• Nie Znaleziono Wyników

Enige beschouwingen over het cavitatie-erosievraagstuk bij scheepsschroeven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enige beschouwingen over het cavitatie-erosievraagstuk bij scheepsschroeven"

Copied!
19
0
0

Pełen tekst

(1)

ARCHIEF

((,hL

ii-.1

Dr Jr J. BALHAN

Pub1ictie No. 104 van bet NederlanclsChscheepsbOUWkUfldlg Proefatation te VagenIngen

Lb1

v

Schpouwk.ind

11.1

!

I

xoo

Delit

ENIGE BEScHOUWiNGEN OVER

RET

CAVITATIE-EROSIEVRAAGSTUK BIJ

SCHEEPSSCHROE YEN

(2)

Publicatte

No.

Voorradige publicaties van het

Nederlandsch Scheepsbouwkuzulig Proefstation te Wageningen

Titel

15 International conference of tank superintendents, The Hague 1988, 18 & 14 July- Collected papers and notes

82 Analyse der voortstuwingseomponenten in verband

met bet schaaleffeet bij scheepsmoeIproeven .

38 Open water test series with modern propeller forrn 37

E.H.P. of small seagoing cargo ships with L/B

ratio = 0

88 Formule voor het bepalen van bet GD2 bij

soheeps-sehroeven

41 De nieuwe ca'Qitatietank te Wageningen

42 Open water test series with modern propeller forms

Partil

48 Het ontwerpen van scheepsvormen nit een oogpunt

van weerstand en voorststuwing

43a Ret. ontwerpen van scheepsvormen nit ecu oogpunt

van weerstand en voortstuwing met ontwerp-diagram-men op grote schaal

45 Enige gezichtspuntcn bij bet ontwerpen van scheeps.

sehroeven

54 Hoe groot is de weerstand van stilgezette schroeven bij

vrende schepen

55') Weerstand en voortstuwing van schepen. Beknopte

uitgave

56 Door welke manoeuvres komt het achterschip van can

langs ecu kade gemeerd liggend dubbelsehroefschip het gemakkelijkst los van de wl en wat is daarbij de

invloed van op bet roer aangebrachte horizontale

platen? ...

58 Iavloed Van de naa!diameter-r.

male schroefdiameter

-59 Sleepproefresultaten met zeiljachten

64 Enkele methoden ter bepaling van het ontwikkeld

blad-opperviak bij selieepsscbroeveu met schuin lnekker

66- Enige beschouwingen over het cavitatie- en erosie

vzaagstuk bij seheepssehroeven. Modeine cavitatie-criteria

67 Reduced-pressure-experiments on screw propellers

70 Bepaling van de schroefgegevens van sleepboten met

behuip van -a diagrammen

72 Resultaten van enkele proefnemingen ter bepaling van

de invloed van de nauwkeurigheid van de fabricage

van scheepsschrdeven op haar cavitatie-eigenschappen en haar rendement

78 Eige gegevens voor bet onterpen Van scheepsvormen voor:

Zeegaande vraeht- en passagiersschepen Kustvaartuigen

752) -Resistance, Propuisión and Steering of Ships

70 - Ecu critiache vergelljking van de voornaamste

metho-den van toepassing van ae werveltheorie biJ hat

out-werp van scheepsschroevcn op haar praetisBhc bruik-baarheid

77 Eñkele conStructics ter verbetering van het rendexnent van de voortstuwing

-78 Ecu uitbreiding van de systematische 3- en 4-bladige schroefseries van bet LS.P.

79 Een onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van

profielen met constante drukverdefing voor

scheeps-scbroeven

-80 Methoden voor bet bepalcn van de virtuele spoed ala

hulpmiddel Mj bet corrigeren Van de speed van

scheepsschroeven, die afwijken an de standaard series

82 Onderzoek naar de mogelijkheid in de tunnel ecu juiat

beeld te verkrijgeu van de in werkeliikheid aan de

schroef optredende cavitatieverschijnselen

84a Opzet,. organisatie en werkwijze van bet N.S.P.

841, Meettechniek ij scheepsbouwkundige schaalproeven

85 Ontwerpen van schroeven met groot bladoppervlak met behuip van de Gawn-serie in Bp-8 vorm .

rhntidin,, nn d nnii.

Uitgegeven Mj: De Technisehe Boekhandel H. Stam, Plantage Muidergracht 89-71 te Amsterdam. Te bestellen aldaar of via de Boekhandel.

Uitgegeven Mj: DeTeehnische Boekhandel H. Stam Zijlweg 1, Haarlem. T'e bestellen aldaar of via de Boekhandel.

(Zie vervolg blz. g via do

Auteur Prijs Inclusief pOrto Edited by L. Troost

f

8,50 W. P. A. van Lammeren L.Troost 2,

3,-

2,50

J. G. Kosung ...

'2 7,50 W. P. A. van Lammeren ,, 0,50 L. Troost 0,50 L.'FMost ,, 2,50 W. P. A. van Lammeren ,, 2,50 W. P. A. van Lammeren

,,

20,-W. P. A. Lammeren . ,, 2,50 J. C. Koning . . . - ,, 0,25 W. P. A. van Lammeren ,, 19,50 J. G. Koning ,, 0,50 W; P. A. van Lammeren . ,, 1,50

J.A.vanAkenenW.H.C.E.Rasingb

,, 2,50

W. P. A. van Lammeren en J. A. van Aken ,,

2,-W. P. A. van Lainmeren ,, 8,50

D. J. Doust en W. P. A. 'an Lammeren . -

,,

1,J. A. van Aken

-W. P. A. van Lammeren

,, 2,50

8,50

J. K. D. van 4cr Kin en S. Kainps ,, 1,50

W. P. A. v. Lammeren, L. Troost en J. G. Koning ,,

40,-.-.-S. Balhan

W. P. A. van Lammeren

,,

3,-.

1,50

W. P. A. van Laxnmeren en 3, A. van Aken. 2

JBaThan 1,50 J A. van Aken 2,50 J. B. van Manen. 1,50 L. Troost W. P. A. van Lammeren . " D. de Groot en F. S. Hoffmann 1,50

(3)

i. Inleiding

In de laatste jaren is door het opvoeren vande

scheeps-sneiheid en het aantal omwentelingen van de schroef het .cavitatieprobleem zeer urgent geworden. Wat men onder

cavitatie verstaat, zullen we hier in het kort releveren.

.Vooreen uitgebreidere beschouwing zie [1]. /

Onder cavitatie wordt die toestarid van dc - troming van een .vloeistof verstaan, waarbij. de druk op bepàaide

plaatsen tot de dampspanning dnit en de

vloeistof c deze plaatsen overgaat in damp. -Deze plaatsén van laab ste druk vallenvolgens de wet van BnalloimLi bij8tation-nafre stroming samen met de plaatsen van grootste

snel-heid, welke volgens de wet van KIncu:E9FF zichbevinden

aan de oppervlakte -van vaste lichamen. 'Deze wetten gelden alleen voor een wrijvingsloos, rotatievrij en

on-samendxukbaar medium, aan welke- criteria water,

afge-zien van de grenslaag, zeer goed voldoet..

-x Dc stroming wordt op. de plaatsén, waar de vloeistof

overgaat in damp, gestoor4 en het is teverwachten,

dat-indien dit gebçurt ann de oppervlakte van ecu profiel,

de profieleigensciapPefl, bij voldoende uitbreidin vanbet cavitatiegebied, veranderen. Bij een schroef nit zidh deze verandenng m een stuwkrachts en een askoppelverlagmg, de eerste in gróteEe mate dan de laatste, zodat bet aantäL omwentelingen van de schroefas- moet worden.opgevoerd om geijke stuwkracht, te behouden, - terwiji bet rendement

dan .)n sterke mate afneemt.

-Tevens kan, zOals bekend, cavitatie in vele gevallen

erosie veroorzaken,- -aismede de oorzaak zijn van.-trilligen

en breuk. In deze gevallen is het van het allergrootste

- belang om ca1tatie te vermijden. -

-Allereerst *11 ik U- even bet sneiheids- en

krachten-liagram van eeñschroelbladelernent met dc bijbelnirende .drukverdeling inherinneringbrengefl (fig.

i) Voordrciit, geliouden in de VacantieleergangApril 1952 -van de - Afdëling voor Werktuig- en Seheepsbouw van het

Koninklijk Institüut van Ingenieurs. Publicatie no. 104 van

1ietLNedei1andch Schepsboñwkundig Prbefstatibn te,

Wage-ningen. -

-620.193J6 :532.528 :629.12.037.1 :629.1.037.1

Enige 'beschouwingen over het

cavitatie-erosiëvrãägstiik.

bij scheepsschroeven

1)

7 P41. 1J4. W

Ut/UI (LI (I J .

Medewerkeryan de Md. WetenschappellJk Onderoek yan hetNed. ScheepSbOUWkUiidlg Proefsation te Waeningen

-Smmry: Some considerations about 'thecavitation-erosion problem-in connection with ship propellers.

- After a 'short introdu'ction in order to define the: cavitation-erosion problem, the different sorts -of cavitation

peariiat ship propellers and heir possible danger of erosion are discalsed. In connection with this problem

several cavitation-erosion theorids - are put forward and checked with experiments. Furthermore,cavitation:

- erosion tests which were earned out in the cavitation tunnel oithe Netherlands Ship Model Basin, are

discussed,

as well as a possible solution of the cavitation-erosion prodem in the future Fmally the-cavitation erosion re

- search, by means of test pieces of different materials pulsating in water at high frequencies, is mentioned.

- In deze figuur

i.

: ---

-

-w r = omtreksnellieid van het schraefbladelement op

straal-r; -

-= gemiddelde intreesnellieid van

het water in dc

schroef- op-straal r;

c/2 = geinduceerde snelheid ter plaatse van dc schroef

--- ten gevolge van - de - eindige lëngte van de

schróef

-- bladen; -

-C0!2 component -van Cr12 in axiale richting;

-,'

c,J2 = component van c,,/2 hi tangentiale richting;

-V - -= iesultante van w r, -V5 éncrj2;

-d A = liftkraèht werken-de op een bla-delemeat;

d,S.(, = ontbondene van de liftkracht in axiale richting; d T0 = ontbondene van-dc liftkracht in tangentiale

rich-ting;

d W = weerstand werkende op éen bladelement;

d S = stuwkracht van een bladelement met invloed van

- de wrijving; - -

-aT = tangéñtiaalkracht van een bladelernent metinvloed

van de wrijving; - -

-hydrodynamische spoedhoek,. niet gecorrigeerd

voor de geinduceerde snelheden;

-hydrodynamische spoedhoek, wel gecorrigeerd voor de geinduceerde sneiheden.

-Noemen we de druk in ecu - willekeurig punt vanhet

opperviak van een profiel p0 en de snelheid V5, terwiji

we deze in het ongestoor4e veld resp. p en V noemen, en is e de spanning van de verzadigde waterd.amp, dan moet, indien geen; cavitatie mag optreden:

-

-p0?e

-zijn, of:

<

pe

--pV2 4pV2 --

--Volgens dc wet van BERNoUlLI is:

-'zodat we vinden: - - - -

--- -

pVa2_PV2AP pc.

(4)

Hieruit is te zien dat, naarmate de scheepssnelheid en

het aantal omwentelingen van de schroef worden opge-.

voerd en dus V groter wordt, de drukverlaging nan de

zuigzijde toeneemt. Tevens volgt hieruit dat de bladdoor-sneden nan de top, welke de grootate omtreksnelheid be-zitten, bet meest ann cavitatiegevaar onderhevig zijn. Dit

inatste blijkt ook uit fig. 1.

d

Fig. Ia. Sneiheids- en krachtendiagrain van een bladelement van de schroef (met invloed van de wrijving).

Pin. lb. Drukverdeiing langs een draagvleugelvormig .profiel..

LANGsDooRsNEDE

In het algemeeñ worth bij schroeven, ontworperi door het Nederlandsch Seheepsbouwkunciig Proefstation,

ge-bruik gemaakt van systematische sehroefserie-diagrammen.

Door het opvoeren van de scheepssnelheiden het aantal

omwentellngen van de schroef is, zoáls ik reeds zei,. de op.

lossing van het cavitatieprobleem zeer urgent geworden. Dit geldt vooral voor schroeven van snelle handeissehepen en oorlogsschepen. Deze schroeven, ontworpen met behuip

van bovengenoemde diagrammen, blijken in de praetijk niet altijd cavitatievrij te zijn Vandaar dat het

Neder-Iandsch Scheepsbouwkundig Proefstation zich de laatste

jaren intensief met dit probleem heeft bezig gehouden. f 2, 3, 4 en 5]. Theoretische vorderingeu op bet gebied

van de schroeftheorie zijn gepaard gegaan met practische resultaten. Het is nu gelukt een, modeme werveitheorie,

geldend voor scheepsschroeven, in een voor practinche

toe-passing geschikte vorm te ontwikkelën [6]. Zij biedtzeer

goede perspectieven voor bet oñtwerpen van

scheeps-schroeven voor snelle vracht-, -pássagiers- en oorlogssche-pen. De resultaten, die met bet hierdoor ontstane

sebroef-type in de cavitatietunnel zijn bereikt, zijn zeer goed te

noemen. Een vergelijking met de overeenkomstige B-serie schroeven toont nan, dat een opmerkelijke verbetering in

-cavitatie-eigenschappen worth bereikt.

Fig. 2 toont het algemeen plan van de cayitatiètunnel

van het Nederlandsch Seheepsbouwktmdig Proefstation.

Voor een beschrijvinghiervan verwijzén wij naar [1 bin.] 154.

Fig. 3 toont bet cavitatiebeeld van een schroef van een snel passagiersschip in de cavitatietunnel. Zoals gebrui-kelijk wáren de bladen van dit schroefmodel van verschil-lende constructie. Het laatste bind, ontworpen met boven-genoemde werveitheorie, vertoont geen cavitatie. Men zou dus geneigd zijn te zeggen, daft bet probleem opgelost is, omdat er geen gevaar voor erosie bestaa indien geen

cavi-tatie optreedt.

Het snelheidsveld in de cavitatietunriel is echter

homo-BOVENAANZICHT d!

250 PK N. 3000

300 PK

N=4200

Fig. 2. Cavitatietumiel van het Ned. Scheepsbouwkundig Proefstation.

AANZICHT VOLGENS PUL P

20.

*10-0 609Insn p,oIoI 387

:::::

2uIgzjd.

TIl

-I

cav5aH-ganHjh gabled

(5)

Fig. -3. Cavitatiebeeld van een scbroefmodel met verschillende bladen voor een snel pasagiersschip.

geen. Iet sneIhidsveId waarin de schroef achter het schip werkt, is ten gevolge van de scheepsvorrn niet alleen

ra-diaal; maar ook perifriaa1 ongelijkmiig. Men kan de

schroefbladen wel aanpassen aan de radiale ongehjkmatig

heid, maar met ann de periferiale

ongehjkmatigheid 4O

Hierdoor worden de bladelementen dus over de omtrek

on-derperiodiekvariërende invalshoeken aangestroomd (fig. 4).

Een analyse van een gegeven volgstroomschroef,

wer-kend in een periferiaal ongelijkthatig snelheidsveld, voert-

tot een variatie in effectieve mvalshoeken van +40tot 1° [5]. Geen enkel profiel kan deze variatiè in

invals-hoek ondergaan zonder te caviteren Elke schroef zal dus

achter het schip cavitatie vertonen. De vraag dnngt zich

dan op, of het nog zin heeft voor het homogene veld van de cavitatietunnel cavitatievrije schroeven te ontwerpen. Bij beschoüwing van fig. 4 zien we. echter, dat over een gedeelte van de schroefschijfsector de invaishoek vrijwel constant -is Een schroef, waarvan de bladelementen zijn

aangepast nan deze mvalshoek, is this over dew sector

cavitatievrij. Hefzoéken naar-prOfielen, welke een zo groot mogelijke variatié in iiivalshoek kunnen ondergaan. zonder te caviteren, wil dus zeggen het trachten de schroefschijf-sector, waarover de schroefbladen cavitatievrij

zijn, zo'

groot mogelij'k te maken. Het homogene snelheidsveld in de cavitatietunne! is dan het gemiddelde snelheidsveld

-overeenkomend met de zójuist genomde variatie in

in-vaishoek. Zólang- het cavitatie-erosie-probleein, optredend.

wanneer dé schrbef -acEter het chip werkt, nog niet

be-vredigend is opgeinst, hèeft het dus wel degelijk zin een voor een homogeen veld ontworpen cavitatievrijeschroei

te oonstrueren. Want. dan zal de schroef gedurexide zijn

levensduur een körterë periode nan ca'vitatie onderhevig zijn, dan -wanneer de' schrooyer- het hele schroefschijf-- oppervhik zou caviteren .

Bovenstaande inleidende beschouwing is nodig om het probleem van de cacitatie-erosie scberp te kunnen stellen.

a VIies- bellen- en woIkenvitiC

-Indien, zoals behandeld, de- druk op een -bepa id punt

van het profiel daalt beneden de dampsanning, zal de

vloeistof in damp .oan:

We Onderseheiden op het ogenbilk 3 soörteir cavitatie, 20

0° 30° 60° 90°" 120° 150°

-MIDOEL.PUNTSHOEK

Fig. 4. Verandering in' effectieve invaishoek op zekère radius

door de perifeñale ongelijkmatigheid bij èen.eiikelschroefschip,

te weten: vlies-, bellen- en wolkencavitatie. Dc eerste

twee vormen- van cvitatie zijn reeds. enige tijd bekend en voor 'hun ontstaan kUnnen we zeer aannemelijke physi-sche verkiaringen geven. Be laatste vorm heeft natuurlijk we! altijd bestaan, doch paz sinds kort is hij ala een aparte vorm van bellencavitatie gesignaleerd.

Zoals reeds gezegd, bestaat het grootste gevaar - voor

cavitatie bij dè doorsneden nan de bladtop, welke de

grOotste omtreksneheid bezitten. Dew doorsneden zijn in het algemeen zeer dun, d.w.z. de dikte-lengte verhouding ,'

-sf1 is zeer klein en .varieert van-0,03 tot 0,05. We kiezen

voor dew doorsneden profielen welke bij stootyrije in-trede, d.w.z. bij samenvallen var het stuwpunt met de

intredende-kant van het profiel, een zo constant mogelijke

-drukverdeling langs de zuigzijde bezitten, on4er Onder--drukpiek (fig. 5a). Dew profielen hebben door hun kleine

.s/1-veEhouding- uiteraardeen mm of meer scherpe

(6)

-4 0,5 q 0 -05 1.5[ 1.0 0.5 p-e -0.5 1.0

6=2o

0 a' po S liel p-e a

Fig. 5. Schematisehe drukverdelingen langs sikkel- en draag-eleugelvormig profiel met bijbehorend snelheidsveld.

ter de invaishoek, zodat de stootvrije intrede niet

behou-den blijft. Fig. 5b toont deze situatie voor een positieve

invalshoek. Het stuwpunt valt dan op de drukzijde.

Is de.intredende kant niet of zeer weinig afgerond, dan zäl de snelheid viak achter de neus op de zuigzijde onein-dig groot of zeer groot worden en de druk oneindi klein

of 'ecr'k1ein. Dit 'is echter on.m6gelijk; de' vloeistof zál

loslaten, door de wrijVing gaan roteren en so èen

loslatings-wervel vormen (ie fig. -5b). Aangezien de grootste

snel-heid optreedt-in de kern van deze werve1 en niet ter. plaatse

van .het bladopperviak, is de kans zeer gering dat deze

wervel erosie veroorzaakt. In de kern van de wervel, ter plaatse van de grootste sneiheid, zal de laagste druk heer-sen. Wanneér deze druk danit beneden- de dampspanning

v- de vloeistof, zal deze in dampvorm overgaan, doch de ruiinte gevuld met damp wordt door een dunne, Iag

vloeistof van het bladoppervjak geseheiden. Er teedt Iai

een vorin- va cavitatieL-op,- die men vliescavitatie nomt. (Eng. = sheet cavitation).

Indien de intreçlende kant is:afgerond, zoals

bij-de:.ge-bruikelijke draagvleugelvormige profielen (zie fig. 5c), a1,: indie het stuwpuit en de intredenda kant niet sameñ

valleIl, de stroming niet loslaten maar blijven aanliggèn.

Besehouwen wij een vloeistofd..eeltje met, een massa. rn, dat zich met, een sneiheid c langs een cirkelvorthige baau met straal R beweegt,dan is het voor. het blijven'vólgen

'van deze .baan noig, dat de drukgradient in de richting

van de norrnaal gelijiris .aan ofgroter is darrr

--r e2

gR

Hieruit volgt dat 8/D, groter moet zijn, naarmnnte R kleiner is. Bij een draagvleugelvorrnig profiel, hetwêlk een stompe intredende kant heeft, is de waarde van R zo groot,

dat de vloeistof deze druk wel kan opbrengen, zodat de

vloeistof langs het opperviak fliet loslat.

Wel neemt door de stompe neus,- ook bij stootviije

aan-stroming, de sneiheid ann 'dé'i4gzijde van het proflel i

de nabijheid van de neus te en dienovereenkomstig

neemt de dru,k af. Wordt deze laatste kleiñer dan de

dampspanniñg, dan zal- ei cavitatic optreden. Doch deze cavitatie is van een andere aaid dan de zojuist besproken vliescavitatie. De grootste sneiheid, dus de kfeinste thuk

van ,de vloeistof, heerst hier niet op emge afstand van

het bladoppervlak, zoals bij vliescavitatie, doch direct op

het opperviak. De bellen, die hierbij ontstaan, zijn

is-stalionnair 'en kiappen dicht pp het

chroefbladopper-vlak, zodat de mogelijkheid bestaat dat deze vorm van

cavitatie.- aanleiding geft tot materinalvernieling. Deze

vorm van- cavitatie wordt bellencavitatie genoemd'(Eng. = burbling cavitation). '

De Iaatste vorm van cavitatie, welke we bij scheeps-schroeven sinds kort onderscheiden, is de zogenaarude

wolkencavitatie. Het cavitatiebeeld toont seer Ideine

nan-welijks waarneembare blletjes, die door iun compacte

massa op wolkenslierten gelijken. Tot voor kort onder-scheiden we alleen vlies- en bellencavitatie en werd de

laatste vorm ook onder bellencavitatie gerangschikt,

ann-gezien bet beeld in wezen uit zeer kleine belletjes bestaat.

Algemeen werd en wordt ook nu nog aangenomen, dat

bellencavitatie de oorzaak is van erosie en dat het gevaar voor erosie groter is, naarmate de bellen groter zijn. Om

erosie op te ekken werd daarom een bron.zen schroef

bedekt met een materiaal, dat seer slecht bestand was

tegen cavitatie-erosie en deze scbroef enkele dagen aehtereen in. çie cavitatietunnel laten draaien - bij een translatiesneiheid, een aantal omsirentelingen en een druk, waarbij de schroef onderhevig was ann hevige bel-lencavitatie. Doch na afloop van de proef was geen spoor

van eroie t ontdekken. flit was niet de enige proef. Ver-,

scheidene 'pogingen zijn gedaaa om door middel van bel-lencavitatie erosie op te wekken, doeh aRe waren zonder resultaat'. Tijdens een proef, wanrbj ecu sebroef werkte in

-een ongelijkmatig sn,elheidsveld in de cavitatietunnel (dit veid werd opgewekt door een plank met gazen, hierover straks), was. de schroef onderworpen aan wolkencavitatie

en isa enige tijd .duidIijk geërodeerd (fig. 6). Een voor-beeld van deze wolkencavitatie toont fig. 7 (zie bind 1 van fig. 15). Aangezien het beeld niet stabiel is, is het

moei]ijk dit beeld. te fotograferen. Na het opwekken van

wolkencavitatie lukt het nu vrijwel altijd om m de cavi

tatietunnel' binnexi enkele dagen,- yank enkele uren, erosie

op te we.kken.

-'

34 Cavitatie-erosie theorie van Van Iterson proevn

van Knapp en Hollander

.

-Verhillende onderzôekers hebben het - wezen en het

orrtstaan van cavitatie, met -hun eventueêl gevaar voor

erosie, onderzocht.

-VAN ITERs0N wijt het ptredeñ van erosis áar het

dièht-klppen, het ,,i.mpld4eren", vnde bellen op bet

materi-aai [7]. Dc potentiële'energie der oppervlaktepanning

op-gehoopt in het opperviak van het. bdlletje (deze energje

is thtevenredig met dit opperv1ak) ontliiadtzich ten

ge-1,5 1.0 0.5 a 0 -0.5 -1.0

(7)

volge van deze oppervlaktespanning in het trefvlakje, dat

zich tot een enkel punt samentrekt. In bet punt, waar-.

het belletje zich sluit, wordt theoretisch de drukoneindig

groot. Dit is een natuurkundige onmogelijkheid, doch de

druk wordt groot genoeg om enkele moleculen weg te

slaan en wordt daardoor begrensd. Bij een zelide totaal-inhoud van de belletjes is het opperviak het grootst,

wan-neer deze inhoud verdeeId is over rnicroscopisch kleine

belletjes. Vandaar dat bij wolkencavitatie dc beschadiging

van het materiaal het grootst is.

Het dichtklappen van de belletjes wordt dus verklaard ult de oppervlakte-spanning van de belletjes zeif en niet alleen uit de drukverhoging, welke optreedt aan het einde van de cavitatiezone. Ware dit het geval, dan zou alleen

over deze strook erosie optreden, terwiji dit in

werke-lijkheid over de gehele zone geschiedt. VAN ITERSON

be-rekende ook de tijd die nodig is voor het ixnploderen van

een belletje. Deze tijd is eveneens afhankelijk van de

straai van bet belletje en we! evenredig met r

/.. Bij

een belletje met een straa! van 0,05 mm is de tijdsduur van de implosie 25,4. 10-6 sec. Naarmate flu het

belle-tje groter wordt, wordt ook bovengenoemde tijd groter.

I(wA1' en HOLLANDER zijn er met behuip van ecu ,,high-speed motion camera", welke 20.000 beeldjes per seconde kan opnemen [8}, in geslaagd het ontstaan, bet

dichticlappen en bet opnieuw ontstaan van de bellen op

het opperv!ak van een omwentelingslichaam te

bestude-ren. Uit het maximum aantal beeldjes per seconde dat

KNAPP en HOLI rDtR kunnen opnemen volgt, dat de

kleinste bellen, welke zij konden fotograferen, groter zijn

dan die, welke wij onder de wolkencavitatie

rangschik-ken.

De bellen, die deze twee onderzoekers onderzochten,

had-den een diameter van 7 mm. Zij constateerhad-den, dat na het eerste ontstaan en aangroeien van een bel tot de maximale

diameter en het eerste dichtklappen, de bel drie tot vijf

keer opnieuw ontstaat en weer dichtklapt, alvorens voor

goed te verdwijnen. Dit is in overeenstemrfling met de

gedachte van VAN ITERs0N en verklaart - dus waarom over de gehe!e cavitatiezone. bet opperviak erodeert.

Verder merken KNAPP en HOLLANDER op, dat

materia2i-vernieling door cavitatie afhangt van de maximale grootte van de be!; hoe groter de bel, hoe erger de

materiaalver-nieling. De grootte van de be! wordt bepaald door de

!engte van de zone, waarin de be! groeit en van de vloei-stofsnelheid langs het profiel. Dit houdt in, dat er in cay!-tatie-erosie schaaleffect moet optreden. Bij vergelijking van 2 geijkvormige profielen, heeft het grootste een

lan-gere zone waarover de bellen kunnen aangroeien.

Boven-dien is in de cavitatietunnel de sneiheid !angs het profiel

groter dan bij het profie! op ware grootte; dit staat in verband met de betrokken modeiwetten.

Zowel KNAPP en HorIANDEn als VAN ITERSON scbrijven

cavitatie-erosie dus toe aan het dichtklappen van de be!-!en. VAN ITERsoN op theoretische gronden en KNAPP en

HOLLANDER op grond van waarnemingen merken op, dat

dit dichtklappen een instationnair verschijnsel is, hetgeen

in overeenstemrning is met het feit dat erosie optreedt over de gehele cavitatiezone. Dat de grootte van de bel maatgevend is voor materiaalvernieling volgt bij KNAPP

en HOLLANDER uit theoretische overwegingen. Dit is niet geheel in tegenspraak met VAN ITEESON'S opvatting.

Al-leen merkt de laatste op, dat bij eenzelfde totaal-inhoud

van. de belletjes bet opperv!ak, dus de

opperv!aktespan-ning, bij kleine bellen groter is dan bij grote helen. Dit laatste is door onze zojuist genoemde proeven in de

cavi-tatietunnel bevestigd.

Ware grootte 10 x vergroot

Fig. 6. Erosiebeeld van blad 1 van schroef 1056 in de cavitatie-tunnel.

F. 7.

Wolkencavi-tatie op een schroef

in de cavitatietunnel.

4. Cavitatie.erosie volgens Poulter

In verband met het feit, dat zowel de theorieën als de

waarnemingen van KNAPP en HOLLANDER en van VAN

ITERSON op bijna alle punten overeenstem.rning vertonen,

aithans elkaar op geen enke! punt tegenspreken, terwiji

ze bovendien door onze proeven worden bevestigd, stel ik mu op het standpunt, dat erosie hoofdzakelijk een ge-volgis van het dichtldappen van de bellen, dus een zuiver

mechanisch verschijnsel is

Deze onderstelling shut echter met uit, dat andere

oor-zaken het erosie-verschijnsel bevorderen. P0ULTE.R oa. [9]

onderstelt dat cavitatie-erosie het resultaat is van pene-tratie van ecu vloeistof of een gas in het metaa! en het

daarop vo!gend vrijkomen, waarbij kleine metaaldeeltjes

worden meegesleurd.

-POULrER behandelt in zijn publicatie over dit

onder-werp eerst de inv!oed van de penetratie van gassen in

v!oeistoffen en vaste stoffen.

De penetratie van atomaire waterstof in vloeistoffen en vaste stoffen geschiedt zeer snel verge!eken met the. van moleculaire waterstof, hetgeen met een eenvoudige proef

duideijk gemaakt kan worden.

Indien een driikmanometer wordt verbonden met een

(8)

6

spjhers azen

Fig. 8. Opstelling plank voor schroef in de cavitatietunnel.

Fig. 9a. Snellieidsverdellng achter een dubbelschroefschip.

gedompeld bij atmosferisehe iirük, dan zal een gedeelte

van de atomaire waterstof, die ann .het oppervak van het

metaal wordt vrijgemaakt, het staal penetreren tot het binnenopperviak van de bol, waar het wordt veranderd in moleculaire waterstof. De moleculaire waterstof kan niet zo snel door het staal diffunderen als de. atomaire waterstof penetreert en dientengevolge wordt een druk

van duizenden atmosferen ann de binnenzijde van de bol

èpgebouwd. Een gedeelte van de waterstof wordt reeds moleculaire waterstof, voordat zij de wand geheel hèeft gepenetreerd, waardoor een grote waterstofdruk in het

staal wordt opgebouwd.

Een zelfde toestaiid kan worden ontwikkeld in een mas-sieve stalen staaf bij indompeling in zwavelzuur. Indien

zij direct daarna getrokken wordt, is de sterkte slechts

een fractie van de normale. Bij verhitting tot 1000 C, ge-durende voldoende tijd om de waterstof te laten ontsnap-pen, komen de normale eigenschappen terug.

Aangezien de atomaire waterstof de neiging heeft, bij

het verlaten van het netaa1 over te gaan in moleculaire

waterstof, is elke nietige discontinuiteit in het metaal een

gelegenheid tot accumulatie van moleculaire waterstof.

Indien dus atomaire waterstof aanwezig is in een metaal, bèstaat de neiging, dat in dice gesloten caviteit ecu

mole-culaire waterstofdruk gevormd wordt. Aangezien bet tempo

van diffusie van moleculaire watei,stof in staal een vrij kritieke functie is van de druk, betrekkelijk langzaam is

bij drukken beneden 70Ô0 atm. en zeer snel bOven 8750

atm., zal de waterstofdruk in kleine gesloten caviteiten

van staal een zekere waarde bereiken binnen deze grenzen en vrijwel constant blijven. Indien steeds meer atomaire waterstof deze caviteit blijft bereiken, zal de rnolecubthe

waterstofdruk niet meer stijgen, maar zullen moleculen

uitgedreven worden in het omringende staaL

In een bepaald bolvormig gebied rondom de kleine

caviteit zal dus vrijwel dezelfde druk van 7000 atm. heer-sen. Bij breuk zaI het staal. rondom een caviteit een bros karakter hebben.

Na deze uiteenzetting gaat POTJLTER in zijn publicatie over tot. de invloed van de penetratie van water in vaste stoffen. Proeven met glasstaven en glazen. buisjes in water

bij zeer hoge di,ikken, wisselend van 17500 atm. tot 1

atm., geven dezelfde penetratieverschijnselen te zien. Water

is zeer effectief, diaethyl-aether jets minder, aethenol mm-der. Glycerol is weinig en paraffine-olie in het geheel niet

effectief.

Indien cavitatie-erosie het resultaat is van penetratie van een vloeistof in een metaal en het daarop volgend

vrijkomen, daarbij kleine metaaldeeltjes meesleurend,

moet er een directe correlatie zijn tussen de mogelijk.heid van een vloeistof, het metaal te penetreren,- en de mate, waarin erosie optreedt. Eveneens moet er bij een

bepaàl-de vloeistof een bepaàl-derge]ijke correlatie bestaan .tussen bepaàl-de mate van erosie en de poreusheid van het materiaal. Dit

wordt door de proeven met de genoemde vloeistoffen

be-vestigd.

Wolfram-carbid een zeer hard, doch poreus metaal, is een van de matesialen, die het gemakkelijkst te eroderen

zijn door cavitatié. Indien evenwel de erosie het gevoig

zou zijn van. vermoejdheid van bet metaaloppervlak ten

gevolge van het periodiek optreden van krachten, dan zou kwik een meer destructief. karakter moeten hebben dn water, ten gevolge van zijn grotere dichtheid.

Ge-bleken is echter, dat juist het tegenovergestelde het geval is.

Het beurtelings penetreren van een vloeistof in en het

vrijkomen uit een metaal ziju het gevoig van het optreden van drukwisselingen in een vloeistof.

Indien men een metalen voorwerp in *ater laat vibre-ren met een frequentie van 8000/sec. Ioodreeht op het

opperviak, ontstaat cavitatie op bet scheidingsoppervlak als gevoig van een impulswerking en de aanwezigheid van

vrije vloeistofoppervlakken ter plaatse van de porin in bet metaaiopperv]ak. Bij vibratie in de richting van het

oppervlak ontstaat cavitatie op het scbeidingsvlak als

ge-volg van vrije vloeistofoppervlakjes en de sterke turbu-lentie, die ontstaat ala gevolg van de snelle omkeringen

van de bewegingsrichting.

In deze condities wordt water in de poriën geperst als

gevolg van de zeer hoge, tijdelijke drukken, die oniniddel-lijlc ontstaan rondom bet punt, waar de caviteiten samen-kiappen op of nabij het opperviak van het voorwerp. Ge-durende bet Iage-druk-gedeelte van de cyclus vormt zich een onderdruk in de vloeistof, en het metaal' onmiddellijk rondom de porie wordt geijktijdig onderworpen nan een

druk van binnen uit en een trek van enkele honderden athiosferen nan de buitenkant van het opperviak. Onder deze omatandigheden kan men verwachteis,- dat kleine deeltjes van het opperylak worden gespleten en dat

ge-durige herhaling van dit proces aanleiding kan zijn tot

het optreden van ernstige erosie.

-Indien het voorwerp zich echter in rust bevindt, doch

onderworpen wordt .aan ecu alternerende trek- en

druk-kracht parallel nan het opperviak en slechts ecu dunne

waterfilm het opperviak bedekt, ontstaat sterke cavitatie-erosie. Hoewel de omstandigheden in deze conditie

(9)

uiter-lijk zeer verschillend zijn, verschilt het proces slechts in zoverre, dat de cyclus op een andere wijze wordt

verkre-gen. De opeenvolgende trek en druk v'eroorzaken een ademen van de metaalporiën, waardoor water in' en uit

de poriën treedt. Buiten bet opperviak ontstaat geen

onderdiuk, omdat geen drukgolf aanwezig is in het water,

dat met het voorwerp in contact is.

-Bovenstaande poefnemingen zijn dus alle zeer geschikt om materialen op cavitatie-erosiebestendigheid te

onder-zoeken.

De door Pomma ontwikkelde thèorie van de cavitatie-erosie kan zOnder meer op de scheepsscbroef worden

toe-gepast. Uit de theorie blijkt, dat het met het oog op het vermijden van erosie van het allergrootste belang is,

schroeven, waarvan kan wordn verwacht, dat zij gehee1

of gedeeltelijk in het cavitatiegebied zullen werken, te vervaardigen van een materiaal, dat zo mm mogelijk

porien vertoont. Hardheid van het materiaal is niet de

eerste vereiste; de eis van afwezigheid van poriën 'is

pri-mair De vraag rijst 'echter, of aan deze eis in de pratijk kan worden voldaan. De giethuid bevat meestal geen. poriën; bovendien is zij zeer hard. De porien bêvinden

zich meestal viak ondèr de giethuid. VAN LAMMaREN merkt dan ook in één van zijn publicaties op [10], dat het van belang is, bij het afwerken van schroeven de giethuid' zoveel mogelijk intact te laten. Hiermede in strijd is echter de eis, dat de bladen zo glad mogelijk afgewerkt dienen te worden in verband met het rendement (kleine wrijving,

gunstige profielkarakteristieken) en de cavitatie-eigen

schappen. Door bet vrij willekeurig trekken van de bladen

na het gieten kan het onder omatandigheden bovendien

wel eens noodzakeijk zijn, een kleine spoedcorrectie nan

te brengen, hetgeen in de meeste gevallen mogelijk is,

doordat de bladen met een kleiI'ie overmaat gevormd en

gegoten worden. Bij deze bew,erking kan de giethuidechter

in gevaar komen en dat is niet gewenst. Volgens 'Vi

LrMaaRE verdient het daarom dé voorkeur, bij cavitatie-gevaarlijke schroeven eventueel een kleine spoedafwijking

toe te laten in plants van de giethuid te beschadigen.

Gezien bovenstaande beschouwingen, waaruit blijkt dat

er een verband is tussen de mogelijkheid van een

vloéi-stof of een gas om'het metaàl te penetrerenen de mate waarin erosie optreedt, aismede een verband tussen de

mate van erosie en de poreusheid van bet materiaal, be-staat de mogelijkheid, dat beide verschijnselen (volgens de theorien van VAN ITERSON en van POULTEB) erosie tot gevolg hebben.

Cavitatie-corrosie volgens Marboe

Op de mogelijkheid, dat chemische werkingen niet

uit-gesloten zijn, wordt o.a. door EVELYN Cnosrian MABBOE

gewezen [11].

-Volgens deze onderzoekster zullen, door het slaan van de caviterende scheepsschroef door het water, in de met

waterdamp gevulde ruimte de moleculen 1120 gesplitst worden in H en 0 atomen. De schroef werkt dus als het ware in een wervelende oplossing van positieve H en

negatieve 0 H-ionen, .w.z. hij is gelijktijdig blootgesteld nan een sterk zuur en een sterke base. Indien deze

onder-stelling juist is, is het niet te verwonderen, dat zo'n ge-combmneerde aanval tot een sterke corrosie aanleiiIing

geeft.

-Ca'vhatie-erosie proeven in de caviiatietunnel De aanleiding tot deze proeven was een zuiver

cavi-tatie-onderzoek. Zoals reeds is cpgemerkt zoeken wij naar profielen, welke een zo groot mogelijke variatie in

invals-Fig. 9b. Snellieidsverdeling achter plank met gazen.

- Fig. 10. Opstelling

plank met gazen voor

schroef in de cavitatie-tunnel.

Iioek kunnen opvangen, zonder te caviteren. Hierbij is gebleken, dat profielen met een zo constant mogelijke

drukverdeling langs de.zuigzijde van het profiel, een jets

grotére invalshoek kunnen verdragen dan de tot nu toe

gebruikte KAmtAN-TRnmz-profielen. Laatstgenoende proflelen zijn opgebouwd nit twee cirkelboen, nan in- en

(10)

Fig. ha. Blad 2 van scKoef

1199 met Walchterprofielen aehter plank met gazen in de

cavitatietunnel..

-

ontstaan uit de cirkèl door conforme transformatie met

behuip van de ,transformatieformulé Sian VON KAassAi .enTREFFTZ. Aan enkele van de eerstgenoeinde profielen

heeft WALCILNER metingenjverricht, zodat wij deze helen ook wel' ,,WALCUNER-profielén" nóemen. Dëze

pro-fielen hebben een jets rondere neus dan KAiAN-Tnn1vrz-profielen, vandaar dat grotere variatie in invaishoek

mo-gelijk is.

-Eén van de vragen, die zih bij het,onderzoek voordeden, was: , Kan een WAicuNER-profiel, dat, zcals uit experi-menten bleek, over een groter gebied. van invaishoeken stoot*rij wordt aangestroomd, eveneens de variatie iii in-vaishoek Opvangen, welke optreedt achter êen schip?"

Ten einde dit te onderzoeken, is getraèht in de cavi-tatietunnel het snelheidsveld na te bootsen dat achter

een D.S. sehiphecrst. Het-betrofhier ni. een schroef voOr een D.S. schip. Voor dit dod is voor de schroef (no.1199) een plank gebouwd (zie fig. 8). De bedoeling was een on-gelijkmatiglfeid in het snelheidsveld te weeg te biengen,. - overèenkomeid met het veld achter een scheepsmodel dat, wij met cen stuwbuis van PRANDTL hadden afgetãst (zie

fig. 9a).

In deze figuur is:

-V-v

-=

8v waarm: b nvo1gstroomgtal,

V = scheepssnelheid,

= intreesneiheid van het watd in de schroef.'

Dit is in eersté -opzet, qua absolute sneiheid, vrij aardig geiukt. Dc stroming achter de spijkers en gazen- was

ech-Zeer .merkwaardig en belangrijk is echter het volgende:

na een paar uur draaien bleek, dat-zich op de rugzijden

van de schroèfbladen erosieplekken vertoondèn. Aange-zien nog nooit in de cavitatietu nel erosie was opgewekt is .dit resultaat zeer merkwaardig, vooral wat betyeft de korte tijd waarin deze erosie is ontstaan.

- Hoewel op dat moment nog geen verkiaring

-hiervoor-kon worden gegeven, was het wel erg opvallend, dat op modelschaal zonder obstakel vóór de schroef door ons nog

nooit erosie was. geconstateerd-. In eerste instantie lag het. dus voor de hand-de zeer turbulente stroming vóór de schróef als oOrzaak van ezosie .aan te wijzen.

We hádden tot nu toe 2 aoorten cavitatie onderscheiden,

- ni. bellencavitatie en vliescavtatie. Met vrij grote zeker-heid is aan te nemen dat de cavitatie, welke in dit geval de erosie, heeft veroorzaakt, niet geheel gelijk is aan de

twee bovengenoemde soorten, .angezien deze noit ,in de

cavitatietunnel erosie l'ebbèn .veroorzaakt. . Het meest

komt ze met bellencavit.atie overeen, daar de met damp

- gevulde ruimten op het blad dicht slaan. .De met damp

gevulde ruimte bestaat uit zeer. kleine, nauwelijks

waar-'-néembare bélletjes, die er door hun cómpacte rñassa ala

een wolk uitzien. Besproken is reeds, dat juist deze kleine belletjes het meest gevaarlijk zijn voor erosie. Indien deze

vorm van cvitatie altijd achter ecu schip zou heersen,. zou 'dit betekenen dat elk& scbroef binnen enkele hen:

geërodeerd zou zijn. Aan te nemen is dus dat het normale snelheidsveld achier. de plank, niet geheel overeenkomt

met het selheidsv.eld achier de asbroek . van een

D.S.-schip (zie fig. 9a). 7 .

Allereerst is getracht de turbulentie in het sneiheids-veld achter dc plank met spijkers te nit te doen met be.

houd van de variatie- in de axiale sneiheid. Om dit te

be-reiken zijn de spijkers uit de plank yerwijderd en werci

ann weerszijden van de'.plank een strook gaas aangebracht loodrecht op deze, ter breedte van 7 cm, w.arbij de maas-wijdte van de plank af naar buiten7toe stcedsgroter wordt (zie fig. 10). Bij aanwezigheid van de plank met gazen is.

het snelheidsveld achter de. plank met behuip van een

stuwbuis afgetàst. Dc snelheidsverdeling is te zien in fig. 9b.- Hierin wordt met ,,1,0" de gemiddelde snelheid van 6,45 rn/sec. aangegeven. Deze snelheidsverdeling komt in' grote trekken overeen met die, welke achter. de asbroek

van eeh D.S schip heerst (zie .fig. 9a).

Bij vergelijking van deze twee snelheidsdiagrammen zien.

we hi. dat in hèt laatstgeiioemde diagram (fig. 9a):

firnin. O,O en max. .., 0,60

ter, ten gevolge van dé spijkers, sterk turbulent, hetgeen

'd

niet het geval is achter de asbroek van een D.S. schip. ZO at.

Wel kreeg men een zeer goede mdruk omtrent het cavi- 6

1

-= 287

(11)

Fig. llb.Blad 8 van schroef,, 1199 met Kármán-Trefftz-profielen aehter plank met

gazen in de cavitatietunnel.

In figuur 9b is deze verhouding 1,2/0,6 .= 2,00.

Achter deze plank met gazen i wederOm schroef 1199

gedraaid; Deze schroef had 3 versehillende bladen. Van

blad 2 (WALcHNERprOfie1en, in het homogene veld beter

bestand tegen. varintie in invaishoek, door verandering

van de intréesnelheid) en blad 3

(KARMANTaEFETzprofielen) zijnin verschillende standen foto's gernaakt. Het -blijkt dan,- dat de twee laatstgenoemde bladen over

de-zelfde sector cavitatievrij zijn (fig. ha en b). Dit kan warden 'verldaard uit de snelle overgang van; mm; naar 0C2

max.-bet seffieidsveld achter eèn E.S. -schip, waar de

over-gang van ; min. naar

max: jets meer geleidelijk' plants

vindt,, zal hoogstwäarséhijnhijk de sector, waarover liet

WAtcErean-blad cavitatievrij is, giter-zijn (nan de hand van fig. .4 schatten wij deze jector op 2 x 15° = 300).

-..Het. vetwachte grote- voordeel van de tepassing van

KAEMAN-TREFFrz-prouielen boven WacnNER-prOfie1en,

nL dat bij afwij1ing van - d stootvrije intrede bet bind

met KARaIAN-TREFFrzprofie1en vliescavitatie en het blad met WAL.CHNER-prouielen bellencavitatie zou vertonen, is

niet juist gebleken. Nog. steeds bestàat de mogelijkheid, dat ook bellencavitatie eroise veroorzaakt. Waarschijñlijk

mede door de snelle overgang van' mm.

naâr;

max. scheurt ook bij de W4LcUNER-profielen de strorning ann

de intredende kant van de iuigzijde af, zodat - op beide

bláden vliescavitatie optreedt.

Ten einde te- onderzoeken of het verbeterde sne1heids'

veld achter de plank met gazen wel cavitatie doch geen.

erosie opwekt, is achter de plank met gazen schroef 1056 geplaatst. .Deze schroef is vOor bijna hetzelfdë vermogen, dezelfde omwentelingen en sneiheid ontworpen alsschroef

1199, vandaar -dat. IO56en 1199 zeà' goed met elkàar

-overeenstemmen. De intreesneiheid, het aantal omweñte-lingen en de &uk zijn zo gekozen, dat de slip en het

cavi-van schroef 1056. - llt cavitatiebeeld.

van de 3 bláden

van schroef 10i6 achter de plank stemt overeen met dat

van schroef 1199. Indian de ,bladen zich loodrecht op. de plank bevinden, is de cavitatie op blad 1 zuiver , ,wolk-vormig" en heeft men de iridru]i dat deze ,,wolken" voor

een groot gedeelte op het bind dichtslaan. De bladex .2 èñ 3 daarentegen vertonen -op het bladopperviak zuiver

bellencavitatie, terwiji de. ,,wolken" zich van het

bIiid-opperviak- afbewegen en kennelijk niet op de bladeñ dicht

sinan. Na- drie dagen draaien (dus veel langer dan bij. eerstgenoemde schrOêf 1199) bleken de bladen 2 en 3

geen erosie .te vei'tonen, terwijl blad 1 op-dezelfde plek, waar de .,,wolkvormigè". cavitatie zich beyond, iichte erosie vertoonde (zie fig. 6). - .

Ann tenemen is dus, -dat. de wolkencavitatie de oorzaak

-is van de erosie. Mogelijk -is zelfs dat de bellencavitaticop de. blàden 2 en 3 .het. dichtslaa van- de ,,wolken" op het blad-verihindért en dus oak de erosie.

-Het koint in de practijk we! eens voor, at roerstevens en roeren intering vertonen, terwiji deze object.en in een homogene stroming geplaatst, dus zonder schip en schroef ervoor, zeker niet caviteren. De mogelijkheidbestaat, dat

deze intering ontstaat door de wolkvorin ge cavitatie, weJke

dàor de scbroef -wordt opgewekt en Iegen het roer wort - geworpen. Ten einde dt -te onderzoeken is achter de plank met. gazén en hroef 1056 een roer gemonteerd (zie fig. 12). Dit roer is gemaakt van houtwaaromheen een dunne - kopéren plaat is aangebracht. Na .dde uur -draaien .(zie

fig. 13)was het koperen omhulselverriield en- geerodeerd zoals op fig. 14 te zien is.. Naar de bladtop toe neemt de elrculatie af. Ten gevolge van deze fname ontstaaii

aan-de .uittreaan-denaan-de kant werve1draaan-den Ceheel ann aan-de top is

daze afname het - sterkst, vandaar dat daar een topwervel te zienis. Jets meer naar de naaf.toe (van de top tot 0,7

R) is echter ook éen circulatieverandering, gepaard gaande met afgaande wervels, aanweig. Deze weivels zijnmeestai-niet te zien, doch bij deze proef *as van -- 0,7 .1? tot de normale topwervel een strook cavitatie - in bet water zicht-

--baar, die we weèr tot -e -wolkencavitatie - willen rang-

-schikken. Precies op de plants, s'aar deze cavitati&het:.

roar: treft, 'is de materiasivernieling ontstann.

Een proef met dezelfde opstelling is ñog eens gedaan,

- im echter- zonder lànk met gazen - ervoor, terwiji bet

roer van massief brons-. was gemaakt. Ook teen eradeerde -. het roer na betrekkelijk korte .tijd.

Vervolgens- zijii versehillende scbroeven in de cavitatie

tunnel vrijvarend onderzocht, bij een willekeurige slip -en

cavitatiegetal. Alleen werd er op gelet of op het bind

(12)

schroef-10

4'

Pig. 12. Opstelling roer achter plank en schroef 1O6 in de

cavitatietunnel.

daad erodeerden deze schroeven aán de drukzijde din ook

binnen enkele dagen draaien in de cavitatietunnel. Asii

de rugzijde was ook we! wo]kencavitatie op te wekken, doch deze cavitatie was van het blad afgericht, zodatop

de rugzijde van de schroefbladen geezi erosie optrad.

Uit a1 deze proeven kunnen de volgende gevolgtrekkingen

worden gemaakt: Ondübbelzinnig is vastgesteld, dat in de

cavitatietunnel erosie alleen optreedt ten gevolge van

wolkencavitatie. Deze erosie treedt dan in korte tijd op.

De wolkencavitatie heeft onder bijzondere

omstandig-heden plaats. De physische verklaring hiervan is nog niet - duidelijk. De wolkencavitatie wordt eehter we! in de hand gewerkt door een verstoring van het sneffieids-.reld (plank met spijkers of gazen voor de schrof en sclfroef voor het

roer). Echter is bet mogelijk ook bij een vrijvarende

schroef, dus geplaatst in een homogeen snelheidsveld, op

de drukzijde van het bind erosie te veroorzaken, door

wolkencavitatie op te wekken.

Deze .opmerkingen werpen een geheel ander licht op de nteringsverschijnselen, welke vaak in de practijk optreden

aan schroeven en roeren. Dikwij]s wordt déze intering

-een gevolg genoemd van electrolytische werking. Gezien

de zeer korte tijd, waarin de erosie ten gevolge van

wolken-cavitatie optreedt, is het echter zeer goed mogelijk, dat

deze intering ontstaat bij het manoeuvreren van bet schip, waarlij slipwaarden optreden, welke de hoek waaronder de bladdoorsneden worden aangestroomd, negatief doen

zijn, zodat wolkencavitatie aan de drukzijde van bet

schroefblad kan optreden.

-Gezien ook het feit, dat elke sehroef in de practijk

caviteert ten gevolge van de periferiale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld, waarin de schroef aèhter het schip 'werkt (E.S. zowelals D.S.), doch niet elke schroef erosie

vertoont (d.w.z. dat de optredende cavitatie geen

wolken-cavitatie is,(doch bellen- of vlieswolken-cavitatie), is bet dus

-moge-lijk dat behalve vlies-, ook bellencavitatie geen erosie

ver-oorzaakt; te meer daa in de cavitatietunnel nog nooit erosie is geconstateerd ten gevolge van bellencavtatie.

Een schroef bedekt met lood, hetwelk zeer slecht bestand is tegen cavitatie-erosie, vertoonde na verseheidene dágen draaien in de cavitatietunnel, waarbij liij werd onderwor-pen han hevige beliencavitatie, geen spoor van erosie.

Ret prob!eem is dus nu, naar die profielen te zoeken,

welke geen wolkencavitatie opwekken.

Ms axioma zullen we voor!opig aannemen, dat

depro-fielverhoudingen (s/I max. diktèengte en f/I =we!vin/

!engte) en de profielvorm net de daarmeeovereenkomende sneiheids- en drukverdeling, welke in bet algemeen ver-antwoordelijk zijn voor het a! of niet optreden van cay!-tatie, dit eveneem zijn voor het optreden van wolkencavi-tatie.

Bij nadere beschouwing van de proef met schroef1056

achter de plank met gazen, kunnen we bet volgende

op-merken: blad 1 is ontworpen vôor

a 20%, bind 2 voor

a en blad 3 voor a.+ 20%. Dit houdt in, datvan bind 1

bet bladoppervlak, dus de profielkoorden,het grootst en van blad 3 het kleins-t zijn. Aangezien elk blad dezelfde stuwkracht moet leveren, zijn, uit sterkte-overwegingen, de maximale dikten van de bladdoorsneden van bind 1

het kleinst en van bind 3 het grootst gemaakt.

-De s/l-verhoudingen van de .bladdoorsnedenvan blad 1

zijn dus kleiner dan van bind 2 en bind 3. Ret bind met de Ideinste s/l-verhoudingen vertóonde zuiver

wolkencavi-tatie, terwij! bij de bladen met grotere /I-verhoudingen

dewolkenca-%rjtatje verdrongen wordt door de

bellencavi-tatie.

Een dun profiel, waarbij de intredende kant scherp is, za!, wanneer het niet stootvrij wordt aangestroomd,

lint-geen achter het schip altijd geschiedt, aan de intredende

kant van de zuigzijde een extreme onderdrukpiek verto-nen, de stroming zal daar iosscheuren, een loslatingswervel

vormen en de bekeide vliescavitatje veioorzàken. Uit

theoretische overwegingen is men van mening dat deze vliescavitatie geen erosie veroorzaakt, aangezien de damp

in de kern van' de !oslatngswervel optreedt

en met op

het bladopperviak. Deze mening wordt flu zeer versterkt door bovengenoemde proeven. Wel is het altijdzeer

moci-lijk zuivere vliescavitatie op te wekken. De cavitatiever-schijnselen, die stroomaf*aarts nit bet viles komen, zijn bijna altijd wolkvormig. De mbgelijkheidisvrij groot dat door de. snelle rotatie van de loslatingswerve!

dauipdeel-tjes naar buiten worden geslingerd

en met de stroom

worden meegenomen, terwiji het gevaar voor erosie dan jwst zeer grôot is. De intensiteit

van de rotatie van de

loslatingswervel wordt bepaald door hat zeer snelle toe-nemen van de druk-volgend op de grote onderdrukpiek.

Wordt deze rotatie ml zeer groot, dan zal de lóslatings..

wervel geen ,solitaire wervel" blijven, maar er zullen

dampdeeltjes naa buiten worden geslingerd.

Een 'dikker profiel zal bij niet-stdotvrije aanstroming

eveneens een onderdrukpiék aan de intredende kant van

de zuigzijde vertonen. Echter niet zo extreem, zodat de

stroming niet zal losscheuren en bij overschrijden van de dampspanning in dAmpvorm overgaan (bellencavitatie).

Wolkencavitatie, voor zover dat flu al te beoordelen is,

zal bier niet zo gauw optreden. Wel zal een verstoren van het snelheidsveawojkencavjtatje in de hand blijvenwerken.

Bovenstaancle beschouwing wordt gerechtvaardigd door de proef met schroef 1056 achter de plank met gazers.

Ten einde deze onderstelling met een experiment te

bewijzen is flu achter de plank met gazen - een schroef on-derzocht, waarvan 2 b!aden ontworpen zijn op de normale

manier volgens de werve!theorie: één met dunne

K2ea-MAN-TRaFrrz-profielen en én met-dunne

Waicman-pro-fielen aan de top en 2 bladen met dezelfde bladcontour

en hetzelfde spoedverloop, doch met dikkere profielen (s/I op 0,95 R 0,15). We moesten bier nit

evenwichts-overwegingen een 4-blad &lhroef kiezen. Schroef 611 heeft dus de volgende bladen:

blad 1 met duane KAB*AN-TnanF'rs.profielen

aan de

top;

(13)

Fig. 14. Erosiebeeld roer.

b]ad 2 en 4 met dikkere profie1en.

Het cavitatiebeeld van bind 1 en van blad 2 achter de plank met gazen toont fig. 15. Het cavitatiebeeld van blad 3 was practisch gelijk aan dat van blad 1. Op bind

1 vertoont zich op de rugzijde van 0,4 R tot 0,9 R

wol-kencavitatie, welke op het blad dichtslaat, bInd 2

ver-toont van 0,85 R tot de top zuiver bellencavitatie, terwijl de wolkencavitatie zich van het bladopperviak af beweegt

en niet op het bind dichtslaat.

Inderdaad waren na 6 uren draaien van de schroef in

de cavitatietunnei de bladen 1 en 3 geerodeerd op de plant-sen, waar wolkencavitatie was opgetreden terwiji, op de bladen 2 en 4 nog geen erosie was waar te nemen.

Ook bij variatie van de invaishoeken, waaronder de profieldoorsneden van de schroefbladen worden aange-stroomd, bleven de bladen 1. en 3 wolkencavitatie ver-tonen, weike op bet bind dichtsiaat en de bladen 2 en 4

bellencavitatie met afgaande woilcen.

Uit deze prod zijn de volgende conclusies te trekken: Dc profielparameters en de profielvorm, dus de

mel-heids- en drukverdeling langs het profiel zijn

verantwoor-delijk voor het a! of niet optreden van wolkencavitatie, welke op het bind dichtsläat.

Profielen met een dikke kop (de biaden 2 en 4), welke bij afwijking van de stootvrij intrede geen extreme

onder-drukpiek vertonen, hebben een veel geringeré kans om

wollcencavitatie, welke op het blad dichtslaat op te

wek-ken en lopen dus veel minder gevaar te worden geero-deerd dan de dunne profielen, weilce tot au toe ann de bladtop worden gebruikt. Bij deze dunne profielen (de

FIg. 15.

Cavitatie-beeld van de bladen

1 en 2 van schroef

611 achter de plank

met gazen in

de cavitatietunnel.

BIad' 2. FIg. 13. Cavitatiebeeld van schroef 1056 met roer achter de plank met gazen in de cavitatietunnel

(14)

I,

bladen 1 en 3) doet de prouielvorm Idaarblijkelijk weinig

ter zake

-Met deze proef is dus aangetoond, op welke wijze we wolkencavitatie met het daarrnede gepaar4 gaande erosie-verschijnsel kunnen vermijden of sterk verminderen.

Dat in. allft voorkomende inhomogene stromingsvelden wolkencavitatie-erosie vermeden wordt, door alleen rnaar dikke profielen te gebruiken, is na déze éne proef natuur-lijk nog niet te zeggen.

Te dien einde zullen van sebroef 611 de bladen 2 en 4

met dC dikke profielen, geleidelijk dunner worden gernaakt,

aismede de plaats van de maximale dikten van de

pro-fieldoorsueden worden verlegd. Ná elke verandering zal bet veranderde schroefblad in de cavitatietunnel worden onderzocht. Op deze wijze zijn we na enkele proeven in :staat een globale indruk te verkiijgen omtrent de invloed van de dikte en de vorm van bet profiel op het al of niet optreden van wOlkencavitatie.

Een definitieve op1osing van het probleem hopen we

.echter te verkrjjgen, indien we ann profielen met

ver-chillende s/i--. en f/l-verhoudingei en profielvormen de cavitatieverschijnselen zullen- waarnemen en bovendien drukverdelingsietingen verriebten. Zoals boven is uiteen-gezet, is burners de vorm van de drukverdelingskromme verantwoordelijk voor het al bf niet optreden van

wolken-àavitatie, wèlke op het blad dichtslaat..

Te dien einde zullen in ee.n nieuw te bouwen meetge-deelte van de cbvitatietunnel profielen worden geplaatst,

- welke zich van wand tot wand uitstrekken, zodat een

twee-dimensionale stroining wordt benaderd.

Uit het oogpunt .van schaaleffect zou het echter eveneens

zeer 'venseJijk zijn, de proef met sebroef 611 achter de plank met gazen te herhalen, doch dan op ware gootte,

.dat wil this zeggen aehter een sóhip. Indien bij eeii bepaal-de -sc1e.epsschroef erosie optreedt, dan zoubepaal-den wj bepaal-deze schroet willen vervangen door -eeñ schroef, waarvan. 2

bladen likker zijn dan die van ile eerste schroef. -De uitvoering van deze proef hebben we echter the1 in onze elgep hand, daär hierbij de hulp en. de medewerldng idig- zijn van een rederij, wuike bereid is eën dergelijke Sc!hroefte doen \rervaardigen en achter zijn sciup te on

dzOek'én. Het ivié te wensen dat deze voordracht er

toe zou kunnen bijdragen, dat een derelijk proeTschip

binnen afzienbare tijd werd gevonden.

Bovengenoemde proefiemingen, -dus proeven in de

cavi-tatietuñnel bestaaEde. nit schroefproeven in een ongelijk-iIatig snetheisveld profielmetingen en profielobservaties benevens de mt eer oogpunt van schaaleffect te vernchten

no.

L2

-. "Naam van het materiaal

proefnemingen ann een scheepsschroef op ware grootte,

zullen ons in staat stellen een step nader te komen tot

de oplossing van het cavitatieerosie 'vraagstuk.

. Versneld cavitatie-erosie onderzoek volgens de

magnetostrictieve -methode

Ten einde cavitatie-erosie te voorkomen is bij het reeds

behandelde steeds getracht het optreden van cavitatie,

of aithans van die vorm van cavitatie, welke

verantwoor-delijk wordt gesteld vor erosie, te vermijden.

-Om bet cavitatie-erosie probleem op te lossen is het

echter eveneens wenselijk, dat men- tegelijkertijd near die rnaterialen zoekt, weilce erosie-bestendig of zo goed

mo-gelijk erosie-bestendjg zijn. . .

Een voordracht, weilce in begin 1948 door V

Lnuirn-liEN voor de 'wetenschbppelijke werkers in T.N.O.-ver-- band over het cavitatieT.N.O.-ver--erosie probleem werd gehouden

[10], gaf aanleiding tot de instelling van een cavitatie-erosie werkgroep, die ten doel had - de aantasting van

schroevenbrons ten gevolge van cavitatie-erosie te

bestu-deren en tevens na te gaan, of -dit euvel dor het gebruik van een beter materiaal of door het opbrengen van een

bescherniende Lang te verbelpen zou zijn.

-De weEkgroep bCvatte vertegebwoordigers van de

Tech-nisch.. Physiehe Dienst T.N.O. en T.H., het Kunststoffen instituut, het Centráal Instituut voor MateriaalonderzOek,

afd. Metalen, bet Scheesbouwkundig Proefstation en de

N.y. 's-Hertogenbossche Schroevengieterij M. Lips. Sedert de instelling van deze werkgroep werdén in on-' derlinge samenwrking een aantal proefstukjes onderzocht. van verschillende bronssoorten, al of. niet bedekL met -een

Iaagje ktinsthàrs, plastische yerf of rubber. Het erosie-onderzoek geschiedde door de T.P.D. te Deift, vo1gens

een methode, waarbij de cavitatie-erosie in een veisneld

tempo wordt opgewekt Hiertoe wordt het betrokken

proefstukje in een vloeistof in trffling gebracht.

Om éen intensieve, mechanische trilling op te wekken wordt hef proefstukje bevestigd aan bet uiteinde van een holle, nikkelen buis, die zich in èen, in lengte-richting

aan-gebracht, periodiek wisselend rnagneetveld bevindt; dit

veld is gesuperponeerd op een statisch magneetveld. Hier

-bij wordt dus gebruik gemaalrt van de magnetostrictieve eigenschappen van nikkel, d.i. het effect dat optreedt bij

diverse materialen, waaronder ook nikkel, waarbij het materiaal van lengte verandert bij verandering - van het

niagneetveld. De opstelling -was zodanig, dat de staaf kon worden gekoeld'en dat bet proefstukje zich ca 1 cm

onder-het - wateróppervlak beyond.

AIwijking vang!ad opperviak bij begin; Bij 1. kLein ceEiterpuntje in bet midden: diameter 0,5 -mm. .Bij 4. enige giet-galletjes met. itietingen van en 1 mm2 Bij 7 3 gietgallen op een nj met resp oppervlakten 0,5, 1 0 en 0,5 mm!

-- Bij 10. centerpuntje in et budden opp. = -0,8 thm2

Tabel 1.

opp. afwijking

vóór het

trillen

Per half ilur verdwenen Imateriaal in mg

Totaal gewichts-verlies in eerstè 5 halve uren inmg neen 1 9 4 2 4 2 4 2 1]. 2 5 4 25,7 . ja 3,5 2,8 8,0 7,5 16,2 11,0 82,0 neen 2,6 6,5 6,5 9,3 8,6 83,5 ñeén 9,0 - 5;5 6,3 10,4 8,0 14,1 39,2 neen 2,1 .5,7 14,8 14,8 17,-I - - - -54,5 ja 11,0 11,6 7,8 25,9 :64,5 12 1,0 ja 0,9 25,7 24,0 51,4160,9 171,9 ja 22 2 48 2 49 6 45 7 62 5 228,2 Eieen 17,6 53,5 65,860,258,8 255,4 neen - 26,0 68,8 77,1 75,3 82,0 824,0

8 Al brons op a! brons (argonarc lasmeth) 10 - AL brons op Limabrons (electr.gelast).

.6

Al brons gehamerd --

-Al. brons norman! .

-9 Al. brOns op Lirnabrons. (argonare lasmeth.)

1- Limabr6ns, -gehameyd, poreus

4 Limãbrons, p6reus

-7 Limabrons op Limabrons (argonrc Lasmeth) 5 Lim'abrois, gemerd gaf

(15)

-Ware grootte

Fig. 16. Enkele van de door de T.P.D. onderzochte

proef-stukjes (geptbliceerd met toestemming van het C.LM.O., dat

- de foto vervaardigde).

De kwaliteit van bet materiaal werd bij deze proeven boordeeld naar de gewichtsafnaine van bet pFoefstukje

ña een zekere tijd. Met deze methOde werd bet

cavitatie-proces zodani versnèld, dat reed na een half utir

duide-1jk waarneembare en meetbstre erosie optrad.

Ren tiental -verschillende materialeii, genoemd in tabel

1,. zijn op dez manier onderzocht '). - -.

'Dé volgorde yan de materialen itr dezç tabel koint over-ecu met het gewichtsverlies n'a2 1/2 iiur trillen. De cijfers

in de 'eeste kolom komen o'een met de

ljfers

aange-èven op de proefstukjes en even tevens de volgorde

áan, waarin de proefstukjes zijn onderzOcht.

De naam ,,Limabrons" is en hándelsnaam en is eigen-IiJk mangaanmessing, het heeftde samenstelling welke is

angegeven in tabel 2.

Tabel2.

1).De hierna vpigende gegevens zijn ontleencLaan de vo4gende

rapportei:

--rapport no. 48/1716/vdH/M/O/620 T.P.D., T.N0. en r.H. raort-iiq. M-49-5 C.J.M.0 .

-rapport flO.: 49/1279/dJM 'r.?.D., P.N.o. en

rapport no. 51.49181 C.J.M.O (

-tapport no. 50f129Ra/M/T/O/1287 T.P.D., T.N.O. en..

De samenstelling van aluminium-brons is gegeven in

tabel 3.

Tabel 3.

Fig. 16 laat. de proefstukjes zien, nadat ze onderwor-pen zijn geweest aan bovengenoemde trilingen. TJit deze figuur en uit tabel 11 is te concluderen, dat aluminium-brons aanmerkelijk beter bestand is tegen cavitatie-erosie dan Iliangaanmessing. Wat de treksterkte en rek betreft,

zou aluminium-brons met nikkel zeer zeker kunnen worden

gebruikt voor scheepsschroeven. Het doorslaggevende

be-zwaar is echter, dat dit maternal na het gieten erg nan vervorming onderhevig is, zodat de betreffende schroef zeer moeilijk nan de maat te gietén is. Giettechnische

moeilijkheden maken dit materiaal dus voor

scheepsschroe-yen ongeschikt. Dit is althans op het ogenblik de stami

van zaken in Nederland.

-Naar aanleiding van deze opmerkirig decide it

RIT-saiu&, directeur van het Metaalinstituut T.N.O., ona mede, dat men in het buitenland genoemde legering wel toepast

voor het gieten van scheepssehroeven tot een dinmeter

van 3 m, terwiji de verbetering van de giettechniek goeTde vorderingen maak't. Hierbij -moet men echter beden1en dat schroeven voor handeisschepen, ass iersschepezi en

grote oorlogsschepen bijna altijd een grotere diameter heb-ben dan 3 m; variërend tussen 4 en 6,5 m. Bovendien is

rnij niet bekend in hoeverre de sehroeven met kicinere

diameter dab 3 m van aluminium-brons - met nikkel aan de maat waren gegoten. -

-2oals reeds werd vermeld, zijn -versehillende

proefstuk-jes bedekt met een beschermende lang, teneinde na te. gaan in hoeverre deze lang werkelijk een besclierrning

vormt. - - -. - - -- . -.

In tabel 4 is aangegeven welke 1gen zijn aangebracht;

Tabel 4. 1 Ylastic Iakkea. -2. Máeostan verf

-3 çsjte yen

-. 4 Araldiet 5 Poiyphemylchloride-acetaat

6 Rubber op staal rubber - ..

-7 Geco-neoprene yen (rubberachtig) - - . -

-Geen van deze lagen heeft ann de verwachting vol4aan. Bij de eerste 5 lagen i de kracht, welke nodig is ow de. laag. te verwijderen,. kleiner dn. ,1ie voor bet opw6kkn

van erosie. Vooral. .4e drie eerste pro1ucten waren zeer slechL Aihoewel de kunstharse beter bestn4 warehtegen

erosie dan de drie eerstgenoemde zijrt ze toh altijd nog

slechter dan onbedekt limabrons. . ,-- .,--Ie bedekkingen van beide laatste proefstukjes zijn vnij

goed tegen eavitatie-rosie bestand. Onder-de 'wicroscoop bleek, dat en kloofjes -in de geco-neopreiie -erfIaag waren gékometi en op enkele verapreide plaatsen een- kuiltje. De diepte van de kloofjes bleek rus 45 -rhinuten trifien nog

kleiner te zijn dan de diktè

afl de verflb. Door

de rubberachtige. eigenschaphn van dzé vàf is onder

de microscoop met uij te maken of de scheuren, waardodr d

optreden,1fnog v1 dieper. in de,yerflaag

Kunsthars '1

2

3

4

5

6

7

8

10

Bestanddeel .. Hoeveelheid in % - -oper . .- 59,20: Zink -. . 37,58. iJzer 0,05 Aluminium 1,25 .. Mailguan 0,92 -Tin - 0,40 Bestanddeel Hoeveelheid in % Koper 81,50 Aluminium 10,13 Nikkel 8,72 IJzer 4,55 Lood 0,10

(16)

Het prob1çem, dat zich echter bij deze beide laatste proefstukjes voordoet, is de hechting van de bedekking

aan het materiaal. De geco-neoprene verflaag bet aan de

zijkanten van het brons los. Het is mqgelijk, dat dit ge-deeltelijk eén gevoig is van het op- en afschroeven van

het proefstukje, waarbij de geco-neoprene verf aan de

zij-kant aan schuifspanningen onderhevig was. Bij de rub-berlaag was de hechting zeer slecht. De laag sat na het

trillen volkomen los.

Samenvattende kunnen we du constateren:

De plasticiakken, macostan- en corrosit verf, alsmede de beproefde kunstharsen voldoen slecht, geco-neoprene verf en rubber voldoen behoorlijk goed.

Een afzonderlijk probleem vormt de hechting van de beide laatste op het brons. Het is dus wenselijk dit pro-bleem nader te bestuderen. In dit verband kan worden

opgemerkt, dat prof. VAN Rossuai, directeur van het

Rub-berinstituut T.N.O., in samenwerking met de N.y. Lips'

Seheepsschroevengieterij bezig is dit probleem nader te

onderzoeken. Mocht dit oiderzoek resultaat opleveren,

dan zullen te zijner tijd van die kant wel nadere gegevens worden bekend gemaakt.

Slotbeschouwing

Langs twee wegen is tegelijkertijd getraeht een stap

nader te komen tot dc oplossing van het cavitatie-erosie vraagstuk.

Het onderzoek naar materialen of beschermendé lagen,

welke beter bestand zijn tegen cavitatie-erosie dan het tot nu toe gebruikt materiaal, heeft voorlopig nog niet

het gewenste resultaat gehad. Vandaar dat het Ned.

Scheepsbouwkundi Proefstation zichop het ogenbilk toe-. legt op de verdere oplossing van het vraagstuk der cavi-tatie-erosie langs hydrodynarnische weg, gezien ook het

felt, dat dit meer op ons terrein ligt. Dé bespreking van

het cavitatie-erosie onderzoek volgens de magnetostric-tieve methode is dan ook volledigheidshalve geschied.

Wat betreft het cavitatie-erosje onderzoek in de

cavi-tatietunnel, kan samenvattende het volgende worden

ge-zegd:

-Ult dit onderzoek is gebleken, dat er naast vlies- en

be4leneavitatie nog een derde vorm bestaat, ni. wolken-cavitatie. Deze vorin van cavitatie is in de cavitatietunnel verantwoordeijk voor het optreden van erosie terwtjl dit waarscbijnlljk eveneens het géval is bij de schroef aehter

het schip. Het a! of met optreden van wolkencavitatie is, evenals de twee andere vormen van cavitatie,

afhan-kelijk van de .profielvorm en de profielparameters.

Proeven in de cavitatietunnel, bestaande uit

schroef-proeven in een ongeijkmatig snelheidsveld,

profie!metin-gen en profielobservaties, bénevens de uit een oogpunt van schaaleffect te verrichten proefnemingen met een

scheepsschroef op ware grootte, zullen ons in staat stellen

een stap nader te komen tot de oplossing van het

cavi-tatie-erosie vaagstuk.

Literatuur

W. P. A. yaw TwRwEw, L. TRoosT enJ. G. Kowiwo. ,,Weerstand en voortstuwing van schepen". Dc

techni-sche boekhandel H. Stam..

W. P. A. yaw LAMMEREN. ,,Enige beschouwingen over het cavitatie- en erosievraagstuk bij scheepsschroeven,

moderne cavitatje-criterja". Schip en Werf, 1948, no.

10 en 11.

J. Baz.aaw. ,,Een critische vergeijking van de

voor-naamste methoden van toepassing van de werveitheorie bij het ontwerp van scheepsschroeven op hair practiáche

bruikbaarheid". Schip en Werf, 1948, no. 9, 10 en 11.

14

(4] J. BALEAN. ,,Een ondersoek nan,- de toepassinsioge. !ijkheden van profielen met constante drukverdeing voor scheepsschroeven." De Ingenieur, 1949, no. 17.

L5] J. D. VAN MANEN. ,,Onderzoek naar de mogelijkheid

in de tunnel een juist beeld te verkrijgen van de in

werkelijkhejd aan de schroef optredende èavitatiever-schijnselen". De Ingenieur, 1949, no. 23.

J. BALHAN en J. D. AN MAraw. ,,Het ontwerpen van cavitatievrije scheepsschroeven". Schip en We,-!, 1950, no. 2, 3 en 4.

F. K. Ta. yaw ITRSON. ,,Cavitatie". De Ingenieur, 1940, no. 19 blz. W. 15.

R. T. en A. HOLIANDER. ,,Laboratory

investi-gation of the mechanism of cavitation". Transaètjons

of the American Society of Mechanical Engineers, 1948

vol. 70.

Th. G. POULTER. ,,The mechanism of cavitation erosion".

Armour Research Foundation of Illinois Institute of

Technology.

W. P. A. VAN LAMMEREN. ,,De stand van bet

cavitatie-erosle vraagstuk bij scheepsschroeven". T.N.O.-Nieuws,

1948, no. 2.

E. C. MARBOE. ,,Gas evolution from supersaturated II.

quids". The Pennsylvania State College, Chemical and Engineering News, Volume 27, no. 31, 1949.

Beraadslaging

VRAAG: U hebt gesproken over de magnetostrictieve methode ez daarbij behandeld de erosie-bestendigheid van een gehamerd broñzen proefstukje. Zijn er a! proeven met stalen proefstukjes uitgevoerd?

- AI'TWOORD: Het onderzoek volgens de

magnetostric-tieve methode heb ik slechts volledigheidshalve behandekL

Dit onderzoek werd gedaan door de cavitatie-erosie werk-groep en ik heb alleen de rnsultaten vermeld. Aangezien de voorlopige proeven geen resu!taat hadden, hebben wij het onderzoek stopgezet en ik mag dan ook aannemen,. dat er

geen proeven, zoals U bedelt, zijn gedaan.

VRAAG: De wolkencavitatie. vindt p!aats met zeer

kleine belletjes en de, proeven wezen aan, dat dit de erosie teweeg bracht. Maar U heeft er ook over gesproken, dat als de belletjes groter worden, de iinplosiekrachten ook groter

worden en dit zou er dna p wijzen, dat juist de grote

belletjes eTosie geven. Uw verkiaring is mu- dan oók niet helemaal duidelijk.

ANTWOORD: De implosiekracht is bepaald door de

potentiële energie, die zich opgehoopt heeft in de opper-vlakte van een belletje en is ér direct evenredig made. Hoe groter de opperv!akte, hoe groter de implosie-energi is.

Als wij echter een bepaalde hoeveelheid waterdamp heb-ben (deze wordt bepaald door de mate wanrin de maximale

onderdruk afwijkt van de cavitatiegrens), is de

oppervlakte-spanning hét grootst, wanneér deze waterdamp verdeeld is over zoveel mogelijk belletjes. Hebben wij dus gelijke ann-tallen grote en kleine belletjes, dan geven de grote meer gevaar voor erosie, maar aangezien wij een bepaalde hoe-veelheid damp hebben, die vèrdeeld kan worden over grote

of k!eine belletjes, is het gevaar voorerosie zo groot mogeijk als wij die damp verdelen over een zo groot mogélijk aantal belletjes.

Gezien het feit, dat elke schroef in de practijk caviteert ten gevolge van de periferiale ongelijkmatigheid van bet

snelheidsveld, waarn de schroef achter het scbip werkt

(E.S. zowel als D.S.), doch niet elke schroef erosie vertoont

(d.w.z., dat de optredende cayitatie geen wolken-cavitatie is, doch belien- of vlie-eavitatie), is het dus mogeijk, dat

behalve vlies-, ook bellen-cavitatie geen erosie veroorzaakt;

te meer, daar in de cavitatietunnel nog nooit erosie is

Cytaty

Powiązane dokumenty

According to various estimates, between five and eight hundred thousand Red Army prisoners of war lost their lives not only in concentration and extermination camps, but also

Tą drogą uczestnictwo w sprawowaniu władzy coraz szerszych grup feudalnego społeczeństwa stopniowo z ewentualnego sporadycznie wystę­ pującego stanu

Александр Зиновьев в работе Гомо советикус (1982) описывал прин- ципы функционального использования этики советским человеком: Плохой

[r]

Jedyny przykład zapisu chróst [chrust] pozostawiono dlatego, by pokazać, że Łęga pisał ten wyraz tak, jak pisano do roku 1935 (podobnie drót i brózda), bo tak nauczony został

Zatem, częstotliwość 0,27 Hz, występująca w przebiegach ciśnienia w układzie napędu gąsienicy (uzyskanych z badań), jest częstością przewijania się gąsienicy na

meeting of the National Research Council Associate. Committee of Aerodynamics in Ottawa, Jan.. deLEEUW attended a meeting of the Sub-Committee on High Speed Aerodynamics

Op een al dan niet van nature aanwezige kleilaag van minstens 0,30 m dikte (voor het stortebed bedraagt deze dikte vaak veel meer in verband met opwaarts gerichte waterdruk) wordt