ELEKTRISCHE SCHAKEL VERSCHIJNSELEN
ir.
A.
Henderson
Henderson, A.
Elektrische schakelverschijnselen / A. Henderson - Delft: Delftse U .M. - Ill. Uitg. van de Vereniging voor Studie- en Studentenbelangen, Delft. - Met lit. opg., reg.
ISBN 90-6562-061-3 SISO 663.1 UDC 621.316 Trefw.: elektrische schakelingen.
©VSSD
Eerste druk 1979 Vijfde druk 1993Delftse Uitgevers Maatschappij b.v.
P.O. Box 2851, 2601 CW Delft, The Netherlands Telefoon 015-123725, telefax 015-143724
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd., opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand., of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, Df op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a
retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic ,
mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written
permission of the publisher.
- -
---5
Voorwoord
Het hoofdstuk schakelverschijnselen uit de gehele theorie van de elektrische netwerken is een dankbaar onderdeel. Enerzijds heeft het de charme van een streng mathematisch betoog, anderzijds komt men voortdurend in aanraking met de fysische werkelijkheid. Soms blijken mathematische begrippen onverwacht een fysische betekenis te hebben.
Van de gebruiker wordt bekendheid met de gelijk- en wisselstroomtheorie (ook de complexe grootheden) verondersteld. Verder dient hij enige oefening in differen-tiaalvergelijkigen, laplace-transformaties en matrixrekening te hebben gehad. De graphtheorie heb ik niet gebruikt. De consequentie is, dat grote netwerken niet kunnen worden behandeld en dat sommige bewijzen achterwege moeten blijven. Het grote voordeel is, dat de omvang sterk kan worden beperkt
Met opzet zijn er veel voorbeelden uitgewerkt, hetgeen als voorbereiding kan dienen voor het zelf maken van vraagstukken. De vraagstukken, die zijn opgenomen, zijn van verschillend niveau. Sommige zijn erg eenvoudig, andere vereisen veel inzicht en ervaring. Enkele vraagstukken zijn ontleend aan TII- en HTS-examens.
Er is ten behoeve van zelfstudie een uitvoerige antwoordenlijst opgenomen. Om het rekenwerk niet al te ingewikkeld te maken, heb ik voor de waarden van de netwerk-elementen, de hoekfrequentie en voor de amplituden van spanningen en stromen eenvoudige getallen gekozen. Verder zijn de elementwaarden constant verondersteld.
Voor kritiek houd ik mij aanbevolen.
A. Henderson, zomer 1979
Voorwoord
bijderde
drukHier en daar is de tekst wat veranderd en er zijn enkele vraagstukken toegevoegd.
A. Henderson, voorjaar 1985
Voorwoord
bijvierde
drukOp enkele plaatsen zijn wat verbeteringen aangebracht.
A. Henderson, voorjaar 1989
Voorwoord
bijvijfde
drukIn deze nieuwe druk heb ik de theorie wat uitgebreid en enkele nieuwe vraagstukken toegevoegd.
Inhoud
blz.
Voorwoord 5
Symbolen en notaties 7
l. Inleiding 9
2. De orde van een netwerk 10
3. Eerste orde netwerken 11
4. Fysische beschouwingen 15
5. De differentiator 17
6. De operator p 18
7. Tweede orde netwerken 19
8. De karakteristieke vergelijking (K V) 23
9. De beginvoorwaarden 27
10. De continuïteitsstelling 29
1l. De stootfunctie 31
12. Onderzoek van schakelverschijnselen met de methode
van Lap1ace 34
(Laplace-tabel) 36
13. Het bewijs van enkele transformaties 45
14. De beginwaardetheorema's 47
15. Superpositie 48
16. De grootheden p, À en s 52
17. Polen en nulpunten 52
18. Polen en nulpunten van lap1acegetransformeerde tronsterkten 55 19. Uitbreiding van het polen-nulpunten beeld van een
netwerk-functie bij inschakelen van een bron 56
20. Meervoudige polen 62
21. Het samenvallen van een pool en een nulpunt 62
22.
Complexe resonantie 6323. De stationaire toestand en het polen-nulpuntenbeeld 65 24. Residubepaling met het theorema van Heaviside 71 25. Residubepaling uit het polen-nulpuntenbeeld 74
26. Toestandsvergelijkingen 77
27. De vel-deling van de beginenergie 90
28. Harmonische excitatie van een filter 92
29. Samenvattend voorbeeld 101
Vraagstukken 107
Antwoordenlijst 131
Literatuur 139
7
Symbolen en notaties
u spanningsbron stroombron
R weerstand L spoel condensator
twee gekoppelde spoelen (ideale) transformator
Een kleine letter (u, i) stelt een tijdsfunctie voor.
Een hoofdletter (U, I) is een constante, een complexe grootheid of een laplacegetransformeerde grootheid.
Een geschreven hoofdletter (iL, .!I, :~) is gereserveerd voor een matrix. A = ampère, integratieconstante
C = capaciteit det
=
determinante
= grondtal van de natuurlijke logarithme F=
farad, functie (grootheid in s-gebied) f = tijds functieH .
=
overdrachtsfunctie, henry I = gelijkstroom= ogenblikkelijke stroom
111 = amplitude van de sinusvormige stroom, modulus van de complexe stroom
j = imaginaire eenheid J
=
jouleK = constante L
=
zelfinductielim
=
limietM = wederzijdse inductie n = transfonnatieverhouding P = gemiddeld vermogen
p = differentiërende operator, pool, ogenblikkelijk vermogen
Q
= condensatorlading R = weerstand S = schakelaar s = seconde, laplace-operator T = periode t = tijd U = gelijkspanning u = ogenblikkelijke spanningJUl
= amplitude van de sinusvormige spanning, modulus van de complexe spanning V = volt W = watt, energiey
= admittantie Z = impedantie z = nulpunt (zero)Ö = delta, symbool voor de stootfunctie
E = epsilon, symbool voor de sprongfunctie van Heaviside À. = labda, variabele in de karakteristieke vergelijking cr = sigma, reële deel van À.
't = tau, tijdconstante
n
=ohm{J) = omega, hoekfrequep.tie, imaginaire deel van À.
*
= aanduiding voor toegevoegd complex In = eenheidsmatrix van de orde n9
1. Inleiding
We spreken van schakelverschijnselen, als in een netwerk één of meer schake-laars van stand veranderen of als bronsterkten een discontinuiteit vertonen op een bepaald tijdstip.
u
-spanningsbron stroombron
We onderscheiden het maak contact , het verbreekcontact en het wisselcon-tact.
maakcontact verbreek contact wissel contact
We veronderstellen, dat alle schakelaars in een netwerk tegelijk van stand ver-anderen. Ook nemen we aan, dat de schakeltijd nul is.
Zonodig kan het wisselcontact vervangen worden door een maak- en een ver-breekcontact:
Voor het schakelmoment kiezen we het tijdstip t = O. De getekende schema's gelden voor t
<
O.We nemen aan, dat een vorige schakelhandeling een oneindig lange tijd gele-den heeft plaatsgevongele-den, zodat eventuele elektrische trillingen, als gevolg van die schakelhandeling zijn uitgedempt.
Voor het vervolg zijn van belang het ogenblik vlak vóór het schakelen:
en het ogenblik vlak ná het schakelen:
t = 0+.
Wiskundig kunnen we dit als volgt formuleren:
0- = lim
tto 0+ = lim
t-l-o
De hier ingevoerde schakelaars behoeven niet van het mechanische type te zijn (handbediend of als contacten op een relais); zij kunnen ook uit elektro-nische componenten bestaan (buis, thyristor, transistor).
Vrije trillingen ontstaan, doordat de energie in de spoelen en de condensato-ren zich verdeelt over het netwerk.
Bevat het netwerk weerstanden, dan zal in het algemeen deze energie omge-zet worden in warmte .
. De energie in een spoel respektievelijk in een condensator zit opgeslagen in het magnetische respektievelijk het elektrische veld.
De energie in een spoel is WL = V2U2 De energie in een condensator is Wc = V2CU2 De energie in twee gekoppelde spoelen is
Een weerstand en een (ideale) transformator kunnen geen energie opslaan.
2. De orde van een netwerk
Onder de orde van een netwerk verstaan we het aantal onafhankelijk te kiezen energieën in het netwerk. Om de orde van een netwerk te bepalen, moet men nagaan welke condensatorspanningen en welke spoelstromen onafhankelijk p;p-kozen kunnen worden.
fJ
,e
ordeIn bovenstaande voorbeelden is steeds de orde gelijk aan het aantal reactieve elementen (spoelen en condensatoren). Dit behoeft niet steeds het geval te zijn. Een eenvoudig voorbeeld is twee spoelen in serie gesloten over een weer-stand. Dat zijn twee reactieve;: elementen, terwijl de orde één is. Immers, de
11
stroom in beide spoelen is gelijk, dus liggen met deze éne stroom beide ener-gieën vast. In een lus van condensatoren en in een snede van spoelen is steeds één condensatorspanning respektievelijk één spoelstroom afhankelijk.
Brengen we een snijlijn (snede) aan over een netwerk, zodat dit netwerk in twee losse delen uiteenvalt, dan zal de stroom over die snede nul zijn. (Zie voor de definitie van "snede" blz. 27 )
We merken nog op, dat bij de bepaling van de orde van een netwerk de bron-sterkten nul gesteld moeten worden, dus:
spanningsbronnen vervangen door kortsluitingen en stroombronnen vervangen door open klemmen.
3. Eerste orde netwerken
Deze bevatten tenminste één reactief element. Voorbeeld
u
Het schema voor t ;;;;, 0+ :
+
u R
u =
gelijkspanningsbron. C is geladen tot de spanning U. Op t = 0 SI openen en S2 sluiten. Gevraagd: Bepaal u = f(t) voor t ;;;;, O.Hiervoor geldt: u = Ri
i = -C
~~ (let op min).
Dus RC du + u = 0 = homogene differentiaalvergelijking. dl
Karakteristieke vergelijking: RCÀ. + I = O. Wortel: À. = -
R~
.1
Oplossing: u = AeÀt = Ae -Re t. A heet integratieconstante. Nu is gegeven u(O-) = U. De vraag is nu, wat is u(O+)'!
We hebben immers u(O+) nodig, omdat de vergelijkingen alleen geldig zijn voor t ;;;;;, 0+.
Als u(O+) = u(O-), noemen we u continu, d.w.z. de spanning vertoont dan op het tijdstip t = 0 geen sprong.
We zullen voorlopig aannemen, dat alle condensatorspanningen u
e
en alle spoelstromen IL continu zijn. Later zullen we de continuiteitsstelling behan-delen. Het zal dan blijken, dat onze aanname juist is.We he~ben dus u(O+) = U.
Invullen in de oplossing levert op U = A volt. ...!...t De totale oplossing is dus u = U e -Re
U IS continu
,
1 _
t
Als t = 7 = RC (we noemen dat de RC-tijd) is u = Ue-1, dat wil zeggen, de
spanning is dan 37% van de beginwaarde. De helling van de (gestippelde) raak-lijn vinden we door differentiëren:
1
du = _
...!L
e -Re tdt RC
Voor t=O wordt dit -R'b m.a.w. de raaklijn snijdt de tijdas in het punt t= RC.
Als t = 57 dan is u = Ue-s . Dan is u
< I
% van U.Uit de gevonden oplossing voor u kunnen we nu ook de stroom i vinden:
t i = _C du = _I-CUe Re dt RC t dus i = U e -Re R
We zoeken nu i uit de differentiaalvergelijking.
We hadden C du + i = 0
du~
RC di + i = 0 homogene differentaalvergelijking.RCÀ. + I = O. We vinden dezelfde karakteristieke vergelijking!
_t_
Wortel: À.
=
-RIC' dus i=
Be -RC.We beschouwen nu het schema op t = 0+.
Dan vinden we i(O+) =
*
(spanningswet van Kirchhoff), tdus .!I = B dus i = .!Ie -RC
R ' R
We zien hieruit, dat i niet continu is, want i(O-) = 0 en i(O+) =
*.
u R
-
t13
In het vorige voorbeeld ontstond een homogene differentiaalvergelijking,
om-dat het netwerk voor t
> 0 geen bronnen bevat.
In het volgende voorbeeld ontstaat een niet-homogene differentiaalvergelijking:
Netwerk voor t ;;;. 0+:
'c
+ uc
R RI is een gelijkstroom bron. Op t = 0 zij Congeladen.
Gevraagd: u (t) voor t
>
0, als op t = 0 de schakelaar S wordt omgelegd.Hieruit volgt de niet-homogene differentiaalvergelijking van de eerste orde:
Cdu dt + .!:!.= R I .
Het rechterlid noemt men wel de stoorfunktie. Men noemt I de excitatie en u de responsie (antwoord op de verstoring).
De homogeen gemaakte differentiaalvergelijking is C ~~ + ~ = O. De karakteristieke vergelijking is À.C +
*
= 0, met als wortel À. = -ic .
Homogene oplossing Uh = AeÀJParticuliere oplossing u = up = RI.
Dit is te vinden door inspectie van het netwerk voor t -+ 00 (fysisch) of door
beschouwing van de differentiaalvergelijking (mathematisch).
De totale oplossing is
t uh + Up = U = Ae- RC + RI.
Op t=O+ is u=O, dus
0= A + Rl, dus A = - RI. We vinden dus: RI _ ,
,
Re t U = RIO - e- RC )-
tProcedure: a. Bereken de beginvoorwaarde iL(O-) of UC(O-). b. Neem aan, dat deze continu is.
c. Neem als variabele iL resp. uC.
d. Bepaal de karakteristieke vergelijking en de wortel. e. Zoek een particuliere oplossing.
f. Totale oplossing: AeÀt + particuliere oplossing.
g. Vul de beginvoorwaarde in en vind A.
h. Bepaal nu eventueel andere spanningen en stromen. Voorbeeld van een eerste orde netwerk met sinusvormige excitatie.
UI = 12 V (gelijkspanning) u2 = 5 cos 2t V.
Gevraagd: i voor t> 0, als op t = 0 de schakelaar S wordt omgelegd.
(continuïteit) u2 = 2
~
+ 3 i (differentiaalvergelijking) Homogeen gemaakt: 0= 2 di + 3idJ"
15
Particuliere oplossing met complexe spanningen en stromen.
Voeg aan de tijdsfunctie u2 toe de complexe spanning U2 = 5 (reëel). Dan is I = 3
~
4j =t(3 -
4j). Dus ip =t
(3 cos 2t + 4sin 2t).Ga na, dat deze oplossing inderdaad voldoet aan de differentiaalvergelijking.
3t
Dus: i = Ae--Y + t(3cos 2t + 4sin 2t) i(O+)
=
4=
A+
%.
Dus: A=
liDus 3t
i =
~(l7e
"2 + 3cos 2t + 4sin 2t) A.Voor t ~ co ontstaat i
=
3cos2t + 4sin2t A; we noemen dit de stationaire toestand. OpmerkingIn plaats van !(3cos 2t + 4sin 2t) zouden we ook kunnen schrijven
sin (2t + arctan
~).
We geven hier de voorkeur aan de eerste schrijfwijze,om-dat dan de berekening voor t = 0 eenvoudiger is.
4. Fysische beschouwingen
Het is vaak niet nodig eerste orde netwerken te berekenen, zoals dat hiervoor is gebeurd. We kunnen de oplossing vinden door het zoeken van enkele mar-kante waarden door inspectie van het netwerk. Hieronder volgen enkele voor-beelden:
Voorbeeld a
+
U=9V 4Q
De bron is een gelijkspanningsbron. Op t = 0 wordt S geopend. Bepaal iet) voor
voor t
>
O.Oplossing: We lezen af i(O-) = 3 A. Dus i(O+) = 3 A. Voor t -+ 00 zal i nul zijn. Voor zo'n netwerk met een spoel en een weerstand spreken we van de LG-tijd (bij een condensator met een weerstand was dat de Re-tijd). 3 tls! 7t LG= 7
=
~s.
Dus i=
3e-T A.•
Voorbeeld b u - - - -- - - / - - -
=
~_-
.:
-
-I
~~--~r---r~--
__
---S no:r stard1 Voorbeeld c t 2Een exponentieel stijgende functie heeft als formule:
u
u
Voorbeeld d realisatie met een condensator
Een stijgende functie, die niet in 0, maar in een negatief punt op de ordinaat
begint: --+---d---' -~-'---T
--t Het hoogteverschil is UI + U20 t-- - - -~- ---
~----17
Een voorbeeld van een realisatie is:
3H
Beide bronnen zijn gelijkspanningsbronnen. T = CL = 3 s. 10 - - - - - - /1 t i = 7(1 - e - 3) - 2 A. 3
-
Hsl -25. De differentiator
We besch0ltwen het volgende schema:
Hiervoor geldt: UI = U
c
+ u RuR = Ri
. ~
1= C dt '
dU I _ i dUR dul_ u R dUR
dus
dt
-
c
+ ~ ,dusëIt-
RC + ~ Dit is de differj!ntiaalvergelijking van dit netwerkje.dUR u R _ dU I
Is nu ~~ RC dan geldt uR - RC
dt
.
De uitgangsspanning is dan met een bepaalde factor de gedifferentieerde in-gangsspanning.
Nemen we als voorbeeld een lineair stijgende ingangsspanning:
u,
Î
I
UI = at a>
0 dUI - - j.c:.-. _ __ .•. _ _ _ .•. __ _dt
= a u R dUR a = RC +crr-:
De karakteristieke vergelijking is 0 = RIC + X, dus X = -
ic
.
tDus u R = Ae -RC + aRC. Een particuliere oplossing is immers aRC. Stel nu uR(O+) = 0, dan vinden we: 0 = A + aRC, dus A = -aRC.
...L Dus u R = aRC(1 - e -RC).
LRi
aRC
~
- - -~ ~
- - --I
1
/
:
,
/I
I /-
IWe zien dat de schakeling een goede differentiator is voor t ~ T.
Als T = RC klein is, dan hebben we een goede differentiator voor alle t
>
O. Dan is echter ook u R klein.Is de ingangsspanning sinusvormig, dan zal in de stationaire toestand ook de uitgangsspanning sinusvormig zijn.
Is de hoek tussen beide spanningen 90°, dan hebben we een differentiator. Met complexe grootheden vinden we:
jwRC U I + jwRC 1
Als wRC ~ I, dan hebben we UR = jwRCU1 ' dus inderdaad een uitgangs-spanning, die 90° vóór is t.O.V. de ingangsspanning.
Evenals in het vorige voorbeeld is de uitgangsspanning klein.
De elektronica maakt het mogelijk een goede differentiator met een grote uitgangsspanning te maken.
De afleiding van de integrator gaat op een analoge wijze.
6. De operator p
In het vervolg zullen we i.p.v.
~t
de operator p gebruiken, dus d..:f dupu -
dt.
De uitdrukking Lp heeft geen betekenis. Men dient goed onderscheid te ma-ken tussen p en X. X is een algebráische grootheid (complex), zodat de uit-drukking LX wel zinvol is.
De operator
i-
betekent integreren. Omdat integreren niet eenduidig is (inte-gratieconstante), zullen wei
vermijden, behalve als de integratie directge-volgd wordt door differentiëren.
De tweede afgeleide naar de tijd zullen we aangeven met p2 , algemeen de n-de afgeleide met pn (n
=
0,1,2,3, . .. ).'7. Tweede orde netwerken
19
Deze bevatten tenminste twee reactieve elementen: twee spoelen, twee con-densatoren, of één spoel plus één condensator.
De algemene vorm van de differentiaalvergelijking is:
De variabele is één of andere stroom in het netwerk. Ook een spanning is vanzelfsprekend mogelijk.
f(t) is de stoorfunctie. Deze functie is een gevolg van de aanwezige bronnen. Hij kan ook afgeleiden van de bronsterkten bevatten. De homogeen gemaak-te differentiaalvergelijking (nu met operator p) is:
Hierbij zijn drie gevallen te onderscheiden: a. De wortels zijn beide reëel, maar ongelijk. b. De wortels zijn beide complex.
c. De wortels zijn gelijk en reëel.
Als de wortels complex zijn, zijn ze toegevoegd complex. Dit is een gevolg van het reëel zijn van de coëfficiënten a2, al en ao ' De wortels van de ka-rakteristieke vergelijking
"I
en"2
resulteren in de homogene oplossing• À t À t
I
h = Ae 1 + Be 2
Voor de particuliere oplossing kan men vaak de stationaire t~estand nemen
(t -+ 00).
De totale oplossing is de som van de homogene en de particuliere oplossing:
Voorbeeld
+
u
+
L-_______________
~~
Op t = 0 wordt de schakelaar gesloten. Bepaal U
c
= f(t) voor t ~ O.Oplossing:
De spanningswet van Kirchhoff levert: (pL + R)i + U
c
= u. Verder geldt: i = pCuc .Combinatie van deze twee vergelijkingen levert op:
We vinden dus een tweede orde differentiaalvergelijking. Homogeen gemaakt:
De karakteristieke vergelijking is: LCÀ? + RCI\ + I = O. De wortels zijn:
We zullen nu voor dit voorbeeld de drie gevallen nagaan. Daartoe doen we een keuze voor de elementwaarden.
a. Stel L = 1 H, R = 5
n,
C =t
F en u = 1"2 V gelijkspanning. Verder nemen we aan, dat uc(O-) = 6 V en i(0-) = 0 A. We vinden dan voor de wortels 1\1 = -3 en 1\2 = -2. Een particuliere oplossing is Uc = 12 V.p
We vinden dus: Uc = Ae-3t + Be-2t + 12.
Als we weer aannemen, dat de condensatorspanning en de spoelstroom con-tinu zijn, d.w.z. U
c (0+) = 6 V en i(O+) = 0 A, dan vinden we de constanten A en B als volgt:
t = 0+ uc(O+) = A + B + 12 = 6
i = Cpuc dus (dUC) = O. dt t = 0+
Dus -3A-2B=0.
We hebben nu twee vergelijkingen in A en B. Er volgt: A = 12, B = -18. U
c = 12e-3t - 18e-2t + 12 V.
In dit voorbeeld is de beginwaarde van de spoelstroom 0 A. Dat is duidelijk, omdat voor t
<
0 het circuit open is.Het is echter mogelijk, met behulp van een "hulp"circuit de stroom van nul te laten afwijken:
21
In dit geval is i(O-) = 2 A.
12V
Berekening toont aan, dat de totale oplossing is:
u
c
= 12 - 6e- 2tv.
We merken verder op, dat dit een oplossing van een eerste orde systeem lijkt. We zien dus, dat door een geschikte keuze van de beginvoorwaarden er termen in de totale oplossing kunnen wegvallen. Het netwerk blijft echter van de tweede orde. De orde wordt niet bepaald door de grootte van de beginvoorwaarden. b. Stel L = 9 H, R = 450 Sl, C = 4 J.1F, u = 5 V gelijkspanning.
Hieruit volgen de wortels: "12 = -25 ± 165j. À.1 t À. t '
Dus: U
c
= A e + Be 2 + 5.De beginvoorwaarden geven weer A en B, waarbij de imaginaire termen in bovenstaande uitdrukking nul moeten zijn, omdat immers de (fysische) con-densatorspanning niet complex kan zijn.
M.a.w. de condensatorspanning moet van de volgende vorm zijn:
U
c
= (Fcos 165t + Gsin 165t)e- 25t + 5.We kunnen dus de vorm met de complexe e-machten overslaan en direct de laatste uitdrukking hanteren.
Stel dan vinden we: 0 = F + 5. + (dUC ) Verder is i(O )
=
0=
C -dt t = 0+ Nu isdu
c
= (-165 F sin 165 t + 165 G cos 165 t) e - 25 t - 25 e - 25 t(F cos 165 t + Gsin 165 t). dt...
Op t=O+ is dit 165G - 25F = O. Hieruit volgt: F = -5 en G = -
~~.
De totale oplossing is dusU
c = (-5cosI65t - USinI65t)e-251 + 5 V.
De amplitude van de sinusterm is vrij veel kleiner dan de amplitude van de cosinusterm.
We vinden bij benadering: U
c = 5 - 5e-25I cos165tV.
De hoekfrequentie van de cosinusterm is w = 165 rad/s. Met wT = 271 vinden we T = 38 ms.
De tijdconstante van de e-macht is 215 s = 40 ms. Met deze gegevens kunnen we Uc (t) schetsen:
ct
[V~
10,,
,
/ .//
,(
v/
'> ,
20 .... : I ,I 'I I, 'I ",
,I 1.0 60 80 C. Stel L = 1 H, R = 2 Sl, C = 1 F en u = 12 V gelijkspanning.We vinden nu twee gelijke wortels À1 = À2 = -I.
-
H-nsJ De oplossing is nu niet Uc = Ae-t + Be- I + 12, want deze uitdrukking bevat één constante A + B.
De juiste oplossing is:
23
u
c
= Ae- t + Bte- t + 12 V'
d. w.z. een term met een factor t.
Men kan bewijzen, dat de graad van de karakteristieke vergelijking gelijk is
aan de orde van het netwerk. De graad is gelijk aan het aantal
integratiecon-stanten.
Bij de serieschakeling, zoals in bovenstaande voorbeelden, is er het
eenvou-dige verband:
waarmee zonder veel moeilijkheden de tweede vergelijking in A en B
gevon-den kan worgevon-den.
De eerste vergelijking in A en B volgt onmiddellijk, als men als variabele de
spoelstroom of de condensatorspanning kiest. Kiest men Uc zoals hierboven,
dan volgt i door differentiëren.
Kiest men i, dan volgt Uc met de vergelijking Uc = u - pLi - Ri, dus hier
kan integreren worden vermeden.
Is de structuur (graph) van een tweede orde netwerk wat ingewikkelder, dan
is het vinden van de tweede vergelijking in A en B lastiger.
Voor we hiervan een voorbeeld behandelen, zullen we eerst de immittantie-methode ter bepaling van de karakteristieke vergelijking beschouwen.
8. De karakteristieke vergelijking (KV)
Omdat de KV volgt uit de homogeen gemaakte differentiaal vergelijking, kun-nen we hem vinden door de bronsterkten nul te maken, dus door de
spannings-bronnen door een kortsluiting en de stroombronnen door open klemmen te
vervangen. De energie opgeslagen in de spoelen en de condensatoren geeft aan-leiding tot spanningen en stromen als functie van de tijd in het netwerk, die op
elk moment moeten blijven voldoen aan de wetten van Kirchhoff. Dit houdt
in, dat alle spanningen en stromen uitdempen volgens dezelfde complexe
e-macht met termen van de vorm Ae Àt .
Daarom heet de vergelijking ook karakteristieke vergelijking. Heeft men
een-maal deze KV gevonden, dan heeft men de vorm van alle vrije trillingen.
Als de wortels van de KV complex zijn, treden ze op in toegevoegd
comple-xe paren À) en 11.2 ' dus geldt 11.2 = 11.1
*.
Dan zijn ook eÀ I t en eÀ2t toegevoegd complex voor alle t.
Omdat een stroom (en een spanning) altijd reëel is, moeten A" en B in de
uit-drukking
i = AeÀ1t + BeÀ2t
ook toegevoegd complex zijn.
of i
=
2ReAeÀ1tDe uitdrukking
I
= Ae À1t heeft dus alleen mathematische betekenis. Om defysische stroom te vinden moeten we (afgezien van de factor 2) het reële deel
nemen.
Stel nu, we hebben een (mathematische) stroom
met À = a + jw
We noemen dit de complexe frequentie.
I is een complex getal, dus
I =
111
e jaDus
Het reële deel hiervan is Re(i) =
111
eotcos(wt + a) en dat is de meestalgeme-ne vorm van een fysisch optredende uitdempende sinusvormige trilling. Is nl.
a
<
0 dan krijgen we de volgende figuur:, / /
--
t Is a>
0, dan wordt de amplitude steeds groter.Is a = 0, dan blijft de amplitude constant. Dan is À = jw de 'klassieke'
fre-quentie.
Natuurlijk kan ook w = 0 zijn, dan hebben we een gewone e-macht, zoals
bij eerste orde systemen.
We laten nu de stroom i = Ie Àt door een spoel Lvioeien.
Dan is de spanning u
=
Lm
=
ÀLIeÀt=
UeÀtDus U
=
ÀLI of U=
ZI met Z=
ÀL.Voor a
=
0 (dus À=
jw) vinden we de complexe impedantie Z=
jwL.I
Evenzo vinden we voor een condensator Y = ÀC of Z = ÀC'
We vinden zodoende comple'oe spanningen en stromen met complexe
-- --- - ---~- -~~ -
-25
Voor deze mathematische spanningen en stromen blijven de wetten van Kirch-hoff geldig, immers als
met k = I, 2, .. . , n.
Dan is Dus
en i - I eÀ.t
k - k
Op dezelfde manier vinden we de geldigheid van de spanningswet van Kirch-hoff voor complexe frequenties.
Eveneens blijven geldig de afgeleide wetten, zoals maasmethode, spanningsde-ling, impedantie van een serieschakeling enz., enz.
Voorbeeld 1
L
c
R
Bepaal de impedantie als functie van de complexe frequentie À.
Oplossing: I Z = (ÀL
+
R)XC
ÀL+
R+-..l.
ÀC ÀL+ REen dergelijke uitdrukking stelt ons in staat de KV van het netwerk te vin-den.
Immers per definitie is Z =
~
=-jL,
waarin U de spanning over en I de stroom door de poortklemmen is.Veronderstellen we nu open klemmen, zoals getekend, dan is I
==
O. M.a.w. uit TI = NU volgt NU = O.D.w.Z. er is een spanning U =I=- 0 mogelijk, als N = O.
Dus de vergelijking N = 0 geeft de voorwaarde voor het ontstaan van vrije trillingen aan de klemmen.
Voorbeeld 2 Z=À+4+2. À + u
u
of = -1~
______ T-,
SFDus de KV van het netwerk voor kortgesloten klemmen is À2 :t-4À + 5 = O.
Men dient steeds na te gaan of de graad van de aldus gevonden KV inderdaad gelijk is aan de orde van het netwerk. Is dit niet het geval, dan faalt deze me-thode.
Voorbeeld, waarbij deze methode faalt.
. 2 À
+
2 We vmden Z = 1 +X
= À -+ U == 0 dus de KV is À + 2 = O.I
1F 1>-_ _ _ _T
1FDe KV is van de eente graad, het netwerk is echter van de tweede orde. De juiste KV is À(À
+
2) = O.Een sprekend voorbeeld is een netwerkje van Zobel:
We vinden:
Z = (4À + 2)(2 + I//-..) = (4À + 2)(2À + 1) 4À + 4 + I//-.. 4/-..2 + 4/-.. + 1
- - - --- - - ---~---
-27
dus Z = 2D.
We vinden hier een nulde graads-KV, terwijl de orde van het netwerk twee is!
De hierboven geschetste methode ter bepaling van de KV zullen we de
immit-tantiemethode noemen. (Immittantie is de verzamelnaam voor impedantie en
admittantie). Het behoeft geen betoog, dat de KV Lp.v. met een impedantie-berekening eveneens met een admittantieformule gevonden kan worden. Let daarbij op de rol van teller en noemer en op de betekenis van open en kort-gesloten klemmen.
We nemen als voorbeeld het schema van par. 7 ..
We vinden Y =.ÀC + __ I _ = À 2 LC + ÀRC + I ÀL + R ÀL + R 1 T
-U N
Open klemmen betekent I = O. Dus TU = O.
De KV is dus T = O. Dus À 2 LC + ÀRC + I = 0 is de KV.
De theorie van de toestandsvergelijkingen Czie par. 26) geeft een methode, waarbij steeds de juiste KV wordt gevonden!
9. De beginvoorwaarden
We vervolgen nu het betoog van par. 7. Is de structuur van een netwerk wat ingewikkelder, dan is het vinden van de tweede vergelijking in A en B moei-lijker. Voorbeeld 1V 25H BV schema voor t
<
o.
8V 'C 3V Hl loFGevraagd uC(t) voor t ;;. O. We vinden:
iLCO+) = iLCO-) = IA ucCO+) = uc(O-) = - 3V.
De immittantiemethode levert op Dus 1/4À Z=2SÀ+1+1/4À lOOÀ2 + 2SÀ + 1 U Z = 4À + 1
Kortgesloten klemmen, dus U
==
O.De KV is dus 100À2 + 2SÀ + 1 = O. Wortels: À
1 = -1/20, À2 = -115.
Dus u
e = Ae- t/
20 + Be-t/s + 8. De laatste term is een particuliere oplossing (t + 00).
Invullen van de beginvoorwaarde voor u e : -3 = A + B + 8.
Om de beginvoorwaarde voor iL in te voeren, beschouwen we het netwerk voor t = 0+. 25H 1A I.A 3A 4F 3V + + 8V 10 Schema op t = 0+. We vinden (ie)t=o+ = 4A
Nu geldt algemeen ie
=
pCue dus in het bijzonder (ddue) += 1.
t t=O
Uit de algemene oplossing volgt pUe =
-10
Ae-t/20 -§
Be-t/s Het bovenstaande ingevuld levert op:1 = -A/20 - BIS Hieruit volgt A
=
-8 en B=
-3. Daarmee wordt de totale oplossing:U
c
= _8e- t/20 - 3e-t/ s+
8VUit dit voorbeeld is duidelijk, dat het vinden van de tweede vergelijking in A en B lastig is.
Het vereist enige oefening om deze vergelijking te vinden.
Merk ook op, dat we in bovenstaand voorbeeld hebben gezocht naar Uc-Daarmee geeft de eerste vergelijking in A en B geen probleem. (Ook iL zou een goede keuze geweest zijn).
- -- - --- --~-- -- - - ---~- -~
29
mogelijk op betrekkelijk eenvoudige wijze de waarde van deze afgeleide funk-ties op t = 0+ te bepalen.
10. De continuïteitsstelling
We bespreken eerst enkele begrippen.
Als we spreken van continuïteit, bedoelen we het al of niet continu zijn van een condensatorspanning of een spoelstroom op t = O. Een funktie is conti-nu op t
=
0 als de waarden van die funktie dezelfde is op t=
0- en op t=
0+.Is de waarde op t
=
0+ ongelijk aan die op t=
0-, dan spreken we van discon-tinuïteit. De funktie vertoont dan op t = 0 een sprong.fit)
t
..
tal
I
continu
~
discontinu~
Onder een snede verstaan we een zodanige verzameling van takken in een
net-werk, dat na verwijdering hiervan het netwerk in twee losse delen wordt ge-splitst, terwijl na het weer aanbrengen van één tak uit die verzameling het netwerk weer samenhangend wordt.
Stelling.
In een netwerk bestaande uit weerstanden, spoelen, condensatoren, schake-laars en bronnen met continue*) sterkte geldt, dat
a. de condensatorspanningen continu zijn, alleen van die condensatoren, die geen lus vormen met maakcontacten, waarbij de bronsterkten nul zijn ge-maakt;
b. de spoelstromen continu zijn, alleen in die spoelen, die geen snede vormen met verbreekcontacten, waarbij de bronsterkten nul zijn gemaakt.**) Met nadruk wordt erop gewezen, dat uit bovenstaande stelling niet volgt, dat de spanningen van condensatoren in een lus met maak contacten discontinu zijn (evenzo stromen in spoelen in een snede met verbreekcontacten).
Ter illustratie van de stelling volgt onderstaand schema, waarin reeds alle bron-sterkten nul zijn gemaakt. Is daarin een condensatorspanning continu, dan geven we dat aan met het teken '!'. Is continuiteit onzeker, dan gebruiken we '?'.
*) Is een bronsterkte niet continu, dan kan men deze vervangen door een bron met con-tinue sterkte en een schakelaar.
**) Het bewijs van de stelling is gegeven op blz. 579 e.v. van het tijdschrift 'International Journalof Electronics' van 1971.
?~
? ?Een zeer eenvoudig voorbeeld is het volgende netwerlçje:
u
Het is volgens de continuiteitsstelling niet zeker of Uc continu is. Deze zeker-heid wordt pas verkregen, als we de beginvoorwaarde kennen.
Is uc(O-) =1= U, dan is de condensatorspanning discontinu. Is uc(O-) = U," " "continu. Een ander voorbeeld is:
+ u
Het optreden van de weerstand in het netwerk betekent, dat we met zeker-heid kunnen zeggen, dat U
c continu is, ongeacht de beginvoorwaarde. Inspectie van alle voorgaande uitgewerkte vraagstukken leert ons, dat we in-derdaad steeds met continue condensatorspanningen en continue
spoelstro-- - - --- - - -
-men te maken hadden. Opmerking.
Als ue continu is, behoeft ie nog niet continu te zijn!
•
.
t
~i ~ dUe
i = C-e
dt ue is continu11. De stootfunctie
31 ie is discontinuEen discontinue condensatorspanning heeft een oneindige condensatorstroom tot gevolg:
We noemen het optreden van een dergelijke zeer smalle oneindig grote funk-tie de stootfunkfunk-tie (ook wel deltafunkfunk-tie).
We gaan deze funktie nader onderzoeken. Daar toe beschouwen we onderstaand netwerk.
+
u
i - Jl e-t/RC
-R
Houden we nu U en C constant, terwijl we R steeds kleiner maken, dan wordt de top steeds groter en de tijdconstante steeds kleiner:
u R kleine weerstand grote weerstand \ ' ,
--...;:::----Tl = Rl C T2 = R2C Als R "* 0 ontstaat de stootfunktie.We berekenen de oppervlakte van de figuur.
Deze is fidt
=
f~
e-t/RCdt=
!te-t/R<::--RC]=
CU=
Q waarin Q de ladingo 0 0
van de condensator is. Opmerkelijk is, dat de oppervlakte onafhankelijk van Ris!
Voor R"* 0 is
R
"* 00.We schrijven nu i
=
CU RIC e- t/ RC=
CUae-at met a=
RIC Definitie stoot funktie :o(t) = lim ae-at a-+~
(In de literatuur zijn nog andere definities in gebruik). Voor R"* 0 is i
=
CUo(t).De oppervlakte van CUae-at tussen 0 en 00 is CU, dus de oppervlakte van de
stootfunktie is 1.
Populair gezegd is o(t) nul voor alle t, behalve voor t = 0+, daar is hij onein· dig groot.
Een stootfunktie ontstaat, als er een lus is van spanningsbronnen, maak con-tacten en condensatoren en de som van de condensatorspanningen op t = 0-ongelijk is aan de som van de bronspanningen op t = 0-. (Op soortgelijke wij-ze de duale regel).
De dimensie van 0 (t) is TIJD -1 .
Tot dusver was t = 0+ de ondergrens van onze berekeningen. Is er sprake van een stootfunktie dan moet deze worden toegevoegd aan de algemene oplos-sing.
t g j-n Voorbeeld 1. L + u c R De karakteristieke vergelijking is ÀL + R = 0 Gegeven iL (0-) = 0 en uc(O-) = 0 33 L R
schema voor vrije trillingen
We vinden voor de totaalstroom i = Ae-Rt/L +
~
+ CUo(t) A.Voor t
<
0 is het netwerk van de tweede orde. Door het sluiten van de scha-kelaar wordt de orde verlaagd tot één. De nulgestelde bronsterkte sluit dan de condensator kort. Voorbeeld 2. + 1H 6V + 2F Uc 20Gegeven: de bron is een gelijkspanningsbron. Verder is gegeven:
We lezen af:
i1(0-) = 4 A uC(O-) = I V
iL (0+) = 4 A volgens de continuileitsstelling. uc(O+) = 6 V spanningswet van Kirchhoff op t = 0+. Gevraagd iet) voor t ;;;. O.
Oplossing:
De KV is À. + 2 = O. Wortel À. = -2.
Een particuliere oplossing (t + 00) is 3 A. Verder is de condensatorspanning discontinu. De toegevoerde lading op t
=
0 is CU=
2·5=
lOC.De totale oplossing wordt derhalve i = iL
+
ie met iL = Ae-2t+
3 en ie = 100(t).iL (0+)
=
4=
A + 3. Hieruit volgt A=
1. De totale oplossing is dus:i = e-2t
+
3+
100(t) A.12. Onderzoek van schakelverschijnselen met de
methode van Laplace
Bij het onderzoek van schakelproblemen was het tot dusver steeds noodzake-lijk bij het oplossen van differentiaalverschijnselen, die het systeem beschrij-ven, te beschikken over de condensatorspanningen en de spoelstromen op het tijdstip vlak ná het schakelen (t = 0+). Vaak zijn echter deze spanningen en stromen in' eerste 'instantie bekend op het moment vlak vóór het schakelen (t = 0-), zodat een onderzoek naar de waarden op t = 0+ nodig was. Vaak kon men gebruik maken van de continui'teitsstelling. De grote moeilijkheid was het vinden van voldoende vergelijkingen om de integratie constanten op te lossen, uitgaande van de gegeven beginspanningen van de condensatoren en beginstromen van de spoelen. Deze moeilijkheden kunnen worden ondervan-gen, als wij gebruik maken van de transformatie van Laplace. Het blijkt daar-bij mogelijk direct in iedere maas- of knooppuntsvergelijking de beginvoor-waarden op t = 0- bij te voegen, zodat zelfs de bepaling van de waarden op t = 0+ niet nodig is. Verder is een aparte bepaling van een particuliere oplo s-sing (bijvoorbeeld de stationaire toestand) overbodig. Bovendien blijkt deze methode zich bijzonder goed te lenen voor de berekening van stootfuncties en verschijnselen, die bekend zijn onder de naam complexe resonantie. Een nadeel van deze methode is van didactische aard. De oplossing kan ont-aarden in een mathematische routine, waarbij het gevaar bestaat, dat het fy-sisch inzicht onvoldoende ontwikkeld wordt. Vandaar, dat begonnen werd met de directe oplossingsmethode. Tenslotte wordt opgemerkt, dat derde en hogere orde netwerken bijna niet met de directe methode kunnen worden op-gelost. Ook hier wint de methode van Laplace het, hoewel dan mede bestu-dering van de zogenaamde toestandsvergelijkingen zinvol wordt.
Deze methode wordt later behandeld.
Definitie. Aan een tijdsfunktie f(t) wordt een funktie van s toegevoegd volgens de formule
~
F(s) = Je-st f(t)dt
0-We noemen F(s) de laplacegetransformeerde van f(t).
--
-
- - --
1-35
We zullen in het vervolg een kleine letter voor tijdsfuncties en een grote let-ter voor s-funkties gebruiken, dus
i
-De sprongfunctie van Heaviside E(t). -Deze is gedefinieerd als volgt: , (t)
Î
-
tE(t) = 0 voor t
<
0 E(t) = I voor t ~ 0(soms kiest men E(t)
=+
voor t=
0.)Berekening met de definitie-integraal levert op E(t)
"*
t.
De sprongfunctle maakt het mogelijk een functie, die voor t
<
0 nul is en voor t ~ 0 een bepaalde vorm heeft, mathematisch te beschrijven, bijv. E(t) sin cut is nul voor t<
0 en is sin cut voor t ~ O.Omdat we toch in verreweg de meeste gevallen de functies voor t ;;;, 0 beschou-wen, zullen we meestal de factor E(t) weglaten.
Met nadruk wordt erop gewezen, dat de min in 0- essentieel is. Het houdt in, dat we de beginwaarden op t = 0- mogen hanteren. Men ,kan bewijzen, dat we het netwerk mogen oplossen voor t;;;' 0, terwijl we in de basisverge-lijkingen toch de beginwaarden op t = 0-mogen invullen!*
Deze bel~ngrijke eigenschap maakt het onnodig de waarden op t = 0+ apart uit te rekenen.
De wiskunde levert een grote verzameling van transformaties f ... F, voor de schakelverschijnselen is de tabel op de volgende blz. voldoende.
Toepassing op netwerken: + e>--"':""'_,
u L
voor de spoel geldt di
u = L dt" Laplace-getransformeerd:
voor de condensator geldt i = C
~~
. I = sCU - Cu(O-) ofU =
-L
I + u(O-)sC s
Let op het +-teken en op de noemer s.
*) Het bewijs is in 1971 geleverd door prof.dr. K.M. Adams (TH Delft, afdeling Elektro· techni~k. vakgroep Netwerktheorie).
+0---:"---u R
Laplace-tabel
tijdgebied f = f(t) l. af 2. afl + bf2 3. foe-at 4. e(t - a)f(t - a) 5. df dt 6. d 2 f de 7. tof 8. eet) 9. t n n! 10. e- at Ilo sin wt 12. cos wt 13. ö(t) 14. lirn sF = f(0+) s ... ~ 15. lirn s+oovoor de weerstand geldt u = Ri U = RI F(s) = Je-st f(t)dt 0- . s-gebied F = F(s) aF aFl + bF2 F(s
+
a) e-asF(s) sF - f(O-) S2 F _ sf(O-) _ (df ) dt t=O-1 dF ds sn+l w~ ~ - - -
-"
+ o----'-+~
•
Voor twee gekoppelde spoelen geldt: dij di2 uI = LI
dt
+ M(ïtUI = SLlII - Llil(O-) + sMI2 - Mi2(0-) U2 = sMI j - Mil (0-)
+
sL2]2 - L2i2(0-)Voor de transformator geldt:
il + ni2 = 0
U2
UI
=;-37
Zijn de beginvoorwaarden nul, dan geldt voor de spoel U = sU en voor de condensator I = sCU.
Rekenen in het s-gebied is dan isomorf aan rekenen met complexe groothe-den met jw + S (behalve de waarden van de bronsterkten).
Men noemt sL de impedantie van een spoel in het s-gebied, sC is de admlttan-tie van een condensator in het s-gebied.
De spanningen en stromen als functie van de tijd in een netwerk met schake-laars ondergaan geen verandering, als we de continue bronsterkten vervangen door bronsterkten, die op t = 0 actief worden - dus met de factor E(t) - , mits we de door de continue bronsterkten bepaalde beginvoorwaarden van spoelen en condensatoren hanteren. Deze regel krijgt betekenis in netwerken,
waarin een spanningsbron niet in· serie met een maakcontact, resp. een stroom-bron niet parallel met een verbreekcontact is geschakeld.
Bij het oplossen van netwerken met de methode van Laplace dient de volgen-de procedure te worvolgen-den gebruikt:
Procedure.
a. Bepaal alle iL(O-) en alle uc(O-).
b. Beschouw het netwerk voor t
>
0 en veronderstel, dat alle bronnen op t = 0 ingeschakeld worden.c. Noteer de vergelijkingen van het netwerk (tak-, maas-, resp. knooppunts-vergelijkingen) in het s-gebied met inbegrip van alle iL (0-) en u c (0-).
d. Los de gevraagde stroom of spanning op in het s-gebied.
e. Splits de gevonden formule in basisvormen en zoek in de tabel de
tijdfunk-tie.
We zullen nu een aantal voorbeelden behandelen.
Voorbeeld 1.
~
c ucu
De bron is een gelijkspanningsbron. Gegeven is verder uc (0-) = 0 V.
Gevraagd uc(t) voor t ~ O. Oplossing.
De beginvoorwaarde is nul, we mogen daarom direct de formule voor span-ningsdeling toepassen:
I/sC U
Uc = R'+ I/sC
U
I + sRC s
Immers de gelijkspanningsbronsterkte wordt getransformeerd
~
sDe laatste vorm moet gesplitst worden,
A
B
Uc = U( -sR-C-+-I +
s)
Dus moet 1
==
As + sBRC + B dus 0 = A + BRC en 1 = B, Daaruit volgt A = -RC dusI RC 1 1
Uc = U(-s- sRC + 1) = U(s--s...,..+..:..,l .... /RO:-C",..) Terugzoeken in de tabel levert op
Voorbeeld 2
We nemen hetzelfde schema als in voorbeeld 1, maar nu met een niet nul zijnde beginspanning ue(O-) van de condensator.
39
Daarom mogen we nu niet de formule voor spanningsdeling gebruiken. Er is maar één maas en daarvoor geldt de spanningswet van Kirchhoff.
~
= RI + OeVoor de condensator geldt per definitie
Eliminatie van I levert op
Na breuksplitsen en terugtransformatie vinden we:
Voor ue(O-) = 0 vinden we weer de uitkomst van voorbeeld I.
Voorbeeld 3 Oplossing. 2H 3fl uj = 12 V gelijkspanning u2 = 5cos2t
Gevraagd iet) voor t ;;;;. O.
De begin voorwaarde is i(O-) = 4 A.
5s S2 + 4 = (2s + 3)1 - 8 Hieruit volgt: 5s 8 1= 2 + -- -(s + 4)(2s + 3) 2s + 3
I
Voor de eerste term schrijven we As + B C
+
-S2
+
4 2s+
3Opmerking:
De tellerpolynoom moet steeds één graad lager zijn dan de noemerpolynoom. Dus Dus Hieruit volgt: Dus Voorbeeld 4 + 12V Oplossing. Ss
==
2As2 + 3As + 2Bs + 3B + Cs2 + 4C 0= 2A + C 5 = 3A+
2B 0= 3B + 4C 3 A=-5 8 B=SC=-s
6 3 8 6 SS+ 5
5
8 I = + -S2 + 4 2s + 3 2s + 3 3 s 4 2 34 I . I I = + + -5 s2 + 4 5 S2 + 4 5 2 s +.l 2i =
1.
cos 2t +~
sin 2t +l2e-
3t/2 A voor t ;;. O. (zie par. 3) 5 5 5Gegeven: i(O-) = 2 A
uc(O-) = 6 V
de bron is een gelijkspanningsbron. Gevraagd:
U
c
voor t ;;. 0, als op t = 0 de schakelaar wordt gesloten.12 6 6
- = (s + 5 + -)I - 2 +
Hieruit volgt U
=.!.l
_1_ +&.
e s s+2 s Na breuksplitsing vinden we Dus U=..!1
_
_
6 _e
s s+
2U
c
= 12 - 6e-2t V voor t ;:;;. O. (zie par. 7)Voorbeeld 5
25H
10
Voor de bron geldt:
u 1 = 0 voor t
<
0 u1 = 8 V voor t ;:;;. 0 8V~---Verder is iL(O-) = 1 A ue(O-) = -3 V. Gevraagd Uc
voor t ;:;;. O. Oplossing. 8S
= 25sIL - 25 + Ue
IL = Ue
+ IC Ic = 4sUc - 4·- 3 Uitwerking levert op:U =~_ 160
c
s 20s + 1 Anders geschreven: 15 Ss + 1 8 8 3 Ue
= -- - - -s s+--.L s+.!.. 20 5U
c
= 8 - 8e-t/20 - 3e-t/S V voor t ;:;;. O. (zie par. 9) 41Voorbeeld 6
+
4A
t
uDe bron is een gelijkstroombron.
Op t = 0 worden beide schakelaars geopend. Gevraagd u(t) voor t ~
o.
Oplossing. We lezen af Verder Hieruit volgt Voorbeeld 7 i(O-) = I A uc(O-) = 3 V 4 I 3 U = - (2s + 1 + - ) - 2 +-S 3s s
U=6+1+~
S 3s2 4t u = 6ö(t) + 7 +3
V voor t ~ O.•
3HDe bron is een gelijkspanningsbron.
i1 (0-) = 0 A en i2(0-) = 0 A.
10
Oplossing.
0= 2511 + (100 + 35)12 - 2i1(0-) - 3i2(0-) U2 = -4012
Invullen van de beginvoorwaarden en oplossen van U2 levert:
I I D2 = 40( s + 20 - s + 100) dus u2 = 40(e-20t - e-100t ) V voor t;;' O. Voorbeeld 8 20
"9
L -_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ ~---~De bron is een gelijkspanningsbron. Gevraagd: i( t) voor t ;;. O.
We lezen af uit het schema u(O-) =
t·
6 = 2 VVerder zien we u(O+) = 6 V, maar dit resultaat hebben we niet nodig. We vinden
.2.=-L
I+~
s 2s I Si=I
s 2 1 = I, + 12 Hieruit volgt 1 = 8 +~
s Voorbeeld 9 dus i = 80(t) + 6 A voor t ;;. O.De bron is een gelijkstroombron. Op t = 0 wordt de schakelaar omgelegd. Gevraagd: bepaal u(t) voor t ;;. O.
t
2A 30 Oplossing. We lezen af iL (0-) = 2 A en u(O-) = 6 V Verder IL = -Ic U =(1s
+ 3)IL --}·2 U=.!2 I+~
s c s Hieruit volgt: 6s + 2 U = S2 + 6s + 34 1 î7F ie +De wortels van de nulgestelde noemer (de polen van de funktie) zijn complex: À1,2 = -3 ± Sj
Hoewel de oplossing nu formeel kan verlopen via breuksplitsen (er ontstaan dan in de oplossing complexe e-machten), is het handig een andere methode te volgen: schrijf de noemer in de vorm
Immers, de complexe polen wijzen erop, dat de tijdsfunktie gedempte sinus-en cosinusfunkties moet bevattsinus-en.
We krijgen aldus
U _ 6s + 2 - (s + 3)2 + 52
Splits nu in de teller s
+
a af:U - 6(s + 3) 16
- (s + 3)2 + 52 - (s + 3)2 + 52
We krijgen zodoende
s + 3 16
U = 6 (s + 3)2 + 52 - 5 5
Dus u = e-3t(6cosst - 156 sinSt) V voor t ;;;;0 O.
13. Het bewij s van enkele
transforma
ties
Regel 5 van de tabel luidt
df .
Tt
...
sF - f(O-) Bewijs:We nemen aan f(0+) =F f(0-), dus een discontinuïteit op t
=
O.= [(0+) - [(0-)
+
[oe-st]+
SJ
fe-~ ut0+ 0+
waarmee regel 5 bewezen is. Regel 6 Bewijs: Uit volgt f .... F df ' - ... sF - f(O-) dt
Uit deze laatste volgt dus
d2f df
- d 2 ... s(sF - f(O-» - (-d )
t t
t=o-waarmee regel 6 bewezen is.
Het bewijs van regel 14 verloopt als volgt: Uit regelS volgt
Stel nu f = f(t) is begrensd voor alle t en heeft verder slechts één discontinu-iteit en wel op t = O. Dan is verder
I
~~I<
A (A> 0). Dan is DusNu is lim
j
Ae-stdt = lim A = O. 0+ S + ~ ss.-Dus
ofwel
dus
waarmee regel 14 bewezen is. *) We bewijzen tenslotte regel 15. Uit regel 6 volgt
Op analoge wijze als in het bewijs van regel 14 vinden we:
*) In feite is de stelling hier alle"'j bewezen voor reële s.
47
In de limietovergang s + 00 wordt het rechterlid:
Dus lim {S2 F - sf(O-)} = f'(O+)
s
-Hiermee is regel 15 bewezen.
Opmerking: het accent geeft hier differentiëren aan.
14. De beginwaardetheorema's
Dit zijn de regels '14 en 15 van de tabel en deze geven de mogelijkheid de functiewaarde en zijn afgeleide op t = 0+ te bepalen rechtstreeks uit de func-tie van het s-gebied, dus zonder eerst de tijdsfuncfunc-tie te zoeken.
In voorbeeld 2 van § 12 vonden we
u
= U + RCuc(O-) c s(sRC + 1) sRC + 1 dus lim sUc = uc(O-)s
-Volgens regel 14 is dit gelijk aan uc(O+), hetgeen volgens de continuiteitsstel-ling inderdaad het geval is.
We gaan nu eveneens voor dit voorbeeld regel 15 na,
S2 U + S2 RCuc(O-) - S2 RCuc(O-) - suc(O-)
- S2 RC + s sRC + 1
= S2 RC + S
De limiet hiervan voor s + 00 is
Differentiëren we de op par. 12 gevonden tijdsfunktie en stellen we daarin
t = 0 (= 0+), dan vinden we eveneens deze uitdrukking. We beschouwen nu voorbeeld 6 van par. 12.
7 4
U = 6 + + -s 3s2
Dus lim sU = 00, hetgeen overeenkomt met de onbegrensde waarde van de
s
-stootfunktie op t = 0+.
We beschouwen tenslotte voorbeeld 9 van par. 12. We vonden
6s + 2
U = S2 + 6s + 34
Dus lim sU = 6 = u(O+) = u(O-) (con tinuiteitsstelling)
s
-Verder vinden we: lim s -= lim s--{S2 U - su(O-)} = lim s + ~ 6s3 + 2s2 { - 6s} S2
+
6s+
34 6s 3 + 2s 2 _ 6s 3 - 36s2 - 204s S2 + 6s + 34 = - 34.Differentiëren we de op par. 12 gevonden tijdsfunktie, dan ontstaat:
du -3 16 . -3 .
dt
= -3e t(6cos5t -'"5
sm5t) + e t( -30sm5t - l6cos5t) Op t = 0+ is dit -18 - 16 = -34 in overeenstemming met de hierbovenge-vonden waarde.
15.
Superpositie
In het voorgaande werd steeds de invloed van de bronsterkten (de excitatie)
en de invloed van de begin-energieën op de gevraagde spanning of stroom (de
responsie) tezamen onderzocht.
Weliswaar werden bij de directe oplosmethode de homogene en de particulie-re oplossillg afzonderlijk beparticulie-rekend, maar de waarden van de integratieconstan-ten waren afhankelijk van de excitatie en de begin-energieën gezamenlijk. We zullen nu een scheiding maken tussen beide invloeden.
Omdat de beschouwde netwerken lineair zijn, mogen we het resultaat van
beide invloeden optellen (superponeren).
We maken in de eerste situatie de bronsterkten nul, terwijl we de responsie berekenen als gevolg van de begin-energieën (vrije trillingen). In de tweede
toestand stellen we de begin-t>nergieën nul en berekenen de responsie als ge-volg van de excitatie (gedwongen trillingen).
Samengevat: de responsie is de superpositie van de vrije en de gedwongen trillingen. Voorbeeld 1 2H + u
Gegeven is i(O-) = 4A, u = 5cos2t volt
Gevraagd iet) voor t ~ 0 als op t = 0 de schakelaar wordt gesloten.
49
We bepalen eerst de invloed van de beginenergie (we geven met een accent aan, dat dit een deel van de totale oplossing is):
2H
We vinden i' = 4e-3t / 2 A (vrije trillingen).
De invloed van alleen de excitatie, dus i(O-) = 0, is (dubbel accent):
2H
u
De karakteristieke vergelijking is: 2À + 3 = O.
Een particuliere oplossing vinden we met de complexe grootheden (dat is de stationaire toestand):
Dus
Op
i;' =
1
(3cos2t + 4sin2t)i"
= Fe-3t / 2 + l..(3cos2t+
4sin2t) 5t
=
0+ is i"=
0=
F +1.
5 Daarmee wordt
i"
=-1
e-3t/2 +t
(3cos2t + 4sin2t) A (gedwongen trillingen) De totale oplossing is de som van de afzonderlijke oplossingen:i = i'
+
i"
Dus i = 4e-3t / 2 -
%
e-3t / 2 +t
(cos2t + 4sin2t) A, voor t;;;' 0dus i =
1
(17e-3t/2 + 3cos2t + 4sin2t) A, voor t ;;;, 0in overeenstemming met het voorbeeld van par. 3 en voorbeeld 3 van par. 12.
Voorbeeld 2
u
De bronsterkte heeft het volgende verloop:
B V f
-Verder is uc(O-) = -3 V, iL(O-) = 1 A. Gevraagd: Uc voor t ;;;, O.
Maak de bronsterkte nul:
We vinden I~ - U~ = 4sU~ - 4'- 3
-U~ = 25 sI~ - 25
- 300s + 25 Hieruit volgt
U~
= 100S2 + 25s + I Maak nu de begin-energieën nul:We vinden met Hieruit volgt u Uil = Z 8
c
Z + 25s s 1.. 4sz - - -
- -l+
I 4sU~'
= 100S2 + 25s +De som van beide uitkomsten wordt
8 s , uc " uc
u
=
U ' + U 11=
-300s + 25 + 8/s 8 c C c 100s2+ 25s+ 1in overeenstemming met voorbeeld 5 van par. 12.
160
205 +
51
15
5s + I
We hebben in het bovenstaande de superpositie geheel in het s-gebied geno-teerd. We hadden ook eerst in beide situaties Je tijdfunkties kunnen bepalen en daarna beide uitkomsten optellen:
16. De grootheden p,
Àen s
In de literatuur worden p en s door elkaar gebruikt. Daartegen is geen bezwaar, als men zich er rekenschap van geeft, wat de achtergrond is. In par. 6 heb-ben we onderscheid gemaakt tussen p en À. Nu hebben we de grootheid s le-ren kennen. Zowel À als s zijn in het algemeen complex. Beide worden geschre-ven als a ± jeu.
Voor een formule, waarin s voorkomt, moet men bedenken, dat terugkeer naar de fysische werkelijkheid plaatsvindt door een mathematische terugtrans-formatie. Voor À is dat niet nodig. De grootheid À is eenvoudig de exponent van een e-macht, die direct (weliswaar na uitschrijven) tot de fysische realiteit voert. Zijn de beginvoorwaarden nul, dan kunnen we À en s zonder meer door elkaar gebruiken.
In de beschouwing van de immittantiemethode hebben we breuken leren ken-nen, waarbij de teller en de noemer functies van À zijn. We zullen dit nu nader onderzoeken.
17. Polen en nulpunten
Van een tweeklemmennetwerk kunnen we de immittantie schrijven als een breuk, waarin de teller en de noemer funk ties van À zijn.
Een impedantie bijv. is te schrijven als
Dié waarden van À, waarvoor de teller nul wordt, noemen we de nulpunten
zI' z2' ... , zn van de impedantie Z.
Dié waarden van À, waarvoor de noemer nul wordt, noemen we de polen PI' P2' ... 'Pm van Z.
Dit houdt in, dat we Z als volgt kunnen schrijven:
waarin
Geven we in het complexe frequentievlak van À = a + jeu de nulpunten aan met het teken 0, en de polen met x, dan ontstaat het zg. polen-nulpunten-beeld (P-N-beeld).
-
---
- - - - -Voorbeeld dus 10z
= (511.+ 1)' 1/411. 511. + 1 + 1/411.z
= 511. + 1 2011.2 + 411. + 1 ~FEr is één nulpunt en er zijn twee polen: Zl = -0,2 P1•2 = -0,1 ± 0,2 j.
Dit levert het volgende P-N-beeld op:
o I I I ~P2 A
I
w
-
G 53De funktie Z is op de factor K na (die is in dit voorbeeld gelijk aan 1/4) uit het P-N-beeld te vinden.
Ook van een admittantie kan het P-N-beeld gevonden worden. Voorbeeld
Er is één pool PI
=
O. De nulpunten zijn zJ,2=
± 2 j. Het P-N-beeld wordt dusDoor het ontbreken van weerstanden liggen de polen en de nulpunten op de imaginaire as.
Ook spannings- en stroomverhoudingen kunnen door een P-N-beeld gekarak-teriseerd worden. Deze funkties worden ook wel 'overdrachtsfunkties' genoemd.
Voorbeeld dus + 1H U1 20 U2 I/À H
=U
=
À+
2+
I/À I H = À2+
2À+
1 +Er zijn hier geen nulpunten, terwijl de pool tweevoudig is:
PI,2 =-1
td.
Het P-N-beeld wordt
(2.)
-G
55
Zoals we reeds gezien hebben, is voor open klemmen de nulgestelde noemer van de impedantie Z van een tweeklemmennetwerk de karakteristieke verge-lijking, terwijl voor kortgesloten klemmen de nulgestelde teller van Z de ka-rakteristieke vergelijking is.
Dat houdt in, dat de polen van Z de vrije trillingen van het open netwerk aangeven, terwijl de nulpunten van Z de vrije trillingen van het kortgesloten netwerk karakteriseren.
We merken op, dat wel de vorm van de vrije trillingen, maar niet de juiste formule (bijv. van één of andere stroom of spanning in het netwerk) uit het P-N-beeld te vinden is.
Alleen als de beginvoorwaarden bekend zijn, is de juiste formule te bepalen.
18. Polen en nulpunten van laplacegetransformeerde
bronsterkten
Laplace-getransformeerde bronsterkten zijn in het algemeen breuken, waar-van de teller en de noemer funkties waar-van s zijn. We kunnen dus van zo'n funk-tie het P-N-beeld tekenen.
De funktie
~
heeft geen nulpunten en één pool, n.l. PI = O.De funktie 2 s 2 heeft één nulpunt Zl = 0 en twee imaginaire polen s
+ w
Pt,2 = ± jw.
De meest optredende funktie is de gedempte harmonische trilling
e-at(A cos wt
+
B sin wt) met A, B, 0 en w> O.De laplace-getransformeerde vorm is
Het nulpunt is negatief reëel. Het P-N-beeld wordt dus:
P1 ~- - ----e---~--_r---z; : I P2 x- --
-c;19. Uitbreiding van het polen-nulpuntenbeeld van een
netwerkfunctie bij inschakelen van een bron
We sluiten op een tweeklemmennetwerk, waarvan de impedantie Z gegeven is, een stroombron aan, die op t = 0 werkzaam wordt.
Als de beginenergieê"n in het netwerk nul zijn, geldt voor de poortspanning in het s-gebied:
U = Z1
Z is dus een funktie van s, terwijl I de laplace-getransformeerde van de stroom-bronsterkte is, dus eveneens een funktie van s.
Dit houdt in, dat het P-N-beeld van de poortspanning U gevonden wordt uit het P-N-beeld van Z, uitgebreid met het P-N-beeld van 1.
Voorbeeld
+
t
uGegeven i = 5e(t) (begin-energieën nul) Dan is I =
i
met een pool in de oorsprong. Voor de impedantie geldt
!l1-z
= (Ss + 2)(1 + 1/4s) Ss + 3 + 1/4sz
(Ss + 2)(4s + 1) (2s + 1)(10s + 1)Deze funktie heeft twee polen en twee nulpunten.
Het totale P-N-beeld met inbegrip van de bronsterkte wordt dus:
-0.5 -O.I. -0.25 -0.1
ZI
=
-0,4 z2=
-0,25 PI=
-0,5 P2=
-0,1 P3=
°
De spanning U wordtmet K = 5.
Na breuksplitsing ontstaan de termen
A
c
en
s - PI s
57
d. w.z. de polen van het gehele systeem bepalen de vorm van de spanning u(t). We hebben reeds gezien, dat de polen PI en P2 van de impedantie Z de vorm van de vrije trillingen bepalen (deze zijn het gevolg van de aanwezigheid van beginenergieën).
Het superpositiebeginsel leert ons, dat de totale responsie u de som is van beide invloeden, m.a.w. de polen Pl en P2 in ons voorbeeld spelen twee keer een rol, n.l. één keer bij de vrije en éénmaal bij de gedwongen trillingen. We zullen nu het voorbeeld verder uitwerken en stellen daarbij: