek is het hulpmiddel om te komen tot een meer flexibele organisatie en beheersing van de goederenstromen naar, door en van een onderneming of bedrijf.Ook kan zo de dimensie van reëeletijd in het produktie- en organisatieproces worden geïntroduceerd. Daarmee veranderen de eisen, die bedrijven stellen aan het inkomende en uitgaande transport. Kwaliteit en betrouwbaarheid worden als de twee belangrijkste eisen aan het moderne transport genoemd.
Terminals en knooppunten
De invoering van integrale logistiek leidt, in samenhang met andere technologische innovaties, tot wijziging van de organisatie binnen en tussen ondememingen. Logistieke concepties doorbreken de rigide indeling van afdelingen in de inteme lay-out van fabrieken.Buiten de fabrieksmuren ontstaan andere vormen van integratie van voor- en nageschakelde activiteiten, zoals 'co-makership' en 'co-shippership'. Kwaliteit van dienst en produkt spelen daarbij een zeer
belangrijke rol. Bij logistieke concepten als Just in Time (JIT) en Kanban hebben we niet zozeer te maken met een model waarbij concurrentievoordelen door verticale integratie of ruimtelijke clustering behaald worden, doch gaat het om de logistieke coördinatie van de verschillende aan- en alvoerrelaties. Daarbij speelt niet de fysieke nabijheid een hoofdrol,maar nabijheid in tennen van leverbetrouwbaarheid.Dat kan redelijk grote afstanden tussen de ver-schillende schakels inhouden. Afstand en nabijheid worden gewaardeerd in termen van de betrouwbaarheid van de af- en aanvoer. De continue goederenstroom door de verschillende fasen van produktie mag niet verstoord worden.
Scharnierpunten in de logistieke ketens zijnde terminals.Logistieke (goederen-)ketenshebben netwerken van materiêle (telematica-)infrastrukturenen de daarbij horende terminals nodig
willen ze kunnen funktioneren. Terminals zijn logistiek-organisatorische,ruimtelijke en infrastruk
-turele schakel- en knooppunten,waar tovoeging van waarde aan de produkten plaatsheeft. Vier soorten terminals kunnen worden onderscheiden:
voor opslag, voorraadbeheer en controle;
vooroverslag en distributie,ordersamenstelling, groupage en het'stuffen'en'strippen' van containers;
voor produktieveredeling,onder meer assemblage van produkten en onderdelen;en
voor ondersteunende funkties waarbij de nadruk ligt op het verzorgen, beheren en beheersen van de organisatie van de goederenstromen en vooral de daarmee gepaard gaande administratieve en financiêle informatiestromen.
Een combinatie van deze terminatluncties voor de zeer vele deelmarkten in het vervoer resulteert in een hiêrarchie. De afzonderlijke knooppunten zijn complementair ten opzichte van elkaar wat betreft hun functies,hun specialisaties en hun geografische invloedssferen. Een transportknooppunt is in zijn concurrentiepositie gebaat bij een systeembinding met andere knooppunten van hogere en lagere orde.
In afnemende hiêrarchie kunnen worden onderscheiden:
internationale logistieke hoofdknooppunten, of de "nodal points of nodal points".
de logistieke knooppunten oftewel de "nodal points"of inlandterminalsin de logistieke en vervoemetwerken.
de specifieke regionale transportknooppunten.
de infrastructurele vervoerknooppunten.
Consequenties voor een grootstedelijke agglomeratie.
Wat betekent het voorgaande nu voor een grootstedelijke agglomeratie als de regio
Amsterdam? Deze regio is een internationaal logistiek hoofdknooppunt, dat al dan niet in combinatie met Rotterdam functioneert.Meer dan de helft van de toegevoegde waarde van de Nederlandse transportsector wordt gerealiseerd in deze beide 'main ports' Amsterdam en Rotterdam. In dat licht dringt zich de vraag op of de ontwikkelingen in transport en logistiek op termijn een ruimtelijke concentratie van een aantal logistieke functies in het grootstedelijk milieu waarschijnlijk maken? Deze vraag laat zich niet eenduidig beantwoorden. De argumenten voor een concentratie in stedelijke gebieden zijn legio. In het kort betreft dat:
de traagheid en inertia van de ruimtelijke organisatie, de gedifferentiêerdearbeidsmarkt,
de kwaliteit van organisaties en instituties,
de kwaliteit, kwantiteit en diversiteit aan infrastructuur en de omvang van de lokale markt.
J
dwingen. De (internationale)concurrentiekracht van de hoofdterminals zal afhangen van de mate waarin ze intra- en interregionaal ontsloten en geïntegreerd zijn in de vervoers- en contactennetwerken.Van groot belang daarbij is de beschikbaarheid en de kwaliteit van ruimte en infrastructuur, in termen van plaats voor distributiecentra, terminals en kantoren, infrastructuren voor multimodale aan-en afvoer van goederen en personen, en de telecom-municatieveinfrastructuur. 'Human resources',het innovatieve vermogen en de draagkracht van het ter plaatse aanwezige bedrijfslevenzijn de dragers van de concentratieprocessenin de stedelijkeagglomeratie.
Congestie,gebrekaan ruimte en stedelijke verpaupering zijn echter belangrijke tegenkrachten.
Voor een grootstedelijk ontwikkelingsbeleid is het daarom van belang, dat naast de beschikbaarheidvan de verschilende moderne lokatiefactoren, ook deinstitutionele en sociaal-culturele voorwaarden voor de implementatie van technologische vernieuwingaanwezig zijn,
zoals samenwerking tussen de verschillende sleutelactoren: ondernemers, kenniscentra, overheden,werknemersorganisaties.Alleen wanneer de verschillende lokatiefactorenregionaal samenhangen, er een breed maatschappelijk draagvlak is en er een synergetisch effect ontstaat, zullen stedelijke vernieuwingsprocessenin voldoende mate op gang komen.
Mede onder invloed van de trendsIn de logistiek kan een veranderingworden waargenomen in de functiesen de functionele geleding van de grote steden. Deze verliezen een functie van de goederenbewerkende activiteiten (produktie en assemblage) in het stedelijke gebied, waarmee de verzorgende functies (consumptie en reproductie), de transactionele functies (kennisdienten, bestuur, financiên),transport,overige diensten en de handelsfuncties meer op de voorgrondzijn getreden.Handel en diensten zijn het aangrijpingspunt voor de in belang toenemende logistieke functie van de steden,zonder dat het vervoer zelf (de transportcentra) ook in de stad gelegen behoevente zijn.Evenals dat voor andere activiteiten het geval is, lijkt de grote stad ook voor de logistiekeactiviteiten een plaats voor incubatie te kunnen zijn,juist vanwege de·multidisciplinaire· aanpak dievoor logistieke dienstverleningvereistis. Resumerend blijkt de kwaliteit,en vooral ook de concurrentiekracht,van de diversehiërarchisch geordendeknooppunten,bepaald te worden door:
• de fysiekruimtelijke ligging in termen van centraliteit,voor- en achterlandpositie;
de kwaliteit van de infrastructuur,de veelzijdigheidin termen van multimodale overslagmo-gelijkheden,de verbondenheid en de capaciteiten ter plaatse;
de plaatselijke bekwaamheden,de kwaliteit van de logistieke dienstverlening.
3. Logistiek InAmsterdam;enige empirische resultaten.
Driesectoren van de economie in de regio Amsterdam zijn onderzocht. Daarvoor zijn ongeveer 1000 enquêtes uitgezet. De respons was 33%. Op basis van de enquête is het mogelijk gebleken een kwalitatief beeld te verkrijgen van veranderingen,die bij bedrijven optreden en wellicht gaan optreden,onder invloed van of samenhangend met logistieke vernieuwingen.
Onderzocht zijn de geografische activiteitenpatronen,het gebruik van verschillende vervoerwij-zen,de mate van invoering van verschillende technisch-logistieke systemen, de logistieke eisen aan transport.deinfrastructuurproblemen en de waardering van de vestigingsplaatsaspecten.
Logistiekeeisen van en aan bedriiven.
De moderne logistieke eisen, zoals snel reageren op klantenwensen, betrouwbaarheid in termen van tijdstip van levering en van geleverd goed, maar ook de flexibiliteit in beleveren,
zien we duidelijk weerspiegeld in de antwoorden die groothandelsbedrijven in de regio Amsterdam hebben gegeven op de vraag aan welke eisen inkomende en uitgaande leveranties dienen te voldoen (figuur 1). Uit deze antwoorden,maar ook uit andere onderdelen van de enquête, blijkt overigens tevens hoezeer ook in het Amsterdamse bedrijfsleven de technologi
-sche innovatie in het algemeen en de logistieke veranderingen in organisatie en techniek in het bijzonder ook in concreto geïmplementeerd blijken te worden.
Figuur 1: De twee belangrijkste logistieke "instrumenten" als concurentiemiddel per in- en uitgaande goederenstroom voor de onderzochte groothandelsbedrijven in de regio
Amsterdam (1• belangrijkste, 2• tweede belangrijkste)
AANVOER: AFVOER:
I
1
1 Kwal iteit
GROOTH.BEDR. 2 Betrouwbaarh eid 1 Kwaliteit
2 Tijd.tip
1 Tijdstip
I
I
1 Betrouwbaarhe idHALFFABRlKATEN---O---~---GROOTH. BEDR. 2 Kwal' t e ' t
2 Kwalite it ... ...
GRONDSTOFFEN
ONDERDELEN
1 Snelheid
I
I
1 SnelheidBet rouwbaa rh . GROOTH.BEDR. 2 Bet rouwbaarhe id
1 Kwaliteit
I
I
1 KwaliteitEINDPRODUKTEN 2 FlexibiliteitGROOTH.BEDR. 2 Flexibiliteit
CONSUMENTEN- 1 Kwaliteit
I
GROOTH . BEDR·I 1 Kwaliteit PRODUKTEN 2 Tijd.tip 2 Betrouwbaarheid 1 Kwaliteit
I
GROOTH . BEDR·
1
1 Kwaliteit TOTAAL 2 Tijdstip BetrouwbaarheidIn vervolg op een logistieke bedrijfsvoering blijkt inderdaad in de meeste gevallen een hogere prioriteit te worden gegeven aan kwaliteit dan aan prijs. Daarbij is een opvallend verschil waar
-neembaar in de stroomopwaartse (richting de grondstoffenbron) en de stroomafwaartse richting (richting de uiteindelijke consument). Aan het begin van een keten speelt de prijs (c.q. de kos
-ten) van het vervoer een belangrijke rol. Stroomafwaarts worden de eisen ten aanzien van kwaliteit en betrouwbaarheid steeds hoger.Zo waarderen de procesindustrie en de groothandel in bulkprodukten de prijs van het transport hoog,terwijl bijvoorbeeld een industrieel bedrijf dat zeer kleine series van klantgespecificeerde produkten vervaardigt of een groothandelsbedrijl in onderdelen met name belang hecht aan flexibiliteit.Tezamen met de kwaliteit van het geleverde goed bepaalt de betrouwbaarheid van het tijdstip van de leverantie voor een groot deel de logistieke prestatie en daarmee de concurrentiekracht van bedrijven. Naarmate de goederen een hogere waardedichtheid hebben wordt ook de faktor snelheid van meer belang,of beter gezegd een verkorting van de doorlooptijd. Voor de levering van onderdelen en bijprodukten van een 'bedertlijke'aard is vanzelfsprekend de snelheid belangrijk.
De verschillen in logistieke eisenblijken ook ruimtelijk te kunnen worden vertaald.De twee ver-voersgebieden bij uitstek in de regio vormen hierde uitersten:het Westelijk Havengebied en Schiphol. Bij SChiphol wordt met name kwaliteit, betrouwbaarheid en flexibiliteit hoog gewaar
-deerd. De bedrijven daar zijn niet of nauwelijks voorraadhoudend.In het Westelijk Havengebied
J
daarentegen speelt de prijs van het transport een belangrijke rol en is de voorraadhouding wel belangrijk.
De netwerkrelaties.
Het gedrag van bedrijven en ondernemingen en hun strategiebepaling worden voor een niet onbelangrijk deel verklaard door hun relaties binnen netwerken, binnen de marktstructuur (branche, produkVmarktkombinatie,bedrijfskolom) maar ook in andere netwerken,bijvoorbeeld toeleverings- en uitbestedingsrelaties, persoonlijke kontakten, R&D netwerken, etc..Voor een regio is het van belang om te weten hoe men gelokaliseerd is binnen de verschillende netwerken van de bedrijven en ondernemingen. Terneer, omdat inmiddels duidelijk is geworden, dat de integrale logistiek zeker een invloed zal hebben op de oriêntatiepatronen van ondernemingen. Mondialisering en regionalisering van verschillende ketenactiviteiten zijn daarvan twee vormen.
De bedrijvensectoren (industrie,groothandel en transport) en de daarbinnen onderscheiden grootteklassen van bedrijven geven alle een gespreid patroon van aan- en afvoer van goederen en diensten te zien.Voor meer dan de helft van de bedrijven liggen de aan- en afvoerrelaties binnen het gebied direct rond de vestiging en binnen de regio Amsterdam. Niettemin blijkt de nationale oriëntatle van de ondervraagde bedrijven in de regio Amsterdam ook van groot belang te zijn.Slechts een klein deel van de ondervraagde bedrijven zegt geen relaties met Nederland te hebben in zijn aan-en afvoer. De internationale oriêntatie is in vergelijking met de nationale en regionale wat geringer.Er treedt hier een differentiatie op:de onderzochte industriêle bedrijven blijken minder op de internationale markten geörienteerd te zijn dan de groothandel- en transportbedrijven. Ook tussen de kleinere bedrijven (kleiner dan 50 werkzame personen) en de grotere (50 of meer werkzame personen) blijkt er verschil te zijn. De laatste kategorie heeft een aanzienlijke grotere internationale oriêntatie dan de eerste, met name geldt dat voor de industriêle en de transport bedrijven.De grotere groothandelsbedrijven in de regio Amsterdam blijken sterk nationaal gericht te zijn.
Figuur 2: Relatiepatronen van92 onderzochte industriêle bedrijven in de regio Amsterdam in % van bedrijven dat aangeeft hier een substantiêle relatie te onderhouden.
AANVOER AFVOER A-C OA o 20
_Bi.._
D:I """, ... ~w
~ 1000Aaadool
_0.-;,--
bocIIii-(ia ..)e a
-o
o-i,W...u20 10 100
A-C: Amsterdam-Centrum OA :. Overig Amsterdam
Figuur 3: Relatiepatronen van 110 onderzochte groothandels bedrijven in de regio Amsterdam
in % van bedrijvendat aangeeft hiereen substantiêle relatie te onderhouden.
AANVOER AFVOER 10 70 60 20 30 40 50 _ - . ; -[..110) Amsleldam-ecnlrUm OverigAmsterdam
.
~" ., , "'"...
"1~«''"''~~~~, ...'*'....
10 A-C: OA: 10 ~ ~ ~ ~ ~ M mAandoeIbodrijYa>[..110)
_
Bi...
_
O-O-A·... _ 0-0.,...".. !EJ o..n... 0 ..._OA
Figuur 4: Relatiepatroon van 54 onderzochte transportbedrijven in de regio Amsterdam:
ligging van de klantenin%vande bedrijven.
Havens-West Schiphol TOIBIe steekproef
o
20 _ EIgon. . -[ITJ OYeriIlEu_ 40 60 80 100Aandeelbedrijuen (in%)
_ o.eriIl
""",,_ma
OYeriIl _o
Ov"'we r-'dUit de grote omvang van de relaties binnen de regio Amsterdam blijkt een regionaleveran
-kering van de daar gevestigde bedrijven.De nationale en intemationalecontacten wijzenop
de positie als (inter)nationaal logistiek (hoofd-)knooppunl. Waardering van vestigingsplaatsaspecten.
De waarde die een bedrijf toekent aan de kwaliteit van de verschillende aspecten van de
infrastructuur en vestigingsplaats is sterk afhankelijk van de bijdrage aan de bedrijfs- en
ondememingsdoeleinden zoals kostenoptimalisatie,kwaliteitsgarantie e.d,Een bedrijf, dat snel
en betrouwbaar transport vereist, zal daarom naar alle waarschijnlijkheid een hoge waarde
toekennen aan een goede bereikbaarheid. Deze verschillen komen tot uitdrukking in de antwoorden op vragen naar tevredenheid of ontevredenheid met vestigingsplaatsaspecten.
In een feitelijke situatie echter stellen ondernemingen en bedrijven zich in het algemeen in op een bepaald kwaliteitsniveau van de infrastructuur en passen hun logistieke organisatie aan aan de verwachte problemen met betrekking tot leverbetrouwbaarheid van het transport. Door de economisch technologische en organisatorische ontwikkelingen rond de integrale logistiek worden de kwaliteitsaspecten van de infrastructuur en vestigingsplaats echter meer en meer onderwerp van bedrijfs- en ondernemingsbeslissingen. Het zijn dan niet alleen meer randvoorwaarden.
We presenteren hier de resultaten van vragen naar de beoordeling van de aspecten rond ligging van het bedrijf in de regio en aspecten rond de vestigingsplaats zelf. Op beide grijpt de logistiek in.
Figuur 5: Vestigingsplaatseffecten geordend naar belangrijkheid en de waardering per aspect van de ligging van de eigen vestigingspiek in de regio (in afnemende orde van belangrijkheid).
INDUSTRIE GROOTHANDEL TRANSPORT
~ 25~ SC% 75' HO"()'I,
Aandeelbcdrij ~n(in ..)
- foLbco::lrdd.ll'Il _ Nq.bt:uIfddirC
O H....L 75" IIX'..0% 25% 50% 75% lOO'l'. I Nabij .rnemen lln AtmIl:Idam 3 In rqio Amsladam otNabijleveranciers 6Soon,dijltc:bedr. 7 Nabij luchthaven
De grijze arcering in de figuur heeft betrekking op negatieve beoordelingen. Over de ligging in Amsterdam c.q.de regio Amsterdam blijken de ondervraagde bedrijven voor het overgrote deel tevreden te zijn. De kwaliteit van het "knooppunt Amsterdam" als het gaat om de ligging in netwerken van verschillende aard en schaalniveau blijkt goed te zijn. Dat houdt ook een kwaliteitsoordeel in over het knooppunt als geheel. Meer in detail en betrokken op de feitelijke vestigingsplaats in de regio,komen er meer negatieve reacties, zoals blijkt uit figuur 6.Naast onvoldoende bereikbaarheid worden genoemd de arbeidsmarkt, tekort aan goede bedrijfsruimte, te hoge grondprijzen en onvoldoende voorzieningen in de buurt van de vestigingen. Bedrijfsruimte en gekwalificeerde werknemers blijken daarbij als belangrijke factoren naar voren te komen.
Figuur 6: Vestigingsplaatselfecten geordend naar belangrijkheid en de waardering per aspect van de eigen vestigingspiek (in afnemende orde van belangrijkheid).
INDUSTRIE GROOTHANDEL TRANSPORT
/.
2. J. ~.
l% 2.5% SO% 7~% 100%
Aandeel bedrijven (in%)
_ Pos.
b.oo,,'.""9 _
Nog.""""'••"ng CJ N.v.LSO% 7~%
I.Bedrijfsruimte
2.Ontsl.bed.ruimte
3.Nabijh.erv./kwal.w
25% 50%
4.Rcdelijkegrondp<. S.Nabijwinkelse.d.
75% 100%
4. Resumerend
Een vijfde deel van de onderzochte industriêle bedrijven beoordeelt de vestiging waarin ze momenteel zit als ondoelmatig. Meer dan25%van de onderzochte groothandelsbedrijvengeelt aan concrete plannen te hebben voor verhuizing binnen drie jaren. Het merendeel zegt binnen de regio te blijven. De omvang van de steekproef rechtvaardigt geen uitspraak over de verhuisgeneigdheid van transportbedrijven, behalve de meerdere keren voorkomende verhuisplannen van het luchthaventerrein bij Schiphol naar Hoofddorp. Deze antwoorden kunnen als indicaties gezien worden van een enorme dynamiek in de bedrijfsontwikkeling.
Hoewel met een onderzoek als hier besproken, niet het onomstotelijk bewijs kan worden geleverd dat deze dynamiek voortvloeit uit met name de veranderende logistieke organisatie van bedrijven, blijken hiervoor toch wel zeer sterke aanwijzingen naar voren te komen.
Het onderzoek geelt daarmee ook een beeld van de te verwachten richting van de veranderingen. Ontsluiting, bedrijfsruimte en gebrek aan gekwalificeerd personeel blijken de knelpunten te zijn van de huidige vestigingsplaats. De exteme en interne kwaliteiten van het internationale logistieke hoofdknooppunt Amsterdam zijn echter belangrijk genoeg als vestigingsargument, om van een zekere ·verankering· uit te gaan. De grote vraag is echter waar liggen de grenzen van de regio.Opwelke punten worden de genoemde kwaliteitsaspec
-ten gevraagd. Uit het gedifferentieerd beeld -ten aanzien van de gestelde logistieke eisen,bleek dat er naar type activiteit en naar deelgebied verschillen bestaan. Uitgaande van de eerder genoemde typologie geelt het onderzoek in Amsterdam een aanzet om te komen tot een afstemming per deelgebied van de eisen vanuit het bedrijfsleven ten opzichte van de bedrijfsexterne omgeving waarin bedrijven functioneren. Een optimalisatie van een integrale logistieke keten, die bedrijven op verschillende lokaties, waar dan ook ter wereld, in netwerken koppelt, kan niet anders zijn dan een privaaVpublieke samenwerking.
Noten.
1. Het onderzoeksverslag is verschenen als:
B.J.P. Janssen en R.ter Brugge (eindredactie): Logistiek in Amsterdam: een verkenning van de logistieke ontwikkelingen in industrie, transport en groothandel in de regio Amsterdam.INRO
-TNO,Delft, 1990.
Het rapport Is vervaardigd in opdracht van de Gemeente Amsterdam in samenwerking met het Regio Overleg Amsterdam (ROA) en de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam.
K
EEN NIEUWE OPDRACHT AAN DE RUIMTELIJKE PLANNERS
Regionaal ontwerpen aan de Randstad
Wim Keijsers
San Verschuuren
Provincie zuid-Holland. Dienst Ruimte en Groen
SAMENVATTING
Gloort er
na de
malaise van
de tachtiger
jaren voor
de planologie een
nieuwe bloei in de negentiger jaren? Verschillende tekenen wijzen daar wel
op.
Daar
is
natuurlijk
allereerst de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening.
Maar nu na de
grote steden
ook de
Randstadprovincies ambitieuze plannen
lanceren. liikt
de doorbraak
definitief. Het spraakmakende Zuidhollandse
plan voor het Tussengebied. het gebied tussen Den Haag en Rotterdam. bevat
qua methodiek
én inhoud
veel nieuws en betekent in diverse opzichten een
breuk met het verleden.
Veranderingen qua werkwijze en methodiek zijn:
• een nieuw soort opdrachten: verkennende studies;
•
werken in projectverband met een ruim mandaat;
•
snelle analyse- en ontwerpcycli;
• externe consultaties met behulp van kaartbeelden.
Belangrijke inhoudelijke veranderingen zijn:
•
de schaalsprong: integraal ontwerpen op regionale schaal;
•
een regionaal openbaar vervoersysteem als drager voor verstedelijking;
•
een regionale groen- en waterstruktuur. ook als drager daarvoor;
•
vernieuwing van bestaande steden
en ontwikkeling
van nieuwe stedelijke
gebieden integraal benaderen.
De hier
gehanteerde aanpak begint nu ook door te werken in diverse andere
ruimtelijke studies van de provincie Zuid-Holland
en biedt
goede
aankno-pingspunten voor
een nieuwe stijl van werken bij de regionale planning in
~e
negentiger jaren. Dit
stelt
overigens
wel
eisen
op
bestuurlijk en
Instrumenteel terrein: regionale samenwerking en integrale uitvoering.
KAART 1
Ligging in de Randstad
,-i