• Nie Znaleziono Wyników

Werkelijkheid en grondmotief bij Vincent Willem van Gogh

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werkelijkheid en grondmotief bij Vincent Willem van Gogh"

Copied!
238
0
0

Pełen tekst

(1)

WERKELIJKHEID EN GRONDMOTIEF

BIJ

VINCENT WILLEM VAN GOGH

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE TECHNISCHE WETENSCHAP AAN DE TECHNISCHE HOGE-SCHOOL TE DELFT,OPGEZAGVANDE RECTORMAGNIFICUS

DR. O. BOTTEMA,

HOOGLERAAR IN DE AFDELING DER ALGEMENE WE-TENSCHAPPEN, VOOR EEN COMMISSIE UIT DE SENAAT TE

VERDEDIGEN OP WOENSDAG 24 JUNI 1959 DES NAMIDDAGS TE 2 UUR

DOOR

JOHANNES STELLINGWERFF civiel ingenieur

GEBOREN TE GRONINGEN

1959

SWETS & ZEITLINGER I AMSTERDAM

Hl!]

/()/t J8ly~

(2)

Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotor PROF. DR. A. M. W. J. HAMMACHER

(3)

Opgedragen aan de

SOCIET AS STUDlOSORUM REFORMATORUM en haar erelid

(4)
(5)

VOORWOORD

Het ligt in de bedoeling dat dit kunsthistorische en gedeeltelijk wijs-gerige proefschrift te Delft aan de technische hogeschool zal worden verdedigd en leiden tot het doctoraat in de technische wetenschap. Uiteraard zal de vraag gesteld worden hoe dit mogelijk is.

Het proefschrift en de stellingen van een promovendus aan de tech-nische hogeschool te Delft moeten volgens artikel 24 van het Konink-lijk Besluit van 4 juli 1905 betrekking hebben tot de technische wetenschap. In de Regelen voor de promotie tot doctor in de tech-nische wetenschap is dit punt nader omschreven: "Alle onderdelen van een vak, dat aan de technische hogeschool onderwezen wordt door een hoogleraar, een buitengewoon hoogleraar of een lector, of dat volgens de hogeronderwijswet aan de technische hogeschool onderwezen moet worden, hebben betrekking tot de technische wetenschap en kunnen op grond van art. 24 van het Koninklijk Besluit van 4 juli 1905 S.227 onderwerp zijn voor een proefschrift tot ver-krijging van de graad van doctor in de technische wetenschap" 1. Nu wordt aan de technische hogeschool te Delft, afdeling Bouwkunde, college gegeven in de geschiedenis van de bouwkunde en in de kunst-geschiedenis. Een kunsthistorisch proefschrift is echter nog nimmer verdedigd. Wel zijn enkele sociologische, economische en juridische proefschriften aanvaard.

Voor zover dit proefschrift behalve kunsthistorisch ook wijsgerig is, kan gewezen worden op de werkzaamheid van drie bijzondere hoog-leraren te Delft, waarvan éen tevens buitengewoon hoogleraar te Eindhoven is. Wat dit punt betreft vervolgen de geciteerde Regelen: "Het college van rector magnificus en assessoren stelt in voorkomende gevallen voor een onderde~l van een vak, dat door een bijzonder hoogleraar onderwezen wordt, vast, of het als onderwerp voor een proefschrift zal worden aanvaard" 2.

Hiermede is de juridische basis aangegeven waardoor deze kunst-historische dissertatie mogelijk wordt. Practisch werd de moeilijk-heid opgelost doordat naast de promotor nog twee andere

(6)

kunst-historici in de voorlopige en voorbereidende examencommissie wer-den benoemd. Promotor is PROF. DR. A. M. W. J. HAMMACHER,

buiten-gewoon hoogleraar in de kunstgeschiedenis te Delft en directeur van het rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo. Leden waren PROF. DR. J. G. VAN GELDER, gewoon hoogleráar in de kunstgeschiedenis

aan de rijksuniversiteit te Utrecht en PROF. DR. E. H. TER KUILE,

buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van de bouwkunst aan de technische hogeschool te Delft.

Door deze regeling is het mogelijk dat mijn studie te Delft wordt afgesloten met een dissertatie over een niet-technisch onderwerp. Dit onderwerp had reeds voor de inschrijving aan de technische hogeschool mijn belangstelling. Mijn afstudeerwerk voor civiel-ingenieur omvatte onder meer een scriptie over het ontstaan van de gothiek en een bouwkundig ontwerp. Naast de vaktechnische colleges werden ook juridische, esthetische en kunsthistorische colle-ges gevolgd. Maar typerend voor dit proefschrift werden de eerste en laatste colleges die ik te Delft mocht meemaken. De eerste colleges waren studium generale colleges van PROF. DR. H. DOOYEWEERD,

in januari en februari 1946 gehouden over de transcendentale critiek van het wijsgerig denken 3. De laatste waren in 1953 de colleges van

Hammacher in de moderne schilderkunst.

In het college van Dooyeweerd werden de vier religieuze grondmo-tieven van het wijsgerig denken in het avondland genoemd. Bij de verdere bestudering van de werken van Dooyeweerd viel mij de stelling op dat deze grondmotieven niet alleen van fundamentele betekenis zijn voor de wijsbegeerte, maar ook voor andere cultuur-uitingen. Deze stelling leidt tot de vraag of deze grondmotieven zijn terug te vinden in de kunst, met name in de schilderkunst. Deze pro-blematiek vormde de achtergrond van enkele kunsthistorische arti-kelen, zoals:

Iets over Rembrandt van Rijn, zijn geloof in zijn leven, werk en stijl; Bernardus van Clai):Vaux (1090-1153) en de oorsprong van de go-thiek, en

De Heilige Familie bij Hugo van der Goes 4.

In verband met de herdenking van Vincent W. van Gogh in 1953 maakte ik nog een uitvoerige studie van zijn brieven 5.

(7)

Hiermede

is

summier het ontstaan van de problematiek van dit proefschrift aangegeven. Het gaat om de vraag naar de betekenis van een grondmotief in de schilderkunst. Daarbij wordt de schilder-kunst gezien als de esthetische weergave van de werkelijkheidservaring van de schilder. Het grondmotief dat de kunstenaar aandrijft, komt daarbij met name tot uitdrukking in de visie die hij op de werkelijk-heid heeft.

De vraag naar de betekenis van een grondmotief in de schilderkunst werd bij drie schilders behandeld: Van der Goes, Rembrandt en Van Gogh; een analyse van de werkelijkheid in de schilderkunst werd alleen gegeven van het werk van de laatste.

(8)
(9)

INHOUD

Voorwoord. . . . . VII

DEEL I, INLEIDING EN OVERZICHT •

I hoofdstuk I, Inleiding. . . . . .

Werkelijkheid en schilderkunst 3, werkelijkheid en grondmotief 7, de vier westerse grondmotieven 10, wijsbegeerte en kunstgeschiedenis 13.

1 3

I hoofdstuk 11, Milieu. . . . 17 De brabantse pastorie 17, Den Haag 1869-1873 21, Londen en Parijs 1873-1876 25, Amsterdam 1877-1878 28, de Borinage 1878-1880 30,

conclusies 32.

1 hoofdstuk lIl, Contacten

Vincent van Gogh en de literatuur 34, Vincent en de vrouw 41, Vincent en Theo van Gogh 45.

DEEL Ir, PERIODIEKE VERGELIJKING.

11 hoofdstuk I, Vergelijking I. . . .

Vincent van Gogh en Jozef Israëls 53, Vincent van Gogh en G. H. Breitner 57, Vincent van Gogh en Matthijs Maris 61.

11 hoofdstuk IJ, Periode I . . . . . .

Overzicht der nederlandse periode 67, portret en figuur 69, nesten en hutten 71, dieren 74, kerktoren en bijbel 76.

IJ hoofdstuk 111, Vergelijking IJ. . . . . .

Vincent en Rembrandt 79, Vincent van Gogh en J. F. Millet 82, Vincent van Gogh en Eugène Delacroix 86.

34

51

53

67

(10)

II hoofdstuk IV, Periode 1I. . . 90 Overzicht werk te Antwerpen en Parijs 90, doodshoofd met sigaret 92, oude schoenen 93, fabrieken te Clichy en boulevard de Clichy 94, dame naast wieg 95, korenveld met leeuwerik 96, zelfportret en zonne-bloemen 97, japanisme in Parijs 99.

II hoofdstuk V, Verge/IJking lIl. .

Vincent van Gogh en Seurat 101, Vincent van Gogh en Paul Gauguin 103, Vincent van Gogh en Paul Cézanne 106, Vincent van Gogh en Emile Bernard 108.

II hoofdstuk VI, Periode 111

Overzicht werk te Arles, St. Rémy en Auvers 115, japanisme in Arles 116, brug te Arles 118, souvenir de Mauve 119, portretten 121, twee stoelen en stilleven 123, gele huisje en nachtcafé 124, zon en zonne-bloemen 126, zaaier en maaier 127, cypressen en olijven 129, reproduc-ties 131, woon- en leefvormen 132, de wijde landschappen te Auvers 133.

DEEL lIl, WERKELIJKHEID EN GRONDMOTIEF .

III hoofdstuk I, Hugo van der Goes . III hoofdstuk 11, Rembrandt van Rijn III hoofdstuk 111, Vincent Wil/em van Gogh. III hoofdstuk IV, Rekenschap en perspectief .

AANHANGSEL I Summary. 11 Over de auteur. III Noten . . . . XII 101

115

137

139

154

168 180 185 187

189

191

(11)

AFBEELDINGEN

1. E. Bernard, Portret van Theo van Gogh. Parijs 1888. 2. V.W. van Gogh, Treurende man. St. Rémy mei 1890, F 702. 3. G.H. Breitner, zelfportret. ca. 1895.

4. V.W. van Gogh, Interieur met wever. Nuenen juli 1884, F 37. 5. V.W. van Gogh, Twee aardappelrooiende boerinnen. Nuenen

sept. 1885, F 97.

6. A.G.A. ridder van Rappard, Arbeider in katoenweverij. ca. 1890. 7. V.W. van Gogh, Vegende boerin. Nuenen maart 1885, F 152. 8. V.W. van Gogh, Roodbonte os voor kar. Nuenen juli 1884, F 38. 9. V.W. van Gogh, Dwergtoren te Nuenen. Nuenen maart 1884, F 34. 10. V.W. van Gogh,. Vogelnesten. Nuenen najaar 1885, F 108. 11. V.W. van Gogh, Mgesneden zonnebloemen. Parijs 1887, F 452. 12. G. Seurat, Le Chahut. Parijs 1889~1890.

13. V.W. van Gogh, Interieur van een restaurant. Parijs 1887, F 342. 14. P. Signac, Het ontbijt, 1887.

15. P. Cézanne, De weg langs het meer. Tussen 1885 en 1890. 16. V.W. van Gogh, Portret van de 2de luitenant der Zouaven Milliet.

Arles sept. 1888, F 473.

17. V.W. van Gogh, Stilleven met tekenplank. Arles jan. 1889, F 604. 18. Onbekende, Man met rode baret (V.W. van Gogh, portret van

Gaugain?).

19. V.W. van Gogh, Korenveld met maaier. St. Rémy juni 1889, F 617. 20. V.W. van Gogh, Veld met jong koren bij opgaande zon. St. Rémy

april 1890, F 720.

21. V.W. van Gogh, Bloeiende kastanjeboom. Arles mei 1890, F 752. Op het omslag: L. Pissarro (?) V.W. van Gogh in gesprek met de criticus F. Fénéon.

Herkomst

Op twee na zijn alle clichés in bruikleen ontvangen van het Rijksmuseum Kröller-Müller gelegen in het nationale park 'De Hoge Veluwe', Otterlo - Gelderland. Cliché no. lis ontvangen van de Nieuwe Rotterdamse Courant, waarin de af-beelding op 18 april 1953 voorkwam bij het artikel Vincent en Theo van Gogh en de rol van Em. Bernard.

(12)
(13)

DEEL I

(14)
(15)

I

INLEIDING

WERKELIJKHEID EN SCHILDERKUNST

Het werk van de schilder VINCENT WILLEM VAN GOGHstaatinnauw verband met tenminste vier richtingen in de kunst: het impressionisme en het expressionisme, het naturalisme en het symbolisme. Ook bestaat er een gelijke nauwe relatie tussen VAN GOGH en het fauvisme-als tussen JONGKIND en het impressionisme 1.

Het werk van Vincent van Gogh ontstond in de jaren 1880-1890. Deze jaren vormen een belangrijk decennium van de 1ge eeuw, die SCHMIDT DEGENER de eeuw van romantiek en realisme noemde 2. Ook wortelen verschillende richtingen van de kunst van de 20ste eeuw in deze tijd.

De kunst van onze eeuw wordt gekenmerkt door een zekere afstand tussen de zichtbare werkelijkheid en het kunstwerk. De kunst van de romantiek en het realisme hebben daarentegen elk op eigen wijze een nauwe relatie gelegd tussen de werkelijkheid en de kunst. Een definitie van alle vijf begrippen: impressionisme, fauvisme, expres-sionisme, naturalisme en symbolisme zou men kunnen geven als een nadere bepaling van deze relatie tussen kunst en werkelijkheid. Onder de werkelijkheid die door de beeldende kunst wordt weer-gegeven verstaat men meer dan het uiterlijk van de dingen. Reeds lang werd het standpunt verlaten dat Rembrandt bij de dichters vernam:

o

Rembrandt, schoon Uw vlijt De Dekker heeft gemaelt, Zoo konstig, dat de ziel als uit het aenschijn straelt, 't Is maer een schaduw van de schors, die hem bedekte: Zijn pen was machtiger dan al 't pinceelbedrijf:

Zij schildert zelf zijn geest . . . 3.

Aan oog en penceel wordt thans een veel groter doordringingsver-mogen toegekend: het oog ziet tot in de dieptelagen van de wer-kelijkheid.

(16)

Werd in de 17e eeuw nog het 'oor', dat de waarheid kan horen, ge-steld boven het 'oog', dat door de schijn wordt bedrogen 4, de 1ge eeuw, waarin het natuurwetenschappelijk onderzoek de vorsers in beslag neemt, heeft het 'oog' in vele opzichten boven het 'oor' gesteld, het 'zien' boven het 'horen', de critiek boven de traditie, de natuur boven de openbaring. Reeds bij PAULUS vinden we deze tegen-stelling wanneer hij aan Korinthe, de stad van de griekse wetenschap, schrijft dat God zalig maakt door de dwaasheid van de prediking via het oor, omdat het inzicht van de mens niet tot de ware kennis van God is gekomen 5.

Volgens deze beeldspraak zou men kunnen zeggen dat de menselijke wijsheid in de 1ge eeuw een nieuwe poging doet om zonder de dwaasheid van de prediking te komen tot het ware inzicht. Het zien moet inzicht brengen. Voor het critisch wetenschappelijke speur-dersoog worden de luiken opengestoten van de vensters die uitzicht geven op het innerlijk. Waar het oog gaat, volgt het penceel. Het on-derzoekende oog hield geen halt op zijn speurtocht. Na het uiterlijk werd het innerlijk van de mens onderzocht, na het bewuste leven het onderbewustzijn, na het verleden en heden ook de toekomst van de wereld.

Daarom kan PREETORIUS in onze dagen schrijven: "Vooral de kunst is een zichtbaarmaken langs een geestelijke weg van alles wat voor-handen is aan ondergronds kiemende processen en veranderingen bij mens en wereld. Het is in éen woord een nieuwe werkelijkheid, die zich in het beeld van alle ware kunst aankondigt" 6.

De emancipatie en suprematie van het 'oog' boven het 'oor' dateert reeds van de 18e eeuw. In de tweede helft van de 1ge eeuw zijn alle terreinen van wetenschap veroverd. De critische methode past D.F. Strausz in 1835 en E. Renan in 1863 toe op het leven van Jezus. Het modernisme van de vorige eeuw erkent dan de triumf van het cri-tische 'oog' op het laatste terrein van onderzoek, dat van de geopen-baarde Waarheid.

Direct daarop wordt de speurtocht voortgezet naar diepere lagen van de werkelijkheid. De evolutietheorie van 1859 wil een voor de autonome mens verantwoorde verklaring geven van de oorsprong van het leven. E. von Hartmann publiceerde in 1869 zijn Philosophie van het onbewuste, terwijl S. Freud, geboren in 1856, vanaf 1895 4

(17)

publiceert over de psycho-analyse. Intussen vindt de overgang plaats van impressionisme naar expressionisme, van naturalisme naar symbolisme. Het penceel geeft dan niet langer het licht-kaatsende oppervlak en de nuchtere realiteit weer. Het innerlijk wordt opnieuw door de schilderkunst ontdekt; de symbolen van leven en dood, van erotiek en religie worden bestudeerd en afgebeeld; de primitieve kunstvormen van oude religies worden onderzocht en weergegeven. Deze overgang vindt plaats in de jaren 1880 tot 1890, waarin ook het werk van Vincent van Gogh ontstaat.

In zulk een cultu].lrhistorisch kader willen we ons onderzoek plaat-sen naar de werkelijkheid in de kunst van Vincent van Gogh. Van zijn kunst bleven behouden ongeveer 1100 tekeningen en aquarellen, ongeveer 900 schilderijen en 1 ets. Deze kunst werd begeleid door het andere deel van zijn werk: de 800 brieven die bewaard zijn gebleven.

Dit werk is met talrijke draden verweven in het kleed van de moderne kunst, maar ook in het weefsel van de kunst en cultuur van geheel de vorige eeuw. De kunstgeschiedenis beziet de kunst in de histori-sche verbondenheid. De kunsthistorihistori-sche analyse van het probleem van de werkelijkheid in de kunst van Van Gogh kan niet buiten het cultuurhistorische kader. Dit kader willen we eerst ontwerpen (deel I). Daarna geven we de eigenlijke behandeling van ons onder-werp (deel 1I) gevolgd door een vergelijkende behandeling in deel

lIl. We zullen enerzijds slechts een gedeelte van het werk van

Vincent analyseren, anderzijds brengen we dit werk telkens in ver-band met de kunst van tijdgenoten. Gekozen werden een aantal van de markantste werken uit de verschillende perioden en verder nog enkele schilderijen die onze speci~le belangstelling trokken.

Zoals reeds even aangegeven is er bij de beeldende kunst een wis-selende relatie tussen de uitgebeelde verbeelding en de werkelijkheid. Deze relatie is bepalend voor de stijl en zeggingskracht van een kunstwerk. VAN GELDER zegt hiervan: "De kunstenaar streeft

bewust de levende, gloedvolle, persoonlijke veruiterlijking na van wat de werkelijkheid voor den strevenden mensch beteekent" 7.

Daarnaast is er de historische werkelijkheid waarin de kunstenaar leeft en welke op het tot standkomen van het kunstwerk grote in-vloed uitoefent. De technische ontwikkeling van het tijdvak, de

(18)

maat-schappelijke positie van kunstenaar en opdrachtgevers en de over-heersende levensbeschouwing zijn reeds drie aspecten van de werke-lijkheid, die van meer dan incidentele betekenis zijn.

Met HAMMACHER willen we de kunstgeschiedenis niet beperken tot een geschiedenis van kunstwerken en kunstvormen alleen, maar rekenen we het ontstaan van kunst ook daartoe. Kunstgeschiedenis is tevens geschiedenis van de beeldende krachten. HAMMACHER noemt daarbij expliciet drieërlei: de scheppende mens, het kunstwerk zelf en de gemeenschap van de beschouwende, ontvangende mensen. Wij bepalen onze aandacht bovendien bij "de vaak gespannen ver-houding tussen kunstenaar en wereld" 8, en vragen: welke werking

van de werkelijkheid onderging of inspireerde de kunstenaar; hoe interpreteerde en verbeeldde hij deze werkelijkheid?

Het aandeel van Nederland in de algemene beschaving is volgens SCHMIDT DEGENER de Nederlandse schilderkunst 9. De geschiedenis van deze schilderkunst zou men heel goed kunnen beschrijven aan de hand van het thema: het realisme in de kunst 10. En het realisme

is de stijlfiguur die ontstaat bij een nauwe relatie tussen de werkelijk-heid en de vormgeving van het kunstwerk.

Reeds in deze inleiding kan op tweeërlei gewezen worden waaruit blijkt dat er een belangrijke relatie bestaat tussen de werkelijkheid waarin Vincent van Gogh leefde en zijn uitbeelding daarvan 11.

In de eerste plaats valt het op dat de periodisering van het werk van Van Gogh naar stijl en onderwerp samenvalt met de periodisering naar woonplaats. Men onderscheidt een nederlandse periode en een franse periode, onderling verbonden door een verblijf in de zuid-nederlandse stad Antwerpen. En de fijnere verdeling is eveneens een indeling naar woonplaats:

Etten april - december 1881.

Den Haag december 1881 - september 1883. Drenthe september - november 1883.

Nuenen december 1883 - november 1885. Antwerpen november 1885 - februari 1886. Par!!s maart 1886 - februari 1888. Ar/es februari 1888 - mei 1889. St. Rémy mei 1889 - mei 1890. Auvers mei - juli 1890.

(19)

Hiermede wordt reeds een verband tussen stijlperiode en werkelijk-heid aangegeven, omdat de woonplaats in belangrijke mate de con-crete dagelijkse werkelijkheid bepaalt.

In de tweede plaats blijkt uit het door hemzelf geformuleerde uit-gangspunt voor zijn kunst, dat de vraag naar de werkelijkheid in verband met Vincent van Gogh een plaats behoort te krijgen in de kunstgeschiedenis.

Reeds in de tijd dat Vincent nog als evangelist in de Borinage werkte, verklaart hij: "Ik ken nog geen beter definitie voor het woord kunst dan deze: L'art c'est l'homme ajouté à la nature, de natuur, de wer-kelijkheid, de waarheid, doch met eene beteekenis, met eene opvatting, met een karakter, die de arclst er in doet uitkomen, en waaraan hij uit-drukking geeft, qu'il dégage, dat hij ontwart, vrijmaakt, verheldert"

( I P 189, vgL I P 317, 322, 334 en 346). En later, vlak voor zijn

vertrek naar Den Haag, in de tijd van conflict met zijn vader, schrijft hij aan VAN RAPPARD dat de akademie een maîtresse is. Tegenover de akademie stelt Vincent de realiteit: "Laat die maîtresse loopen en wordt tot over de ooren verliefd op uwe eigentlijke beminde dame nature of réalité" (IV p 21).

De volgende brief van Vincent is nog duidelijker: "Rappard houd geen slag om den arm maar werp u hals over kop in de werkelijk-heid". Vincent erkent een drijver te zijn en een leer te verkondigen; hij wil de mensen drijven naar de volle zee der werkelijkheid (IV p 25).

Twee dagen later herhaalt hij: "Ik heb dus een wil een rigting ik ga

een bepaalde kant uit en wat meer is, daar niet mee tevreden, wil ik dat anderen met me mee zullen gaan! Goddank, ik ben dus een drij-ver I wel, 'k wil voortaan niet anders zijn dan dat". Hieruit spreekt enige ironie, maar in volle ernst vervolgt hij: "Zie Rappard waar ik zelf zoek heen te drijven werwaarts ik ook anderen zoek te dringen, 't is visscher te worden in de zee die wij Oceaan der werkelijkheid noemen" (IV p 27).

WERKELIJKHEID EN GRONDMOTIEF

De vraag naar de werkelijkheid in de schilderkunst kan men op tenminste twee manieren stellen en beantwoorden. Men kan

(20)

syste-matisch analyserend te werk gaan en verschillende werkelijkheids-aspecten in het werk van een schilder aanwijzen. Men kan ook vragen naar het uitgangspunt van de schilder, waardoor zijn visie op de werkelijkheid en zijn weergave in zijn werken werd bepaald.

De vraag naar de veranderlijke werkelijkheid volgens de analyserende methode gaat dieper op het kunstwerk in dan de vraag naar het onderwerp, want de vraag naar het onderwerp is in eerste instantie al beantwoord als men het onderwerp herkent. De analyse heeft reeds te maken met de vraag naar het ontstaan van het kunstwerk, de vraag naar de visie van de kunstenaar op de werkelijkheid en de vraag naar de invloed van de werkelijkheid op de kunstenaar. Daarbij geeft een schilderij door visuele middelen ook een vertolking van de niet-visuele aspecten van de werkelijkheid. De werkelijkheid in haar geheel is de totaliteit van al het geschapene naar al zijn aspecten. De werkelijkheid in haar totaliteit noemen we de kosmos. Daarbij is deze kosmos voor ons pas echte werkelijkheid indien we enige visie krijgen op de betrekking tussen de kosmos en de Schepper, die de zin der kosmische werkelijkheid bepaalt.

We willen beginnen met het aan de orde stellen van de vraag naar de werkelijkheid bij Vincent van Gogh volgens de analyserende methode. Daarbij analyseren we dus verschillende aspecten van de werkelijkheid zoals de schilder deze in zijn werken heeft weergegeven. De problematiek zal echter worden toegespitst op de vraag naar het uitgangspunt van de schilder, waardoor zijn visie op de werkelijk-heid en de uitbeelding daarvan, werd bepaald. Hierbij staat de vraag naar het grondmotief van de schilder centraal.

De visie die iemand op de werkelijkheid heeft is veranderlijk met zijn toestand, leeftijd en kennis en door allerlei invloeden die hij onder-gaat. We beginnen met de analyse van deze visie, maar vragen daarna ook naar een meer fundamentele visie, die bij ieder persoonlijk een min of meer constant karakter draagt en die door anderen wordt gedeeld. Een grondmotief bepaalt nu de fundamentele en gemeen-schappelijke visie op de totaliteit van de werkelijkheid. Zulk een grondmotief werkt als een geestelijke kracht en is van cultuurvor-mende aard. De analyse van verschillende grondmotieven behoort tot de taak van de wijsbegeerte, maar de doorwerking ervan kan men in geheel de cultuur bespeuren. De analyse van de betekenis van de 8

(21)

verschillende grondmotieven voor de stijlvorming en het oeuvre van elke kunstenaar afzonderlijk, behoort tot de taak van de

kunstweten-schap. '

Bij de vraag naar het groridmotief stoten we door naar het centrale uitgangspunt van een mens en van de geestelijke gemeenschap van mensen. Grondrnotieven beheersen de levens- en denkhouding van de mensen ook zonder dat het individu er zich rekenschap van geeft. De invloed van een grondmotief is wetenschappelijk analyseerbaar, maar dieper dan deze analyse kan de wetenschap niet doordringen omdat een grondmotief voor-wetenschappelijk van aard is. Omge-keerd ontvangt namelijk de wetenschap zijn dunamis vanuit het centrale grondmotieE. De wetenschappelijke onderzoekers drijft het tot hun onderzoek in een integraal bepaalde richting aan en hun resul-taat wordt er mede door bepaald. Een grondmotief heeft culturele vormkracht. Het gezag van de wetenschap binnen een cultuur-kring wordt ontleend aan de wijze waarop een grondmotief erin tot een verantwoorde uitdrukking komt. Hetzelfde geldt voor de vorm-kracht van een stijl in de kunst 12. In de wijsbegeerte, waarin de

grondvragen van de wetenschap tot een voorlopige oplossing wor-den gebracht, zijn de grootste figuren mensen als Plato, Aristoteles, Augustinus, Thomas, Leibnitz, Kant en ]aspers, die namelijk de problematiek door hun grondmotief gesteld, ten diepste doorleven en daarmee onvermoeid blijven worstelen. In de kunst willen we aantonen dat bij drie van de grootste nederlandse schilders uit ver-schillende stijlperioden een grondmotief krachtig heeft doorge-werkt.

In de westerse cultuur werden vier grondrnotieven geanalyseerd 13.

Daarbij gaat het om de grondrnotieven in hun oorspronkelijke zin en wordt nog niet ingegaan op hun gecompliceerde onderlinge ver-vlechtingen. Deze vier zijn: het griekse grondmotief van vorm en materie; het christelijke grondmotief van schepping, zondeval en verlossing; het synthese grondmotief van natuur en bovennatuur en het humanistische grondmotief van natuur en vrijheid. Elk van deze grondmotieven heeft in een cultuurperiode een leidinggevende rol gespeeld. In deze rol traden de verschillende grondrnotieven na elkaar op. Sedert omstreeks 1500 moet men er echter rekening mede houden dat althans de drie laatstgenoemde grondmotieven in de

(22)

westerse cultuur gemeenschappelijk optreden en elkaar de leiding-gevende functie in de cultuurvorming betwisten.

Wat voor geheel de cultuur geldt, geldt analoog voor de kunstenaar afzonderlijk. Er zijn kunstenaars die in hun werk uitdrukking geven aan het éne hen beheersende grondmotief. Er zijn kunstenaars die achtereenvolgens door verschillende grondmotieven worden aan-gedreven. En er zijn kunstenaars bij wie een strijd tussen twee of drie grondrnotieven in hun werk tot uitdrukking komt.

v'

oor deze studie is vooral de werking van het humanistische grond-motief van natuur en vrijheid in de vorige eeuw van belang. We moe-ten ons dus breder met dit grondmotief en tijdvak bezighouden. Ter vergelijking kiezen we aan het einde twee gevallen waarbij de betekenis van het christelijk grondmotief en van het synthese grond-motief duidelijk in de schilderkunst tot uitdrukking komt.

DE VIER WESTERSE GRONDMOTIEVEN

Van de vier westerse grondmotieven die DOOYEWEERD onderscheidt, geven we nu een zeer beknopte omschrijving, vrijwel geheel met de woorden van Dooyeweerd zelf.

1. Het vorm-materiemotief van de griekse oudheid

De benaming van dit motief is van Aristoteles, de oorsprong ervan wordt gevonden in het onverzoend conflict tussen de oude religies en de nieuwere griekse cultuur-religie. Uit de natuur-religies stamt het dionysische materiemotief. "Dit is het motief van den goddelijken eeuwig vloeienden levensstroom, die uit de 'moeder-aarde' opkomt, en waaruit periodiek, in den kringloop des tijds alles ontspruit, wat individueelen vorm en gedaante heeft, maar dat weer evenzeer aan het onberekenbare blinde doodslot, de huiveringwekkende Anangkè, ten offer moet vallen, opdat de eeuwig vloeiende en vormlooze stroom des levens zijn kringloop in geboorten, dood en herleving kan voortzetten" 14. "De nieuwe

cultuur-religie, die zich in den officieelen godsdienst van de grieksche polis, stads staat, belichaamde en in den Olympus tege-10

(23)

lijk een eerste nationaal-godsdienstig vereenigingspunt schiep, was daartegen de religie van redelijken vorm, maat en harmonie, die straks in den delphischen Apolloon als wetgever haar meest grieksche uitdrukking kreeg. De olympische goden verlaten de 'moeder-aarde' en worden onsterfelijke, stralende vorm-goden van bovenzinnelijke gestalte en persoonlijke gedaante, geïdealiseerde, gepersonifieerde cultuurmachten" 15.

Het merkwaardige van dit grondmotief is zijn dualistisch karakter, waarbij de tegenstelling tussen het dionysische en het apollinische element nimmer tot een blijvende synthese komt.

De betekenis van het vorm-materiemotief voor de griekse muziek en letterkunde is door NIETZSCHE aangegeven 16. De betekenis ervan voor de griekse beeldende kunst is waarschijnlijk erg groot geweest. Een uitvoerige studie zou ook hier ondernomen moeten worden.

2. Het grond motief van schepping, zondeval en verlossing door Christus Jezus in de gemeenschap van de Heilige Geest

Dit grondmotief is in tegenstelling tot het vorm-materiemotief niet dualistisch maar radicaal en integraal. Er is hier geen dualis-tisch werkelijkheidsbeginsel. God is een souverein Schepper en geheel de kosmos is in radicale en integrale zin schepping, een geschapen kosmos. Ook de zondeval heeft een radicale en integrale betekenis. Hier is elke zonde een uiting van de religieuze afval van de mensheid van zijn Schepper. De zondeval is de afval in het integrale centrum, in het hart van het menselijk bestaan en in de wortel van het mensengeslacht. Ook is de verlossing door Christus radicaal en integraal omdat zijn verzoeningsdood voor ieder die in hem gelooft eeuwig leven en totale verlossing te-weegbrengt, welke niet minder dan de integrale bevrijding der schepping als zodanig betekent.

De visie op de werkelijkheid in christelijke zin kent geen dualisme tussen twee motieven die de werkelijkheid samen zouden bepalen. Wel is er de strijd tussen zonde en genade, maar deze strijd heeft in de zelfovergave en opstanding van Christus zijn beslissing reeds gevonden. De werkelijkheid wordt daarom door de met Hem

(24)

verbonden mens niet als vreemd ervaren, niet als troostend en niet als schrikwekkend, maar als de werkelijkheid van het verbond tus-sen God als Schepper en Verlosser, en de mens als verloste zon-daar 17.

In verband met deze studie wijzen we slechts op REMBRANDT VAN RIJN als een van de vormgevers van dit grondmotief.

3. Het romanistisch-scholastisch rynthese-motief van natuur en genade De poging tot synthese tussen het griekse en bijbelse grondmotief, die tot elkaar in radicale antithese staan, heeft geleid tot een nieuw grondmotief, dat in een belangrijke mate zijn stempel op de middel-eeuwse cultuur heeft gezet. Dit grondmotief van natuur en genade is opnieuw dualistisch. Na de middeleeuwen werkt dit grondmotief vooral door in een roomse en in een protestantse scholastiek. In de roomse scholastiek zoekt men tegenwoordig naar oplossing van de spanning tussen de beide polen van het grondmotief. In de moderne protestantse scholastiek met name van K. Barth, is een dialectische antithese tussen natuur en genade dominant.

Dit grondmotief heeft zowel de termen van het griekse als het bijbelse dan wel het humanistische grondmotief geassimileerd. De scholas-tiek spreekt evengoed over vorm en materie, of over natuur en vrij-heid als over schepping, zondeval en verlossing. Maar deze begrippen zijn geheel ondergeschikt gemaakt aan de dualistische werkelijkheids-visie van natuur en bovennatuur 18.

In verband met deze studie wijzen we op Hugo van der Goes als een van vele vormgevers van dit grondmotief.

4. Het modern-humanistisch grond motief van natuur en vrijheid

of

van wetenschapsideaal en persoonl!ikheidsreligie

Het grondmotief van natuur en vrijheid is het jongste van de vier westerse grondmotieven. Het heeft talrijke elementen van de oudere grondmotieven geassimileerd en er een eigen betekenis aan gegeven. De vrijheidsidee waardoor de middeleeuwse synthese wordt verbro-ken en die grotendeels geboren is uit het niet meer verstane geloof der christelijke vrijheid, wordt door de humanistische persoonlijk-12

(25)

heidsreligie van deze christelijke achtergrond losgemaakt en ge-seculariseerd tot het ideaal van de volstrekt autonome scheppende mens. Deze vrije persoonlijkheid zoekt en vindt de weg tot zulk een scheppende beheersing via de menselijke ratio. Deze beheersing leidt aanvankelijk tot een deterministische opvatting van de natuur 19.

De betekenis hiervan is zo groot voor de persoonlijkheidsreligie dat voor velen het wetenschapsideaal gaat prevaleren. Daardoor ontstaat de dialectiek tussen determinisme en vrijheid, tussen de natuur als determineerbare werkelijkheid en de persoonlijke autonomie, kort-om tussen de twee polen van dit éne religieuze grondmotief. Deze dialectiek is de belangrijkste stimulans voor de ontwikkeling van de problematiek van de humanistische wijsbegeerte en cultuur in de laatste drie eeuwen 20.

Het persoonlijkheidsideaal heeft enerzijds aanleiding gegeven tot vorstelijke opdrachten aan beeldende kunstenaars, anderzijds werden de kunstenaars zelf door het humanistische grondmotief aangegrepen en hebben zij hun persoonlijkheidsreligie in hun werk tot uitdruk-king gebracht of geprobeerd de werkelijkheid volgens wetenschap-pelijke principes onder de knie te krijgen en uit te beelden. Hierbij

'werd gebruik gemaakt van verschillende elementen uit de oudere grondmotieven. De persoonlijkheidsreligie wist zich onder meer uit te drukken in de figuur van Christus als pracht-mens en het weten-schapsideaal vinden we bijvoorbeeld terug in anatomisch en perspec-tivisch bestudeerde bijbelse voorstellingen.

Het werk van Vincent Willem van Gogh zullen we behandelen in het teken van dit grondmotief.

WIJSBEGEERTE EN KUNSTGESCHIEDENIS

De vraag naar het grondmotief is de vraag naar de centrale dunamis in de cultuur. In de wijsbegeerte en de kunstgeschiedenis kunnen we uitgaande van de onderzochte cultuuruitingen terugvragen naar het grondmotief, maar verder kunnen we niet doordringen. Een grondmotief kunnen we niet op wetenschappelijke gronden verkla-ren. Een grondmotief bepaalt het denken, handelen en beelden en niet omgekeerd. Want een grondmotief geeft uitdrukking aan de centrale

(26)

keuze van de mens en de gemeenschap inzake de ware of vermeende Oorsprong van de totaliteit der werkelijkheid. Wij volstaan voorhands met te verwijzen naar de uiterst genuanceerde oorsprongskeuze binnen het humanisme, te weten het theoretisch denken in enigerlei, heden dikwijls verholen gestalte, als uitdrukking van het religieus bepaalde wetenschapsideaal.

De vraag naar de Oorsprong in de kunst wordt ook door Heidegger en ] aspers gesteld.

JASPERS spreekt telkens over het Chifferschrift van de kunst als open-baring van de Transcendentie 21. De Transcendentie is volgens ] as-pers nimmer bereikbaar maar wel kan hij de weg naar de Transcen-dentie wijzen. Dit is de weg van de rede, de liefde en de Chiffern en op deze weg is de filosofie de middelaar tussen begin en einddoel 22. De Chiffern zijn ons gegeven in de realiteiten van deze wereld, of worden door de mensen vervaardigd 23. De eerste soort, de Chiffern van het Zijn, leest en verstaat men met behulp van de tweede soort 24.

Deze tweede soort omvat de mythen en openbaringen van allerlei godsdiensten en de werken van kunst, taal en religie. De wijsbegeerte regelt het lezen van de Chiffern. Wat van de mythen en openbaringen in taal, kunst en religie vorm verkrijgt, wordt filosofisch hulpmate-riaal25

• "Omdat de kunst de Chiffern doet spreken, maar wat de

Chiffern als kunst zeggen op geen andere manier gezegd kan worden en het op deze wijze gesprokene het eigenlijke Zijn betreft, waarom het in de wijsbegeerte gaat, wordt de kunst hier het hulp orgaan van de wijsbegeerte" 26. Deze wijsbegeerte tenslotte, maakt wakker en opmerkzaam, wijst de weg, de waarheid en het leven 27, geleidt ons een eind weegs, bereid ons voor en maakt ons rijp om de Transcen-dentie te ervaren in de schipbreuk van ons leven 28. Zo is bij ]aspers de kunst ancilla der wijsbegeerte en wijst de wijsbegeerte de weg naar het Zijn, de Transcendentie, de Oorsprong van de totaliteit der werkelijkheid.

Ook HEIDEGGER zoekt via het kunstwerk naar het Zijn van het zijnde 29. Daarbij richt hij concreet zijn aandacht op een schilderij, van Vincent van Gogh. Het stelt een paar boerenschoenen voor, een werkstuk en tevens werktuig, door de mensenhand gemaakt om door de mens gebruikt te worden. We vertalen wat Heidegger schreef: "We kunnen niet uitmaken waar de schoenen op het schilderij van

(27)

Van Gogh staan. Om dit paar boerenschoenen is niets, waarbij of waartoe ze zouden kunnen behoren; slechts een onbestemde ruimte. Zelfs geen modder van de akker of de landweg kleeft eraan, hetgeen tenminste op hun gebruik zou kunnen wijzen. Een paar boeren-schoenen en verder niets. En toch.

Uit de donkere opening van het verlaten inwendige van het schoeisel staart de moeizaamheid van de arbeidsgang. In het duchtig degelijke gewicht van het schoenwerk is de trage volharding gestuwd van het langzame gaan door de wijdgestrekte en altijd eendere voren der akkers, waarover een stadige wind blaast. Aan het leer hecht het vochtige en vette van de bodem. Onder de zolen 'schuift de eenzaam-heid daarheen van de landwegen in de vallende avond. In het schoeisel huist de woordloze aanspraak der aarde, haar stille gave van het rijpende koren en haar onverklaarde overgave in de barre leegte der winterse velden. Door dit werktuig trekt de klaagloze vrees om het zeker zijn van het brood, de woordloze vreugde om het weer overleven van de nood, het beven bij de aanvang der geboorte en het huiveren in de bedreiging des doods.

Tot de aarde behoort dit werktuig en in de wereld van de boerin wordt het bewaard. Door dit bewarend bijbehoren bestaat het werk-tuig in zijn zelfrust.

Maar dit alles zien wij wellicht slechts in het schoeisel op het schil-derij. De boerin echter draagt eenvoudig de schoenen.

Indien dit eenvoudige dragen slechts zo simpel ware. Zo vaak de boerin in de late avond met zware maar gezonde vermoeidheid de schoenen wegzet en er in de nog vage ochtendschemering reeds weer naar grijpt, of op een feestdag aan ze voorbijgaat, weet ze dit alles zonder onderzoek en overleg. De werktuigelijkheid van het werkstuk bestaat weliswaar in zijn dienstbaarheid. Maar deze rust zelf in de volheid van het wezenlijke zijn van het werktuig. We noemen dat de betrouwbaarheid, krachtens welke de boerin door dit werktuig wordt gevoegd in de woordloze aanspraak der aarde; krachtens de betrouw-baarheid van het werktuig is zij zeker van haar wereld. Wereld en aarde zijn er voor haar en haars gelijken, slechts op deze wijze: in het werktuig" 30.

Slechts iemand, die als Vincent van Gogh de werkelijkheid van boerenarmoede en arbeid heeft ontdekt en gekend, kan als hij een

15

(28)

paar boerenschoenen schilderen. De beschrijving van Heidegger is in harmonie met de harde werkelijkheid van gebrek en gezwoeg en met de schi1derkunstige weergave daarvan.

Zodra Heidegger echter tot het wijsgerig gebruik van zijn analyse komt en deze werkelijkheid gaat verklaren als een woordloze twee-spraak tussen aarde en wereld, ontstaat er een spanning tussen schil -derij en beschrijving. Hier begint het gebruik van de kunst in dienst van de wijsbegeerte van Heidegger. Blijkt werkelijk uit de kunst dat cultuur de wording is van de contradictoire eenheid van de donkere aarde en de lichtende wereld, zoals Heidegger concludeert 31 ? De vraag waarop het aankomt is deze: zoekt men in de kunst werke-lijk naar de grondrnotieven die eraan ten grondslag liggen óf wordt de kunst hier een hulpmiddel om het eigen grondmotief van de wijsgeer te illustreren? Erkennen ]aspers en Heidegger de verschil-lende grondmotieven en trachten ze deze voorzichtig en nauwkeurig terug te vinden in de kunstwerken? Of gaat het er in het vragen naar het Zijn van het zijnde en de onbereikbare Transcendentie via de weg van de kunst toch weer om de idee van de Oorsprong der werkelijkheid, zoals de wijsgeer die onder aandrift van het hemzelf leidend grondmotief heeft gevat, te laten spreken uit een kunstwerk dat wellicht bij nader onderzoek uit een geheel ander grondmotief geboren is? In het laatste geval houde de wijsbegeerte zich verre van de kunstgeschiedenis 32. Gaat het echter om de grondrnotieven zoals deze in waarheid aan kunstwerken ten grondslag liggen, dan kan de wijsbegeerte leiden tot een verdiept kunsthistorisch inzicht.

In de kunstgeschiedenis gaat het om de geschiedenis van de innerlijke verbeelding en uiterlijke vorming van kunstwerken en daarin om de vorming en ontwikkeling van een stijl. We willen in de kunstgeschie-denis bovendien aandacht vragen voor de grondrnotieven als de oorsprongskrachten die de verbeelding, vorming en stijl centraal beïnvloeden.

(29)

IJ

MILIEU

DE BRABANTSE PASTORIE

De protestantse pastorie is door het optreden van Luther ontstaan. Voor velen is in tijden van nood de pastorie, bewoond door een predikant met zijn vrouw, een ankerplaats en een troostoord gewor-den. Maar in tijden van vooruitgang werd de pastorie dikwijls een huis van burgerlijke tevredenheid 1.

In deze burgerlijke sfeer wordt de pastorie gekenmerkt door intel-lectuele liefde en sociale eenvoud 2. Van een predikant wordt

ver-wacht dat hij boeken bezit en in ontwikkeling staat boven het groot-ste deel van zijn gemeente. Maar tevens komt hij veelal niet verder dan het candidaatsexamen in de theologie en moet hij rondkomen van een beperkt salaris. Daardoor komen vele predikanten niet uit boven het burgerlijke niveau en zijn ze vaak conservatief inzake het nieuwste wat ze nog aan de universiteit of hogeschool meemaakten. Ze teren heel hun leven op het laatste nieuws uit hun wetenschap-pelijk verleden.

De vader van Vincent van Gogh studeerde van 11 september 1840 tot 11 augustus 1847 te Utrecht bij de theologen H. E. VINKE (1794-1862), H. BOUMAN (1789-1864) en H. ROYAARDS (1794-1854), de laatste vertegenwoordigers van een bemiddelings. theologie tussen de bijbelse leer van het traditionele Calvinisme en het oud-liberale rationalisme, tussen goddelijke openbaring en redelijk inzicht, tussen de hitte van het reveil en het kille van de kritiek 3.

Met een opvallend nette schoolhand heeft THEODORUS VAN GOGH, ex vico Benschop, op 12 september 1840 zijn naam gezet in het Album Civium Academicorum. Uit het examenregister en de notulen van de faculteit blijkt dat hij zijn candidaatsexamen theologie aflegde op 27 januari 1845 'haud sine laudibus', goed zonder lof. Tot augus-tus 1847 bleef Theodorus in Utrecht, maar het doctoraal examen werd niet behaald.

(30)

'Dorus' werd een aanhanger van de nieuwe groninger richting in de theologie (IV p 359). Deze richting was gefundeerd op de wijsbe-geerte van PH. W. VAN HEUSDE (1778-1839), hoogleraar te Utrecht in geschiedenis en grieks, een bijzonder gematigde, gezapige en oppervlakkige wijsbegeerte, die zich slechts fel keert tegen de ortho-doxie en die onder het mom van een socratische wijsheid slechts burgerdeugd en onsterfelijkheidsgeloof leert 4. Op de ontwikkeling

van de wijsbegeerte heeft Van Heusde geen invloed uitgeoefend, maar wel op de ontwikkeling van de theologische vrijzinnigheid 5.

HOFSTEDE . DE GROOT leerde als woordvoerder van de groninger richting en in navolging van Van Heusde dat "het hoogste op aarde is, naar welks kennis en bezit wij moeten zoeken: de menschelijkheid; wat de geschiedenis moet zijn: het verhaal van de ontwikkeling des menschdoms tot menschelijkheid en beschaving; wat wijsbegeerte moet zijn: een streven naar helder inzicht in alle dingen, opdat de mensch meer mensch worde" 6.

De kern van de groninger theologie is een deugdelijke opvoeding, namelijk Gods opvoeding van de mens door Christus. De kerk is als goddelijk opvoedingsresultaat niet meer dan een zedelijk ver-beterde maatschappij. Het gaat om de "vorming, ontwikkeling, opvoeding, opleiding, volmaking der menschen en des mensch-doms". Door deze V ermittlungs-theologie wordt het traditionele Calvinisme beschouwd als haar eigenlijke tegenstander 7.

In de pastorie van ds. Th. van Gogh werd deze theologie gecon-serveerd, ook al waren de groningers reeds lang door de vrijzinnigen verdrongen. DR. J. P. STRICKER, amsterdams predikant en zwager van ds. Th. van Gogh, behoorde eerst èvengoed tot de groninger richting, maar hij streed al spoedig in de vo'orhoede van de moderne richting in Nederland 8. In navolging van Strausz en Renan schreef hij in

1868 het eerste vrijzinnige leven van Jezus dat in Nederland ver-scheen. Daarin werd de bijbelcritiek als onaantastbaar uitgangspunt aangenomen en werden de wonderen geloochend 9.

Men heeft wel eens opgemerkt dat Vincent van Gogh uit een cal-vinistisch milieu stamde 10. Maar in tegenstelling tot het Calvinisme in de vorige eeuw erkende ds. Th. van Gogh met de groninger rich-ting het recht van wetenschappelijke bijbelcritiek, indien deze binnen de gangbare perken bleef. En wonderen werden door ds. Van Gogh 18

(31)
(32)
(33)

gezien als een tijdelijke, goddelijke ingreep in het gedetermineerde natuurgebeuren. Zijn zwager, dr. J .P. Stricker 11, ging met de moderne

theologie verder. Deze theologie leefde van de bijbelcritiek en van de stelling dat wonderen als tijdelijke opheffing van de "nooit verbroken samenhang tussen oorzaken en gevolgen" niet plaats kunnen vinden. Jezus was naar de mening van ds. Van Gogh de opvoeder van de mensen tot godsvrucht en deugd. Zijn werk is onsterfelijk en hij zelf is.dat evenzo. Volgens dr. Stricker was Jezus een volmaakt mens. Hij stierf en het graf bevat zijn stof.

Ieder die het Calvinisme kent, bemerkt het verschil. Het Calvinisme van de 1ge eeuw beleed Christus als de levende en hemelse Koning van Zijn kerk en men ontmoette Hem dagelijks in het gewaad van de Heilige Schrift. Daarbij erkende men als het grootste wonder de verlossing van zonde en het kindschap van God. En op grond daar-van meed men de bijbelcritiek, zag men wonderen als de geloofs-ontsluiting van de geschapen werkelijkheid en beleed men Jezus als Zoon van God en Verlosser van de mensen door Zijn verzoenend sterven, Zijn opstanding en hemelvaart.

In de brabantse pastorie werden wel is waar de moderne inzichten niet toegelaten (I p 267), maar Vincent leest reeds spoedig Vie de Jésus van Ernst Renan (I p 24, 26), met frans élan en esprit geschreven, tragisch, lyrisch, sentimenteel 12. Onder invloed van dergelijke

lec-tuur heeft Vincent zich op den duur een eigen leven van Jezus ge-vormd, radicaal modern, humanistisch-socialistisch getint.

Het supra-naturalisme van de utrechtse school, waartegen de gronin-ger richting zich keerde, werd nog in belangrijke mate aangedreven door het grondmotief van natuur en bovennatuur 13. Het natuurlijke

leven werd reeds door de ratio beheerst, maar voor het bovenna-tuurlijke gold nog steeds het wonder. De groninger richting en het modernisme werden beiden aangedreven door het humanistische grondmotief. Het modernisme wil niets meer van een bovennatuur-lijk genadeleven weten, de groninger richting staat minder los van dit motief 14. Binnen het humanistische grondmotief volgt de

gronin-ger richting duidelijk het persoonlijkheidsideaal in de opvoeding tot deugd, ook al is dit een verstandelijke en wetenschappelijke opvoe-ding. Het modernisme is vooral bezield door het wetenschapsideaal van het humanistische grondmotief, ook al wil de wetenschappelijke

(34)

critiek op de christelijke openbaring de mens Jezus als het goede voorbeeld behouden.

Binnen het raam van de groninger theologie heeft ds. Van Gogh de nadruk op de ethiek gelegd. Zijn aanvechtbare, inconsequente wereld-beschouwing werd gehandhaafd door een vast stramien van omgangs-vormen die in overeenstemming waren met de burgerlijke conventie van na 1830 en die typerend waren voor een man met beperkte aanleg en egocentrische gezichtskring. Het begrip normaal volgens de maatstaf van het gezonde verstand, regeerde. Alles had een vaste gevoelswaarde en elke gebeurtenis bracht zijn verplichte gevoelens mee. Het inziCa:~t h S-~~!lCe ) :"~s-t-iE.-GtP!!. ens drei de daarbij verloren te gaan 15.

Deze burgerlijke verstarring werd wel getemperd door het zachte karakter van de vrouw van ds. Van Gogh (IV p 324) maar versterkt door het gezag dat in kleine dorpsgemeenten aan de dominee wordt toegekend. In het rooms-katholieke Brabant waren namelijk in alle dorpen gedurende de 17e en 18e eeuw predikanten als helm in los zand uitgezet. De priesters werden geweerd en de dominee preekte in de oude kerkgebouwen, waar niet de oorspronkelijke bevolking maar wel de uit Holland meegekomen ambtenaren kwamen luisteren. Door de franse revolutie werd de publieke rooms-katholieke eredienst hersteld: veel kerken werden toen teruggegeven en kleine hervormde kerkjes voor de protestanten gebouwd. Zoals te Zundert was het overal: op een bevolking van 6000 inwoners omstreeks 100 protes-tanten. Bij hen was de dominee zoveel als de paus voor de anderen (IV p 324).

De pastorie te Nuenen had een diepe tuin. Achterin zag men uit over de korenvelden, waartussen de oude toren stond van de middel-eeuwse parochiekerk, die in 1648 in protèstantse handen kwam. Door gebrek aan middelen bij de kleine gereformeerde gemeente werd de hoge toren slecht onderhouden en stortte deze in 1792 na blikseminslag neer op het schip van de kerk. De kerk werd daarop in 1823 geheel afgebroken. De romp van de toren werd in 1803 hersteld, maar in 1873 was de overgebleven dwergtoren alweer bouwvallig. In 1883 werden de klokken verkocht en 20 februari 1885 werd besloten tot publieke verkoop van de toren, die in 1888 geheel werd afgebroken 16.

(35)

Thans ruisen de bomen en ritselen struiken op het oude kerkhof zonder kerk en zonder toren. Daar ligt een eenvoudige grafsteen, waarvan men gras en bladeren moet wegvegen om te lezen: "Hier rust ITheodorus van Goghl geboren 8 Febr. 1822 loverleden 26 Maart 18851 Herder en Leeraar te Nuenen Ivan 1882 tot 1885".

DEN HAAG 1869-1873

Vincent van Gogh heeft de hoofdsteden van West-Europa goed leren kennen. Hij woonde in Den Haag, Londen, Parijs, Amsterdam, Brussel, opnieuw in Den Haag, daarna in Antwerpen en tenslotte nogmaals in Parijs. Hoe zagen deze steden, om te beginnen Den Haag en Amsterdam, er in de jaren 1870-1890 uit?

De steden waren verbonden door spoorwegen, straatwegen en kanalen. Er waren geen vliegtuigen; alleen een enkele luchtballon met elektrisch aangedreven luchtschroef kon men bij bijzondere gelegenheden bezien. Er waren geen auto's, geen fietsen en geen elektrische trams, wel was er paardetractie en zag men stoomtrams, stoomtreinen en stoomboten. De telefoon werd in 1876 uitgevonden; tussen 1880 en 1890 kregen bijna alle europese steden een beperkt telefoonnet. Overigens was men voor de kommunikatie op de tele-graaf, het postverkeer of het rechtstreekse contact aangewezen. Van groot belang is de opening in 1872 van de Moerdijkbrug waardoor het grootste obstakel werd overwonnen in de spoorwegverbinding Amsterdam Den Haag Rotterdam Antwerpen Brussel -Parijs.

De 1ge eeuw wordt gekenmerkt door de stoommachine en het gaslicht. In 1880 waren in Nederland ongeveer 1000 scheepsketels, 180 tramlocomotieven en 4800 stoomketels in fabrieken. Vrijwel in het gehele land werden in de tweede helft van de eeuw gasfabrieken opgericht voor de verlichting van woningen en straten. Het elek-trische licht doet pas in 1887 zijn intrede te Amsterdam.

In de jaren 1849 tot 1896 klom het aantal inwoners van Amsterdam van 224.035 tot 494.189 en van Den Haag van 72.225 tot 191.530. Eerst na 1860 begon Amsterdam met de bouw van woningen buiten de vestingwallen uit het jaar 1658. De slechting van deze werken

(36)

wordt dan noodzakelijk omdat in deze tijd de bevolking weer toe-neemt en er in de steden een groot tekort komt aan woningen. De toestand van de arbeiderswoningen is wel bijzonder slecht. In Am-sterdam woont 8% van de bevolking in ongeveer 5000 kelders en 12% in eenkamer-woningen.

Het verbeteren van de bestaande toestanden is in deze jaren het thema dat niet in de literatuur en bij de regering, maar wel bij verschillende bevolkingsgroepen tot actie aanzet. De jaren 1870-1890 zijn daarom zo belangrijk omdat dan een begin gemaakt wordt met een veelzij-dige emancipatie. In deze jaren regeerden beurtelings conservatieven en liberalen. Maar in het nederlandse volk wordt gewerkt aan de emancipatie van de rooms-katholieken, de calvinisten, de arbeiders en de vrouwen.

De rooms-katholieken herkregen in Nederland in 1853 een bisschop-pelijke organisatie. Bij hen staat de 1ge eeuw in het teken van kerk-herstel. In die tijd ~erden vele neo-gothische kerken gebouwd. De grote bouwmeester is DR. P. J. A. CUYPERS (1827 -1922), die ook het

Centraal Station en het Rijksmuseum te Amsterdam ontwierp. De culturele emancipator is J. A. ALBERDINGK THIJM (1820-1889) en

de politieke DR. H. J. A. M. SCHAEPMAN (1844-1903).

De herleving van het Calvinisme is met name te danken aan MR.

G. GROEN VAN PRINSTERER (1801-1876), die ,de voormannen bijeen

correspondeert 17 en de organisator DR. A. KUYPER (1837-1920).

Kuyper werd ten behoeve van het Calvinisme de stichter van het 'dagblad De Standaard (1872), van de Antirevolutionnaire partij (1878), de Vrije Universiteit (1880) en de Gereformeerde Kerken (1886 en 1892). Daarbij was hij een knap journalist en goed stilist, partijvoorzitter en eerste minister, predikant en hoogleraar. In 1905

zorgde hij als minister-president tevens voor gelijkberechtiging van de Vrije Universiteit en de verheffing van de Polytechnische School te Delft tot Technische Hogeschool.

De emancipatie van de arbeiders geschiedde deels door de socialis-tische agitatie, maar ook voor een belangrijk deel als onderdeel van de rooms-katholieke en calvinistische emancipatie. Over geheel de linie was hier emancipatie nodig. De lonen waren laag, de werk-tijden lang, de woningen slecht; geen ontspanning wel jenever, geen vacantie wel vrouwenarbeid, geen gezondheidszorg wel kinder-22

(37)

sterfte. Sedert 1870 vindt men in Nederland allerlei vakorganisaties, die zich in oktober 1871 aansluiten tot het Algemeen Nederlands Werkliedenverbond. Principieel verschil over de klassenstrijd en de zondagsrust is er de oorzaak van dat in 1877 het christelijke werk-liedenverbond Patrimonium wordt opgericht. In socialistische kring

iser jarenlang hevige strijd over de anarchistische of democratische weg. Sedert 1888 kan men spreken van een eigen rooms-katholieke sociale beweging. Belangrijk is het jaar 1891 door het congres te Brussel van de Socialistische Internationale, door de encycliek Rerum Novarum en door het Eerste Christelijke Sociaal Congres, waar dr. A. Kuyper sprak over "Het sociale vraagstuk en de christelijke religie". De emancipatie van de vrouw stond in dezelfde jaren in het brand-punt van de belangstelling. Voor de vrouw werd middelbaar en hoger onderwijs verlangd en onderricht op huishoud- en industriescholen.

In 1871 verscheen de eerste studente in de medicijnen te Groningen.

Er kwam vraag naar actief en passief kiesrecht voor de vrouw, naar verbetering van haar rechtstoestand en beloning voor haar werk in ziekenhuizen en gestichten. Sociale, economische, staatkundige en zedelijke gelijkstelling tussen man en vrouw werd verlangd en sedert voor een groot deel verkregen. In het begin van deze eeuw staat

Nederland met de U.S.A. en Scandinavië vooraan in de ontwikkeling van deze beweging.

Toen Vincent in 1869 naar Den Haag vertrok kon hij er per spoor niet komen, de Moerdijkbrug was er nog niet en evenmin de ver-binding Utrecht - 's-Hertogenbosch 18. Zijn kosthuis vond hij op de

Lange Beestenmarkt 32, zijn werk bij Goupil en Cie op de Plaats no. 14, waar thans de zaak is gevestigd van H. van Dooren en Cie. Hij woonde en werkte in het oude centrum van Den Haag; overdag zag hij uit over de Vijver op de gebouwen van het Binnenhof. Van dat uitzicht heeft hij toen reeds een tekening gemaakt, F 837 19.

De gracht tussen Binnen- en Buitenhof was reeds enige jaren gedempt; de woningen tussen de Gevangenpoort en de Vijver waren echter nog niet alle gesloopt. De regering liep met plannen rond om geheel de Binnenhof af te breken en daar een paleis voor de Staten Generaal te bouwen 20. Groen van Prinsterer had wel gepleit voor een stand-beeld van Oldenbarneveldt en Jan de Witt, maar deze zijn pas in deze eeuw opgericht.

(38)

In 1869 werd de bijzondere belasting op het dagblad opgeheven, zodat spoedig talrijke locale blaadjes opkwamen. In 1870 werd de doodstraf afgeschaft. "Nooit had de staats machine zich regelmatiger bewogen; nooit had de oppositie zich minder krachtig doen gelden" schreef VAN WELDEREN baron RENGERS 21. Het derde ministerie

van Thorbecke brengt in 1871 en 1872 geen nieuws. Ook 1873 bracht niets opmerkelijks in de volksvertegenwoordiging, behoudens het initiatief voorstel van mr. Van Houten om de kinderarbeid in te perken.

De haagse ambtenaren streden rustig hun 'struggle-for-higher-life'. Ze wandelden om tien uur naar hun kantoor, schreven en copieerden hun brieven en waren tussen vier en vijf uur in de namiddag met hun dagtaak gereed 22. Het beroep van schrijver was nog niet vervangen

door dat van typiste.

Industrie heeft Den Haag nimmer veel gehad. Omstreeks 1870 zijn er slechts vier fabrieken met 100 tot 700 werklieden: de metaalplet-terij van Enthoven, de meubelfabrieken van Mutters en die van Pander en Zn. en de rijtuigfabriek van Hermans en Co 23. In 1870

ontstaat ook in Den Haag een sectie van de Internationale Arbeiders Associatie. Het vijfde en laatste congres van deze Internationale werd van 2 tot 9 september 1872 gehouden in de haagse Lombardstraat, waar in 1837, 1839 en 1844 Jacob, Matthijs en Willem Maris werden geboren, en twee straten van de Beestenmarkt waar Vincent van Gogh van 1869-1873 woonde. Het congres werd bezocht door 65 afgevaar-digden, waaronder Karl Marx, Friedrich Engels en de nederlander H. Gerhard. Het congres trok de aandacht van geheel de wereld, als eerste congres na de commune te Parijs van 1870. Er werden diplo-matieke pogingen ondernomen om de nederlandse regering er toe te bewegen het congres te verbieden. Maar de regering ging daar niet op in. Ze zorgde slechts voor een paraat maar rustig politietoezicht 24.

Vincent van Gogh behoort echter in deze jaren meer bij de klasse van ambtenaren dan van de arbeiders. Hij is aan Den Haag en de zaak gehecht. De mensen worden graag door hem geholpen, zodat ieder verwacht dat hij het nog ver zal brengen (r p xx, 4 en 5).

(39)

LONDEN EN PARIJS 1873-1876

Vincent van Gogh reisde op 12 mei 1873 naar Parijs en aan het einde van de maand ging hij verder naar Londen. Hij bezag de Salon en de verzamelingen in het Louvre en Luxembourg. De zaak van Goupil op de Place de l'Opéra vond hij buitengewoon. De Opéra zelf was nog niet geheel gereed, maar wel waren de grote boulevards dwars door het oude Parijs, volgens de plannen van Haussman, reeds aan-gelegd 25.

Londen was tot 1873 het wereldcentrum omdat geen enkel land met Engeland kon concurreren in handel of industrie. De uitvoer bereikte in 1872 de top van 256 millioen pond 26. DISRAËLI en GLADSTONE waren om beurten eerste minster van Koningin Victoria. Disraëli in 1868 en van 1874--1880, Gladstone van 1869-1874, van 1880-1885, in 1886 en van 1892-1895. Tussen 1870 en 1880 werd echter de engelse hegemonie bedreigd, zo niet opgeheven door de duitse en amerikaanse grootindustrie. Mede uit reactie op deze ontwikkeling werd de vrijhandel overvleugeld door het imperialistische streven, dat beslag legde op nieuwe afzetmarkten en grondstoffen.

Twee jaar woonde Vincent in Londen (juni 1873 - mei 1875), daarna een klein jaar in Parijs (mei 1875 - maart 1876) en tenslotte nog een klein jaar in de omstreken van Londen (april- juli - december 1876). Te Londen werkte Vincent de eerste keer in het hart van de stad bij de Waterloo-bridge, hij woonde in Chapman drie kwartier lopen van de zaak, op een kamer naar zijn wens: "zonder schuine balken en zonder blauw behangsel met groenen rand" (r p 13). Hij schrijft na een jaar (9 februari 1874): "Ik heb een rijk leven hier . . ., ik begin soms te gelooven dat ik er langzamerhand toe begin te komen een waar cosmopoliet te worden, dat is geen Dutchman, Englishman of Frenchman maar eenvoudig een man" (r p 18).

Deze wereldburger staat echter geheel buiten het internationale gebeuren in deze jaren; in zijn brieven komen althans de namen van politici niet voor, behalve later terloops een enkele keer de naam van Bismarck en van generaal Boulanger. In de brieven van Vincent leest men niets over de frans-duitse oorlog 1870, niets over de nieuwe oorlogsspanning in 1874 en 1875, niets over de Balkanoorlog 1875 -1878 of het Congres van Berlijn in juni -1878. De namen van koningen

(40)

en vorsten komen er niet in voor behalve de voornaam van de duitse keizer bij zijn overlijden (m p 182). Typerend voor heel zijn leven is wat hij in 1873 schreef: "In Crystal Palace en den Tower ben ik nog niet geweest ook niet bij Tussod; ik haast mij volstrekt niet om alles te gaan zien. V oorloopig heb ik nog genoeg aan de museums, parken etc., die mij meer aantrekken" (I p 11).

In Londen en Parijs leerde Vincent van Gogh in de eerste plaats de taal en gewoonten van engelsen en fransen, hij leerde de sfeer van deze steden kennen, de gebouwen en het uiterlijk. En wat hij verder leerde kennen gold voornamelijk de literatuur, iets van de geschiede-nis en veel van de schilderkunst van Engeland en Frankrijk. Zijn omgang met de mensen bleef vrijwel beperkt tot de gewone man, de kostjuffrouw, andere kamerbewoners, collega's, enkele chefs en soms een predikant (I p 63).

Het moet onze aandacht hebben dat Vincent in deze jaren reeds telkens over schilderijen en musea schrijft. Zijn werk brengt hem dagelijks in contact met de schilderkunst, maar veel vrije tijd wordt bovendien aan museumbezoek gegeven of aan tekenen besteed 27. Het eerste wat hij deed bij zijn bezoek aan Brussel (I p 13) en Parijs (I p 8) is het bezoeken van tentoonstellingen en musea. Na zijn aan-komst te Londen is het niet anders (I p 11, 13). Intussen leent hij aan Theo een boek uit over nederlandse musea (I p 16) en strooit hij in al zijn brieven met talrijke namen van schilders uit zijn tijd. Hij zou de lijst van hem bekende namen nog heel veel langer kunnen maken (I

p

17).

De eerste brief uit Parijs in 1875 begint met een verslag over een Corot expositie. Ook bezocht Vincent toen opnieuw het Louvre en Luxembourg (I p 28). Zijn kamertje bij Montmartre heeft hij volhan-gen met reproducties (I p 30 en 32). Zondags gaat hij dikwijls naar het Louvre of Luxembourg (I p 33 en 40) maar ook kleine exposities zoekt hij op (I P 29).

In Ramsgate bij Dover aan de kust, meer dan 100 km van Londen, kon Vincent geen musea bezoeken en in Isleworth gaat hij geheel op in zijn werk. Als hij dan voor mr. Jones naar Londen moet zoekt hij wel vrienden en de zaak van Goupil op, maar over musea schrijft hij niet meer tot hij terug is in Nederland (I p 97).

Londen en Parijs hebben Vincent naast hun kunstschatten nog iets

(41)

anders getoond. Door zijn religieuze crisis (I p 46, 48) en zijn eerste maatschappelijke mislukking (I p 63) kreeg hij oog voor de arbeiders en armen van de wereldsteden. In Parijs (I p 70 ), in Londen (I p 72, 77) en later in de Borinage komt hij in contact met het sociale en maat-schappelijke vraagstuk van de 1ge eeuw.

Tenslotte heeft Vincent oog gekregen voor het landschap, het stede-bouwkundige en picturale aspect van Londen (I p 8,20, 31, 67, 122) en Parijs (I p 70, 83). Vooral van Ramsgate aan de zeekust en van zijn vele wandelingen van Isleworth naar Londen geeft hij magnifieke beschrijvingen. In de brieven komen talrijke geschreven tekeningen voor, terwijl ook bekend is dat Vincent toen reeds vaak tekende 28.

De visie van de schilder blijkt al uit de brief geschreven in Dordrecht, waarin hij van zijn reizen vertelt.

"Er zijn in andere landen wel eigenaardige dingen, b.v. de Fransche kust die ik zag bij Dieppe - de falaises met het groene gras er op - de zee en lucht, de haven met de oude booten zooals Daubigny Ze schil-dert, met bruine netten en zeilen, de kleine huisjes, waaronder een paar restauraties met witte gordijntjes en groene mastentakken in het raam - de karren met witte paarden, met blauwe groote halsters en raode kwasten opgetuigd, de voerlui met hunne blauwe kielen, de visschers met hunne baarden en geöliede kleeren, en de Fransche vrouwen met bleek gezicht, donkere dikwijls wat diepliggende oogen, zwarte japon en witte muts, en b.v. de Londensche straten in den regen met de lantaarns, en een nacht daar doorgebracht op den stoep van een oud grijs kerkje, gelijk het mij dezen zomer, na dien tocht van Ramsgate overkwam - er zijn in andere landen ook wel eigenaardige dingen - maar toen ik verleden Zondag alleen wandelde op dien dijk, toen dacht ik zoo hoe goed die Hollandsche grond was, en ik voelde iets van "heden is het in mijn hart om een verbond te maken met mijn God", want de herinnering aan vroeger kwam bij mij op, o.a. hoe dikwijls hebben wij zoo in de laatste dagen van Februari met Pa gewandeld naar Rijsbergen, enz. en de leeuwrik gehoord boven de zwarte akkers met het jonge groene koren, de tintelende blauwe lucht met de witte wolken er boven - en dan de steenweg met de beuke-boomen - 0 Jeruzalem, Jeruzalem! of liever 0 Zundert, 0 Zundert!

Wie weet, of wij van den zomer nog niet eens samen aan de zee wandelen" (I p 95).

Cytaty

Powiązane dokumenty

Natomiast w kolejnej charakterystyce wyrazu oczu demona pojawiającego się w Pokładzie Joanny znajduje się opis ducha, który ukazuje się górnikom, a konse- kwencje tego spotkania

Konkluduj ˛ ac powyz˙sze omówienie badan´ historyczno-formalnych nalez˙y naj- pierw uczynic´ interesuj ˛ ace spostrzez˙enie, a mianowicie, z˙e w trakcie badan´ nad

Po II wojnie światowej spisy powszechne wykazywały zmniejszanie się liczby ludności deklarującej narodowość rusińską oraz ukraińską na Słowacji.. narodowość

Temat ten pojawia się już na pierwszych stronach Księgi Rodzaju, na którą Biskup Hippony powołu- je się często w swoich dziełach, zwłaszcza , kiedy wspomina wiek

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w

The cost of using a gasoline vehicle is compared with that of an electric vehicle that is charged from the grid or from solar panels.. It is found that charging EV from PV results

Method used: the linear regression analysis (the least squares method) of mean central values of the statistically grouped data. set: ( w/t ;

Trzeba dodać, że sumienie, podnoszące naszą naturę na poziom mo­ ralny dobra i zła dzięki inteligencji i woli, a przez łaskę przemieniające ją w kierunku