• Nie Znaleziono Wyników

Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel. Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel. Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven"

Copied!
68
0
0

Pełen tekst

(1)

Deelrapport 2

Ruimtelijk structurerende

effecten Westerscheldetunnel

Deelrapport 2: Effecten op het

be-drijfsleven

Erik Louw

Sylvia Janssen

m.m.v. Martijn van Hove

(2)
(3)

Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel

Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven.

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zeeland

Auteurs: Dr. E. Louw

Dr. S.J.T. Jansen

m.m.v. Martijn van Hove

De begeleidingscommissie vanuit de Provincie Zeeland bestond uit: Drs. A. Drijgers, Directie Ruimte, Milieu en Water, Afdeling Ruimte Drs. L.G. Kaagman, Directie Ruimte, Milieu en Water, Afdeling Ruimte Ing. H.J.G. Uitterhoeve, Projectleider Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone Drs. P. Woets, Directie Economie en Mobiliteit, Afdeling Economie

April 2011

Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22

E-mail e.j.meijers@tudelft.nl http://www.otb.tudelft.nl

 Copyright 2011 by Onderzoeksinstituut OTB, Technische Universiteit Delft No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, micro-film or any other means, without written permission from the copyright holder.

(4)
(5)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 8 1.1 Inleiding ... 8 1.2 Probleemschets ... 8 1.3 Onderzoeksvragen en aanpak ... 9 1.4 Leeswijzer ... 9

2 Bedrijven, werkgelegenheid en pendel ... 11

2.1 Inleiding ... 11

2.2 Ontwikkelingen van het aantal vestigingen ... 11

2.3 Ontwikkelingen in de werkgelegenheid ... 14

2.4 Ontwikkeling van de pendel ... 17

2.5 Conclusies ... 19

3 Bedrijvenenquête en -interviews: opzet, respons en kenmerken van bedrijven ...21

3.1 Inleiding ... 21

3.2 Opzet van de enquête ... 21

3.3 Respons ... 22

3.4 Kenmerken van bedrijven ... 23

3.5 Interviews ... 24

4 Locatiekeuze en de opening van de Westerscheldetunnel ... 25

4.1 Inleiding ... 25

4.2 Nieuwe vestigingen ... 25

4.3 Verhuisde bedrijven (enquête) ... 25

4.4 Verhuisde bedrijven (interviews) ... 26

4.5 Conclusies ... 27 5 Afzetmarkt en omzet ... 28 5.1 Inleiding ... 28 5.2 Ontwikkelingen in de afzetmarkt ... 28 5.3 Ontwikkelingen in de omzet ... 33 5.4 Conclusies ... 35 6 Toeleveranciers en werknemers ... 36 6.1 Inleiding ... 36 6.2 Toeleveranciers en bevoorrading ... 36 6.3 Medewerkers ... 40 6.4 Nieuwe medewerkers ... 42 6.5 Conclusies ... 44

7 Oeververbindingen: reistijden en reiskosten ... 46

7.1 Inleiding ... 46

7.2 Het gebruik van de oeververbindingen ... 46

7.3 Verandering in reistijden ... 49

7.4 Toltarieven ... 50

7.5 Conclusies ... 51

8 De Westerscheldetunnel en de Zeeuwse economie: meningen van bedrijven ... 53

8.1 Inleiding ... 53

(6)

8.3 Het belang van de tunnel voor individuele bedrijven ... 56

8.4 Opmerkingen van ondernemers ... 59

8.5 Conclusies ... 61

(7)
(8)

1

Inleiding

1.1 Inleiding

Dit rapport presenteert de resultaten van een onderzoek naar effecten van de opening van de Westerscheldetunnel in 2003 op het Zeeuwse bedrijfsleven. Voor 2003 was Zeeuws-Vlaanderen door twee pontveren met de rest van Zeeland verbonden. Met de opening van de Westerscheldetunnel vervielen deze pontveren als ‘autoveer’ en bleef het veer Vlis-singen – Breskens alleen als veerdienst voor voetgangers en fietsers over. Een dergelijke ingrijpende verandering in de bereikbaarheid van regio’s is betrekkelijk zeldzaam en mede daarom wetenschappelijk weinig onderzocht. Op korte termijn zijn vooral mobiliteitsef-fecten te verwachten: verandert het verplaatsingsgedrag van bewoners en bedrijven? Op langere termijn kunnen ook veranderingen in de ruimtelijke spreiding van bedrijven en bewoners gaan optreden. Nieuwe infrastructuur kan voor bedrijven de mogelijkheid bie-den om een extra vestiging te openen of juist een vestiging te sluiten omdat het marktge-bied van deze vestiging nu efficiënter door andere vestigingen bediend kan worden. Over deze effecten is voor de opening van de tunnel veel gespeculeerd en na de opening is er in de Zeeuwse pers nog steeds veel aandacht voor. Voor 2003 waren de verwachtin-gen hoog gespannen; vooral in Zeeuws-Vlaanderen. Een in 2000 verricht onderzoek van Allaert en NEI, voorspelde dat de tunnel mogelijk 5.500 nieuwe banen kon opleveren. Daarna sloeg het beeld om en werd de toon van de berichtgeving duidelijk negatiever. In 2006 verscheen echter in dagblad Trouw een artikel met als kop ‘Westerscheldetunnel kost banen en bedrijvigheid’.1 Vier jaar later stond in de Provinciale Zeeuwse Courant een artikel onder de kop ‘Tunnel kost Terneuzenaren ‘eigen’ banen’.2 Wat de effecten werke-lijk zijn, willen we via dit onderzoek nagaan. Het is nu ruim zeven jaar nadat de tunnel werd geopend en bedrijven en bewoners zijn aan de tunnel gewend. De korte termijn ef-fecten zullen grotendeels uitgewerkt zijn of een meer permanente status hebben gekregen en de langere termijn effecten zullen meetbaar moeten zijn.

Dit deelonderzoek maakt onderdeel uit van een groter onderzoek naar de ruimtelijk struc-turerende werking van de Westerscheldetunnel. In deelrapport 1 zijn bereikbaarheidsana-lyses gedaan en is gekeken naar de effecten van een bereikbaarheidsverandering op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de bevolking en het voorzieningenpeil. In deelrap-port 3 wordt gekeken naar de effecten van de tunnel op bewoners, meer in het bijzonder of hun activiteiten- en verplaatsingspatroon gewijzigd is door de komst van de tunnel. In deelrapport 4 is gekeken naar de effecten van de tunnel op voorzieningen. Naast deze deelrapporten verscheen er een overkoepelende integrale samenvatting van de resultaten.

1.2 Probleemschets

Een belangrijke discussie in de wetenschappelijke literatuur betreft de vraag of de aanleg van nieuwe infrastructuur tussen een kerngebied en een relatief perifeer gebied leidt tot een versterking van de kern ten koste van de periferie. De ‘New Economic Geography’ stelt bijvoorbeeld, voortbouwend op Myrdal’s ‘cumulatieve causatie’-model, dat een regio

1 Artikel van Peter Lieve gepubliceerd op 10 januari 2006. 2 Artikel van Harmen van der Werf gepubliceerd op 14 april 2010.

(9)

die een voorsprong heeft ten opzichte van een andere regio deze voorsprong alleen maar zal uitbouwen als gevolg van de relatief grotere schaalvoordelen die in de kernregio be-haald kunnen worden (Krugman, 1991; Krugman en Venables, 1996; Fujita et al., 1999). Bij de aanleg van infrastructuur wordt wat dat betreft wel onderscheid gemaakt tussen ge-neratieve en distributieve effecten. Het gege-neratieve effect betreft de totale verandering in economische activiteiten in alle bij het infrastructuurproject betrokken regio’s. Het gaat daarbij over het totale effect, bijvoorbeeld een toename van de werkgelegenheid in de be-trokken regio’s. Aangezien deze verandering niet in alle regio’s even groot is (sommige re-gio’s profiteren disproportioneel meer, andere minder) is er ook sprake van een intra-regionaal distributief effect (Bruinsma en Rietveld, 2001). Binnen de betrokken regio’s kan de totale werkgelegenheid weliswaar stijgen, maar dat wil niet zeggen dat in elke regio af-zonderlijk sprake is van een stijging. In sommige regio’s zal de werkgelegenheid veel stij-gen, terwijl in andere sprake kan zijn van een (absolute of relatieve) daling. Met andere woorden, het economisch zwaartepunt binnen de regio kan verschuiven. Een onderzoek naar de ex-post effecten van de Westerscheldetunnel levert een bijdrage aan dit weten-schappelijke debat over de wisselwerking tussen infrastructuur (en daarmee bereikbaar-heid) en het ruimtelijk patroon van activiteiten.

1.3 Onderzoeksvragen en aanpak

In deze deelstudie wordt in beeld gebracht welke effecten voor bedrijven zich hebben voorgedaan als gevolg van de veranderingen in bereikbaarheid na de opheffing van de pontveren en de opening van de Westerscheldetunnel. De aandacht richt zich daarbij op de wijze waarop bedrijven zijn omgegaan met deze nieuwe situatie, de effecten op de po-sitie van de bedrijven ten opzichte van toeleveranciers, afnemers/consumenten, werkne-mers en eventuele gerealiseerde en geplande relocaties.

Het deelonderzoek valt in drie delen uiteen. Allereerst zijn een aantal beschikbare data-bronnen over de werkgelegenheid, de bedrijvigheid en het woon-werkverkeer (pendel) ge-analyseerd. Daarbij is vooral gekeken of de opening van de tunnel een trendbreuk heeft veroorzaakt ten opzichte van de ontwikkeling tot 2003. Wanneer de werkgelegenheids-ontwikkeling voor 2003 een duidelijk ander verloop heeft dan daarna zou dat een aanwij-zing kunnen zijn voor een mogelijk effect van de Westerscheldetunnel.

Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit een enquête onder Zeeuwse bedrijven. In deze enquête werden vragen gesteld over hun afzetgebied, werkgelegenheid, werknemers en reistijden en reiskosten. Ook hier werd, zo veel als mogelijk, geprobeerd de situatie van voor en na de opening van de tunnel te vergelijken. Deze enquête werd in juni-juli 2010 gehouden.

Het derde en kleinste deel van het onderzoek bestaat uit interviews met bedrijven waarvan het vermoeden bestond dat ze verplaatst waren onder invloed van de opening van de Westerscheldetunnel.

1.4 Leeswijzer

In dit rapport zijn de verschillende onderwerpen zoveel mogelijk gebundeld in een hoofd-stuk. In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling van de werkgelegenheid, het aantal vestigin-gen en de pendel geanalyseerd. Dit wordt gedaan aan de hand van bestaande statistische gegevens. Hoofdstuk 3 gaat in op de opzet en uitvoering van de bedrijvenenquête en de interviews.

In de hoofdstukken 4 tot en met 8 worden de resultaten van de bedrijvenenquête be-schreven en geanalyseerd. Elk hoofdstuk kan apart worden gelezen. Hoofdstuk 4 gaat

(10)

over de locatieverandering en locatiekeuze van de bedrijven onder invloed van de Wester-scheldetunnel. Hoofdstuk 5 gaat in op de ruimtelijke omvang van de afzetmarkt en de ontwikkeling van de omzet van bedrijven. In hoofdstuk 6 komen de relaties van bedrijven met toeleveranciers aan de orde. Ook wordt ingegaan op mogelijke veranderingen van herkomst van werknemers van de bedrijven. Het gebruik dat bedrijven maakten en maken van oeververbindingen komt in hoofdstuk 7 aan de orde. Ook wordt in dit hoofdstuk in-gegaan op de toltarieven van de Westerscheldetunnel. In hoofdstuk 8 wordt inin-gegaan op stellingen die de bedrijven zijn voorgelegd over het effect van de Westerscheldetunnel op de Zeeuwse economie.

Dit rapport wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk 9. Hierin worden de be-langrijkste conclusies uit de voorgaande hoofdstukken samengevoegd.

In dit rapport maken we gebruik van de regio indeling zoals aangegeven in afbeelding 1.1.

(11)

2

Bedrijven, werkgelegenheid en pendel

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk gaan we in op de ontwikkeling van het aantal vestigingen (paragraaf 2.2), de werkgelegenheid bij deze vestigingen (paragraaf 2.3) en de pendel (paragraaf 2.4). Daarbij wordt zowel de ontwikkeling voor als na de opening van de tunnel in beeld ge-bracht. Hiermee proberen we na te gaan of de opening van de tunnel voor een verande-ring heeft gezorgd. De vraag die daarbij centraal staat is of de opening van de tunnel een bestaande trend heeft versterkt of verzwakt, of dat er misschien geen invloed valt waar te nemen. Bij de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid is het daar-bij moeilijk om op basis van statistische informatie vast te stellen of een bepaalde ontwik-keling valt toe te schrijven aan de tunnel of niet. Om hier toch inzicht in te krijgen is o.a. de enquête uitgevoerd die in de hoofdstukken drie en vier zal worden behandeld. Bij de ontwikkeling van de pendel is het wat eenvoudiger om direct de invloed van de opening van de tunnel te vermoeden. Het gaat immers om een direct effect van de tunnel, namelijk een toename van het woon-werkverkeer door de tunnel.

De data over vestigingen en werkgelegenheid die in dit hoofdstuk worden geanalyseerd zijn primair afkomstig uit de ABF Vastgoed Monitor. De gegevens over de pendel zijn ontleend uit publicaties van de provincie Zeeland.

2.2 Ontwikkelingen van het aantal vestigingen

In 1996 bedroeg het aantal vestigingen van bedrijven en instellingen in Zeeland 23.600. In 2003, het jaar waarin de Westerscheldetunnel werd geopend, bedroeg dit aantal 26.400. In 2008 was dit aantal verder opgelopen tot 28.700. Tussen 1996 en 2008 steeg het aantal vestigingen met 22%. In dezelfde periode steeg het aantal vestigingen in Nederland met bijna 37%.

De stijging van het aantal vestigingen is niet in alle delen van Zeeland even groot geweest. Op de Bevelanden is het aantal vestigingen met 25% het meest gestegen. Op Walcheren en Schouwen-Duiveland / Tholen lag de stijging met 23% net iets boven het Zeeuws ge-middelde. In Zeeuws-Vlaanderen was de groei met 16% het laagst.

Qua absolute omvang van het aantal vestigingen ontlopen de regio’s Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Walcheren elkaar niet veel. Het aantal vestigingen is op de Bevelanden met ruim 8.000 het hoogst, gevolgd door Zeeuws-Vlaanderen met 7.700 en Walcheren met 7.500 vestigingen. De regio Schouwen-Duiveland / Tholen heeft bijna 5.500 gingen (cijfers uit 2008). Tot 2007 was Zeeuws-Vlaanderen de regio met de meeste vesti-gingen, maar door de relatief lage groei in het aantal vestigingen heeft zij deze positie in 2007 verloren.

Wanneer we de groei van het aantal vestigingen in de Zeeuwse regio’s wat nader bekijken blijken er duidelijk verschillen te zijn tussen de regio’s (zie figuur 2.1). Wat allereerst op-valt, is dat de groei in Zeeuws-Vlaanderen zeer constant is in vergelijking met de andere Zeeuwse regio’s. De conjunctuur lijkt op de ontwikkeling van het aantal vestigingen nau-welijks invloed te hebben, terwijl dat in de andere regio’s wel het geval is. De recessie van 2001 en de economische hoogtijdagen van 2005-2008 zijn duidelijk in de ontwikkeling van het aantal vestigingen te zien. Voor Zeeuws-Vlaanderen betekent dit dat de groei in het aantal vestingen na 2005 duidelijk achter blijft bij deze in de andere Zeeuwse regio’s.

(12)

Figuur 2.1 Ontwikkeling van het aantal vestigingen per regio tussen 1996 en 2008 (1996=100). 90 95 100 105 110 115 120 125 130 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 in d e x ( 1 9 9 6 = 1 0 0 ) Zeeuws-Vlaanderen De Bevelanden

Walcheren Schouwen-Duiveland en Tholen

Zeeland

Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

Uit figuur 2.1 komt geen duidelijke invloed van de tunnel op het aantal vestigingen tot ui-ting. De ontwikkeling van het aantal vestigingen vertoont voor en na 2003 dezelfde trendmatig ontwikkeling die vooral door de conjunctuur lijkt te zijn veroorzaakt. Het feit dat de groei in Zeeuws-Vlaanderen sinds 2003 beduidend onder dat van de andere Zeeuwse regio’s ligt kan niet worden geïnterpreteerd als zijnde een duidelijk effect van de opening van de Westerscheldetunnel omdat voor 2003 de ontwikkeling van aantal vesti-gingen zich in Zeeuws-Vlaanderen al veel stabieler toonde. Dit heeft zich na 2003 voort-gezet.

De relatief lage groei van het aantal vestigingen in Zeeuws-Vlaanderen wordt veroorzaakt door een relatief lager aantal oprichtingen van bedrijven per jaar en een relatief iets hoger aantal bedrijfsbeëindigingen in vergelijking tot de andere Zeeuwse regio’s met een verge-lijkbare grootte (Walcheren en de Bevelanden). Het saldo tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen valt voor Zeeuws-Vlaanderen daardoor steeds iets minder positief uit dan voor de andere regio’s (zie figuur 2.2).

(13)

Figuur 2.2 Saldo van het aantal bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen per re-gio in de periode 2001-2008.* 0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Zeeuws Vlaanderen Walcheren De Bevelanden Schouwen-Duiveland en Tholen

* Het gaat hier uitsluitend om bij de KvK ingeschreven bedrijven en instellingen. Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

De Zeeuwse gemeente met de meeste vestigingen is Schouwen-Duiveland (zie figuur 2.3).3 In 2008 waren er 3.530 vestigingen. Terneuzen is de tweede gemeente in de ranglijst met aantal vestigingen, gevolgd door Middelburg en Goes. Uit de figuur blijkt tevens dat in alle gemeenten het aantal vestigingen tussen 1996 en 2008 is toegenomen. Wanneer ge-keken wordt naar de gemiddelde groei per jaar in de tijdvakken 1996-2003 en 2003-2008 dan blijken er aanzienlijke verschillen per gemeente te zijn (zie figuur 2.4). In Goes, Bor-sele, Vlissingen en Reimerswaal is het groei tempo in de periode na 2003 veel groter dan daarvoor. Opvallend is dat alleen in de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten het groeitempo na 2003 is teruggevallen. Vooral de terugval van Terneuzen is opmerkelijk. In de periode 1996-2003 was het groeitempo met een stijging van gemiddeld 52 vestigingen per jaar daar nog het hoogste van Zeeland. Na 2003 viel dit terug tot gemiddeld 20 per jaar.

3 De figuur 2.2 kan niet zondermeer worden vergeleken met de figuren 2.3 en 2.4 omdat deze tot stand

zijn gekomen op basis van andere bronnen. Bij de figuren 2.3 en 2.4 is de bron het zogenaamde LISA-bestand waarin alle vestigingen (commercieel en niet-commercieel) zijn opgenomen. Figuur 2.2 is geba-seerd op gegevens van de Kamers van Koophandel waarin niet alle vestigingen met werkgelegenheid zijn opgenomen. Een ander punt dat de vergelijking bemoeilijkt is dat de lengte van de tijdreeksen tus-sen de grafieken verschilt.

(14)

Figuur 2.3 Totaal aantal vestigingen per gemeente in 1996, 2003 en 2008. 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 Noord-Beveland Kapelle Reimerswaal Borsele Hulst Tholen Veere Vlissingen Sluis Goes Middelburg Terneuzen Schouwen-Duiveland aantal vestigingen 2008 2003 1996

Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

Figuur 2.4 Gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal vestigingen per gemeente in de perioden 1996-2003 en 2003-2008. 0 10 20 30 40 50 60 70 Borsele Noord-Beveland Kapelle Veere Hulst Reimerswaal Vlissingen Tholen Sluis Goes Middelburg Schouwen-Duiveland Terneuzen 1996-2003 2003-2008

Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

2.3 Ontwikkelingen in de werkgelegenheid

Het totaal aantal banen in Zeeland is tussen 1996 en 2008 met 11% gestegen tot een totaal van bijna 174.000. In dezelfde periode groeide in Nederland het aantal banen met 24%.

(15)

De stijging is niet in alle delen van Zeeland even groot geweest. De regio’s de Bevelanden en Schouwen-Duiveland / Tholen groeiden iets harder dan het Zeeuwse gemiddelde en Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen groeiden minder hard dan dit gemiddelde (zie figuur 2.5). Wel maakten de Zeeuwse regio’s dezelfde conjuncturele ontwikkeling door.

Afgaande op figuur 2.5 heeft de opening van de tunnel in 2003 geen duidelijke invloed gehad op het aantal banen in de verschillende regio’s. Voor en na 2003 maken de regio’s min of meer dezelfde ontwikkeling door en verandert er weinig in hun relatieve positie. Eén uitzondering hierop lijkt de banengroei in Walcheren die sinds 2005 verhoudingsge-wijs groot is. In absolute aantallen is Walcheren sinds 2006 de grootste regio met in 2008 53.000 banen. Tot 2006 was Zeeuws-Vlaanderen de regio met de meest banen. Daar zijn nu 48.500 banen.

Figuur 2.5 Ontwikkeling van het aantal banen in de Zeeuwse regio’s tussen 1996 en 2008 (1996=100). 90 95 100 105 110 115 120 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 in d e x ( 1 9 9 6 = 1 0 0 ) Zeeuws-Vlaanderen De Bevelanden

Walcheren Schouwen-Duiveland en Tholen

Zeeland

Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

Qua aantal banen is Terneuzen de grootste gemeente. Terneuzen had deze positie in 1996 en heeft die in 2008 nog steeds (zie figuur 2.6). Wel neemt de voorsprong van Terneuzen op nummer twee (Middelburg) en de meeste overige gemeenten af omdat het aantal ba-nen minder snel groeit dan elders. Tussen 1996 en 2008 is het aantal baba-nen sterk gegroeid in de gemeenten Goes en Middelburg, maar ook in de veel kleinere gemeenten Reimers-waal en Kapelle. Deze laatste twee gemeenten kenden een vrij gestage werkgelegenheids-groei, dit in tegenstelling tot de groei in Goes en Middelburg. In Goes groeide het aantal banen vooral voor 2003, daarna stagneerde de groei. In Middelburg zien we juist een groei versnelling na 2003 (vooral in de periode 2005-2007).

(16)

Figuur 2.6 Totaal aantal banen per gemeente in 1996, 2003 en 2008. 0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 Noord-Beveland Kapelle Borsele Veere Tholen Reimerswaal Sluis Hulst Schouwen-Duiveland Vlissingen Goes Middelburg Terneuzen Aantal banen 2008 2003 1996

Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

Het verschil in groeitempo blijkt ook uit de gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal banen per gemeente voor en na 2003 (zie figuur 2.7). Vooral Goes valt daarbij op. Voor 2003 nam het aantal banen met gemiddeld 470 per jaar toe, terwijl na 2003 er een afname met gemiddeld 13 per jaar was. De grootste groei na 2003 doet zich voor in Middelburg met gemiddeld bijna 600 banen per jaar. In Zeeuws-Vlaanderen valt op dat voor 2003 in alle drie de gemeenten het aantal banen groeide. Na 2003 is de gemiddelde groei in het aantal banen in Terneuzen slechts een fractie gedaald (van gemiddeld 87 naar 72), terwijl in Sluis en Hulst de groei bijna geheel is weggevallen. In Hulst groeide het aantal banen voor 2003 nog met gemiddeld 122 per jaar, daarna daalde het met gemiddeld 6 per jaar. In Sluis groeide het aantal banen tot 2003 met gemiddeld 85 per jaar. Na 2003 was de groei gereduceerd tot gemiddeld 9 banen per jaar.

(17)

Figuur 2.7 Gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal banen per gemeente in de perioden 1996-2003 en 2003-2008. -200 -100 0 100 200 300 400 500 600 Noord-Beveland Kapelle Borsele Veere Vlissingen Sluis Terneuzen Hulst Reimerswaal Tholen Schouwen-Duiveland Middelburg Goes 1996-2003 2003-2008

Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009.

2.4 Ontwikkeling van de pendel

Al eerder is geconstateerd dat de opening van de Westerscheldetunnel het woon-werkverkeer in Zeeland aanzienlijk heeft beïnvloed (Geertman et al., 2010). Tussen 2003 en 2008 bleek de pendel tussen Zeeuws-Vlaanderen en Overig Zeeland bijna te zijn ver-dubbeld. De pendel vanuit Zeeuws-Vlaanderen naar Overig Zeeland steeg van 1.176 per-sonen naar 1.705 (een groei van 45%). In tegengestelde richting is de groei nog groter namelijk van 673 naar 1.735 (groei 158%). Hiermee was de groei van het woon-werkverkeer over de Westerschelde veel groter dan de groei van de pendel tussen alle Zeeuwse regio’s die in dezelfde periode 11% bedroeg.

De vraag is of deze ontwikkeling alleen aan de Westerscheldetunnel kan worden toege-schreven, of dat het een trend is die al langer gaande is, maar door de tunnel versterkt is. Daarom vergelijken we de ontwikkeling vóór de opening van de tunnel met de ontwikke-ling ná de opening. We kijken dan alleen naar de ontwikkeontwikke-ling tussen de regio’s Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Bevelanden, omdat de pendelrelaties tussen Schouwen-Duivenland en Tholen enerzijds en Zeeuws-Vlaanderen anderzijds in absolute aantallen dermate klein zijn, dat aan de verandering daarin geen conclusies te verbinden zijn.

In tabel 2.1 zijn de procentuele veranderingen in de pendelstromen tussen de Zeeuwse re-gio’s voor en na de opening van de tunnel in 2003 weergegeven. Uit deze tabel is een aan-tal duidelijke ontwikkelingen te concluderen. Allereerst blijkt duidelijk dat voor de ope-ning van de tunnel de stijging van de pendel tussen de regio’s aan weerszijden van de Westerschelde achterbleef bij de stijging van de pendel tussen alle Zeeuwse regio’s. Alleen de pendel van de Bevelanden naar Zeeuws-Vlaanderen steeg meer dan het Zeeuwse ge-middelde. De pendel van Zeeuws-Vlaanderen naar de Bevelanden daalde zelfs.

(18)

Tabel 2.1 Procentuele verandering in pendelstromen tussen Zeeuwse regio’s aan weerszijden van de Westerschelde in de periode 1997-2003 en 2003-2008.

Woonregio - Werkregio 1997-2003 2003-2008

Walcheren - Zeeuws-Vlaanderen 25% 179%

Zeeuws-Vlaanderen - Walcheren 12% 21%

De Bevelanden - Zeeuws-Vlaanderen 42% 126%

Zeeuws-Vlaanderen - De Bevelanden -28% 73%

Totaal pendel tussen Zeeuwse regio’s 31% 11%

Bron: Geertman et al. (2010) en Ausems (z.j.).

Na de opening van de tunnel steeg in Zeeland als geheel de pendel nog steeds, maar min-der dan daarvoor. De pendel tussen de regio’s aan weerszijden van de Westerschelde steeg na 2003 echter veel sterker dan het Zeelands gemiddelde. De pendel tussen alle regio’s groeide, maar vooral de pendel van Walcheren en de Bevelanden naar Zeeuws-Vlaanderen. In omgekeerde richting groeide de pendel ook maar aanzienlijk minder. Het patroon dat de pendel richting Zeeuws-Vlaanderen sterker groeide dan de pendel vanuit Zeeuws-Vlaanderen is ook al voor 2003 herkenbaar. Dit duidt erop dat de opening van de Westerscheldetunnel een trend heeft versterkt die al voor 2003 aanwezig was.4

De stijging van de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen is bijna geheel gericht op Terneuzen. De pendel vanuit Overig Zeeland naar Sluis en Hulst is beperkt en vertoont slechts kleine schommelingen. Dat de pendel naar Terneuzen is gestegen is niet vreemd wanneer men bedenkt dat Terneuzen qua werkgelegenheid de grootste gemeente is en er verhoudings-gewijs weinig inkomende pendel was en is (zie figuur 2.8). Het aandeel werkenden in Ter-neuzen dat daar niet woont (de inkomende pendel), is tussen 2003 en 2008 weliswaar ge-stegen van 25% naar 31%, maar ligt daarmee nog steeds onder het Zeeuwse gemiddelde (36%) en onder dat van de andere Zeeuwse steden als Middelburg (47%) en Vlissingen (46%). In de andere twee gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen ligt de inkomende pendel op een nog lager niveau dan in Terneuzen.

4 Doordat we slechts een relatief korte periode voor de opening van de tunnel kunnen overzien is het in

theorie ook mogelijk dat mensen en bedrijven in hun vestigingsgedrag al rekening hebben gehouden met de opening van de tunnel, en dat daardoor de trend al voor de daadwerkelijke opening van de tun-nel zichtbaar is.

(19)

Figuur 2.8 Ontwikkeling van de inkomende pendel: buiten de werkgemeente wonende personen als aandeel van het totaal aantal werkenden per gemeente. 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% Bor sele Goe s Hul st Kap elle Mid delb urg Noo rd-B evel and Rei mer swaa l Slu is Tern euze n Vee re Vlis sing en Tota al Z eela nd 1997 2003 2008

Bron: Geertman et al. (2010) en Ausems (z.j.).

2.5 Conclusies

Op basis van onze analyse van de ontwikkeling van het aantal vestigingen en banen is het moeilijk een duidelijke waarneembare invloed (in termen van causale relaties) van de Wes-terscheldetunnel te constateren. Aan weerszijden van de Westerschelde doen zich welis-waar verschillende ontwikkelingen voor, maar een aantal daarvan zijn ook al voor de ope-ning van de tunnel in 2003 waarneembaar. Bovendien maken de regio’s aan beide zijden van de Westerschelde dezelfde conjuncturele ontwikkeling door. Wel zijn er enkele ont-wikkelingen na 2003 waarbij de opening van de tunnel mogelijk een rol heeft gespeeld:

1. De afname in de stijging van het aantal vestigingen in Zeeuws-Vlaanderen na 2003, terwijl in de andere Zeeuwse regio’s de groei van het aantal vestigingen na 2003 groter was dan daarvoor.

2. Op de rechter Westerschelde oever is het zwaartepunt van de groei (in vestigingen en banen) verplaatst van de Bevelanden voor 2003 naar Walcheren na 2003. 3. In Zeeuws-Vlaanderen is de groei in het aantal banen na 2003 in de gemeenten

Hulst en Sluis bijna geheel weggevallen, terwijl in Terneuzen de groei in aantal ba-nen wel doorzet (in een iets lager tempo).

De opening van de Westerscheldetunnel heeft een duidelijk effect gehad op de pendel-stromen. Lag de groei van de pendel voor de opening van de tunnel onder het Zeeuws gemiddelde, na de opening lag de groei boven dit gemiddelde. Dit duidt er op dat de bar-rière die de Westerschelde was voor het volgen van de trendmatige ontwikkeling van de pendel door de opening van de tunnel is geslecht. Na 2003 heeft een duidelijke inhaalslag plaatsgevonden. Zeer opvallend is de verandering in de (netto) richting van de pendel. Tot

(20)

2003 pendelden er meer mensen van Zeeuws-Vlaanderen naar Overig Zeeland dan an-dersom. Na de opening van de tunnel is vooral de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen ge-groeid, waardoor in 2008 de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen in absolute aantallen iets groter was dan de pendel naar Overig Zeeland. Dit is opvallend omdat de groei van de pendel meestal gericht is op gebieden waar de werkgelegenheid sterk groeit. Dit is echter in Zeeuws-Vlaanderen niet het geval. Dit alles duidt erop dat de tunnel ervoor gezorgd heeft dat de voorheel vrij geïsoleerde arbeidsmarkt van Zeeuws-Vlaanderen beter toegan-kelijk is geworden. De grote stijging van de pendelstromen is hiervan een duidelijk gevolg.

(21)

3

Bedrijvenenquête en -interviews: opzet, respons en

kenmerken van bedrijven

3.1 Inleiding

Om de statistische gegevens over de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de om-vang van de werkgelegenheid beter te begrijpen is in de periode juni-juli 2010 een enquête onder bedrijven uitgevoerd. Aanvullend zijn een aantal interviews met bedrijven gehou-den om meer achtergrongehou-den te achterhalen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van de enquête (paragraaf 3.2), de respons op de enquête (paragraaf 3.3.), de kenmerken van de responderende bedrijven (3.4) en de opzet van de interviews (paragraaf 3.5). De resultaten van de enquête worden in de daarna volgende hoofdstukken besproken.

3.2 Opzet van de enquête

De enquête is gehouden onder bedrijven en vestigingen die ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Er is voor deze aanpak gekozen omdat we primair zijn geïnte-resseerd in het effect van de opening van de Westerscheldetunnel op het bedrijfsleven. Voor het enquêteren van ‘niet-commerciële’ instellingen (bijvoorbeeld overheidsinstellin-gen) zou een andere vragenlijst moeten worden gemaakt, voor een betrekkelijk kleine groep respondenten. Gezien de te verwachten respons van om en nabij de 10% zou dit bovendien geen effectief onderzoeksmiddel zijn.

De enquête is gehouden in de regio’s Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Walcheren onder bedrijven die voor 2005 zijn opgericht. De veronderstelling hierbij was dat de be-drijven in deze regio’s de effecten van de tunnel het duidelijkst hebben kunnen waarne-men. Het is niet uitgesloten dat ook bedrijven op Tholen en Schouwen-Duivenland door de tunnel worden beïnvloed, maar de kans daarop is kleiner door de relatief grote afstand tot de tunnel, het feit dat het kleinbedrijf in aantal overheerst en deze bedrijven over het algemeen een zeer lokaal afzetgebied hebben. De kans dat hun functioneren door de ope-ning van de tunnel is beïnvloed is daarom klein.5

De bedrijven die in 2005 en daarna zijn opgericht zijn niet in de enquête meegenomen, omdat wordt aangenomen dat deze bedrijven te kort bestaan om effecten van de tunnel waar te nemen (voor hen is de tunnel een ‘fact-of-life’) en de overlevingskans van begin-nende bedrijven klein is, waardoor de respons zeer klein zou zijn.

De andere criteria waarmee de doelgroep is afgebakend zijn:

• Bedrijven moeten minimaal 1 fte aan medewerkers hebben. Bedrijven met alleen parttimers zijn dus niet benaderd.

• Landbouwbedrijven en holdings zijn niet benaderd.

• Filiaal winkelvestigingen waarvan het correspondentieadres het hoofdkantoor is, zijn niet benaderd.

In de enquête waren vragen opgenomen die zowel naar feitelijke informatie vroegen als vragen en stellingen die een vergelijking maakten tussen de periode voor en na de opening van de Westerscheldetunnel. Bij deze laatste vragen werd er veel van het geheugen van de

5 Deze veronderstelling is met de gekozen opzet te onderzoeken. Immers, in de regio’s waar de enquête

(22)

respondenten gevraagd. Daarom werd er gevraagd in de richting van veranderingen (bij-voorbeeld een toe- of afname van de omzet) in plaats van de omvang van de verandering.

3.3 Respons

In totaal zijn 8.958 vestigingen van bedrijven voor deelname aan de enquête benaderd. In totaal werden 603 bruikbare enquêtes ontvangen. Dit is een respons van 6,7%. Dit is een laag percentage maar voor digitale enquêtes onder bedrijven niet ongewoon.

Het is op een aantal manieren mogelijk na te gaan of de respons representatief is voor de totale populatie. We kijken eerst naar de vestigingsgemeente (zie tabel 3.1). Een chi-kwadraat toets geeft een statistisch significant verschil aan tussen de twee groepen (p < 0.01). Bestudering van de percentages laat zien dat Terneuzen met 5 procentpunten is oververtegenwoordigd. De verschillen bij de andere gemeenten zijn niet groot. Wat opvalt is dat alle drie gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen in de enquête zijn oververtegenwoor-digd. Dit is een indicatie dat het onderwerp ‘Westerscheldetunnel’ daar meer leeft dan in de andere gemeenten. Met uitzondering van Kapelle zijn alle gemeenten ten noorden van de Westerschelde iets ondervertegenwoordigd.

Tabel 3.1 Vergelijking tussen populatie en responsgroep op basis van vestigings-gemeente in procenten (N=603). Populatie Respondentengroep Borsele 6,8% 5,2% Goes 13,5% 13,2% Hulst 7,9% 9,1% Kapelle 3,6% 4,1% Middelburg 12,6% 10,7% Noord-Beveland 3,2% 2,7% Reimerswaal 6,7% 5,2% Sluis 10,6% 12,4% Terneuzen 16,0% 21,8% Veere 8,8% 5,6% Vlissingen 10,5% 9,8% Anders 0% 0,2%

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Een andere mogelijkheid om de representativiteit te controleren is de antwoorden op de enquêtevraag “Is uw bedrijf voor of na de opening van de Westerscheldetunnel”, te verge-lijken met de inschrijvingsdatum bij de Kamer van Koophandel. Op deze vraag heeft 9,1% van de respondenten geantwoord dat het bedrijf na de opening van de tunnel is op-gericht. Van de populatie blijkt 11,0% na de opening van de tunnel bij de Kamer van Koophandel te zijn ingeschreven.

Een derde mogelijkheid om de representativiteit te controleren is de vraag naar het aantal medewerkers te vergelijken met de bedrijfsgrootte klasse waarmee de bedrijven bij de Kamer van Koophandel bekend staan. Een probleem wat zich hierbij voordoet is de hoge non-respons op deze vraag (18,9%) in de enquête. Ondanks dit hoge aandeel is duidelijke dat naarmate bedrijven groter worden de respons omhoog gaat (zie tabel 3.2). In de popu-latie heeft bijna de helft van de bedrijven een grootte van 1 wp, terwijl dit in de respons-groep slechts 25% is. Daar staat tegenover dat bedrijven groter dan 9 wp 11% van de

(23)

po-pulatie uitmaken, maar bijna een kwart van de responderende bedrijven vertegenwoordi-gen. Qua bedrijfsgrootte is de enquête dus niet representatief voor de populatie.

Tabel 3.2 Vergelijking tussen populatie en responsgroep op basis van vestigings-grootte in werkzame personen (wp) in procenten (N=603).

Populatie Responsgroep 1 wp 49,0% 25,7% 2 – 4 wp 29,0% 22,7% 5 – 9 wp 10,8% 10,6% Meer dan 9 wp 11,1% 23,6% Onbekend 0% 17,4%

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

3.4 Kenmerken van bedrijven

Onder de responderende bedrijven is de detailhandel met bijna 22% de grootste groep. Daarna volgt de zakelijke dienstverlening met 20%. De overige sectoren zijn met veel kleinere aandelen in de onderzoeksgroep vertegenwoordigd (zie tabel 3.3).

De meerderheid van de geënquêteerde vestigingen behoort tot bedrijven met één vesti-ging, namelijk 83%. De overige vestigingen (in totaal 104) behoort tot een bedrijf met meerdere vestigingen. Van deze groep werd de geënquêteerde vestiging 68 keer als hoofdvestiging gekarakteriseerd. Bedrijven met meerdere vestigingen worden relatief vaak aangetroffen in de industrie en de groot- en detailhandel (zie tabel 3.3).

Tabel 3.3 Sector samenstelling en aandeel meer vestigingsbedrijven per sector in procenten (N=603).

Aandeel in populatie Aandeel bedrijven met meerdere vestigingen

Industrie 7,3% 29,5%

Bouwnijverheid 10,1% 14,8%

Groothandel 5,8% 25,7%

Detailhandel (incl. autobranche) 21,7% 22,9%

Horeca 4,1% 12,0% Recreatie en toerisme 4,6% 0% Transport en logistiek 6,3% 13,5% Financiële dienstverlening 4,3% 19,2% Zakelijke dienstverlening 20,1% 13,2% Anders 13,9% 13,1% Onbekend 1,7% 0% Totaal 100% 17,2%

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Bedrijven met meerdere vestigingen treffen we relatief veel aan in Vlissingen en Sluis. 22% van de daar geënquêteerde vestigingen behoort tot een bedrijf met meerdere vesti-gingen. Andere gemeenten met relatief veel van dit soort bedrijven zijn Terneuzen (21%), Goes (21%) en Kapelle (18%). De vestigingen in Terneuzen en Sluis zijn overwegend hoofdvestigingen (in beide gevallen 81% van de daar gevestigde ‘meer vestigingsbedrij-ven’). In Vlissingen en Goes ligt dit aandeel rond de 50%.

(24)

3.5 Interviews

Om meer informatie over bedrijfsverplaatsingen die onder invloed van de opening van de Westerscheldetunnel hebben plaatsgevonden te verkrijgen, zijn aanvullend op de enquête ook een aantal interviews met bedrijven gehouden. Deze interviews zijn uitgevoerd door student Martijn van Hove en zijn gehouden in juli 2010.

Voor de interviews is in overleg met de Kamer van Koophandel een groslijst van mogelijk te benaderen bedrijven en instellingen samengesteld. Het betrof in alle gevallen verplaat-singen naar ‘de andere kant’ van de Westerschelde. Van deze bedrijven bestond het ver-moeden dat hun verhuizing beïnvloed is door de opening van de tunnel. Uiteindelijk zijn er vijf telefonische interviews gehouden.

(25)

4

Locatiekeuze en de opening van de Westerscheldetunnel

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk behandelen wij de (mogelijke) invloed die de opening van de Wester-scheldetunnel op de locatie van bedrijven heeft gehad. Over dit onderwerp zijn in de en-quête vragen opgenomen. Allereerst wordt ingegaan op de locatiekeuze van de bedrijven die na de opening van de Westerscheldetunnel zijn gestart (paragraaf 4.2). Daarna is er aandacht voor de bedrijven die na de opening van de tunnel zijn verhuisd (paragraaf 4.3). De resultaten van de vijf interviews met bedrijven die zijn verhuisd worden behandeld in paragraaf 4.4. We sluiten het hoofdstuk af met enige conclusies.

4.2 Nieuwe vestigingen

Van de bedrijven in de enquête zijn er 54 na de opening van de tunnel en voor 2006 op-gericht. Het betreft vooral bedrijven in de sectoren zakelijke dienstverlening en ‘anders’ (in iedere sector 15).

Van de opgerichte vestigingen vestigden er zich 25 in Zeeuws-Vlaanderen, 17 op de Beve-landen en 12 op Walcheren. De vestigingslocatie van deze vestigingen wijkt statistisch niet significant af van de overige bedrijven in de enquête. Dit is opvallend omdat op basis van de analyse van het aantal bedrijfsoprichtingen in paragraaf 2.2 mocht worden verwacht dat het aantal starters in Zeeuws-Vlaanderen lager zou liggen dan in de andere regio’s.

Tabel 4.1 Vestigingsregio van bedrijven die voor en na de opening van de Wester-scheldetunnel zijn opgericht (in procenten)(N=592).

De Bevelan-den

Zeeuws-Vlaanderen

Walcheren Totaal

Oprichting voor opening tunnel 30% 43% 27% 100%

Oprichting na opening tunnel 32% 46% 22% 100%

Totaal 31% 43% 26% 100%

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Van de 54 starters zeggen er slechts twee dat de opening van de tunnel hun locatiekeuze heeft beïnvloed. Het gaat daarbij om een bedrijf in Goes en een bedrijf in Terneuzen. De motieven die daarbij een rol speelden waren de betere bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen (bedrijf in Terneuzen) en de nabijheid van klanten en personeel (bedrijf in Goes).

4.3 Verhuisde bedrijven (enquête)

Van de geënquêteerde bedrijven zijn er 62 na de opening van de tunnel verhuisd. Als we kijken naar de sectoren van deze bedrijven, dan komen het uit de literatuur bekende pa-tronen naar voren: de zakelijke dienstverlening verhuist het meeste en de detailhandel is het meest honkvast. Ook verhuizen bedrijven minder naarmate ze groter zijn.

(26)

Een kleine meerderheid van de verhuisde bedrijven (36) is verhuisd binnen de (huidige) vestigingsgemeente. De andere 25 bedrijven zijn naar een andere gemeente verhuisd.6 Van deze laatste groep hebben er vijf de sprong over de Westerschelde gemaakt. Twee bedrij-ven zijn van Walcheren naar Vlaanderen verhuisd en één bedrijf van Zeeuws-Vlaanderen naar Walcheren. Twee bedrijven vestigden zich in Zeeuws-Zeeuws-Vlaanderen maar kwamen van elders (niet uit Walcheren of de Bevelanden).

Binnen de groep verhuisde bedrijven geven acht bedrijven aan dat bij hen de opening van de tunnel de verhuizing heeft beïnvloed. Dit betekent dat de opening van de tunnel niet van invloed is geweest bij de overgrote meerderheid van de bedrijfsverplaatsingen. Tot deze acht bedrijven behoren de drie bedrijven die binnen Zeeland naar de andere kant van de Westerschelde zijn verhuisd, maar niet de bedrijven die van elders zijn gekomen. De veranderingen in bereikbaarheid die de Westerscheldetunnel heeft veroorzaakt zijn duidelijk terug te vinden in de motivering van de bedrijven. Van de acht bedrijven geven er vijf aan dat de oude locatie slechter bereikbaar werd. Bij vier bedrijven speelde de bete-re bebete-reikbaarheid van de nieuwe locatie een rol. Twee bedrijven gaven aan dat het niet meer nodig was een vestiging aan de andere kant van de Westerschelde te hebben.

Aan de bedrijven is ook gevraagd of zij naar aanleiding van de opening van de tunnel een vestiging aan de overkant hebben geopend of gesloten. Vier bedrijven gaven aan dat ze een vestiging hadden geopend en vier andere bedrijven gaven aan dat ze een vestiging hadden gesloten. Drie van de vier opgerichte vestigingen bevinden zich op de rechter Westerschelde oever (de Bevelanden en Walcheren). Bij de sluiting van vestigingen gaat het om dezelfde verhoudingen, echter nu zijn het drie vestigingen die in Zeeuws-Vlaanderen worden opgeheven. Hoewel het dus om kleine aantallen gaat, wijst het effect wel in dezelfde richting: Zeeuws-Vlaanderen verliest iets en de Bevelanden en Walcheren winnen iets.

4.4 Verhuisde bedrijven (interviews)

De geïnterviewde vijf bedrijven behoorden tot het midden- en grootbedrijf. Bij vier be-drijven betrof de verplaatsing het samenvoegen van vestigingen of delen daarvan. Bij één bedrijf ging het om het openen van een vestiging. Dit bedrijf heeft in Terneuzen een ves-tiging geopend om de markt in Zeeuws-Vlaanderen en België beter te kunnen bedienen. De opening van de tunnel heeft voor dit bedrijf geen rol gespeeld bij de locatiekeuze. Wel ervaart het bedrijf voordelen van de tunnel. Het gaat daarbij vooral om kortere verplaat-singsafstanden en reistijden voor zowel personeel als klanten die op bezoek komen. Ook bij de vier bedrijven die vestigingen hebben samengevoegd, heeft de Westerschelde-tunnel nauwelijks invloed gehad op de verhuizingen. Het ging in alle vier de gevallen om verplaatsingen van Zeeuws-Vlaanderen naar de Bevelanden of Walcheren. De aanleiding tot het samenvoegen van vestigingen was altijd gelegen in interne motieven (kostenbespa-ringen, integratie en samenwerking van bedrijfsonderdelen). Drie van de bedrijven zeggen wel dat de tunnel voor reistijdwinst of een betere bereikbaarheid (voor klanten en perso-neel) heeft gezorgd. Bij één bedrijf werd alleen een administratieve eenheid verplaatst en samengevoegd, terwijl de baliefuncties in Zeeuws-Vlaanderen achterbleven. Hiermee wer-den bedrijfsinterne voordelen behaald, terwijl het klantencontact gehandhaafd werd.

(27)

4.5 Conclusies

Op basis van de resultaten van zowel de enquête als de interviews kan geconcludeerd worden dat de Westerscheldetunnel maar bij een zeer klein deel van de bedrijven de loca-tiekeuze bij de bedrijfsoprichting of bedrijfsverplaatsing heeft beïnvloed. Bij de bedrijven waar deze invloed er wel was speelde de verslechterde bereikbaarheid van de oude locatie of de betere bereikbaarheid van de nieuwe locatie een rol.

Het geringe aantal bedrijven dat aangeeft dat de Westerscheldetunnel een rol heeft ge-speeld bij hun bedrijfsverplaatsing of locatiekeuze kan aan de hand van drie factoren wor-den verklaard:

• Veel bedrijven zijn klein en werken vooral voor de lokale markt. Een bereikbaar-heidsverandering op de schaal van de regio zal op deze bedrijven maar een be-perkt effect hebben.

• Bij grotere bedrijven speelt het proces van concentratie van vestigingen vaak op landelijke schaal. Dit is een autonoom proces waarbij regionale situaties (bijvoor-beeld de bereikbaarheidsveranderingen door de Westerscheldetunnel) vaak een bescheiden rol spelen.

• Uit de wetenschappelijke literatuur over bedrijfsverplaatsingen is bekend dat het overgrote deel van de bedrijfsverplaatsingen wordt veroorzaakt door groei van de onderneming (ruimtegebrek) en bedrijfsinterne factoren (vooral fusies en reorga-nisaties). Een verandering in de bereikbaarheid (zoals veroorzaakt door de komst van de Westerscheldetunnel) kan dan alleen van invloed zijn op de locatiekeuze van de nieuwe vestiging.

Concluderend kunnen we zeggen dat de komst van de Westerscheldetunnel een geringe rol heeft gespeeld bij de bedrijfsverplaatsingen en dat deze rol vooral indirect is geweest. De rol van de Westerscheldetunnel is daarbij vooral faciliterend geweest.

(28)

5

Afzetmarkt en omzet

5.1 Inleiding

Veranderingen in de infrastructuur kunnen niet alleen de locatiekeuze van bedrijven beïn-vloeden, maar hebben ook invloed op het functioneren van bedrijven die niet verhuizen. Doordat een bedrijf beter of slechter bereikbaar wordt, kan de afzetmarkt en daardoor de omzet veranderen. Van een bedrijf dat beter bereikbaar wordt, wordt verwacht dat de af-zetmarkt en omzet zullen toenemen. Van een slechtere bereikbaarheid wordt het omge-keerde verwacht.

In dit hoofdstuk zullen we eerst kijken naar de ontwikkelingen in de omvang en locatie van de afzetmarkt (paragraag 5.2) en daarna naar de veranderingen in de omzet (paragraaf 5.3). Daarna worden in de conclusie beide met elkaar in relatie gebracht.

5.2 Ontwikkelingen in de afzetmarkt

Voor het analyseren van de afzetmarkt zijn in de enquête vragen opgenomen over de her-komst van de klanten van de bedrijven. Op basis van herher-komst van de klanten kan om-vang en locatie van de afzetmarkt worden bepaald.

Een meerderheid van de bedrijven geeft aan dat de omvang van het gebied waaruit hun klanten komen sinds de opening van de tunnel gelijk is gebleven (64%). Tien procent zegt dat dit gebied kleiner is geworden en bij 19% is het groter geworden. Zeven procent weet het niet. Om na te gaan of de afzetmarkt zich in ruimtelijke zin heeft veranderd, is aan de bedrijven gevraagd uit welke gebieden zij meer of minder klanten hebben gekregen. De resultaten daarvan zijn weergegeven in tabel 5.1. Hieruit blijkt dat het aantal klanten dat uit Zeeuws-Vlaanderen komt zowel meer dan gemiddeld is toegenomen als meer dan ge-middeld is afgenomen. Er hebben dus relatief veel verschuivingen in de relatie met Zeeuws-Vlaanderen plaatsgevonden. Het minst lijkt er gebeurd te zijn met de klanten uit de rest van Zeeland. Er lijken ook meer klanten uit België te zijn gekomen.

Tabel 5.1 Aandeel bedrijven dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschil-lende regio’s is toegenomen, gelijk gebleven of is afgenomen.*

Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen

De Bevelanden 20% 70% 10%

Walcheren 20% 68% 11%

Zeeuws-Vlaanderen 26% 59% 15%

Rest van Zeeland 16% 74% 10%

Rest van Nederland 22% 69% 9%

België 30% 60% 10%

Gemiddeld 22% 67% 11%

* Totale populatie exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Door naar de drie regio’s afzonderlijk te kijken, kan worden nagegaan hoe de afzetmarkt voor de bedrijven in deze regio’s is veranderd na de opening van de tunnel. In tabel 5.2 geven we eerst de wijziging in de omvang van het herkomst gebied van de klanten weer.

(29)

Het blijkt dat de verschillen tussen de drie onderzochte regio’s klein zijn. De grootste ver-schillen zijn te vinden tussen de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen. Op de Bevelanden vinden we meer bedrijven die zeggen dat hun afzetgebied groter is geworden en minder bedrijven waarvan het afzetgebied kleiner is geworden dan in Zeeuws-Vlaanderen. Wal-cheren lijkt heel sterk op het totaalbeeld.

Tabel 5.2 Antwoorden op de vraag of gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden per (huidige) vestigingsregio na de opening van de Westerscheldetunnel.* De Bevelan-den Walcheren Zeeuws-Vlaanderen Totaal Kleiner geworden 8% 9% 11% 10% Hetzelfde gebleven 64% 64% 65% 64% Groter geworden 23% 19% 16% 19% Weet niet 5% 9% 8% 7% Totaal 100% 100% 100% 100%

* Totale populatie exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Op basis van tabel 5.2 kan verwacht worden dat voor bedrijven op de Bevelanden het aantal klanten in veel regio’s zal zijn toegenomen. Tabel 5.3 bevestigt dit vermoeden. Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden meer dan gemiddeld is toege-nomen. De bedrijven op de Bevelanden trekken vooral meer klanten uit Zeeuws-Vlaanderen en België. In verhouding is de groei van het aantal klanten in Walcheren het kleinst.

Tabel 5.3 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven op de Bevelanden na de opening van de Westerscheldetunnel.*

Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen

De Bevelanden 22% 76% 3%

Walcheren 19% 77% 4%

Zeeuws-Vlaanderen 34% 54% 11%

Rest van Zeeland 22% 73% 5%

Rest van Nederland 27% 68% 5%

België 32% 58% 10%

Gemiddeld de Bevelanden 25% 69% 6%

Gemiddeld overall 22% 67% 11%

* Totale populatie bedrijven op de Bevelanden, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Voor de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen geldt in zekere zin het omgekeerde dan voor de bedrijven op de Bevelanden (zie tabel 5.4). Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden minder dan gemiddeld is toegenomen. Een uitzondering vormen de Bevelanden en België waar het aantal klanten meer dan gemiddeld is toegenomen. Het aantal bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschil-lende gebieden is afgenomen, is hoger dan gemiddeld. Het geldt vooral voor klanten uit de Bevelanden, Walcheren en de rest van Zeeland.

(30)

Tabel 5.4 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen na de ope-ning van de Westerscheldetunnel.*

Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen

De Bevelanden 22% 59% 19%

Walcheren 19% 58% 23%

Zeeuws-Vlaanderen 20% 63% 17%

Rest van Zeeland 11% 70% 19%

Rest van Nederland 20% 68% 12%

België 27% 62% 11%

Gem. Zeeuws-Vlaanderen 20% 63% 17%

Gemiddeld overall 22% 67% 11%

* Totale populatie bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Voor de bedrijven op Walcheren zijn de veranderingen in de herkomst van het aantal klanten beperkt (tabel 5.5). Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebie-den gelijk is gebleven. Het aantal bedrijven uit Walcheren dat aangeeft dat het aantal klan-ten uit de verschillende gebieden is afgenomen, is iets lager dan gemiddeld. Het geldt vooral voor klanten uit Walcheren en de rest van Zeeland en Nederland. Opvallend is dat de meeste dynamiek (aantal klanten toegenomen en afgenomen) zit in klanten uit Zeeuws-Vlaanderen en België.

Tabel 5.5 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven in Walcheren na de opening van de Westerscheldetunnel.*

Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen

De Bevelanden 16% 76% 8%

Walcheren 23% 72% 5%

Zeeuws-Vlaanderen 26% 58% 16%

Rest van Zeeland 14% 82% 4%

Rest van Nederland 27% 68% 5%

België 32% 58% 10%

Gemiddeld Walcheren 22% 70% 8%

Gemiddeld overall 22% 67% 11%

* Totale populatie bedrijven in Walcheren, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat in het algemeen de afzet-markten van bedrijven de neiging hebben om groter te worden. De vraag is nu of de ope-ning van de Westerscheldetunnel er ook voor gezorgd heeft dat bedrijven meer klanten aan de andere kant van de Westerschelde hebben gekregen. Dat blijkt niet het geval te zijn. Voor de opening van de tunnel had 64% van de toen aanwezige bedrijven klanten aan de andere zijde van de Westerschelde. Nu zegt eveneens 64% van de bedrijven dat. Qua afzetgebied is de barrièrewerking van de Westerschelde dus niet afgenomen met de komst van de tunnel. Dit beeld verandert echter wanneer gekeken wordt naar de

(31)

verande-ringen op bedrijfsniveau.7 Een kleine meerderheid van de bedrijven (57%) had zowel voor als na de opening van de tunnel klanten aan de andere kant van de Westerschelde. 28% van de bedrijven had toen en nu geen klanten aan de overkant. Dit betekent dat voor 85% van de bedrijven geen verandering is opgetreden in hun afzetmarkt in relatie tot de ope-ning van de Westerscheldetunnel (zie tabel 5.6). Bij 12% van de bedrijven is er wel een verandering opgetreden. Dit is een interessante groep bedrijven om nader te bekijken.

Tabel 5.6 Bedrijven die voor en na de opening van de tunnel wel en geen klanten hadden aan de andere kant van de Westerschelde (in procenten van to-taal N=535).

Nu klanten aan de andere zijde van de Westerschelde?

Totaal Ja Nee Weet

niet Voor opening tunnel

klanten aan andere zijde Westerschelde?

Ja 57% 6% 0% 64%

Nee 6% 28% 0% 34%

Weet niet 1% 0% 1% 2%

Totaal 64% 35% 1% 100%

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Er is een groep van 35 bedrijven die toen wel, maar nu geen klanten meer heeft aan de andere kant van de Westerschelde. Daarvan is een groot deel gevestigd in Zeeuws-Vlaanderen (46%). Vooral in de gemeente Sluis is het effect groot geweest. Van de bedrij-ven die het klantenbestand aan de andere kant van de Westerschelde hebben verloren is 25% gevestigd in Sluis.

De groep bedrijven die voor de opening van de tunnel geen klanten had aan de andere zijde van de Westerschelde maar nu wel, bestaat uit 30 bedrijven. Het grootste deel (30%) van deze bedrijven is gevestigd in de gemeenten waarin de tunnelingangen liggen, name-lijk Terneuzen (17%) en Borsele (13%). Kijkend naar regio’s, dan zijn het vooral bedrijven uit de Bevelanden (43%) die toen niet en nu wel klanten aan de overkant hebben.

Wanneer we kijken naar de veranderingen per regio valt op dat de verschillen beperkt zijn (zie tabel 5.7). Op de Bevelanden is het aantal bedrijven met klanten ‘aan de overkant’ iets toegenomen, terwijl dit aantal in Zeeuws-Vlaanderen iets is afgenomen. Wat opvalt, is dat op de Bevelanden relatief weinig bedrijven klanten in Zeeuws-Vlaanderen hadden en hebben. Daarentegen hebben bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen relatief vaak klanten aan de overzijde van de Westerschelde.

Tabel 5.7 Aandeel bedrijven met klanten aan de andere kant van de Westerschel-de per regio in procenten (N=535).

Ja, voor en na de ope-ning Nee, niet voor en niet na Wel voor, niet na Niet voor, wel na Combina-ties met weet niet De Bevelanden 51% 34% 6% 8% 1% Zeeuws-Vlaanderen 62% 24% 7% 4% 3% Walcheren 57% 27% 7% 6% 2% Totaal 57% 28% 6% 65 2%

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

7 Hierbij worden de bedrijven die na de opening van de tunnel zijn opgericht buiten beschouwing

(32)

Wanneer bedrijven hun afzetgebied vergroten kan dit tot gevolg hebben dat ze in elkaars marktgebied opereren. Ze zullen elkaars concurrentie gaan voelen. De opening van de Westerscheldetunnel kan in theorie zo een effect met zich brengen. Uit de enquête blijkt dit inderdaad het geval. Van de bedrijven die deze vraag hebben beantwoord zegt ruim een kwart (26%) dat de concurrentie van bedrijven van de andere kant van de Wester-schelde is toegenomen. Dit effect treedt veel sterker op in Zeeuws-Vlaanderen dan op Walcheren en op de Bevelanden (zie tabel 5.8). In Zeeuws-Vlaanderen ervaren 2½ keer zoveel bedrijven concurrentie van bedrijven van de overzijde, dan bedrijven op de Beve-landen en Walcheren.

Wanneer we kijken op gemeenteniveau dan valt vooral de Terneuzen op. 52% van de be-drijven in deze gemeente stelt dat de concurrentie met bebe-drijven van de andere kant van de Westerschelde is toegenomen. In Sluis en Hulst is dit aandeel met respectievelijk 33% en 28% veel lager.

Deze uitkomsten corresponderen met de hiervoor gedane constatering dat bedrijven uit Walcheren en de Bevelanden in veel grotere mate hun aantal klanten in Zeeuws-Vlaanderen hebben zien toenemen, dan dat Zeeuws-Vlaamse bedrijven meer klanten uit Walcheren en de Bevelanden hebben gekregen. Dit verschil is statistisch significant.

Tabel 5.8 Aandeel bedrijven per regio dan aangaf dat de concurrentie van bedrij-ven aan de andere zijde van de Westerschelde toe of afgenomen is na de opening van de tunnel (N=470).*

Toegenomen Niet toegenomen Weet niet

De Bevelanden 14% 78% 8%

Zeeuws-Vlaanderen 41% 49% 10%

Walcheren 15% 77% 8%

Totaal 26% 65% 9%

* Een chi-kwadraat test laat zien dat de verdeling over de antwoordcategorieën niet gelijk is voor de drie gebieden (p < 0.01).

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Het beeld dat zich vormt is dat bedrijven uit de Bevelanden en Walcheren zich veel meer op Zeeuws-Vlaanderen zijn gaan oriënteren, dan dat bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen zich op de Bevelanden en Walcheren zijn gaan richten.8 Dit kan zijn ontstaan doordat

klanten van de bedrijven door de komst van de tunnel andere keuzen zijn gaan maken, maar het kan ook zijn dat de bedrijven daar zelf actief in zijn geweest door bijvoorbeeld meer aan acquisitie te doen aan de overkant. Om dit na te gaan zijn de bedrijven gevraagd of ze sinds de opening van de tunnel meer acquisitie activiteiten aan de ander zijde van de Westerscheldetunnel zijn gaan ondernemen. 15% van de bedrijven heeft daarop ‘ja’ ge-antwoord. De Zeeuws-Vlaamse bedrijven geven weliswaar iets vaker aan dat zij meer ac-quistitie zijn gaan plegen aan de overkant dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden, maar dit verschil is niet statistisch significant.

Op de vraag of bedrijven meer zijn gaan samenwerken met bedrijven aan de overkant heeft 18% ‘ja’ geantwoord. Ook hier zijn de verschillen tussen de regio’s niet significant, maar valt wel op dat bedrijven uit de Bevelanden het meest zeggen meer te zijn gaan sa-menwerken met bedrijven van de overkant (21%).

8 Hierbij moeten we opmerken dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen al voor de opening van de

Wester-scheldetunnel meer op de ‘overkant’ waren georiënteerd dan bedrijven op de Bevelanden en Walche-ren. Hierdoor kan de groei in het aantal bedrijven dat klanten heeft aan de overkant per definitie in Zeeuws-Vlaanderen minder hard groeien dan op de Bevelanden en Walcheren.

(33)

Op basis van de antwoorden op deze vragen kan geconcludeerd worden dat bedrijven in de drie regio’s op nagenoeg dezelfde manier gereageerd hebben op de opening van de Westerscheldetunnel. Of de klanten dat ook hebben gedaan is onderzocht door aan de bedrijven te vragen of het aantal offerteverzoeken van de overkant is toegenomen. Hierop heeft 16% van de bedrijven ‘ja’ geantwoord, maar de verschillen tussen de regio’s zijn ook hier niet significant. Wel zeggen bedrijven op de Bevelanden (18%) en Zeeuws-Vlaanderen (17%) iets vaker ‘ja’, dan de bedrijven op Walcheren (13%).

Hoewel de verschillen bij de antwoorden vaak klein zijn, valt wel op dat de relatie tussen de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen iets sterker is (of zich sterker ontwikkelt) dan de relatie Walcheren – Zeeuws-Vlaanderen. Dit kan duiden op een tunneleffect.

Ook uit de interviews met de verhuisde bedrijven bleek dat de verplaatsing nauwelijks ef-fect heeft gehad op hun afzetgebied. Het bedrijf dat in Zeeuws-Vlaanderen een vestiging opende heeft daardoor meer klanten uit deze regio getrokken en één van de vier bedrijven die geheel (of gedeeltelijk) uit Vlaanderen vertrok zegt dat de omzet uit Zeeuws-Vlaanderen iets is teruggelopen maar is toegenomen vanuit Walcheren en de Bevelanden.

5.3 Ontwikkelingen in de omzet

De ruimtelijke afbakening van de afzetmarkt (gemeten in herkomst van klanten) hoeft niet overeen te komen met de ruimtelijke herkomst van de omzet. In de enquête is daar-om ook gevraagd naar de verandering in de ontwikkeling als gevolg van de opening van de tunnel. De resultaten zijn weergegeven in tabel 5.9. Het blijkt dat bijna driekwart van de bedrijven zegt dat de opening van de tunnel geen effect heeft gehad op de ontwikke-ling van hun omzet. Op de Bevelanden is dit aandeel hoger (83%) en in Zeeuws-Vlaanderen lager (65%) dan het gemiddelde over de drie regio’s. Opvallend is dat in alle drie de regio’s een zelfde aandeel bedrijven zegt dat hun omzet is gestegen (ongeveer 10%). Blijkbaar is het positieve effect van de tunnel redelijk egaal verdeeld over de regio’s. De bedrijven waar de omzet is gedaald zijn echter niet gelijkmatig over de drie regio’s verdeeld. In Zeeuws-Vlaanderen geven aanmerkelijk meer bedrijven aan dat hun omzet is gedaald dan op de Bevelanden en Walcheren, namelijk 19%.

Tabel 5.9 Veranderingen in de omzet per bedrijf per regio als gevolg van de ope-ning van de Westerscheldetunnel (N=519).*

Ontwikkeling van de omzet Gestegen Gelijk

ge-bleven

Gedaald Weet niet Totaal

De Bevelanden 11% 83% 3% 3% 100%

Zeeuws-Vlaanderen 10% 65% 19% 6% 100%

Walcheren 9% 76% 9% 7% 100%

Totaal 10% 73% 11% 5% 100%

* Een chi-kwadraat test laat zien dat de verdeling over de antwoordcategorieën niet gelijk is voor de drie gebieden (p < 0.01).

Bron: Bedrijvenenquête Westerscheldetunnel 2010.

Van alle bedrijven die aangeven dat hun omzet is gedaald (59), is bijna driekwart gevestigd in Zeeuws-Vlaanderen. Van deze Zeeuws-Vlaamse ondernemers behoort een groot deel (ruim 40%) tot de detailhandel. Deze sector wordt meer dan andere sectoren met een omzetdaling te zijn geconfronteerd.9 Kijken we naar de vestigingsgemeente van de

(34)

ven in Zeeuws-Vlaanderen die zeggen een omzet daling te ondervinden dan blijkt iets meer dan de helft te komen uit Terneuzen, een derde uit Sluis en ruim een tiende uit Hulst. Wanneer we deze aandelen vergelijken met de aandelen van vestigingen van alle bedrijven in de enquête, dan blijkt dat in relatieve zin bedrijven in Terneuzen en Sluis iets vaker zeggen een omzetdaling te hebben, terwijl dit bij bedrijven in Hulst iets minder vaak voorkomt. 10% van de bedrijven in Hulst zegt dat hun omzet is gedaald, terwijl dit per-centage in Terneuzen 21% en in Sluis 24% is. Het gaat hierbij steeds om kleine aantallen. Daarom mogen we aan het verschil tussen Terneuzen en Sluis geen betekenis toedichten. Bij de gemeenten buiten Zeeuws-Vlaanderen valt Vlissingen op. In deze gemeente stelt 19% van de bedrijven dat hun omzet is gedaald.

In totaal geven 53 bedrijven aan dat hun omzet is gestegen door de komst van de tunnel. Daarvan is 32% afkomstig uit Terneuzen en 23% uit Goes. Ondanks dat veel bedrijven die hun omzet hebben zien stijgen uit Terneuzen komen, zegt van alle bedrijven in neuzen maar 15% dat hun omzet is gestegen. Hiertegenover staat dat 21% van de Ter-neuzense bedrijven stelt dat hun omzet is gedaald. In Goes zegt 18% van de bedrijven dat de omzet is gestegen. In Veere is dit aandeel zelfs 23%.

Wanneer we nogmaals kijken naar de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen die stellen dat hun omzet als gevolg van de opening van de Westerscheldetunnel is gedaald, dan blijkt ruim driekwart (79%) van deze bedrijven ook aangeeft dat de concurrentie met bedrijven aan de overkant van de Westerschelde is toegenomen. Dit kan een oorzaak zijn van het om-zetverlies. Een andere oorzaak kan een kleiner marktgebied zijn. 51% van de bedrijven geeft aan dat hun marktgebied kleiner is geworden. Als we vervolgens kijken naar de ge-bieden waaruit deze bedrijven minder klanten hebben gekregen, dan blijkt dat er nauwe-lijks verschil is tussen deze gebieden. Grosso modo zegt een zelfde aandeel bedrijven dat ze klanten hebben verloren uit de Bevelanden en Walchteren dan uit hun eigen Zeeuws-Vlaamse regio. De omzetdaling kan daarom niet (uitsluitend) aan de opening van de Wes-terscheldetunnel worden toegeschreven.

Alles bij elkaar genomen komt de Bevelanden er het best vanaf, vooral omdat daar maar een zeer klein deel van de bedrijven aangeeft dat hun omzet is gedaald. De meeste bedrij-ven met een omzetdaling vinden we in Zeeuws-Vlaanderen. In deze regio is het vooral de detailhandel die getroffen wordt. In Zeeuws-Vlaanderen wordt de omzetdaling het minst ondervonden door de bedrijven in Hulst.

In de enquête is ook gevraagd naar de omvang van de omzetdaling en de omzetstijging. 50 bedrijven hebben aangegeven dat hun omzet met gemiddeld 17% is gestegen.10 Hier-onder bevindt zich één bedrijf met een uitschieter van 150%. Daarom kunnen we hier be-ter kijken naar de mediaan en die is 10%.11 52 bedrijven hebben aangegeven dat hun zet met gemiddeld 19% is gedaald (mediaan is 15%). Opvallend is dat de gemiddelde om-zet stijging bij de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen iets hoger is dat bij de bedrijven aan de andere kant van de Westerschelde (gemiddeld 20% versus 10% exclusief de uitschieter). Bij de omzet daling zien we het omgekeerde. Gemiddeld genomen is de omzetdaling in Zeeuws-Vlaanderen iets lager dan in de Bevelanden en Walcheren samen (19% versus 21%). Dit betekent dat we kunnen concluderen dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen va-ker met omzetverlies worden geconfronteerd dan hun collega’s op Walcheren en de Beve-landen, maar dat daaraan niet mag worden verbonden dat de omvang van het omzet ver-lies in Zeeuws-Vlaanderen ook veel groter is.

10 Dit zijn ongewogen gemiddelden omdat de werkelijke omzet niet bekend is. 11 Wanneer de uitschieter niet wordt meegerekend daalt de omzet met gemiddeld 14%.

(35)

5.4 Conclusies

Bij driekwart van de bedrijven is het gebied waaruit hun klanten komen gelijk gebleven sinds de opening van de Westerscheldetunnel. Bij de bedrijven waar wel een verandering in het afzetgebied is opgetreden is het bij 1 op de 3 afgenomen en bij de rest toegenomen. De bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vallen op omdat zij vaker dan de bedrijven op Wal-cheren en de Bevelanden, aangeven dat hun afzetgebied kleiner is geworden en minder vaak aangeven dat hun afzetgebied groter is geworden.

Zowel voor als na de opening van de tunnel had 64% van de bedrijven klanten aan de overkant van de Westerschelde. Hoewel deze groep bedrijven even groot is gebleven is er wel een verandering in de samenstelling opgetreden. Er zijn bedrijven die hun marktge-bied aan de overkant van de Westerschelde na de komst van de tunnel hebben verloren, maar ook bedrijven die hun marktgebied daar naartoe hebben uitgebreid. Bedrijven die marktgebied aan de overkant van de Westerschelde hebben verloren bevinden zich voor bijna de helft in Zeeuws-Vlaandenen en voor een kwart in de gemeente Sluis. Bedrijven die marktgebied aan de overkant van de Westerschelde hebben gewonnen bevinden zich voor 43% op de Bevelanden.

Deze laatste ontwikkeling is ook terug te vinden in de omzetontwikkeling. Bedrijven ge-vestigd in Zeeuws-Vlaanderen geven veel vaker aan dat hun omzet als gevolg van de ope-ning van de tunnel is gedaald dan de bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Ook merken ze dat de concurrentie van bedrijven uit de rest van Zeeland is toegenomen. Het omzetverlies van de Zeeuws-Vlaamse bedrijven kan echter niet uitsluitend worden toege-schreven aan de opening van de Westerscheldetunnen omdat ook hun marktgebied in Zeeuws-Vlaanderen zelf kleiner is geworden.

Het beeld dat ontstaat, is dat bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen vaker met negatieve gevol-gen van de komst van de Westerscheldetunnel ondervinden dan bedrijven op Walcheren en de Bevelanden. Vooral bedrijven op de Bevelanden hebben van de komst van de Wes-terscheldetunnel weten te profiteren.

Cytaty

Powiązane dokumenty

essentiel qui permet la mise en emprise de la violence, car « l’enjeu de la violence,.. Arrivée en France et installée dans l’appartement qu’Y. a préparé pour elle, Marie se

Not unrelated to teacher competency is the question of assessment. Skills and systems approaches lend themselves more easily to objective assessment through gap-fills and

Nie można ustrzec się przed ryzykiem, ale można je minimalizować i w tym celu należy ustalić, jakie rodzaje ryzyka dotyczą podmiotu, które z nich będą najbardziej ciążyły

Pierwszym i podstawowym powołaniem kobiety jest powołanie „do uczest­ nictwa w wewnętrznym życiu 'Boga samego&#34;. Powołanie to spełnia kobieta przez unikanie tego,

Toteż staje się coraz bardziej widocznym problemem nie tylko literackim, lecz ta k ­ że symptomem dokonującej się w świadomości spo­ łecznej rein terp retacji

Od opinii w te j spraw ie zależało zwykle traktow anie dzieła sztuki bądź jako obiektu możliwego do zbadania, bądź wymykającego się analizie i opowiedzenie

Zapewne nigdy Słowacki nie był lepiej i pow szech­ niej czytany: dlatego Tatara mógł udowodnić, że obecny był w twórczości w ielu poetów niby to obcych

Wiedza filozoficzna stanowi podstawę operacji in telek tu al­ nych zm ierzających do skonstruow ania program u ideologicznego, który stara się urzeczyw istnić k ry ­