• Nie Znaleziono Wyników

Sociaal veilig ontwerpen - Checklist ten behoeve van het ontwikkelen en toetsen van (plannen voor) de gebouwde omgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociaal veilig ontwerpen - Checklist ten behoeve van het ontwikkelen en toetsen van (plannen voor) de gebouwde omgeving"

Copied!
128
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

Checklist ten behoeve van het ontwikkelen en toetsen van (plannen voor) de gebouwde omgeving

D.J.M, van der Voordt H.B.R. van Wegen

(4)

Py

Uitgave en distributie Publikatieburo

Faculteit der Bouwkunde Technische Universiteit Delft Berlageweg 1, 2628 CR Delft Telefoon (015) 784737

Samenstelling

O o D Q Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur Faculteit der Bouwkunde

Technische Universiteit Delft Berlageweg 1,2628 CR Delft Telefoon (015) 781308/781088 u i i u M I L I I U

SOIGZ

In opdracht van

Gemeentelijke Dienst Stadsontwikkeling/Grondzaken Laan van Meerdervoort 70, 2517 AN 's-Gravenhage Telefoon (015) 3123911

CIP-gegevens

Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Voordt, D.J.M: van der

Sociaal veilig ontwerpen: checklist ten behoeve van het ontwikke­ len en toetsen van (plannen voor) de gebouwde omgeving / D.J.M, van der Voordt, H.B.R, van Wegen. - Delft: Publikatieburo Bouwkunde, Technische Universiteit Delft. - III.

Met lit. opg. ISBN 90-5269-039-1

SISO710.7 UDC 72:351.78 NUGI655

Trefw.: sociale veiligheid, criminaliteit, gebouwde omgeving

Copyright ©1990

Research Institute of Urban Planning and Architecture (OSPA) All rights reserved. No part of this book may be reproduced in any form, by print photoprint, microfilm or any other means without written permission from the Delftt University of Technology, Department of Architecture, Hou­ sing, Urban Design and Planning

(5)

Het terugdringen van de kleine criminaliteit en het verhogen van de sociale vei­ ligheid op straat hebben een hoge maatschappelijke prioriteit. Terecht, het ge­ voel van veiligheid behoort immers tot de eerste levensbehoeften. De verzorging daarvan is niet alleen een taak van de politie. Uit het onderzoek, dat aan deze handleiding ten grondslag ligt, blijkt bijvoorbeeld dat er duidelijke relaties bestaan tussen sociale veiligheid en de inrichting van de gebouwde omgeving.

De vormgeving van buurten, straten en pleinen, maar ook van woongebouwen beïnvloeden de beleving en het gedrag van mensen.

Met deze constatering kunnen dus ook architecten en stedebouwkundigen 'me­ deplichtig' worden verklaard aan de oplossing van het probleem. Dit boek geeft hen daarvoor een handreiking.

Het boek bevat aandachtspunten voor het ontwerpen van plannen op verschil­ lende niveaus. Het geeft tevens de criteria waarop plannen en bestaande situa­ ties op hun kwaliteiten van sociale veiligheid kunnen worden getoetst. De hand­ leiding levert geen kant en klaar recept voor een veilige omgeving. Daarvoor is de materie te complex. De opstellers hebben getracht op basis van hun kennis en ervaring de invloed van de verschillende in het geding zijnde (gelegen-heids)factoren in beeld te brengen. Dit maakt het ontwerpen van een sociaal vei­ lige omgeving, die ook moet voldoen aan eisen van leefbaarheid en esthetiek, tot een creatieve opgave. Een opgave waarin naast ontwerpers ook woningbeheer­ ders, politie, gemeentelijke diensten en niet te vergeten bewoners en gebruikers actief participeren. Het is mij een groot genoegen hen deze handleiding als hulp­ middel daarvoor aan te reiken.

(6)
(7)

Voorwoord 1. Inleiding

Sociale veiligheid en kleine criminaliteit Doel van deze publikatie

Doelgroep

Structuur van het boek Inbreng in verschillende fasen Advisering versus normering

2. Sociale veiligheid en gebouwde omgeving Sociale veiligheid in onderzoek en beleid Gebouwde omgeving en onveiligheidsgevoelens Gebouwde omgeving en kleine criminaliteit 3. Planontwikkeling en plantoetsing

Plantoetsingscriteria

Belang van de criteria per type delict Belang van de criteria naar schaalniveau Meetproblemen

Prioriteiten

4. Aandachtspunten op stedebouwkundig niveau Inleiding

Omvang en lokatie van functies Woonvorm en verkavelingstype Verkeer en vervoer Parkeervoorzieningen Onderdoorgangen 5. Aandachtspunten op bouwplanniveau Inleiding Woningen Scholen Loop- en fietsroutes Parkeergarages Onderdoorgangen Straatmeubilair Groenvoorzieningen 6. Literatuur Bijlagen

1. Technopreventie: materiaalkeuze en detaillering 2. Voorbeeldprojekt kavel 6, Den Haag

3. Samenstelling van de begeleidingscommissie Colofon

(8)
(9)

* Gemeentepolitie 's-Gravenhage (1985), Onderzoek naar de relatie criminaliteit-ruimtelijke structuur.

Voordt, D.J.M, van der, en H.B.R. van We­ gen (1986), Ruimtelijke structuur en kleine criminaliteit. Interim-checklist.

Voordt, D.J.M, van der, H.B.R. van Wegen e.a. (1987/1988), Toetsing van de interim­ checklist Sociale Veiligheid en Gebouwde Omgeving.

Sociaal veilig ontwerpen bestaat niet. Het zijn immers mensen die delicten ple­ gen en niet de gebouwen of buitenruimten. En toch gaat dit boek over sociaal veilig ontwerpen! Architecten, stedebouwers en planologen kunnen namelijk wel degelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale veiligheid. Ook voor be­ woners, politici, woningcorporaties en andere betrokkenen in het bouwproces is een belangrijke rol weggelegd. Door een adequate vormgeving en inrichting van de gebouwde omgeving kan de kans op vandalisme, diefstal, inbraken etc, kor­ tom: de kleine of veelvoorkomende criminaliteit, beperkt blijven. Ook het zich vei­ lig voelen is mede afhankelijk van de wijze, waarop woningen en andere functies gemengd worden, gebouwen worden ontworpen en buitenruimten worden inge­ richt. Aan beide componenten van sociale veiligheid (de kans op een daadwer­ kelijk delict en de beleving van (on)veiligheid) wordt in dit boek uitgebreid aan­ dacht besteed.

Centraal staat de vraag, hoe men bij het plannen, ontwerpen en beheren van de gebouwde omgeving rekening kan houden met het sociale veiligheidsaspect. Daartoe is het begrip sociale veiligheid uitgewerkt in een achttal criteria. Deze criteria kunnen zowel gebruikt worden bij het ontwikkelen van plannen als voor het toetsen van plannen of bestaande situaties. De informatie is geordend vol­ gens het principe van een checklist. Aanbevolen wordt om de genoemde aan­ dachtspunten en suggesties puntsgewijs na te lopen bij het opzetten en beoorde­ len van ontwerpschetsen. Daarmee wordt bereikt, dat het sociale veiligheids­ aspect systematisch aan de orde komt in de verschillende stadia van het plan­ vormingsproces.

Met dit boek wordt een omvangrijk onderzoeksproject afgerond.* Na een oriën­ terend onderzoek naar de invloed van de gebouwde omgeving op sociale veilig­ heid is eerst een interim-checklist opgesteld. Vervolgens is deze interim-checklist op bruikbaarheid getoetst in vier Haagse bouwlocaties. Op basis van de theoreti­ sche fase en het veldonderzoek is tenslotte de thans voor u liggende checklist annex ontwerphandleiding opgesteld. Het project is geïnitieerd door de Dienst Beleidszaken en Onderzoek van de Gemeentepolitie 's Gravenhage en de Ge­ meentelijke Dienst Stadsontwikkeling/Grondzaken uit deze zelfde stad. Financië­ le ondersteuning is verkregen van de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Cri­ minaliteit. Zonder hen en zonder al onze gesprekspartners - bewoners, ontwer­ pers, plantoetsers en vele andere deskundigen - zou het eindprodukt niet gewor­ den zijn tot wat het nu is. Dank daarvoor!

D.J.M, van der Voordt H.B.R. van Wegen Delft, mei 1990

(10)
(11)

Sociale veiligheid en kleine criminaliteit

Verschillende auteurs definiëren sociale veiligheid als een zo veilig mogelijk ge­ bruik van de openbare ruimte, zonder angst voor of aantasting van de persoonlij­ ke integriteit. Vaak wordt het begrip toegespitst op onveiligheidsgevoelens van vrouwen, met de nadruk op (angst voor) sexueel geweld. In deze opvatting is sprake van een sociaal veilige omgeving, wanneer vrouwen zich hierin vrij van (dreiging van) confrontaties met sexueel geweld kunnen bewegen. In deze publi-katie zullen we het begrip wat breder hanteren. Sociale veiligheid staat hier voor zowel het zich veilig voelen (de 'subjectieve' component) als voor zo min moge­ lijk criminaliteit (de 'objectieve' component). Omdat het hier om de relatie met de gebouwde omgeving gaat, beperken we ons tot de zgn. kleine criminaliteit. De in 1983 door de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken ingestelde Com­ missie Kleine Criminaliteit (de zgn. Commissie Roethof, vernoemd naar haar voorzitter) spreekt in dit verband van strafbaar gedrag, dat op zichzelf niet echt ernstig is, maar vooral door de massaliteit hinderlijk is en gevoelens van onveilig­ heid oproept. Niet alle gevallen van vandalisme, winkeldiefstal, inbraken in wo­ ningen e.d. zijn als 'kleine' delicten te beschouwen. Bovendien suggereert de term een zekere vergoelijkende houding. Vandaar dat velen thans de voorkeur geven aan de term 'veelvoorkomende criminaliteit'. Bij al deze begrippen ligt het accent op de daders. De term 'sociale veiligheid' legt het accent daarentegen meer bij de (potentiële) slachtoffers.

Doel van deze publikatie

Dat een ontwerp voor een gebouw kritisch wordt bekeken op constructieve veilig­ heid is vanzelfsprekend. Even vanzelfsprekend is het, om van stedebouwkundi-ge plannen na te gaan of deze naar verwachting tot verkeersveilistedebouwkundi-ge situaties zul­ len leiden. Het doorlichten van bouwplannen op sociale veiligheid is daarentegen lange tijd onderbelicht gebleven. Pas de laatste jaren wordt hieraan door ge­ meenten en andere betrokkenen serieus aandacht besteed. Met deze publikatie wordt beoogd een instrument aan te reiken om meer systematiek en volledigheid te bereiken bij het ontwikkelen of toetsen van bouwplannen op sociale veiligheid. Doel hiervan is om vanuit een ruimtelijk-bouwkundige invalshoek zo gunstig mo­ gelijke voorwaarden te creëren voor het ontstaan van sociaal veilige situaties. Daartoe wordt zowel aandacht besteed aan ontwerp- en beheerssuggesties ten behoeve van het ontwikkelen van plannen als aan checkpunten ten behoeve van het toetsen van ontwerpen of bestaande situaties.

Doelgroep

Bij het ontwerpen en beheren van de gebouwde omgeving is een groot aantal partijen betrokken. Bij het schrijven van deze ontwerphandleiding is dan ook uit­ gegaan van verschillende doelgroepen, waaronder:

- betrokkenen bij de planvoorbereiding, zoals planologen, programma-advi­ seurs, politici en toekomstige gebruikers,

- ontwerpers van plannen: architecten, stedebouwkundigen, verkeerskundigen, beeldend kunstenaars,

- beoordelaars van plannen, beroepsmatig of als direct betrokkene (bewoners en andere gebruikers),

(12)

- gebruikers en beheerders van gerealiseerde plannen, waaronder bewoners, eigenaar-beheerders, woningcorporaties en gemeentelijke diensten.

Een bijzondere rol lijkt weggelegd voor de gemeentepolitie. Vanwege haar speci­ fieke deskundigheid ligt het voor de hand naast allerlei andere gemeentelijke diensten vooral ook de politie in te schakelen om het sociale-veiligheidsaspect gedurende de gehele planontwikkeling te bewaken. In Den Haag heeft dit inmid­ dels geleid tot de instelling van een afdeling Preventieve Criminaliteitsbestrijding. Ook andere politiecorpsen hebben een specifiek op bouwzaken georiënteerde medewerker in dienst, meestal in de persoon van de lokale ambtenaar Voorko­ ming Misdrijven. Uiteraard dient de politie dan wel (bij)geschoold te worden in de wijze waarop bouwplannen tot stand komen. De door Bureau Criminaliteitspre­ ventie uit Amsterdam opgestelde publikatie 'Procesgang in de woningbouw' kan daarbij goede diensten bewijzen*.

De structuur van het boek

Dit inleidend hoofdstuk is vooral bedoeld als toelichting bij het gebruik ervan in de dagelijkse praktijk van planning, ontwerp en beheer van gebouwen en buiten­ ruimten. In de voorgaande paragraaf is al aangegeven voor wie het boek vooral bedoeld is. In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk zal nader ingegaan wor­ den op de vraag, in welke fase van het bouwproces getoetst zou moeten wor­ den op sociale veiligheid en op welke wijze.

In het volgende hoofdstuk wordt kort stilgestaan bij het onderzoeken de theo­ rievormingwaarop dit boek gebaseerd is. Hoofdstuk 2 vormt belangrijke achter­ grondinformatie om de meer concrete ontwerp- en beheerssuggesties op zinvolle en deskundige wijze te kunnen toepassen.

In hoofdstuk 3 wordt de theorie samengevat in 8 criteria, elk weer onderverdeeld in verschillende indicatoren. Deze aandachtspunten of 'checkpunten' vormen de kern van het boek.

Na de behandeling op algemeen niveau worden de checkpunten in de hoofd­ stukken 4 en 5 nader toegespitst op concrete ontwerpbeslissingen. Zoals we nog zullen zien speelt sociale veiligheid op structuurschetsniveau slechts een be­ scheiden rol. Waar structuurschetsen concreet worden, b.v. ten aanzien van de lokatie van stations en andere voorzieningen, spelen in grote lijnen dezelfde aan­ dachtspunten een rol als op stedebouwkundig planniveau. Vandaar dat bij de uit­ werking van de criteria en indicatoren slechts onderscheid is gemaakt in stede­ bouwkundig planniveau en bouwplanniveau. Voor een aantal telkens terugkeren­ de ontwerpbeslissingen wordt besproken, wat de consequenties van bepaalde keuzes kunnen zijn voor de sociale veiligheid. Behalve voor nieuwbouwplannen is deze informatie ook bruikbaar als het gaat om (her)inrichting van bestaande situaties. De opbouw is telkens van globaal naar gedetailleerd:

* Caron, H. e.a. (1986), Criminaliteit en ge­ bouwde omgeving. Procesgang in de wo­ ningbouw.

(13)

Opbouw van globaal naar gedetailleerd Sociale veiligheid 8 criteria indicatoren ontwerp- en beheers-suggesties

a. Per criterium worden verschillende indicatoren onderscheiden. Belangrijke in­ dicatoren voor het criterium 'zichtbaarheid' zijn bijvoorbeeld 'goede verlichting' en 'ononderbroken zichtlijnen'. De indicatoren zijn te gebruiken als checkpun-ten bij zowel het ontwikkelen als het toetsen van bouwplannen en bestaande situaties. De indicatoren worden voorafgegaan door een + teken, wanneer het desbetreffende plankenmerk naar verwachting een positief effect heeft op de sociale veiligheid. Een - teken is toegekend aan plankenmerken die uit oogpunt van sociale veiligheid ongewenst zijn.

b. Waar mogelijk en zinvol zijn de indicatoren verder puntsgewijs uitgewerkt in concrete ontwerpaanbevelingen. Sommige aanbevelingen zijn alleen verbaal geformuleerd. Andere zijn (ook) visueel in beeld gebracht.

Daarmee is een zekere hiërarchie in aandachtspunten ontstaan. Met als centrale doelstelling de bevordering van de sociale veiligheid, kunnen de criteria en indi­ catoren opgevat worden als afgeleide doelstellingen. De ontwerpaanbevelingen verwijzen naar concrete ontwerpmiddelen om deze doelstellingen te bereiken. Met een goed ontwerp alleen is men er uiteraard nog niet. Een efficiënte organi­ satie van het bouwproces, een adequaat toewijzings- en plaatsingsbeleid en zorgvuldig beheer van het bestaande zijn evenzeer belangrijk. De maatschappe­ lijke context (werkloosheid, verminderd normbesef, gebrek aan toezicht etc.) mag evenmin uit het oog worden verloren. Vandaar dat ook aan deze aspecten beknopt aandacht wordt besteed. »

Inbreng in verschillende fasen

Naarmate plannen voor (her)inrichting van de gebouwde omgeving verder zijn gevorderd, komen steeds meer beslissingen min of meer vast te liggen en neemt de keuzevrijheid voor de ontwerper af. Is een plan eenmaal uitgevoerd, dan zijn preventieve maatregelen veelal nog maar beperkt mogelijk en/of erg kostbaar. Het is dus belangrijk het sociale-veiligheidsaspect al in een vroeg stadium van de planontwikkeling mee te nemen. Daar staat tegenover, dat op dat moment nog veel gegevens ontbreken, bijvoorbeeld over de concrete invulling van de functies (soort voorzieningen, winkelbranche), het aantal en de situering van entrees, de materiaalkeuze voor gevel en dak etc. De plannen kunnen op deze punten dus ook nog niet getoetst worden. Wanneer we de verschillende planniveaus nalo­ pen op de mogelijkheid om rekening te houden met sociale veiligheid, ontstaat het volgende beeld.

Een structuurschets geeft een visie in hoofdlijnen omtrent de inrichting van een groter gebied, zowel wat functie als vorm betreft. Soms gaat het om een nieuw gebied, maar vaak ook om een transformatie van bestaand gebied, b.v. de her­ structurering van oude havengebieden of industriegebieden tot woongebied. Een structuurschets is overigens niet verplicht. Veel gemeenten hebben dan ook geen structuurschets. Op structuurschetsniveau worden vooral beslissingen ge­ nomen over de omvang en lokatie van stedelijke voorzieningen, verkeer en ver­ voer, woonmilieudifferentiatie (kwa doelgroep, bouwvorm, bebouwingsdichtheid, voorzieningenniveau), situering van uitbreidingsgebieden e.d. Omdat veel zaken

(14)

14 pas later worden uitgewerkt, speelt het sociale veiligheidsaspect op structuur­

schetsniveau slechts een bescheiden rol. Wel valt het aan te bevelen om bij het formuleren van uitgangspunten en doelstellingen de sociale veiligheid expliciet aan de orde te stellen. En voorts om vooraf een inschatting te maken van kwets­ bare plekken, op basis van de verwachte aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van omstan­ ders.

In aansluiting op een vrij globale toetsing op structuurschetsniveau kunnen bij de uitwerking op de lagere schaalniveaus grofweg drie fasen worden onderschei­ den, waarin het van belang is expliciet aandacht te besteden aan sociale veilig­ heid:

Detail structuurschets Zuidwestelijke Stadsrand

(15)

Detail stedebouwkundig plan Groothan­ delsmarkt, ontwerp SOGZ/Wietze Patijn

a. Tijdens de stedebouwkundige fase stelt de gemeente allerlei stedebouwkun-dige randvoorwaarden op. Sociale veiligheid dient daarbij expliciet aan de or­ de te komen. Voorts dient bij beslissingen ten aanzien van verkavelingstype, verkeersstructuur, omvang en lokatie van voorzieningen zoveel mogelijk reke­ ning gehouden te worden met het veiligheidsaspect.

b. Tijdens de bouwplanfase dient sociale veiligheid meegewogen te worden bij beslissingen ten aanzien van aantal en lokatie van entrees van gebouwen, de positie van ramen en deuren, detaillering van bergingen etc.

c. In de bestekfase is opnieuw aandacht nodig voor het sociale veiligheidsas­ pect. In deze fase worden veelal de keuzes gemaakt ten aanzien van materi­ alen voor hang- en sluitwerk en gevel- en dakafwe.rking. Vooral met het oog op vandalisme- en inbraakpreventie een belangrijke fase!

Om het sociale veiligheidsaspect in het planontwikkelingsproces voldoende tot zijn recht te laten komen, is de inbreng van alle betrokken gemeentelijke dien­ sten en toekomstige gebruikers gewenst. De coördinator sociale veiligheid zou bij voorkeur van het begin af aan direct in het planteam moeten participeren. Daarmee wordt bereikt, dat kennis over sociale veiligheid en criminaliteitspreven­ tie al vroeg in de besluitvorming wordt betrokken.

(16)

Advisering versus normering

Van verschillende kanten wordt er voor gepleit om, in navolging van brandveilig­ heid en constructieve veiligheid, ook ten aanzien van de sociale veiligheid regels op te nemen in het Bouwbesluit. In het Ontwerp-Bouwbesluit is inmiddels opge­ nomen, dat entrees van meergezinswoongebouwen voor niet-bewoners afgeslo­ ten dienen te zijn. In Den Haag is een bijstelling van de gemeentelijke bouwver­ ordening in voorbereiding, waarbij een afzonderlijk artikel wordt gewijd aan soci­ ale veiligheid (art. 32a). Haarlem heeft als een van de eerste gemeenten de NEN-normen voor inbraakveiligheid van gebouwen in de gemeentelijke bouwver­ ordening opgenomen. Het gaat hier om de normen NEN 5088 (Bouwtechnische

ARTIKEL

32a. S o c i a l e v e i l i g h e i d . '

1. Een bouwwerk dienst zodanig te zijn dat het zowel op zich-zelf als in verband met de bestaande omgeving voldoet aan redelijke eisen van sociale veiligheid. Het bouwwerk dient derhalve in zich te hebben dat het in zijn algemeenheid sociale controle mogelijk maakt, dat het bepaalde onge-wenste aituaties op het gebied van criminaliteit tegen-gaat en dat het de eigen veiligheid beschermt. 2. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in 1,

indien het voldoen aan de bepaling door omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Art. 32a uit de Gemeentelijke Bouwverordening Den Haag

beveiliging van woningen - Toepassing van hang- en sluitwerk) en NEN 5089 (In­ braakwerend hang- en sluitwerk - Eisen en beproevingsmethoden). Dit biedt de beste waarborg dat de noodzakelijke voorzieningen vroegtijdig worden aange­ bracht. Toch lijkt enige terughoudendheid in regelgeving op zijn plaats. Of een ontwerp gevoelig is voor (kleine) criminaliteit hangt immers niet alleen af van de kenmerken van het ontwerp, maar ook van waar het komt te liggen en wie er ge­ bruik van zal maken. Een blokje portiekwoningen in een stadsvernieuwingsge­ bied in Amsterdam wordt anders gebruikt dan een vergelijkbaar blokje aan de rand van een rustige plattelandsgemeente. Een bejaardenflat is kwa sfeer en ge­ bruik totaal anders dan een flat waar ook grote gezinnen met kleine kinderen (moeten) wonen. Bovendien moet bedacht worden, dat elk ontwerp een compro­ mis is tussen vele, vaak tegenstrijdige eisen. De gemeentelijke verplichting in Amsterdam om in stadsvernieuwingsgebieden alleen gesloten bouwblokken toe te passen, gaat ons inziens dan ook te ver*. De beste stelregel lijkt te zijn om vooral die aspecten in regelgeving op te nemen, die algemeen geldig zijn. De NEN-normen zijn hier een goed voorbeeld van. Inbraakpreventieve maatregelen zijn immers overal gewenst. Bovendien maakt het onderscheid in risikoklassen het mogelijk om een zekere differentiatie in de zwaarte van de te nemen maatre­ gelen aan te brengen. Situatie-afhankelijke aspecten dienen bij voorkeur meer op informerende dan op normerende wijze in het bouwproces te worden inge­ voerd. De hier ontwikkelde checklist annex ontwerphandleiding heeft dan ook na­ drukkelijk het karakter van een leidraad. Voorschriften zijn er niet in opgenomen, wel overwegingen bij het maken van ontwerpkeuzen en adviezen om - afhanke­ lijk van de situatie - bepaalde oplossingen wel of juist vooral niet toe te passen.

Voor een toelichting hierop sie het h'er"vei in hoofdstuk 2.3. van het raadsvoorstel.

* Amsterdamse Raad voor de Stedebouw (1988), Bouwblok op slot.

(17)

* Zie o.a. Park et al (eds) (1925), The City. Shaw, C R . en H.D. McKay (1942/1969), Juvenile delinquency and Urban Areas. ** Newman, O. (1972), Defensible space. Crime prevention through urban design. Reppetto, T. (1976), Crime prevention through environmental policy: a critique. Jeffery, C.R. (1977), Crime prevention through environmental design.

*** Voordt, D.J.M. van der, R.P. Vrins en H.B.R. van Wegen (1978), De Binckhorst-tunnel: brug of barrière.

**** VNG (1988), Gemeenten en veelvoor­ komende criminaliteit: een inventarisatie van preventieve bestuurlijke aktiviteiten.

Sociale veiligheid in onderzoek en beleid

De gedachte dat ook de vormgeving en inrichting van de gebouwde omgeving een belangrijke rol spelen bij vandalisme, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens, is niet nieuw. Al in de middeleeuwen werden stadswallen en bewaakte stads­ poorten toegepast om de burgers te beschermen tegen dieven, struikrovers en aanvallen van buiten. Op gebouwniveau moesten dikke muren en kleine ramen zorgen voor voldoende veiligheid. Nog weer later dringt het besef door, dat een goede openbare verlichting eveneens een positief effect kan hebben op de open­ bare veiligheid. De meer systematische studie van de relatie tussen ruimtelijke omgevingskenmerken en sociale veiligheid is pas van betrekkelijk recente da­ tum. In het begin van de ontwikkeling van de criminologie als wetenschap werd het accent veeleer gelegd op dadergerichte theorieën. Voor zover er in die tijd al een verband werd gelegd tussen criminaliteit en omgeving, lag de nadruk vooral op sociaal-economische variabelen, zoals opleiding en inkomen. Pas in de jaren vijftig en zestig van deze eeuw wordt, vooral in navolging van Amerikaanse on­ derzoekers uit de zgn. Chicagoschool*, ook het belang van adequate huisvesting en goede sociaal-culturele voorzieningen meer en meer onderkend. De in het buitenland** al eerder ontwikkelde ideeën over 'crime prevention through envi­ ronmental designVzijn pas in de late jaren zeventig in Nederlands onderzoek te­ rug te vinden. Een vroeg voorbeeld is de studie naar de onveiligheidsbeleving in en rond de Binckhorsttunnel in Den Haag.*** De politieke belangstelling voor dit onderwerp is van nog recenter datum. Het protest van organisaties zoals 'Blijf van mijn lijf" en 'Vrouwen tegen verkrachting' heeft tot gevolg, dat de regering be­ gin jaren tachtig een nota 'Sexueel Geweld' publiceert. In deze nota verschijnt voor het eerst een aanbeveling over ruimtelijke maatregelen als preventief mid­ del tegen sexueel geweld buitenshuis. In deze zelfde periode (1984) wordt in de Tweede Kamer eveneens gevraagd om ruimtelijke maatregelen ter voorkoming van sexueel geweld. De ministervan Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verbreedt deze vraag naar veiligheid voor iedereen. In 1985 ver­ schijnt het Beleidsplan Samenleving en Kleine Criminaliteit. Hierin worden ruim­ telijke maatregelen ter bevordering van de openbare veiligheid officieel tot over­ heidsbeleid verklaard, getuige het volgende actiepunt:

"Het qua planologische en bouwtechnische kenmerken zodanig inrichten van de bebouwde omgeving, dat hierdoor enerzijds de uitoefening van toezicht op vooral jongeren niet onnodig wordt bemoeilijkt en anderzijds het plegen van diefstallen e.d. niet onnodig gemakkelijk wordt gemaakt".

De gegroeide wetenschappelijke en politieke belangstelling voor de relatie tus­ sen fysieke omgevingskenmerken en (angst voor) criminaliteit heeft inmiddels geleid tot een groot aantal studies en beleidsnota's. Van alle Nederlandse ge­ meenten heeft ca 25% een beleidsnota opgesteld of in voorbereiding over pre­ ventie van criminaliteit, waarin naast dadergerichte maatregelen ook omgevings­ gerichte maatregelen worden voorgesteld.**** Van de gemeenten met meer dan 50000 inwoners beschikt zelfs 58% over een dergelijke nota. In de praktijk wor­ den tal van projekten opgezet om door middel van ruimtelijke maatregelen een bijdrage te leveren aan de bestrijding en preventie van (kleine) criminaliteit.

(18)

18 Enge plekkenkaart Spangen, Rotterdam Bron: Nauta (1989) Doolhof < ■}■: J » " ' ^ ' S l Geen toezicht - Jï^~*' Renovatie in uitvoering * ; l,llll§li»««U"«W» i | | | | | l * ' ^

linn I ^in

ï-4 x » % I 1 1 J Viaduct/trap

ê

yv*\

I iU

~ ~ " " «"""ll 1 Onoverzichtelijk portiek Poorten J i . 'X. "^T^. I I ^ ^ . ^ ^ 1 \ 11

Vil

Kelderuitgang + i. , J I I I I V < / j f j§ V^W^vSvLl \ \ \ J don/cere gateen | , ƒ ƒ L > ^ \ ^ = - « ^ F ^ U -«jP» T * » « ^ 8 8 / ^ ^I'F' " % Donker binnenterrein ilt-* ' , - - •

Jié* ft'.:* : •' " ' ^

I ÉH&ZJÏ- JMlfcsig: j „ *?- ' -, • . i ; _, s ."I;' .,"-^;iiï Slechte verlichting H g J a ! A ' - ' " ' J S ^ ' ^ " v?'t&.*inHi 'ft " • * - . •h "■t'"-:

r j t ^ « ^ PveT"i. w v Onduidelijke situatie S M beneden/bovendijks ^ " '

(19)

* Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit (1988), Tussenverslag be­ stuurlijke preventieprojecten.

** Goodstein, L. en R.L Shotland (1980), The crime-causes-crime model.

*** CBS (1985), De houding tegenover cri­ minaliteit.

Heyden, A.W.M, van der (1985/1986), Na­ dere analyse van de onrustgevoelens in verband met criminaliteit.

**** Zie o.a. Amsterdam (van Selm, e.a., 1985; Berdowski e.a., 1986), Zoetermeer (Van Kruchten, 1986), Utrecht (Rohde en Schuit, 1987), Rotterdam (Dicke, 1987; Nauta, 1989), Tilburg (Smits-Rooimans, 1987), Eindhoven (Palstra, 1988).

Tabel 1:

Kenmerken van enge plekken in Eindhoven*)

*) vermeld is het aantal keren dat het des­ betreffende motief is genoemd bij de (21) enge plekken die door 10 of meer van de 595 respondenten zijn genoemd.

Om de uitvoering van de aanbevolen maatregelen op gemeentelijk niveau te sti­ muleren is in 1986 door de rijksoverheid een Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit ingesteld. Door deze stuurgroep zijn tal van proefprojecten geï­ nitieerd en gefinancierd*. Al met al lijkt de idee dat de inrichting van de gebouw­ de omgeving mede van invloed is op (angst voor) criminaliteit thans in brede kring te worden onderschreven.

Gebouwde omgeving en onveiligheidsgevoelens

Voor veel mensen is angst voor criminaliteit een reden vooral 's avonds niet meer (alleen) de straat op te gaan. Dit betekent dat mensen aanzienlijk beperkt worden in hun mogelijkheden tot deelname aan allerlei maatschappelijke activi­ teiten. Veelal leidt angst tot een terugtrekken op zichzelf. Men is niet langer be­ reid hulp te bieden aan een vreemde uit angst voor mogelijke negatieve gedra­ gingen. Daarmee leiden angstgevoelens tot een verdere afkalving van de sociale controle, waardoor de kans op daadwerkelijke criminaliteit nog verder toeneemt (het zgn. crime causes crime principe).**

In de slachtoffer-enquête van het CBS uit 1985 is aan de respondenten ge­ vraagd om aan te geven, welke beschrijving het best past bij de plekken die men liever vermijdt uit angst voor criminaliteit.*** Uit de enquête resultaten blijkt dat plekken die zo mogelijk gemeden worden, vaak gekenmerkt worden door een slechte verlichting, weinig woonhuizen en weinig mensen op straat. Kenmerken zoals 'daar worden vaak mensen lastig gevallen' of 'daar is veel criminaliteit' wor­ den veel minder frequent genoemd.

De resultaten uit de CBS-enquête stemmen overeen met de uitkomsten uit het zgn. 'enge plekken' onderzoek.**** Dit type onderzoek concentreert zich vooral op de vraag, waar mensen zich onveilig voelen en waarom. De resultaten van dergelijk onderzoek worden doorgaans geregistreerd op een zgn. enge plekken kaart, een plattegrond van de stad of buurt met hierop aangegeven de plekken die door veel mensen als (extra) onveilig worden ervaren. Tabel 1 geeft enkele uitkomsten uit een onderzoek in Eindhoven.

stil/doods

mensen die me niet aanstaan geen woningen in de buurt weinig andere mensen in de buurt donker

je kunt er geen kant op, voel me ingesloten onoverzichtelijk

gehoord dat er een vrouw is lastig gevallen ben er zelf lastig gevallen

voel me altijd onveilig ken het centrum niet zo goed anders 418 339 322 304 280 253 238 182 102 41 31 57 16,3% 13,2% 12,5% 11,8% 10,9% 9,9% 9,4% 7,1% 4,0% 1,6% 1,2% 2,2% Totaal 2567

100%

(20)

Vooral de volgende plekken nemen in veel enge plekken kaarten een dominante positie in:

a. Donkere en verlaten plekken waar weinig mensen komen en toezicht ont­ breekt, zoals groengebieden, afgelegen sportaccommodaties, braakliggende terreinen, gebieden zonder woningen (kantoorgebieden, industrieterreinen), geïsoleerd gelegen loop- en fietsroutes en haltes voor het openbaar vervoer (tram, bus, metro).

b. Tunnels, viaducten en parkeergarages.

c. Drukbezochte plaatsen zoals uitgaansgebieden met veel bars en cafés, die door hun functie personen aantrekken waarvan een zekere dreiging uitgaat (opgeschoten jongeren, dronkaards, prostituees, drugsverslaafden). d. Slecht onderhouden gebieden, die sporen van verpaupering vertonen in de

vorm van leegstaande en/of dichtgetimmerde huizen, vervuiling, vandalisme en graffiti.

e. Semi-openbare ruimten in (grootschalige) wooncomplexen, zoals binnenter­ reinen, brandgangen, trappenhuizen, langgerekte galerijen, gemeenschappe­ lijke bergruimten en openbare portieken.

Gebouwde omgeving en kleine criminaliteit

Bij (angst voor) kleine of veelvoorkomende criminaliteit zijn altijd drie 'partijen' be­ trokken: dader(s), een doelwit c.q. slachtoffer(s) en de situatie waarin beiden met elkaar geconfronteerd worden. In schema:

daders de omgeving als gelegen-heidsfaktor of barrière

doelwit

Aanwezigheid van potentiële daders

Al eeuwen lang breken mensen zich het hoofd over de vraag, waarom de een zich wel overgeeft aan vandalisme, inbraken en geweld en de ander niet. On­ danks tegenstrijdige opvattingen hierover zijn de meeste auteurs het er over eens, dat naast erfelijke factoren vooral ook de sociaal-economische omstandig­ heden hierbij een belangrijke rol spelen. Uit de criminologische literatuur komt naar voren, dat de kans op criminaliteit aanmerkelijk toeneemt wanneer het men­ sen aan allerlei essentiële zaken ontbreekt. Onvoldoende aandacht thuis, het niet mee kunnen komen op school, werkloosheid en een weinig rooskleurig toe­ komstperspectief vormen dan ook vaak een voedingsbodem voor maatschappe­ lijk ongewenst gedrag. Men spreekt in dit verband wel van de zgn. deprivatiethe-orie. Hoewel in onze westerse samenleving voor iedereen een redelijk bestaans-niveau lijkt te zijn weggelegd, gaat deze theorie nog steeds op. Vooral de relatie­ ve achterstand blijkt een 'criminogene' factor te zijn, d.w.z. het risico op criminali­ teit te verhogen. Een andere criminogene factor is sociale desintegratie. Vrij ver­ taald betekent dit dat er nauwelijks sprake is van hechte buurtcontacten en

(21)

con-o o "O 5T Q. (D km 0.5 2.5 3.0

* Brantingham, P.L. & P.J. Brantingham (1975), Residential burglary and urban form.

Brantingham, P.J. en P.L. Brantingham (1981), Environmental criminology. Turner, S. (1969), Delinquency and distance.

** Vliet, W. van (1983), Families in apart­ ment buildings: sad stories for children? *** Ruimschotel, D. (1988), Criminele ge­ dragingen, overheid en samenleving; een drieluik.

**** Shankland (1977), People, housing and district: Inner area study, Lambeth. Wilson, S. (1978), Vandalism and 'defensi­ ble space' on London housing estates.

sensus over normen en waarden. Het is dus niet verrassend, dat in achter­ standsgebieden met kleine en slecht onderhouden huizen, een hoog percentage werklozen, lage inkomens en veel verhuizingen relatief veel kleine criminaliteit voorkomt. Vooral jonge delinquenten blijken vaak dicht bij huis te opereren. Hier is men het meest vertrouwd met de situatie. Bovendien kost reizen moeite en geld. Om herkenning te voorkomen wordt overigens wel enige afstand tot huis aangehouden. De piek ligt op ca 1,5 km vanaf de eigen woning.*

Een andere factor waarvan verondersteld wordt dat deze de kans op potentiële daders versterkt, is de schaal van de bebouwing. Met name in de jaren zestig is veel kritiek gekomen op de naoorlogse hoogbouwwijken. Wijken met weinig vari­ atie in vormen, kleuren en materialen, een grote afstand tussen woning en bui-tenspeelgebied (galerij, trappenhuis of lift), grootschalige openbare terreinen en een minimum aan voorzieningen zijn inderdaad weinig ideale omstandigheden voor opgroeiende kinderen en jongeren op zoek naar vertier. De weerstand van ouders om hun kinderen in hoogbouw te laten opgroeien blijkt dan ook nagenoeg universeel te zijn.** Met name voor de allerkleinsten wordt de mogelijkheid tot vrij spel en exploratief gedrag duidelijk afgeremd. De combinatie kinderen en hoog­ bouw zou dan ook waar mogelijk vermeden moeten worden om de kans op ver­ nielingen te beperken. Behalve voorde stedebouwkundige inrichting van (nieuw­ bouwwijken heeft dit gegeven belangrijke consequenties voor het toewijzings-en plaatsingsbeleid van corporaties toewijzings-en gemetoewijzings-enttoewijzings-en.

Overigens is leeftijd ook los van de fysieke omgeving een relevante factor waar het gaat om het voorspellen van concentratiepunten van (kleine) criminaliteit. Dit komt duidelijk naar voren uit het daderprofiel van enkele veel voorkomende gele-genheidsdelicten.***

- vandalisme: jongeren, meestal jongens, overwegend tussen de 10 en 15 jaar en een wat kleinere groep van 16-20 jaar;

- vechtpartijen en geweld: jongens, jonge mannen;

- fietsendiefstal: idem (95% mannelijke daders, 50% is minderjarig); - inbraken in woningen: voornamelijk mannen, te onderscheiden in jongere,

beginnende inbrekers die dicht bij huis opereren (waarvan sommigen onder invloed van alcohol of drugs) en oudere, meer ervaren inbrekers;

- inbraken in auto's: jonge mannen, relatief veel druggebruikers.

"Kinddichtheid" blijkt een belangrijke voorspeller van vandalisme. Uit een onder­ zoek in 18 probleemcomplexen is naar voren gekomen, dat de problemen toene­ men wanneer het aantal kinderen meer dan 75 per ha bedraagt. Onderzoek naar vandalisme in 52 andere buurten kwam zelfs uit op een kritische grens van 5 kin­ deren per 10 woningen in de leeftijd van 5 -16 jaar.****

Plekken waar veel jongeren resp. junks rondhangen zijn eveneens extra kwets­ baar en vereisen extra aandacht uit het oogpunt van sociale veiligheid. Belangrij­ ke aandachtspunten bij het ontwerpen zijn de lokatie van (jongeren)voorzienin-gen zoals bars en diskotheken en de inrichting van de verbindingsroutes naar en van deze voorzieningen.

(22)

Aanwezigheid van een potentieel doelwit

Een tweede voorwaarde voor het plaatsvinden van een delict is de aanwezigheid van een potentieel doelwit. Dit kan zowel een persoon zijn als een object. De aan- of afwezigheid van een potentieel doelwit vormt vaak een belangrijke ver­ klaring voor de ruimtelijke spreiding van kleine criminaliteit. Op plaatsen waar ge­ regeld vrouwen langskomen of verblijven, is bijvoorbeeld een vergrote kans op zedendelicten te signaleren. Zakkenrollerij komt vooral voor op plaatsen, waar veel mensen bij elkaar komen. Daar zijn immers ook veel potentiële slachtoffers beschikbaar. Fietsendiefstal komt overal wel voor, maar vooral op plaatsen waar veel fietsen bij elkaar staan: stations, scholen, winkelcentra, uitgaansgebieden en doorgaande routes. Hetzelfde geldt voor inbraken in auto's. Inbraken in wo­ ningen komen behalve in de oudere binnensteden (vanwege de aanwezigheid van potentiële daders) ook veel voor in de rijkere buurten, vanwege de aantrek­ kelijkheid van het object. Dat het vandalisme de laatste decennia zo sterk is toe­ genomen, wordt door sommige onderzoekers voor een belangrijk deel toege­ schreven aan het feit, dat er tegenwoordig zoveel te vernielen valt. De hoeveel­ heid straatmeubilair (lantaarnpalen, verkeersborden, abri's, bankjes, prullebak-ken etc.) is inderdaad dermate toegenomen, dat potentiële doelwitten ruim­ schoots voorhanden zijn. Behalve de aanwezigheid van een doelwit spelen twee andere variabelen een rol: de aantrekkelijkheidVan het doelwit en de fysieke kwetsbaarheid.

a. Aantrekkelijkheid van het doelwit

Sommige objecten nodigen eerder uit tot vernieling of bekladding dan andere. Zo blijken abri's, telefooncellen, ruiten en blinde muren een geliefd doelwit van vandalen.

(23)

* Allen, V.L. en D. Greenberger (1978), An aesthetic theory of vandalism.

** Heuvel, A.L.W.C.M. van den, en W.D.M. van der Valk (1986), Winkelcriminaliteit in het midden- en kleinbedrijf.

M

Verstevigde bergingsdeur

*** Ward, C. (ed), 1973), Vandalism. **** Mayhew, P. (1988), Target-Hardening: How much of an answer?

Volgens de Amerikaanse onderzoekers Allen en Greenberg* heeft een en ander vooral te maken met het effect van het vandalistisch gedrag. Graffiti op grote, blinde muren die door veel mensen gezien worden vormen een grote uitdaging. Een plein vol omgebogen halteborden van het openbaar vervoer is voor sommi­ ge jongeren een sensatie. Glasgerinkel, de knal van een kapotgegooide gloei­ lamp, de vuurgloed van een in brand gestoken prullebak etc. schijnen eveneens op veel jongeren grote aantrekkingskracht uit te oefenen.

Voor inbraken geldt eveneens, dat de aanwezigheid van een aantrekkelijk doel­ wit - geld, goederen, drugs - de kans op een delict vergroot. Zeker wanneer dit voor potentiële daders herkenbaar is, bijvoorbeeld omdat het doelwit zichtbaar aanwezig is of op grond van uiterlijke kenmerken te verwachten is (een dure villa <-> geld, een apotheek <-> drugs). Een interessant gegeven in dit verband is het verschil in inbraakrisico naar winkelbranche. Zo lag het inbraakrisico voor schoenreparatiebedrijven in 1984 op gemiddeld 10% en een waarde van ca. ƒ 200,-, maar bij supermarkten bijna op het vijfvoudige: ruim 46%, met een ge­ middelde waarde van ƒ 3.000,-.** Soms is het mogelijk de aantrekkelijkheid van een potentieel doelwit te verminderen. Een voorbeeld is het vervangen van geld­ automaten door apparatuur welke op een magneetstrip werkt. Wat voor inbraken is gezegd, geldt uiteraard ook voor diefstal uit gebouwen en diefstal vanaf de openbare weg. Zo blijkt de waarde van een auto van grote invloed te zijn op de kans op diefstal, getuige de top tien van meest gestolen auto's.

b. Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit

Dat ook de fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit van invloed is op de kans op een delict spreekt voor zich. Voor het instandhouden van een aantrekke­ lijke omgeving is het vermijden van kwetsbare materialen of een onhandige de­ taillering dan ook erg belangrijk. Daarmee wordt voorkomen, dat een element al­ leen al door normaal gebruik gemakkelijk kapot gaat. Praktijkervaring wijst uit, dat wanneer een object eenmaal beschadigd is, dit gemakkelijk uitnodigt tot ver­ der vernielen (het zgn. erosievandalisme).*** Het is dus ook belangrijk om bij de detaillering rekening te houden met een gemakkelijke repareerbaarheid of ver­ vangbaarheid. In dit verband zijn overigens twee tegenstrijdige opvattingen te constateren. Sommige auteurs pleiten nadrukkelijk voor objectversteviging om objecten minder kwetsbaar te maken (zgn. targethardening).**** Daarbij kan men denken aan lexaan of draadglas i.p.v. gewoon glas, of extra stevige, 'vandal-proof' verlichtingsarmaturen en liftpanelen. Andere auteurs zijn van mening, dat extra stevige constructies voor notoire vandalen eerder een extra uitdaging vor­ men. Deels omdat hiermee een gebrek aan vertrouwen in de gebruiker zichtbaar wordt. En deels, vanwege de extra 'kick' om een ogenschijnlijk onvemielbaar ob­ ject alsnog te vernielen. Wetenschappelijk onderzoek ten gunste van één van beide opvattingen is voor zover bekend niet beschikbaar. Een feit blijft, dat een kwetsbaar uitgevoerd object meer kans loopt om alleen al door normaal gebruik kapot te gaan en vervolgens gemakkelijk in een neerwaartse spiraal van verder vernielen terecht komt. Een stevige uitvoering van kwetsbare elementen lijkt daarom zeker aan te bevelen.

Ook ten aanzien van de andere delicten speelt de fysieke kwetsbaarheid van het potentiële doelwit een belangrijke rol. Een stevige kluis of een moeilijk open te

(24)

breken geldautomaat kunnen het risico op een inbraak aanzienlijk beperken. Van stevige fietssloten, ingenieus ontworpen autosloten en alarminstallaties gaat eveneens een zekere preventieve werking uit. Wat sexueel geweld betreft, ligt het voor de hand dat een vrouw alléén, méér risico loopt dan wanneer zij in ge­ zelschap is. Dit verklaart wellicht, waarom in de directe omgeving van voorzienin­ gen waar geregeld vrouwen alleen op weg naar of van hun werk langskomen (b.v. een ziekenhuis), vaker zedendelicten plaatsvinden dan gemiddeld*.

Invloed van de omgeving: de gelegenheidstheorie

In de psychologie wordt menselijk gedrag wel gezien als het resultaat van een afweging tussen de 'kosten' en de 'baten' van dat gedrag. Tot de kosten worden b.v. gerekend de inspanning die men moet verrichten om een bepaald doel te bereiken, geld dat nodig is om zich een bepaald produkt te verschaffen, of - ne­ gatief - sancties op ongewenst gedrag. Ook de baten kunnen van alles zijn: gel­ delijke beloning, status, waardering, zelfrespect. Het Bureau Criminaliteitspre­ ventie uit Amsterdam spreekt in dit verband van 'motief' en 'drempel'.** Deze drempel kan zowel intern zijn (b.v. het aanhangen van de norm 'gij zult niet ste­ len') als extern, zowel psychologisch (b.v. het toeziend oog van een voorbijgan­ ger) als fysiek (een stevig afgesloten deur). Een zorgvuldige inrichting van de ge­ bouwde omgeving kan een belangrijke bijdrage leveren aan het opwerpen van drempels tegen ongewenst gedrag.*** Daarbij zijn twee vormen te onderschei­ den:

Sociopreventie: beveiliging met behulp van zichtbare of voelbare aanwezig­ heid van mensen waarvan verwacht kan worden dat deze zonodig zullen in­ grijpen.

Technopreventie: beveiliging van objecten, personen of ruimten met behulp van technische hulpmiddelen, zoals deugdelijk hang- en sluitwerk, inbraakbe-stendige sloten op deuren en ramen, alarminstallaties e.d.

De eerste vorm van preventie is vooral gericht op een verhoging van de 'psy­ chologische drempel'. In dit verband wordt veelal van sociale controle gespro­ ken of ook - om negatieve associaties te vermijden - van natuurlijke surveillance. Aanwezigheid van omstanders, betrokkenheid van bewoners en passanten bij 'hun' omgeving en een goede zichtbaarheid zijn daartoe belangrijke voorwaar­ den. De tweede vorm van criminaliteitspreventie is vooral gericht op het verho­ gen van de 'fysieke drempel'door het beperken van de toegankelijkheid voor on­ gewenste personen. Of de omgeving vooral als gelegenheidsfactor of juist als barrière functioneert, hangt af van tal van ontwerpvariabelen. Hierbinnen kunnen een vijftal hoofdthema's worden onderscheiden, die tevens als criteria voor plan-ontwikkeling en plantoetsing aangewend kunnen worden.

* Roeleveld, G. (1988), Voorbeeldstudie groenvoorzieningen: zedendelicten in het Scheveningse bos.

** Dijk, B. van, e.a. (1988), Vandalisme in de praktijk.

*** Mayhew, P., et al (1976), Crime as Op­ portunity.

Clarke, R.V. (1983), Situational Crime Pre­ vention; its theoretical basis and practical scope.

(25)

1 Aanwezigheid van 'sociale ogen'

Bij dit criterium gaat het zowel om de daadwerkelijke aanwezigheid van mensen (onder meer beïnvloed door de lokatie van woningen en voorzieningen, de mate van functiemenging en het karakter van verbindingsroutes) als om de voelbare aanwezigheid van mensen. Dit laatste is onder meer afhankelijk van de mate van visueel contact tussen woningen of voorzieningen en de openbare buitenruimte. Ook de mogelijkheid om ergens aan te bellen is een belangrijk aandachtspunt. Belangrijke aandachtspunten vanuit het sociaal beheer zijn een adequaat toewij­ zingsbeleid en voldoende toezicht. In de literatuur worden doorgaans drie vor­ men van toezicht onderscheiden:

- Formeel toezicht door de politie, stadswachten of particuliere bewakingsdien­ sten.

- Semi-formeel toezicht door personeel dat met een duidelijk doel ergens aan­ wezig is, zonder dat dit doel direct betrekking heeft op preventie van veel­ voorkomende criminaliteit. Te denken valt aan concierges, winkelpersoneel, een huismeester, een opbouwwerker.

- Informeel toezicht door bewoners of passanten.

2 Zichtbaarheid

Aanwezigheid van mensen is een noodzakelijke, maar geen voldoende voor­ waarde voor sociale controle. Men moet immers ook kunnen zien wat gaande is. Zicht en overzicht zijn tevens van groot belang voor een gevoel van veiligheid. Het vergroot de persoonlijke controlemogelijkheden en daarmee de mogelijkheid om zich, wanneer men bedreigd wordt of zich bedreigd voelt, snel uit de voeten te kunnen maken. Belangrijke aspecten zijn de mate van zicht en overzicht van­ uit de bebouwing op (semi)openbare ruimten en omgekeerd (zichtlijnen, verlich­ ting) en de indeling en inrichting van de buitenruimte.

3 Betrokkenheid/verantwoordelijkheid

Betrokkenheid bij de omgeving is zowel belangrijk om mensen te stimuleren zich in te zetten voor 'hun' buurt en waar nodig daadwerkelijk in te grijpen, als om potentiële daders van ongewenst gedrag te weerhouden. Mensen voelen zich meer bij hun omgeving betrokken, naarmate:

- de vormgeving en inrichting beter zijn afgestemd op hun voorkeuren en wensen,

- de omgeving meer binnen de persoonlijke invloedssfeer van de gebruikers valt, zodat mensen het gevoel hebben een zekere controle over hun eigen omgeving te kunnen uitoefenen,

- duidelijker is wie voor welk gedeelte verantwoordelijk is; dit vereist onder meer duidelijke overgangen tussen openbaar en privé gebied en duidelijke bestemmingen,

- bewoners sociaal goed geïntegreerd zijn, d.w.z. wanneer zij als positief ervaren contacten onderhouden met hun buren en buurtgenoten; dit vereist een zekere homogeniteit in woonstijl, zeker op blokniveau;

- de gebouwde omgeving er goed onderhouden en verzorgd uitziet; dit stimuleert gebruikers de situatie zo te houden.

(26)

Sleutelbegrippen bij het vergroten van de betrokkenheid zijn schaalverkleining en privatisering*. Een voorbeeld van dit laatste is het (gedeeltelijk) toedelen van openbaar groen aan individuele bewoners. Over het algemeen geldt: hoe groter het aantal woningen per entree, het aantal woningen per bouwblok, het aantal bouwlagen en het aantal onderlinge verbindingen (galerijen, loopbruggen), des te groter het gevoel van anonimiteit. Onderzoek heeft uitgewezen, dat vooral grootschalige wooncomplexen, waarin veel bewoners van dezelfde voorzienin­ gen gebruik moeten maken (entree, trappenhuis/lift, vuilstortkokers, gemeen­ schappelijke bergingen), met een monotone vormgeving en veel semi-openbare ruimten, vaak gepaard gaan met een geringe mate van betrokkenheid. Met name de combinatie van anonieme, grootschalige bouwmassa's en sociaal-zwakke groepen met grote verschillen in woonstijl en een grote mate van overlastgevend gedrag vergroot de kans op problemen.

4 Attractiviteit van de omgeving.

Attractieve gebouwen en buitenruimten kunnen een positief effect hebben op het voorkomen van vandalisme en onveiligheidsgevoelens. Van een aantrekkelijke en goed verzorgde omgeving valt een grote mate van betrokkenheid af te lezen. Daarmee valt te verwachten, dat mensen in geval van ongewenst gedrag daadwerkelijk ingrijpen. Dit betekent dus dat je hier niet zomaar je gang kunt gaan. Muren vol graffiti en andere sporen van vandalisme en verpaupering wekken daarentegen de indruk van normloosheid en worden al gauw in verband gebracht met ernstiger vormen van criminaliteit. Dit roept gemakkelijk gevoelens van onveiligheid op. Aandachtspunten zijn o.a. de schaal van de bebouwing, complexiteit en variatie, kleur- en materiaalgebruik, vermijden van overlast door stank of lawaai en goed en regelmatig onderhoud.

5 Toegankelijkheid en vluchtwegen

Bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke voorwaarden om formele en informele surveillance te kunnen uitoefenen. Voorts is het belangrijk dat potentiële slachtoffers in geval van nood snel kunnen vluchten. Van de andere kant verlaagt een gemakkelijke toegankelijkheid van gebouwen en buitenruimten de drempel voor potentiële daders, terwijl vluchtwegen de pakkans verkleinen en het risico op een delict doen toenemen. Er zal dus gezocht moeten worden naar een evenwicht, waarbij de omgeving zo goed mogelijk beheersbaar blijft. Belangrijke indicatoren bij het toetsen van plannen of bestaande situaties op sociale veiligheid zijn:

- het aantal toegangen en vluchtwegen,

- de bereikbaarheid en toegankelijkheid hiervan (wel/niet afgesloten, kwaliteit van hang- en sluitwerk),

- de aanwezigheid van symbolische barrières, zoals gebods-en verbodsborden en persoonlijke toevoegingen door bewoners zoals bloembakken en fraai uitgevoerde naambordjes.

* Newman, O. (1972), Defensible space. Kohn et al (1975), Defensible space modi­ fications in Row-House Communities. Mawby, R.I. (1977), Defensible space: A theoretical and empirical appraisal. Newman, O. en K.A. Franck (1980), Fac­ tors influencing crime and instability in ur­ ban housing developments.

Newman, O. (1980), Community of Inte­ rest.

Brown, B.B. and I. Altman (1983), Territori-ality, defensible space and residential bur­ glary: an environmental analysis. Coleman, A. (1985), Utopia on trial. Vision and Reality in planned Housing.

(27)

Samenvattend schema: De omgeving als gelegenheidsfactor of barrière Dader psycholo­ gische drempel Omgeving sociale ogen zichtbaarheid betrokkenheid attractiviteit van de omgeving fysieke drempel toegankelijkheid vluchtwegen 27 Doelwit attractiviteit fysieke kwetsbaarheid

(28)
(29)

Plantoetsingscriteria

Deze handleiding heeft een tweeledig doel. Enerzijds dient de geboden informa­ tie als leidraad bij het ontwikkelen van plannen. Daartoe zijn tal van ontwerp­ richtlijnen, aanbevelingen en praktijkvoorbeelden opgenomen. Anderzijds moet het met de geboden informatie mogelijk zijn om een ontwerp of bestaande situa­ tie snel en efficiënt te kunnen toetsen op sociale veiligheid. Vandaar het karakter van een checklist met criteria. Deze dienen als hulpmiddel bij het opsporen van te verwachten veilige en onveilige plekken, zowel ten aanzien van onveiligheids­ gevoelens als ten aanzien van een daadwerkelijke kans op een delict. Op basis van de in hoofdstuk 2 beschreven theoretische inzichten en het samenvattend schema kunnen de volgende criteria en subcriteria c.q. indicatoren worden gefor­ muleerd. Het + of — teken bij de indicatoren geeft aan, of de aanwezigheid van het desbetreffende kenmerk naar verwachting positief dan wel negatief van in­ vloed is op de sociale veiligheid. Wellicht ten overvloede zij vermeld, dat een —teken niet per definitie een veroordeling van de desbetreffende situatie in­ houdt! Het gaat er slechts om, in een ontwerp of bestaande situatie die plekken aan te kunnen wijzen, waar naar verwachting een verhoogd risico op (kleine) cri­ minaliteit bestaat respectievelijk waar mensen zich naar verwachting onveilig zul­ len voelen.

(30)

30 Aanwezigheid van potentiële daders

— Hoog percentage bewoners in de leeftijd van 10-15 jaar (vandalisme!) re­ spectievelijk 15-25 jaar (inbraken!).

— Nabijheid van respectievelijk doorgaande routes naar (jongeren)voorzienin-gen zoals bars, discotheken en sportaccommodaties.

— Nabijheid van verzamelplaatsen van opgeschoten jongeren.

— Aanwezigheid van woningen en andere voorzieningen waar regelmatig drug­ gebruikers verblijven.

— Aanwezigheid van probleemhuishoudens (vaak een combinatie van sociaal-economische achterstand en afwijkend woongedrag).

Aanwezigheid van sociale ogen

+ Daadwerkelijke aanwezigheid van omstanders, onder meer beïnvloed door de aanwezigheid van publieksaantrekkende voorzieningen.

+ Aanwezigheid van formeel toezicht (politiesurveillance).

+ Aanwezigheid van semi-formeel toezicht (huismeester, concierge e.d.). + Voelbare aanwezigheid van omstanders, onder meer afhankelijk van zicht

vanuit woningen en druk gebruikte voorzieningen op de openbare buiten­ ruimte en vice versa.

Zichtbaarheid

+ Goede verlichting, overdag en 's avonds/'s nachts.

+ Ononderbroken zichtlijnen vanuit intensief gebruikte ruimten, van binnen naar buiten en omgekeerd.

Betrokkenheid/verantwoordelijkheid

+

Individuele herkenbaarheid van medegebruikers, met nam.e afhankelijk van de schaal van de bebouwing.

Privégebied.

Het ervaren van een plek als behorend tot de 'eigen' straat of buurt, onder meer afhankelijk van de afstand tot de eigen woning en sociale plus fysieke omgevingskenmerken.

Duidelijkheid over verantwoordelijkheden, onder meer afhankelijk van een duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé gebied.

Participatie van bewoners en andere gebruikers bij de totstandkoming en het beheer.

Een hoge mutatiegraad c.q. verhuisgeneigdheid.

J

(31)

Attractiviteit van de omgeving

+ Afstemming van het gebouwde op de wensen en voorkeuren van de ge­ bruikers.

+ Menselijke schaal, geen monumentalisme en gigantisme. + Levendigheid, drukte, gezelligheid op straat.

+ Aantrekkelijk kleur- en materiaalgebruik. + Goede verlichting.

+ Regelmatig en goed onderhoud. — Verpaupering, verloedering, vervuiling. — Stank, lawaai.

Toegankelijkheid/vluchtwegen

+ Duidelijk onderscheid in openbaar en privé.

+ Afsluiting van priveruimten en semi-openbare ruimten zoals portieken, ber­ ginggangen, galerijen.

+ Deugdelijk hang- en sluitwerk, stevige sloten. + Aanwezigheid van een alarminstallatie. + Vluchtwegen voor potentiële slachtoffers.

— Groot aantal gemakkelijk bereikbare en toegankelijke entrees. — Vluchtwegen voor potentiële daders.

Aantrekkelijkheid van een potentieel doelwit.

— Aanwezigheid van geld en/of waardevolle goederen, in woningen, bergin­ gen, winkels, kantoren etc.

— Concentratie van doelwitten (mensen <--> zakkenrollerij, tasjesroof, geweld; fietsen <--> fietsendiefstal; auto's <--> diefstal uit/van auto's).

Fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit. + Objectversteviging ter preventie van vandalisme.

+ Afscherming van het doelwit tegen inbraak/diefstal, b.v. door middel van een kluis (geld, juwelen) of een stevig slot (fietsen, auto's).

— Plekken waar ('s avonds) geregeld vrouwen en oudere mensen in hun eentje langskomen.

(32)

Het belang van de criteria per type delict

Het zal duidelijk zijn dat de genoemde criteria niet allemaal even belangrijk zijn. Bovendien verschilt het belang per type delict. Het beperken van de toegankelijk­ heid van woongebouwen voor onbevoegden vermindert de kans op inbraak, maar lost het probleem van graffiti op de gevel niet op. Om meer inzicht te krij­ gen in het belang van elk criterium per type delict, zijn bij wijze van gedachtenex-periment alle criteria doorgelicht:

a. vanuit het standpunt van een onderzoeker of ontwerper, die een ontwerp of een schets van een bestaande situatie voorgelegd krijgt met de vraag, hierin de naar verwachting meest kwetsbare plekken aan te geven,

b. vanuit het standpunt van een potentiële dader, die op zoek is naar een ge­ schikt doelwit.

Dit gedachtenexperiment heeft het volgende beeld opgeleverd.

vanda­ lisme/ graf­ fiti diefstal/ inbraak in ge­ bouwen inbraak in auto's

diefstal openbaar onveilig-vanaf de geweld heidsbe openbare leving weg

Tabel 2

Het belang van de criteria per type delict a. b. c. d. e. f. g-h. aanwezigheid van daders aanwezigheid van 'sociale ogen' zichtbaarheid betrokkenheid/ verantwoorde­ lijkheid attractiviteit van de omgeving toegankelijk­ heid en vlucht­ wegen aantrekkelijkheid van het doelwit fysieke kwets­ baarheid van het doelwit

++

++

++

++

+

+

++

++

++

++

++

+

+

++

++

++

++

+

+

+

+

++

+

+

++

+

+

+

+

+

++

+

++

++

++

+

+

+

+

++

++

++

++

+

+

++

+

++

— = niet of nauwelijks van invloed + = redelijk van invloed + + = van grote invloed

(33)

a. Vandalisme

Vandalisme wordt vooral gepleegd door jongeren. Concentratiepunten zullen zich dus primair voordoen op plekken waar veel jongeren langskomen of verblij­ ven. Objecten die door het materiaalgebruik of een onhandige detaillering extra kwetsbaar zijn, lopen eveneens een verhoogd risico. Hetzelfde geldt voor objec­ ten, die in de ogen van vernielzuchtige jongeren aantrekkelijk zijn om te worden vernield, vanwege het effect (glasgerinkel, een reeks omgebogen haltepalen, een uitgebrande telefooncel). Wanneer op dergelijke plekken omstanders aan­ wezig zijn, die zich betrokken voelen bij de omgeving en die de situatie goed kunnen overzien, neemt de kans dat jongeren daadwerkelijk vernielen, aanzien­ lijk af. De ervaring leert dat een aantrekkelijk vormgegeven en goed onderhou­ den omgeving minder snel uitnodigt tot vandalisme. Het criterium 'aantrekkelijk­ heid van de omgeving' is dus eveneens belangrijk, maar lijkt toch van minder ge­ wicht dan de hiervoor genoemde criteria. Ook voor het criterium 'toegankelijk­ heid/vluchtwegen' lijkt te gelden: belangrijk, maar niet doorslaggevend.

b. Diefstal uit/inbraak in woningen

Uit onderzoek onder inbrekers is gebleken, dat drie factoren domineren bij de keuze wel/niet inbreken: risico om ontdekt te worden, de waarde van de buit en * Reppetto T (1974), Residential Crime. n e t 9e m ak waarmee de inbraak gepleegd kan worden.* Voor meer professionele

Bennett, T.' en J. Wright (1984), Burglars inbrekers is vooral de 'aantrekkelijkheid van het doelwit' erg belangrijk. Voor jon-on burglary. ge, meer jon-onervaren inbrekers is de mate van 'toegankelijkheid' doorgaans het

belangrijkste criterium. 'Fysieke kwetsbaarheid van het doelwit' (b.v. wel of geen kluis) speelt eveneens een rol van betekenis. De waarde van de buit wordt min of meer aan het toeval overgelaten. Voor beide categorieën is het risico op ont­ dekking veelal maatgevend. Daarbij spelen 'aanwezigheid van sociale ogen' (be­ woners, buren, passanten), 'zichtbaarheid' en 'vluchtwegen' uiteraard een belan­ grijke rol. Hoewel van 'betrokkenheid' van bewoners en passanten een zekere preventieve werking kan uitgaan en een 'attractieve omgeving' als signaal van betrokkenheid/verantwoordelijkheid eveneens een rol speelt, lijken deze twee cri­ teria relatief minder gewicht in de schaal te leggen.

c. Inbraak in auto's

Analyses van de ruimtelijke spreiding van inbraken in auto's wijzen uit, dat in fei­ te overal waar auto's staan, wel eens in een auto wordt ingebroken. Toch zijn wel enige concentratiepunten aan te wijzen. Met name op grootschalige parkeerter­ reinen in de buurt van horeca en andere uitgaansvoorzieningen wordt relatief veel ingebroken. Omgekeerd blijkt enige preventieve werking uit te gaan van de aanwezigheid van omstanders, zicht vanuit omringende bebouwing en beperking van de fysieke kwetsbaarheid (stevig slot, alarm). Gezien de beperkte invloed is in tabel 2 aan deze criteria slechts een enkele 'plus' toegekend. 'Toegankelijk­ heid/vluchtwegen' lijkt een relevanter criterium. Beperking van de toegankelijk­ heid speelt zowel een rol bij openbare parkeergelegenheden als bij gebouwde parkeervoorzieningen, zoals carports, parkeerboxen en parkeergarages.

(34)

d. Diefstal vanaf de openbare weg

Tot deze delicten worden onder meer gerekend (brom)fietsendiefstal en diefstal van (onderdelen van) auto's. Spreidingsplaatjes van dit type delict wijzen even­ eens uit, dat dergelijke delicten overal wel voorkomen, vooral waar zich concen­ traties van (brom)fietsen en auto's voordoen. Daarnaast speelt de aantrekkelijk­ heid van het doelwit (populariteit van bepaalde merken) een belangrijke rol, ge­ tuige b.v. de top tien van meest gestolen auto's. Voor zakkenrollerij gelden ande­ re criteria als meest belangrijk. 'Aanwezigheid van potentiële slachtoffers' is daar­ bij doorslaggevend. Dit delict vindt dan ook vooral plaats op drukbezochte plek­ ken, zoals een markt of winkelcentrum, of tijdens druk bezochte manifestaties.

e. Openbare geweldpleging

Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden in delicten, waarbij alleen sprake is van fysiek geweld, delicten waarbij geweld vooral een middel is voor een ander delict (b.v. beroving) en sexueel geweld. De eerstgenoemde vorm bestaat vaak uit vechtpartijen en geweld tussen jongeren. Dit komt vooral voor in uitgaansge­ bieden. 'Aanwezigheid van daders' is hier verreweg het belangrijkste criterium. 'Aanwezigheid van omstanders' en 'zichtbaarheid' hebben hier weinig invloed. Hetzelfde geldt voor de overige criteria. Geweld als middel tot b.v. beroving en ook sexueel geweld vindt daarentegen vaak plaats op stille, donkere plekken. 'Aanwezigheid van mensen die sociale controle kunnen uitoefenen' en 'zichtbaar­ heid' zijn hier van groot belang, evenals 'fysieke kwetsbaarheid van het doelwit'. f. Onveiligheidsbeleving

Uit de eerder afgedrukte tabel met kenmerken van enge plekken (hoofdstuk 2) valt duidelijk af te lezen, dat vooral afwezigheid van sociale ogen en onvoldoen­ de zicht gevoelens van onveiligheid oproepen. Maar ook 'mensen die me niet aanstaan' wordt vaak als argument genoemd, wat direct aansluit op het criterium 'aanwezigheid van potentiële daders'. Uit het feit dat vrouwen en ouderen relatief veel onveiligheidsgevoelens vertonen, valt af te leiden dat 'fysieke kwetsbaar­ heid' eveneens zwaar weegt. Criteria, welke eveneens een rol spelen, zij het minder dominant, zijn de mogelijkheid in geval van nood te kunnen vluchten, en de aantrekkelijkheid van de omgeving (vooral onderhoud).

Belang van de criteria naar schaalniveau

Voordat een buurt bewoond wordt en voorzieningen in gebruik worden genomen, is een lange weg afgelegd. In dit proces worden tal van plannen opgesteld, vari­ anten getekend en alternatieven overwogen. Hierbij wordt van globaal naar ge­ detailleerd gewerkt, van structuurschets tot bestekklaar bouwplan. Gezien het verschil in uitwerking en detaillering zal het duidelijk zijn, dat de acht onderschei­ den criteria niet op elk schaalniveau van even grote invloed zijn. Op structuur­ schetsniveau is van materiaalkeuze nog geen sprake, zodat het criterium 'fysieke kwetsbaarheid van een potentieel doelwit' (nog) geen rol speelt. Ook criteria zo­ als 'betrokkenheid/verantwoordelijkheid' en 'toegankelijkheid/vluchtwegen' zijn op dit planniveau nauwelijks relevant. Naarmate de plannen verder worden uitge­ werkt, valt er ook beter te toetsen op sociale veiligheid. In tabel 3 is getracht het gewicht van de verschillende criteria te relateren aan het planniveau. Duidelijk

(35)

Tabel 3

Belang van de criteria naar schaal­ niveau

— = niet/nauwelijks te beoordelen + = redelijk te beoordelen + + = goed te beoordelen

blijkt, dat sommige criteria pas op concreet bouwplanniveau een rol spelen. Cri­ teria zoals 'toegankelijkheid/vluchtwegen' en 'fysieke kwetsbaarheid' komen zelfs pas in de bestekfase volledig tot hun recht. Pas dan vinden immers de definitieve keuzes plaats ten aanzien van b.v. hang- en sluitwerk, sloten en gevelafwerking.

a. aanwezigheid van daders b. aanwezigheid van 'sociale ogen' c. zichtbaarheid d. betrokkenheid/ verantwoordelijk­ heid e. attractiviteit van de omgeving f. toegankelijkheid en vluchtwegen g. aantrekkelijkheid

van het doelwit h. fysieke kwets­

baarheid van het doelwit structuur­ schetsniveau

+

stedebouw­ kundig plan-niveau

++

++

++

++

++

+

bouw­ planniveau

++

++

++

++

++

++

++

++

Meetproblemen

De hiervoor beschreven criteria en indicatoren maken het mogelijk een sterkte-zwakte analyse uit te voeren op een ontwerp of bestaande situatie. Op basis van een dergelijke 'diagnose' kan vervolgens aan een geschikte 'therapie' gewerkt worden in de vorm van verbeteringsvoorstellen. Om tot een eenduidige 'kwets-baarheidsscoré per plek te komen, b.v. in de vorm van een puntenscore, is aan­ zienlijk lastiger. Een dergelijke score vereist drie stappen: meten, waarderen en wegen, die elk problemen met zich meebrengen.

(36)

a. Meetbaarheid van de criteria en indicatoren

Sommige eigenschappen van een ontwerp of bestaande situatie zijn gemakkelijk objectief vast te stellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aantal bouwlagen van een torenflat of de verlichtingssterkte in een parkeergarage. Voor andere

planken-merken is dit lastiger. Wat is bijvoorbeeld een goede maat voor functiemenging, zichtbelemmerende obstakels, monumentalisme, stevig hang- en sluitwerk? Der­ gelijke plankenmerken laten zich niet eenvoudig in een getal uitdrukken. De be­ oordelaar zal dan zijn toevlucht moeten nemen tot een omschrijving van zijn in­ drukken, met alle interpretatieproblemen vandien.

b. Waardering

Een tweede probleem betreft de waardering van plankenmerken. Vaak treedt hierbij eveneens een zekere subjectiviteit op. De één vindt voor tunnels een ver­ lichtingssterkte van 150 Lux wellicht ruim voldoende, terwijl een ander dit vol­ strekt onvoldoende vindt. In veel gevallen zijn onvoldoende onderzoeksresulta­ ten beschikbaar om tot een eenduidig oordeel te kunnen komen.

c. Weging

Op elk van de onderscheiden criteria zijn meerdere indicatoren van toepassing. Zo wordt de uitkomst op het criterium 'zichtbaarheid' zowel bepaald door het ver­ lichtingsniveau als door het ontbreken van zichtbelemmerende obstakels. Het is niet altijd duidelijk of aan elk van de indicatoren een gelijk gewicht moet worden toegekend. Daarmee wordt een eindoordeel per criterium (in termen van goed/matig/slecht, een rapportcijfer of een puntenwaardering) vrij lastig. Het zelf­ de geldt voor de weging van de criteria ten opzichte van elkaar. Hoe kwetsbaar is bijvoorbeeld een plan, dat op drie criteria positief scoort en op vijf criteria nega­ tief?

Hoewel het door dit soort meetproblemen vrij lastig is per onderdeel van een ont­ werp of bestaande situatie een kwetsbaarheidsscore toe te kennen, als gewogen optelsom van de waardering per (sub)criterium, is het meestal wel mogelijk om op meer globale wijze tot een dergelijke score te komen.* In bijlage 2 is een voorbeeld opgenomen van zo'n kwetsbaarheidsanalyse voor een woonbuurtje in Den Haag (Kavel 6).

* Zie voor voorbeelden van kwetsbaar-heidsanalyses o.a.

Kopinsky, e.a. (1987), Toetsing van de in­ terim-checklist. Deelstudie Transvaal, Den Haag.

Berg, A.G. van den, e.a. (1988), Toetsing van de interim-checklist. Deelstudie Bouw-lust, Den Haag.

Cytaty

Powiązane dokumenty

spectre de Rimbaud n’est-il pas aussi présent dans l’oeuvre d’Anne Hébert qu’il ne l’est dans celle de Céline ; il semble tout de même, dans ses jeunes années, avoir tenu le

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

KonÞ guracja cech temperamentu: niska si a procesu pobudzenia wskazuj&#34;ca na ma &#34; mo&amp;liwo$% prze- twarzania stymulacji oraz przeci#tny poziom si y proce- su hamowania

W uzasadnieniu do projektu założeń podkreśla się potrzebę powrotu do rozwiązań z przeszłości (nowa propozycja nawiązuje bowiem do zasad, które obowiązywały

Razumevanje tovrstne odsotnosti ustreznice leksikografa pripelje do povsem konkretnih rešitev v slovarju, kjer mora zaradi narave njegove zgradbe za vsako geslo vedno

Zowel op het strate- gische niveau (het nemen van beslissingen over lange termijn investeringen) als op het directe uitvoerende niveau dienen het technische, financiële

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej