824825
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
AFDELING DER MARITIEME TECHNIEK
LABORATORIUM VOOR SCHEEPSHYDROMECHANICA
Rapport no.459-K
COLLEGE OFFSHORE TECHNOLOGIE
HYDROMECHANISCHE ASPECTEN VAN DRIJVENDE OFFSHORF CONSTRUCTIES
DEEL III: WEERSTAND EN VOORTSTUWING
Prof.ir. M.C.Meijer
Deift University of Technology
Ship Hydromechanics Laboratory Mekeiweg 2
2628CD DELFT
The Netherlands
Inhoud:
Inleiding
iEnige algemene inzichten uit de stromingsleer
4Soorten weerstand
93.1. Wrijvingsweerstand en golfweerstand
93.2. Drukweerstand
iiDe cirkelcylinder
134.1. Stationaire stromingen
i3 4.2 .Instationaire cylinderstromingen
154.3. Werveistraat, trillingen
154.4. Scheef aangestroomde cylinders
174.5. Eindige lengte
19(4
5. Samengestelde constructies
215.1. Wederzijdse benvloeding
215.2. Samengestelde constructies
21Voortstuwers en stuwers
286.1. Typen
286.2. Schroefdiagrarnmen
316.3. Schroeven in straalbuis
35 6 . 4 .Vierkwadrant-karakteristieken
376.5. Kwa1iteitscofficinten
376.6. Cavitatie
41Interacties
43Referenties
44i Weerstand en Voortstuwing in de "offshore technologie"
1. Inleiding.
De meeste constructies die in de offshore technologie worden gebruikt, moeten
over min of meer grote afstanden naar hun plaats van bestemming worden gebracht.
Daar aangekomen moet met soms grote nauwkeurigheid gemanoeuvreerd worden orn
een bepaalde positie in te nemen en daarna moet deze positie binnen vaak nauwe
grenzen worden behouden, liefst onder alle weersomstandigheden.
We kunnen dus de volgende toestanden onderscheiden:
het verplaatsen ("transport")
het plaatsen ("manoeuvering")
het op de plaats houden ("positioning" of "stationing")
.
Als het zeer grote eenheden betreft, worden deze meestal zelfdrijvertluitge-voerd, orn het verplaatsen en plaatsen economisch mogelijk te maken.Voor het op de plaats houden kan de constructie op poten worden gezet, als het water ondiep is. In dieper water kan de constructie drijvend blijven en worden verankerd. Als het water ook hiervoor te diep is, moeten de krachten
die voor het op de plaats houden nodig zíjn, door middel van stuwers op
hydro-dynamische wijze worden verkregen.
De krachten waar het in de eerste plaats orn gaat zijn weerstandskrachten,
prirnair opgewekt door de transportsnelheid bi] verplaatsen, door
versnellings-krachten bij het plaatsen, en door stroom, wind en golven bij het op de plaats
houden.
De tijd die voor het verplaatsen en plaatsen nodig is, zal in vele gevallen
t
een zeer gering deel uitrnaken van de totale gebruikstijd van de offshoreconstructie. Dit is, wat in het algerneen de offshore-constructie onderscheidt van een schip.
Bijproductieplatforms, rneerboeien e.d., diegeheelplaatsgebonden zijn, worden transport en plaatsing geheel door schepen, zoals sleepboten en lichters
ver-zorgd. Bij exploratieplatforms is dit rneestal ook nog zo, maar steeds meer
wordt gebruik gemaakt van eigen stuwers. Het gebruik van eigen voortstuwing ugt voor de hand bij o.a. boorschepen, die meestal omgebouwde tankschepen zijn.
(In de naam van deze booreilanden is hun vroegere besteniming te herkennen).
Ook bij diepdrijvende booreilanden en "jack-ups" ziet men, dat vaak eigen
30-4
41
.4-, C4
oVA'
l0
I 1'5 'kn.
Sneiheid
A ANT ALLE N
steep
zef
Totaat
vermogen
voortst.
gegeven
gegeven
gegeven
Submersibles
23 4B oo r sche pen
Lichters
93 15 45 6SemiSubs.
125
4336
6Jackups
18388
7Fig.1: Overzicht t.a.v. de voortstuwing van booreenheden.
I I
o 5
lo
MW.ondersteuning te geven bij het plaatsen, soms volledig onafhankelijk
verplaat-sen mogelijk te maken.
In fig. i is een overzicht gegeven van wat hierover recent is gepubliceerd
(ref. 1). Uit de figuur blijkt dat men er meestal op rekent vermogens nodig
te hebben van rond de 3000 kW (4000 hp) f rond de 7500 kW (10.000 hp),
waar-bij de gevraagde sneiheid in hoofdzaak varieert tussen de 4 en 7 kn (2, resp.
3,5 mIs).
Omdat de tijdsduur van het varen in vergelijking tot die bij een schip rela-tief klein is, is een exacte vermogensbepaling, die tot een gegarandeerde
sneiheid leidt, onbelangrijk. Ret heeft ook geen zin orn een dure vorm met
minimum weerstand te ontwerpen. Wel is het nuttig goede schattingen te maken
voor het ontwerpen van positioneringssystemen en natuurlijk orn tijd en kosten van transport te kunnen plannen.
en
ì
2. Enige algemene inzichten uit de stromingsleer.
Voor de kennis van de weerstand en voortstuwing is bet nodig in het algemeen
jets over stromingen orn lichamen te weten. We geven een kort overzicht van de rneest belangrijke zaken, zonder ze te verkiaren.
2.1. Bet maakt geen verschil of een lichaarn zich door een gerniddeld stil-staande vloeistof verplaatst, of dat het lichaarn stilstaat en de
vloei-stof langs het lichaarn stroornt.
2.2. Bi de snelheden en drukken die aan de orde zijn, rnaakt het in principe niet uit of het strornende rnedium water of lucht is; slechts de waarden
van de grootheden verschillen (zie tabel 1). Een uitzondering hierop
vorrnt het cavitatieverschijnsel in water.
Tabel 1: Waarden van dichtheid (p) en viscositeit (y).
2.3. Water kan slechts zeer geringe trekspanningen opnernen en dan nog maar
gedurende zeer korte tijd. In de praktijk is er een minimum druk, de dampdruk (p), waarbij water en damp naast elkaar bestaan; er ontstaan holten in het water, die met damp (en enig gas) zijn gevuld en die weer
verdwijnen bij toenemende druk. We noemen dit cavitatie.
2.4. Een lichaam dat zich in een vloeístof verplaatst, ondervindt krachten en
momenten:
weerstand, tegengesteld gericht aan de verplaatsingsvector
( D - "dragt' of R = tlresistanceU);
lift, dwarskracht, of zijdelingse kracht, loodrecht op de
verplaatsings-vector; p
y
bij 10°C 0°C1OC
20°C (kg/rn ) (m ¡s) lucht 1,23 14,3 14,5 14,7 zeewater 1027 1,83 1,35 1,05 zoetwater 1000 1,78 1,31 ,00een moment, dat een verandering van de orintatie van bet lichaam ten
,
opzichte van de verplaatsingsrichting tracht tebewerkstel-ligen.
Krachten en momenten kunnen aan schaalmodellen worden gemeten door deze,
verbonden aan dynamometers, door waterbassins te slepen of aan een
lucht-of waterstroom bloot te stellen.
2.5. Weerstand, lift en moment zi.jn de resultanten van in hoofdzaak de volgende,
drukkrachten, die het evenwicht in de stroming voltooien.
p = dichtheid L' viscositeit
V = karakteristieke sneiheid
L - karakteristieke lengte of D diameter (cylinder)
g = versnelling van de zwaartekracht.
2.6. Voor een zinvolle meting aan een schaalmodel van een lichaam in een ming moet die stroming zeif in voldoende mate overeenkomen met de stro-ming op ware grootte. Daarvoor gelden in ons geval de volgende regels:
Als oppervlaktegolven van invloed zijn, moet bij model en
werkeli,jk-heid gelijk zijn
het getal van Froude : F V
I
i/i
Als wrijving een overheersende rol speelt, moet bij model en
werkelijk-heid gelijk zijn:
bet getal van Reynolds: R = VL
I y
of VD/ Vhierin is V i/p de tTkinematische viscositeit"
Als wrijving wel belangrijk is, maar de traagheidsinvloeden
overheer-sen, zoals bi] zeer grote lichamen het geval is, dan moet R een
"kritieke" waarde te boyen gaan.
2.7. Waterdeeltjes, die het lichaam raken, hebben dezelfde absolute sneiheid als het lichaam. Verder van het líchaamsoppervlak verwijderd worden de
waterdeeltjes door wrijving versneld, totdat op zekere afstand: S de
snelheid nietmerkbaarmeer door wrijving wordt beThvloed. De laag met
5
in de stroming optredende componenten:
. .
traagheidskrachten, evenredig aan pV .L2 2 of pV .D
22
wrijvingskrachten, evenredig aan T- V.L of P .V.D
G
a) stroomlijnen
POTENT tAALcp
+i-f
TROMIN GRELA
(schip vaart langs de toeschouwer)
Fig.2 . 10 . :
De verschillende stromingsvorrnen
die bij een schip voorkomen
VOLGSTROOM
SL IP ST ROOM
Pt
b) drukverde1ing
2
1)
dikte noemt men de "grenslaag".
2.8. Onder de kritieke waarde van R heeft de grenslaag een laminair, daarboven een turbulent karakter.
2.9. Binnen de grenslaag wordt onder invloed van de schuifspanningen, de
snel-held vri.j sterk door de druk be{nvloed als de grenslaag laminair is; dit
is minder het geval in een turbulente grenslaag, waarin traagheidskrachten
een grotere rol spelen.
2.10. Buiten de grenslaag wordt de stroming bijna geheel beheerst door het even-wicht tussen druk- en traagheidskrachten (en, in het wateropperviak door
de zwaartekracht). In dit gebied kan de stroming beschreven worden met be-hulp van de potentiaaltheorie, toegepast op het veld van de
sneiheids-vec toren.
Omdat de grenslaag relatief dun is, wordt vaak een redelijke benadering
verkregen door de grenslaag de verwaarlozen.
2.1 1. Volgens de potentiaaltheorie kan de druk in de stroming worden berekend
als de sneiheid bekend is, met de vergelijking van Bernoulli. Deze luidt in het algemene (instationaire) geval:
p-
+ p + PV2 - p gh = constant.(t) = tijdsafhankelijke snelheidspotentiaal
p = druk ter plaatse
p - dichtheid
V - snelheid ter plaatse
h hoogte onder een bepaald niveau
g = versnelling van de zwaartekracht.
Bi goede benadering geldt dat de druk, berekend aan de buitenkant van
de grenslaag, ook binnen de grenslaag tot op het lichaamsoppervlak heerst.
2.12 .In een potentiaalstroming kan, wegens de wet van bet behoud van energie
die als grondwet wordt gehanteerd, geen weerstand worden gevonden (wel
een moment).
Door aanname van een circulatiestroming rondom bet lichaam (te verklaren met behuip van wrijving), kan een liftkracht worden berekend en verklaard.
De grootte hiervan is volgens de wet van Kutta-Joukowski:
L = p V F per eenheid van breedte.
hierin is: L liftkracht
'
p = dichtheidV = aanstroomsnelheid
r =j V.d
= circulatiesterktemet s = integratieweg
2.13. De circulatiestromingen maken deel uit van wervels die zich tot in het oneindige benedenstrooms uitstrekken (wet van Helmholtz).
2.14. Cofficinten
De vergelijking van Bernoulli geeft aanleiding de drukkrachten evenredig
te stellen aan de stuwdruk: p V2.
Als een stromingsmodel gelijkvormig is aan een werkelijke stroming, dan moeten in beide gevallen overeenkomstige drukverschillen in gelijke
ver-shouding staan tot de stuwdrukken: voor beide geldt dezelfde
"drukcoffi-cint"
C
-p pV2 p
plaatselijke druk
po = statische druk (op oneindig)
p = dichtheid
V = stroomsnelheid
Als in een punt van de stroming cavitatie optreedt, dan is in dat punt de drukcofficint:
-8-Po
C =
-
I 2pv pV
We noemen e het cavitatiegetal. Het moet bij model en werkelijkheid van
cavitatiestromingen gelijk zijn.
Drukkrachten zijn het product van druk en opperviak, zodat ook gesteld kan worden, dat voor model en werkelijkheid gelijke drukkrachtcofficinten
moeten gelden:
=
-e
F
CF 'PV2 A F = kracht
A = karakteristiek opperviak
We noemen de cofficinten ook wel de dimensieloze kracht en de dimen-sieloze druk, omdat ze voor gelijkvormige stromen gelden, onafhankelijk
van de dimensies. Voor het gemak worden ook wrijvingskrachten op dezelfde
3. Soorten weerstand.
3.1 . Wrijvingsweerstand en Golfweerstand.
We beschouwen eerst een viakke plaat waarvan het viak samenvalt met de
stromingsrichting (zie fig. 3.1.1.). Er is geen dikte, zodat drukkrachten die
loodrecht op het opperviak werken, geen aandeel aan de weerstand kunnen leyeren.
Deze bestaat zuiver uit de integraal van de wrijvingskrachten in de grenslaag
en is daarom geheel afhankelijk van bet getal van Reynolds.
De wrijvingscofficint is experimenteel bepaald als functie van R. Aangepast aan de behoeften van het scheepsbouwkundig onderzoek is door de "International
Towing Tank Conference" (ITTC) in 1957 de volgende formule aanbevolen:
- 0.075
f - (log R - 2)2
n
hierin is: Cf = Rf
I
PV2S de wrijvingscofficintRf = wrijvingsweerstand
s = nat oppervlak (in langsvlak neergeslagen spantomtrekken over
de scheepslengte L gentegreerd)
In de scheepsbouwkundige praktijk neemt men aan dat de wrijvingsweerstand van
een schip hiermee kan worden berekend.
Het weerstandsgedrag van een evenwijdig aangestrooinde vlakke plaat is in een
groot gebied van Reynoldse getallen weergegeven in fig. 3.1.2. (ref. 2).
De wrijvingsweerstand is bi] een schip meestal het grootste deel van de totale weerstand. Voor het gemak (superpositie-mogelijkheid) worden ook de andere
delen op basis van bet natte oppervlak (S) dimensieloos gemaakt.
Bij oppervlakteschepen is ook de golfweerstand belangrijk, omdat bet getal van
Froude (de dimensieloze snelheid) groot is. Dit weerstandsaandeel bangt samen met de golfvorming in bet vrije wateroppervlak; de golven voeren een hoeveel-beid energie af, die door bet schip moet worden geleverd.
Golfweerstand wordt interessant in verhouding tot de wrijving, als globaal:
C of als: V
I
> 0,1 VI
TIr;
> 0,6 V - sneiheidg = versnelling van de zwaartekracht
L = scheepslengte
h = waterdiepte.
lo
-000t$0-bir
VStuwpunt
V=o/ c= i
Fig.3.l.l. :
Grenslaag bij een viakke plaat,
evenwijdig aangestroomd.
II
III fulfil
ìiiiuiiiiiiaiui
iuiiuiuiiuuuaius
Li-4
bol-IIRIuIIIN!ImIIuI
-p aat
._
._ R_..___.i. esamaasu
:Fig.3.2.l. : Stroming orn een plaat, loodrecht aangestroornd.
IO $0 IO
Fig.3.l.2.
Weerstand van enige eenvoudige licharnen.
ìHIT
I 2 510 Io I0 a 00 I 00 50 20 5 CD 0.5 0.2 0.I 0/05 Q 02 0o I 0,005 0Ó02 schijf cylinderDrukweerstand is bij schepen minimaal als gevolg van de zorgvuldige
vormge-ving. Ze wordt als regel met de golfweerstand samen beschouwd als
restweer-stand (R) na aftrek van de (plaat-) wrijving (Rf).
De totale weerstand is: R = R + R
t f r
of ook: C = Cf + C voor de respectievelijke
cofficinten.
Voor de berekening van de restweerstand bij schepen staan vele methoden ter
beschikking (ref. 3).
3. 2 . Drukweerstand.
J
We beschouwen als voorbeeld een dunne plaat waarvan het viak loodrecht op de aanstroomrichting is gezet. Volgens de potentiaaltheorie moeten de water-deeltjes met maximale snelheid om de rand stromen, zodat daar volgens
Bernoulli extreem lage druk moet heersen. In het symiiietrie viak moet de
snel-held nul zijn, dus C = +1. Aan de voorzide ontstaat en groelt de
grens-laag dus bij afnemende druk.
Aan de achterzijde zou de stroming in de grenslaag tegen extreem toenemende
druk moeten ingaan (van C« I naar C +1). Dit blijkt niet mogelijk te
zijn. De stroomrichting keert hier orn en er vormen zich wervels binnen een
sterk verwijde grenslaag. We zeggen dat de stroming (of de grenslaag) langs
de rand loslaat ('tseparation") (zie fig. 3.2.1)
De druk in de wervels wordt vooral bepaald door de snelheid bij het loslatings-punt. Hierdoor is de druk achter de plaat lager dan er vóór, zodat er een
s
kracht resulteert. Deze drukkracht werkt loodrecht op het opperviak, dus inde aanstroomrichting en is dus een weerstand.
Uit fig. 3.1.2. blikt bij Rn > de weerstandscofficint constant te
zijn. Deze is voor een schijf : CD 1.17
en voor een oneindig lange strip: CD 2
Ook bij lichamen met een minder scherpe rand, zoals cirkel cylinders en ook andere lichamen met afgeronde zijden, treedt loslating van de grenslaag met wervelvorming op, steeds als een tegenwerkende drukgradint te groot wordt. Een middel orn de drukweerstand te verminderen is, de posititeve drukgradint
aan de achterzijde van het lichaam klein te maken door een juiste,
Helemaal elimineren van de drukweerstand is niet mogelijk. Ook als er geen
loslating optreedt, gaat door wrijving energie voor de stroming verloren,
waardoor aan de achterzijde van een lichaam de druk gemiddeld altijd lager
zal zijn dan aan de voorkant, zodat er een drukweerstand moet resulteren.
Ook verkleining van het opperviak van de dwarsdoorsnede is een middel orn de
drukweerstand te reduceren. Booreilanden worden vaak van langgerekte drijvers voorzien, bovendien worden ze bi] transport zover geheven, dat alleen de
drij-vers nog onder water zijn. Hiermee wordt het aan het zog blootstaande opper-vlak heel veel kleiner. In fig 3.2.2. staan gegevens met betrekking tot stroom-lijnen van een "riser". Een ruwe schatting voor het diepdrijvende booreiland
"Staflo" leert dat de weersi:and en daarrnee het benodigde verrnogen op deze
manier tot een kwart kan worden gereduceerd.
L
0.8 0.6 '; 0.4 o C, Slots for Control Hoses io io RynoIds Number- DRAG VARIATION WITH REYNOLDS NUMBER
Bronze Overlaid
Slots for
Steel Bearing Pads K & C Lines
ori Fixed Bearing Rotating Bearing Lifting/Transporting Riser Padeyes 2.4 2.2 2.0 1.8 i .6 i .4 - 1.2 i.e .8 .6
For an 8 knot current, q = 183 pef.
Maximum 8urstirQ Pressure 384 pst.
Crushing -.8 Bursting o .4 .8 1.2 1.6 2.0 2.4 Pressure Coefficient . C - DIFFERENTIAL PRESSURE DISTRIBUTION.
Fig.3.2.2. : "Stroomlijnen't werd toegepast bij een ttrisert'
I
(ref.13)-4. De cirkelcylinder.
4.1. Stationaire stromingen.
Bij offshore constructies wordt veel gebruik gemaakt van kolomrnen, kabels,
pij-pen, "risers" e.d., die alle min of meer de vorm hebben van cirkelcylinders en
waarvan het belangrijk is, het weerstandsgedrag te kennen.
Uit fig. 3.1.2.blijkt dat de weerstand bij lagere getallen van Eeynolds, als
functie van Rn ongeveer hetzelfde karakter heeft als die van de schijf, wat
wijst op een overeenkomstig loslatingsverschijnsel (CD 1,2).
..
..
5Bij een kritieke waarde van Rn 2x10 ) zakt CD plotseling sterk af naar
CD 0,3.
In fig. 4.1.1. is te zien wat er gebeurt. Hier is de dimensieloze drukverdeling
gegeven langs de omtrek van de cylinder.
De regelmatige kromme C I - 4 sin2 laat de potentiaaltheorische
ver-deling zien, met als mínimum C = -3 en de waarden C I in voorste
p p
(= 0°) en achterste ( 180 ) stuwpunt. De stroom gaat van links naar
rechts.
Aan de voorkant is het drukverlies tengevolge van wri.jving te zíen. Aan de
achterzijde zijn de drukwaarden in de loslatingswervels constant (in het
"zog"). In het onderkritieke gebied is de tegendruk in het zog lager dan in het bovenkritieke gebied, wat leidt tot een hogere weerstand bi] de laminaire, onderkritieke stromíng. De turbulente grenslaag in de bovenkritieke stroming is blijkbaar beter in Staat een toenemende druk te weerStaan dan de laminaire
grens laag.
In fig. 4.1.2. is het weerstandsverloop bí.j het kritieke Reynoldse getal te
zien voor verschillende ruwheden (k/d korrelgr000tte gedeeld door de
cylin-derdiameter). De ruwheid stimuleert de omslag van het laminaire naar het
tur-bulente karakter van de grenslaag.
Bovenkrítíek blijkt vooral bij ruwe cylinders de weerstandscofficint weer
toe te nemen tot ongeveer CD I.
Dit is belangrijk in verband met het felt, dat offshore constructies in het algemeen sterk zullen aangroeien. Ook is dit belangrijk in verband met het
felt, dat het erg moeilijk is, modelproeven te doen bij bovenkritieke R.
-+1 io ..7 -.6 .5 .3 cI.g \'&\ 60 9O'
\
I +-+Jt++E
\4 /-at £-* £- --\\\ m f \\X%\i
I
'N+
\ s'L".
I
/
4
cpI-4-5ir(f'
f-' ft\
N
LT SUDCRI1CAL UYBCRS Rd L RIZNER (14), CD 1.17D BRITISH (8,a) = .2O X RUS1AR (s,b) i .25 , LACREN (8,d) 1.17 AT SUPERCRIIICAL NTJMB2RS Rd (2 TO 4)1O: L EISNER (14), r O34 1sTL'3tTIENT (8 aD 4 RUSSIAN (8,b) 0.33
.
HOERKE.0 (B,c) 0.40Fig.4.1.1. :
Verdeling van de drukcoëfficient bij
cirkel-cylinders (Hoerner)
ft ----j ---&\
s' I 6 /iO 9/ q-\/'
o2AI\
!oI- , (0 1/
I 120° V (2 TO 10)10k:Fig.4.1.2. : Weerstandscofficient bij verschillende
ruwe cylinders (Hoerner)
106
cp
2
4. 2. Instationaire cylinderstroming.
In het voorgaande zijn stationaire, d.i. van de tijd onafhankelijke
stro-mingen beschouwd. Bij manoeuvreren en bij golven wordt de instationaire term: p d Idt in de vergelijking van Bernoulli van belang. Met deze term, die
een versnellingskracht per oppervlakte-eenheid voorstelt, is de vergelijking voor de kracht uit te breiden.
Morison (ref. 4 en 5) schreef haar als volgt:
:
CD
PU
:j
CmTrP .D.a I 4
kracht per oppervlakte-eenheid
CD weerstandscofficint p dichtheid j: snelheidsvector C = traagheidscofficint m D = cylinderdiameter -- = versnellingsvector
In fig. 4.2. (ref. 6) is te zien dat de weerstandscofficint sterk afhanke-lijk is van de beweging. In dit geval is er sprake van een oscillatie,
waar-voor een nieuwe gelijkvormigheidsparameter wordt gebruikt, n.l.:
het getal van Keulegan-Carpenter:
K = U .T/D U maximum snelheid bij oscillatie
m m
T = oscillatieperiode
D = cylinderdiameter
4.3. Werveistraat, trillingen.
De losgelaten stromingen aan weerszijden van een loodrecht aangestroomde
cylinder of balk, beThvloeden elkaar. Als gevolg van kleine verstoringen van
de symmetrie kan daardoor een sterk fluctuerende asymmetrische toestand ont-staan, die zich kan ontwikkelen tot een stroming waarbij met een heel speciale frekwentie afwisselend wervels van de beide zijden worden afgevoerd, wat
ge-paard gaat met wisselende zijdelingse krachten.
16
-b;
OF K.a ; - DRAG COEFFICIENT \'S REYNOLDS NLFtBER FOR CONSTNff VALUES OF K.
1NERTJA COEFFICIENT VS REYNOLDS tI'tIER ICR CONSTANT VALUES
De frekwentíe is hierbij bepaald door"het getal van Strouhal":
'
S = f.hI
V f = loslatingsfrekwentieh = dikte van het lichaam (b.v. :D)
V = aanstroomsnelheid
Er blijkt een verband te bestaan tussen C en CD
S = 0,21 1 CD
3/4
In het geval van resonantie door de elastische eigenschappen van het lichaam, blijkt de eigenfrekwentie van het lichaam (in water, als het orn een
water-strorning gaat), maatgevend te zijn voor de fluctuatie-frekwentie in de
stro-ming.
Bet regelrnatige patroon van afgevoerde wervels is bekend als de wervelstraat van von Kárrnn.
Met betrekking tot de fluctuerende zijdelingse krachten geeft Hoerner (7) op,
dat de dwarskrachtcofficint voor een starre cylinder: CL + 0,45 kan
be-dragen en dat bij resonantie CL _ 2 kan voorkornen.
4.4. Scheef aangestroornde cylinders.
Over onder een hoek aangestroornde cylinders zijn de meningen verdeeld, zoals blijkt uit ref. 5.
(ref. 7) zegt hierover het volgende (zie fig. 4.4.1.).
Als we de wrijving verwaarlozen merkt een, onder een hoek x aangestroomde
L
cylinder niet als we haar een snelheid V sinc in asrichting geven, zodanig,dat de resulterende snelheid loodrecht op de asrichting staat. Deze
resultan-te bedraagt dan V cos o.
We hebben dan te maken met een cirkelcylinder met diameter D en lengte i met
een "weerstand": D' CD p(V cos )2.1.D onder hoek met V.
De werkelijke weerstand ishiervan de component in de richting van V, zodat:
D = C cos2a.pV .D.1. cosc
zodat: CD c1; cos2c
N.B. : Bet referentieoppervlak D.1.cos is de projectie van de scheve cylinder
18
-Fig.4.4.1. :
Zie tekst
Io o. k c.6 \ \. I
\
oit ' \ V (o) AT Rc = () to 4) c:i (FFE1 (2Cc) o N A C A (20,cd) AVA -. GO (2Ob) (b) AT R = (I to 6) lOs: X N A C A (20c)+ NACA
(2OI4 A ARC - NPL (2Of) C '_o)SUtCRfl!CPL - CÇIrl c.2 - Cç .005-o o 2 4 é 8 ¿0 C/f
1)rag coefficients of e]lJ1)tica] sections, (a) at
subcritical R'ininbers, (b) abOve the critical Rnunbcr.
Fig.4.4.2. : Weerstandscofficinten voor elliptische
op het viak loodrecht op V.
Er blijkt ook een lift-component te bestaan , waarvoor geldt:
L = C'D cos2. pV2 .D.1.sina
Hierin is C de bekende weerstandcofficint van de loodrecht aangestroomde
cirkelcylinder. Het bovenstaande gaat goed op in het onderkritieke gebied,
dus vooral bij draden en kabels, met
C'D 1.1
In het bovenkritieke gebied kan volgens Hoerner voor O < a < 500 gesteld worden:
D = pV2.D.1 met C'D 0,2
zodat: D = C . pV .D.1.cos a met CD CD/cos
D
In dit geval is de dwarskracht (lift) te verwaarlozen.
Een tegenwoordig wel toegepasteverfijning in dit bovenkritieke geval is, dat
men de cylinderdoorsneden in de stromingsrichting beschouwt voor de schatting
van CD, zodat men te maken heeft met elliptische
Voor elliptische cylinders loodrecht op de stroomrichting geeft Hoerner
weer-standscofficinten volgens 4.4.2.
De bovenkritieke stroming treedt in het algemeen op bij de zeer grote cylinders
waaruit het lichaam van drijvende booreilanden vaak bestaat.
4.5. Eindige lengte.
Uit fig. 4.5.1. is de weerstandscofficint af te lezen voor een cylinder en
een platte, loodrecht aangestroomde strip van eindige lengte als functie van
de "kortheid". Als gevoig van de emden stijgt blijkbaar de druk in het zog, waardoor zelfs vrij lange lichamen (10 : 1) al belangrijk lagere specifieke
weerstand hebben dan inhetoneindige (2-dimensionale) geval.
In fig. 4.5.2. zi.jn de weerstandscofficinten voor piatte ringen gegeven. Ais
we deze beschouwen als strippen zonder emden, dan zien we dat de geheel
b
-open ring zich gedraagt als een oneindig lange strip met CD 2.
'
We mogen hieruit waarschijnlijk concluderen dat ook bij de aan elkaardoor-verbonden cylinders van offshore constructies de weerstandcofficint verge-likbaar zal zijn met die van oneindig lange cylinders. Het ontbreken van duidelijke emden voorkomt blijkbaar het optreden van een drukverhoging in
het zog.
I.
0.1 O.a 0.3 lt S .6 .7 L .9 2 CD 02.iIh
- eFig.4.5.1. : Weerstandscofficinten voor strippen
encirkelcylinders met eindige lengte. (Hoerner)
4 s ARC RM 1480 f44
*
PLATE VALUES based on ring areaY
I0
10 d1/
FLAT RECT'R PLATES:
)( AVA - - . - - - - (34M -4 MIT - - - - ___ - - (34.0 - OTHERS -- - - OTHERS I RAE - - - - --(III-18.k) CIRCULAR CYLINDERS:
. AVA ---(18,o)
Fig.4.5.2. : Weerstandscofficinten voor piatte ringen
(Hoerner) o BOS - - ---T.RPT -
-(8Sf) 231 h/b -V :.: : hd5 Rd IO A V u NACA, NACA EIFFEL -- -- -- -- - (29o)- (18d)I
5. Samengestelde
constructies.
5.1. Wederzijdse
bemnvloeding.
Als een lichaam in een stroming wordt geplaatst,
beÍnvloedtdit de omgeving
door de potentiaalstroming en
doordat de weerstand
energie aan de
omgeving
doorgeeft, waardoor een volgstroom ontstaat. Deze
heeft, afhankelijk van
los-latings- of liftverschijnselen,
het karakter van een laminaire of turbulente
grenslaagstroining, of het
bestaat uit grove wervels
(makro-turbulentie,
wervel-straat) of uit regelmatige staartwervels (circulatie).
Als een tweede lichaam
achter bet eerste
wordt geplaatst, zal
deze in het
al-gemeen een
kleinere aanstroomsnelheid
ontmoeten, waardoor
de weerstand lager
is.
In fig. 5.1. zijn
enige, voor de offshore belangrijke interferentie-gevallen
uit berner's boek (7)
verzameld. Hierin is te
zien, dat, als twee
cylinders
heel dicht achter
elkaar worden geplaatst,
de achterste zelfs
wordt
voort-gestuwd door de
loslatingswervels; ook blijkt, dat de voorste cylinder
door de
achterste kan worden
benvloed.
5.2. Samengestelde
constructies.
Samengestelde constructies
zijn opgebouwd uit
(meestal) langwerpige,
elemen-ten, waarvan de
weerstandscofficinten vrij goed
bekend zijn. In tabel
2 zijn
zulke coffcinten opgenomen.
De verschillende
elementen
zijn aan elkaar
ver-bonden en bevinden
zich in elkaars nabijheid, zodat
interferentie optreedt.
In de tabel zijn een
aantal combinaties en
totale constructies,
zoals
boor-eilanden en bakken opgenomen.
In enkele gevallen
zijn twee waarden voor CD
ge-geven:
CD, waarbij
als referentieoppervlak
bet, op een dwarsvlak geprojecteerde
oppervlak (A) is gekozen.
Hiermee wordt bedoeld,
dat opperviak, dat
zichtbaar is voor een persoon die op grote afstand
in de richting
van de stroming
kijkt.
CD, waarbij
het referentieoppervlak
is berekend uit de som van de
ge-projecteerde oppervlakken van
de samenstellende delen.
(= maximaal frontaal
oppervlak)
-Drag coefficient of bridgc girders V 70 I. CD.
-.-.---.--.---. FoRw,;D cittr io -.. (I,b) toThL OJrQrALRER 04-. (2) 0.4 -/
r'
YLIDrRo2-/
4 6 S 12 o 2 / r_K__.t d -. .j
. V4----'
-,-
(4 J 't +
Drag coefficients of two circular cylinders, one placed hind the other.
d L.»:. . ....
::Î
1:rQrÑcY fd/v
2.06 l.S _ I tRAG (orrFIcwjTI ::::-..:::=
. _____. _JJ!.__. . JR4'l0 o:[
Drag (2,a) (and vortex-street frequency, reference 2,b)
of a pair of arcui.ir cylinders placed side by side.
1.51 =
I)rag coefficient (ozi single frontal trea) of a
bridge structure (road lcd l)l1s lateral beams) win(ltunnel tested (16,b) with A = b/c = 3.9.
Fig.5.1. : Enige voorbeelden van wederzijdse benv1oeding
(Hoerner)
SI.JGtE C-tER PAIR OF GOES t
SoLI(Y RAllo VoLJAR
CI.7
REARGIRt 0.7a
c2'5
D
Tabel 2: Weerstandscofficfnten.
Van de diepdrijvende booreilanden
'tStaflo" (zie fig. 5.2.) en "Sedco
135" zijn
in fig. 5.2.2. de krotiinien weergegeven voor de weerstand, lift en het moment,
op basis van het
maximum geprojecteerde opperviak bij
j600, waarbij alle
kolommen naast elkaar geprojecteerd
worden.
Fig. 5.2.3. toont het verloop van krachten en
momenten bij het model van een
boorschip uit ref. 8, als functie van de
aanstroomhoek
I' (gierhoek).
Fig. 5.2.4. laat de vorm van de bakken en
lichters uit tabei 2 zien.
23
-R
n
CD CDt1. lange, gladde cirkelcylinder
> 1O0,3
2.
íd. of ruwe cirkelcylinder
z 101,2
3. lange, zeer ruwe c.cylinder
> 101,0
4. kabels, risers loodrecht V
< 10 Ià 1,2
5. platte schijf loodrecht
V1,17
6. lange piatte strip ioodr. V
27.
2 cyl. in tandem x/D> 3
1,5
0,75
8.
2 cyl. naast elkaar
y/D1,5
101,3
1,3
9. booreiland "Staflo't
=0°
< 101,44
0,44
10.
60°
11.90°
,,I
0,89
1,63
0,78
12. booreil. "Sedco 135"
90°
< 1,5x105
1,26
0,84
13. rechthoekige bak
0°
1,5x10
0,75
14.
40x40x2,80
45°
15. afgeschuinde bak
00 ,, 3x100,91
0,36
16.40x40x5,60 (1:2)
45°
17. rechthoekige lichter
0°
,1,5x104
0,59
0,40
18.65,5x30x2,85
90°
19. afgeschuinde lichter
0°
,, 2x100,79
0,42
20.
65,5x30x3,75 (1:2)
90°
21. boorschip (ref.8)
90°
,,0,8x105
0,37
1,06
22. íd.
45°
0,62
Fij L)1
8
8
1 2; 'VAflQ4i
ìT1 T!
k" J LHV
FOWAP EPn
()
().cv)
(J)
, ? ? , kÌ& S flF ? ¿F]? 1't1 P_ () L rt) "L) (L) í) :JQQ L P? J L Jt.
j
4 L ; i¿CflON SEÇTI4 A-A
lNTL AÇj
Li
i
4-.. ?409.J_ao j
4A. A4N N Lt -H LÖ N o o )U) 4) r-I :W d -1 QO o
c
H W H -:Q) -H o CJQOrrj.
airI
( -e-1 rHo w.
Eow
o w Q.i oIQ)
JTr
q-1 c( -H w c r-1 J -'--H OU)r4
( -H (i)rd
c U) E -1 O -H w w>< ':. E:: ,r::r:t'.;
,.::;,
::
::t&i
71LL1 , TT;:;: :1'
1°
:::: 1i!Itt
''
_____ ¡T ..,,,.
. . . ,, t_. 2L-.4. it!:j
t:: ¡: I : I1;t,F,.ti..:1 LiL!:tIji
I:t:;::
't11T_!i_i
,t:i
1:::::'r
.-'$:»'-f.f'
11.t_JL
! .;i fi;'
, $ fl h: T , I,.,y.'
LL,;;:
L! t 4':
i H I ;fj Tii Ir.'sti'
:'
ti1
¡ : ;H I i ::,;::.
w :!: 7, 44Ht'
':
I ; i :. j W !r; :{_._.» i _. u ' ; ; :H Li._: :'''
t
i ! II -' -.-.,
-P:e.,.'S.iIlI
"
¿ . -,-'
I ... ififfHr1
_t---' "' '\
ft 't III i 4 ;Ii 'h ffliI I ! -:'/
i i H L' -L-i , JL ¡-r 1L t iz,' It ' ii H 4: L -* 1¿r,
.-', L1 : i ii
:; :: I: i ,: r trI: !! r/\L
II I I' _ : 4-;
i , _t I :;i:,
Q
thuiTH:rt4,
: titi i IIIIIII H:r1
' ;-iI-1 T lI j ;hiJ4: ' T:, Till 4l Il ik j_jjl 1 tT1
l 4J..j f :1, ii +iI Ft i H t jj!j.t1i! ; ti ii4
o Ez
C E o E i: CI
loo 20 40 60 Dcp water ydrc*«t-::2
OW thrusttr 2 Stern thrur,i- rc1(side b sÌcjt _;_- /Acruc'
'\
(of f set).Tout wire pdtt$or / boco; ' Sonor position
m2ourcg tyn 'Wt ht "-'/ rnasuring
___________J ì) btd
PCSITiO P.EFRENCE SYSTEM A 5onr and tout wr system to mzosur th dcvcto of shp postloo rorn o tied rc?erence posworì or the so bd o gyrocompass to mccsur
tM deviation of thlp heading frocn o thzd rfrere heading
PRPULSION SSTEM. Four 746kW ontroIob(c pitch rototob? cnd rctract&Ie thrust to provIde th forces and mornntS or the ship to rnointcifl itt postio and hcfldrg, oa(nst disturtxnce duc to wind wove crd curçnt.
ÇONTROL SYSTEM A GEC 2050T digital corputr which rcceIves inputs of htp
pas(ton arid htading zvlctons ord srds output commands of thrust mognitud and
rccUon to tht thrutcrs so that thz ship poslUon and heading cre hc!d at tJrIr refernct stttr.
3 Knots Deep watcr
2 Knots
lKnot
120 140 160
Yaw angle Idegr
Yaw cngle-4r /deçjrees
o0 lOO 120
l0
160 1 Knot 40 z-a :* u o o C -20 C o -a ..40 80 70 X'V"
60 :»400 5O >-lo 250 E200 z z o z X 100 3; 50Wind sreed 25 Knots
ló 20 30 40 50 Ú0 70 83 90 Waves 60 83 100 120 140 160 180 40 Dccp watr F'i. b . LjltfS lt I.. t. t4w ;: - -- +w/degrees Irregular wQvs_ ITTC spectrum Hi/3:3-Sm
10 20 0 40 50 60 73
V'w/ degrees III. t d.-tt .t..'
Fig.5.2.3. :
Krachten en momenten voor "Wimpey Sealabt' gerneten
-
26 -3 Knots 2 Knots E z 04 .5 o.4 Ci3 02 01_-_z
N
80 90 20 40 60 80 100-1
--
-No.13,14 2,B0 No.1718
65,5
1:2
30
Fig.5.2.4. : Vorm van de bakken en lichters uit Tabel 2
2,55
15,165,60
No.19 .20 12i2
3,5040
6. Voortstuwers en stuwers.
6.1. Typen.
Als voortstuwers ("propellers't) of als stuwers ("thrusters") worden meestal schroeven gebruikt. Er is eigenlijk geen wezenlijk verschil tussen beide be-grippen. De voortstuwers waren er eerder, met het doel, schepen voort te
stu-wen. In de offshore, waar het doel vaak is beperkt tot het leyeren van een
stuwkracht, is men van "thrusters" gaan spreken.
Voor het op de plaats houden en voor het manoeuvreren bij kleine sneiheid is
het nodig de stuwkracht willekeurig te kunnen richten; hiervoor zijn er twee
mogelijkheden:
meerdere vaste stuwers worden in twee groepen onder een hoek van
9Q0
ten op-zichte van elkaar geplaatst, waarbij elke groep een component van de
ge-wenste stuwkracht levert (zie fig. 6.1.1., ref. 9).
Over 3600 draaibare, van haakse overbrengingen voorziene schroeven worden
vrij draaibaar onder de romp geplaatst (Schottel) (fig. 6.1.2.) of
verti-cale-as propellers met verticale, oscillerende bladen worden toegepast (Voigt-Schneider) (fig. 6.1.3.),In beide gevallen kan de stuwkracht met het
volle vermogen op de gewenste wijze gericht worden. Men noemt dit "azimuthing
thrusters". (fig. 6.1.4.).
Alle genoemde voortstuwers werken volgens het draagvleugelprincipe. Dit
prin-cipe kan worden verklaard aan de hand van het "magnus-effect".
Een roterende cirkelcylinder veroorzaakt door wrijving een meedraaiende
wervel-of circulatiestroming. Als deze cylinder wordt voortbewogen, of in een
stro-ming wordt geplaatst, dan zullen de sneiheden van de hoofdstroom (V) en van de
circulatiestroom met sterkte 1 aan elkaar worden toegevoegd. De beide
stro-mingen voldoen elk afzonderlijk en ook gezamenlijk goed aan de eisen van de
potentiaaltheorie, zodat met de vergelijking van Bernoulli kan worden
aange-toond, dat er een kracht ontstaat, dwars op de richting van de stroom ter grootte L = pVr per eenheid van lengte.
Als een platte plaat, of bijvoorbeeld een draagvleugel onder een niet te
grote hoek in een stroming wordt geplaatst, dan ontstaat er, weer onder
in-vloed van de wrijving, ook een circulatiestroming orn de draagvleugel, met
hetzelfde resultaat als bij de rotor.
-4
VECTOR SYSTEM I Thruster Cnftur.ttc,r, Fig.6 . i .1.: a) TUtLNEL THRUSTER L1 \___/C) (ETRACTABLE NOZZLE d)x/( NOZZLE THRUSTER ThRUSTER
rrcJ!L_.i. chanIc Types
Fig.6.1. :
Enige mogelijkheden voor stuwers (ref.9)
117 ITT
::t) 'c
b) RETRACTABLE TUNNELT HRU ST E R
x-Y RECTA-LINEAR SYSTEM
e) EIXED POSITION NOZZLE THRUSTER
AANDRJVEN STUREN 360°)
30
-\ DWAPS -DOORSNE DE tunneisch roe?schroef' met variabele spoed (Controlable Pitch
Propeller) WELL ID. CAPSULE OD. CENTERING JACKS DETAIL AA n V n J/ THRUST UNIT
-General arrangement of Bayor/PIeuger thruster capsule.
Fig.6.1.4. :
Toepassing met straalbuis
en variabele spoed
Fig.6.1. :
Enige mogelijkheden voor stuwers.
J_ COLUMN / CAPSULE ACCESS
,
TRUNKi
23-3W' ELEV. ThRUSTER DRIVE MOTOR AZIMUTH DRIVE SECTION 2+Lc: 0-ELEV. Fig.6.1.2. :"Schottel" roer
Fig.6.1.3. :Principe van de
prope i 1er
Voigt-Schneider-Propeller met
vertikale as
fi
J
ib
De draagvleugel is dus een middel orn een kracht op te wekken die loodrecht op de aanstroornrichting staat. Als een draagvleugel dus wordt (rond-) bewogen in een bepaald viak, dan kan hiermee een stuwkracht worden opgewekt in de normaalrichting van dat viak.
Dit is het principe van de scheepsschroef.
6.2. Schroefdiagranimen.
De algErnene eigenschappen van schroeven worden voor ontwerpdoeleinden op model-schaal bepaald. De modellen hebben meestal een diameter van 0,24 m, genoeg orn
over het grootste deel van de bladen een turbulente grenslaagstroming op te
wekken, zodat een representatief resultaat verwacht mag worden (R in bet
bovenkritieke gebied).
Voor een bepaalde toepassing van een schroef is meestal de diameter min of
meer gegeven. Met behulp van een eenvoudige impulstheorie (Rankine) is name-lijk gemakkename-lijk te bewijzen, dat, absoluut gezien, van de grootst mogename-lijke diameter het hoogste rendement verwacht mag worden.
Het hangt nu vooral van de spoed (P "pitch") af, of een schroef geschikt is orn een bepaald vermogen te leyeren. Wel zal de diameter aan het toerental
moe-ten worden aangepast, als dit vast ligt
Het begrip 'spoed" is analoog aan dat bi] schroefdraad: bij n hele
omwente-ling van de schroef hoort een translatie die gelijk is aan de spoed. Omdat de beweging niet in een vaste stof plaats heeft, treedt er een afwijking van de
translatie op, die we "slip't noemen (zie fig. 6.2.1.)(ref. 3). Bij een stuwer met translatiesnelheid nul, is de slip 100%.
De spoed wordt bepaald door de spoedhoek die de schroefbladelementen
(door-sneden op straal r) maken met het vlak van de schroefschijf. De "schroefschijf"
is het vlak, loodrecht op de as, dat tot basis dient voor de schroeftekening. Het is de gewoonte orn de diameter als maat voor de grootte van de schroef te
gebruiken en de spoed in verhouding tot de diameter op te geven: de spoedver-houding P/D. Zo wordt ook het totale oppervlak van de bladen in verspoedver-houding
tot het oppervlak van de schroefschijf aangegeven: A ¡A , waarin A 'T D2 /4
E o o
0m bijvoorbeeld bij een gegeven motor een schroef met de juiste diameter en spoedverhouding te kunnen bepalen, heeft men schroevenseries onderzocht, waarin de spoedverhouding P/D werd gevaríeerd. De resultaten zijn in diagrammen op basis van dimensieloze cofficinten gepubliceerd (zie fig. 6.2.2. t/m 6.2.4.).
-1
A'r
L R TAN 2 ltr) 21trFig. 89 Definition of pitch angle
'' = Pitch angle of screw propeller Diameter D
PFUNCPLES OF ì4AVA1 ARCHITECTURE
(ref 3)
P 'r
v
AK E LONGL.PPOJECTION OF BL/DE FACE OF BLADE-MAX. THICKNESS SECTION\
RA6IUSv/«\-:ZF1
fd\\
t
-Fig. 88 Typical propeller drawing P
Pitch ratio = D
Pitch P Blade thickness ratio =
BLADE SECTION AT RADIUS r DIRECTION OF --ROTAI I O N SKEWA H BACK OF BLADE
I
f
s;L\ç\\%\t
I ,% 7-TAN'---- ' ' :''l
2Ttr : n r" t z o PROJ. OUTLINEf ' I I 01 z DEVELOPED ',\i
OUTLINEk i I JI-FACE OF R.H PROPELLER LOOKING FROM AFTD No. of blades 4 Pitchangle =
Disk area = area of tip circle = D2 Ao
Developed aiea of blades, outside hub = AD
. AD
Developed area ratio = DAR = -Ao
Projected aiea of blades (on transverse plane) outside hub = Ap
Projected area ratio = PAR =
Blade Wi(Ith ratio = BWR = M blade width
. . r' 4D/length of blades (outside hub)
Mean width ratio = MD R =
ROTATIONAL VELOCITY
-27tnrwr Fig. 90 DefInition of slip
Pn P
tan
= -- =
2wir2,rr
. . MS
PnVa
VReal slip ratio SR
i1L Pn
p
Fig.6.2.1. :
Definities met betrekking tot de schroef (ref.3)
32 ->. LU (j z 4 > o 4
Q-- I_rn IR__
I7
.RIl' URUU
RSRIII__
:aa rnsiiia
_t-
II1'I-1II1
-C
Q Ot 02 0.3 Oh 05 06 07 01 09 IO I
Open-water test resultsof Ka 4-55 screw series with nozzle no. 19A.
Fig.6.2 .3. :
"Open-water"schroefdiagrarn voor een
schroevenserie in straalbuis
IU!IR
Í!ua..
K L-55 SCREW SERIESIN NOZZLE Nt19A .
III
IRRuuuuuiIiau
IuauusRmuuR!uuuI
_._._...I.._u...
u.
uuu
uauiuuu
0#guurnì
,jtiuiuuuu
uvaiuiuiiuu
iuuuuinuu
uua
o... u
u
uu
o:i 02 0) 05 os .7 08 Q9 10 11 12 13 is 16Open-water test results of B 4-5 5 screw series
Fig.6 .2 .2. :
ItOpen_waterschroefdiagram voor een
gewone schroevenserie
IOKQ
% LO 0.9
o
34
-0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 O. O. 2 0. I O 0. O. O Q O. 8 O. 6 0.4 0.2 O -Q2 -0.2 -04 -0.6 -0.4 -0.2 0 0.2 0.4 0.6 0. 8 LO 1.2 1.4 16 JFig.6.2.4. :
"Open-water"diagram voor een enkele
schroef met verstelbare spoed
M.P.NO.
575
H I D = O . 8 0AU-CP4 -55
111111_lit
i i T fiiiiaiii
IIaIaIIiiIIRiuII
1II111IÌIHIÌII111IUuI11II
,iiiuiiIuRII
11111
III
i'j
"iii"-
J
uIn SIklL
,p_ v¼%
.IIRIUIiIk
IllIllIllIlt
. jI
I iII
:4;;4r.
'
'i
u'o '44:í
Z3'
::
g,_
fl\
: Qo.".
'.t
.
lul&.:: '\ . L-'\
Met geli]kvormige bladdoorsneden zijn de series uitgebreid met andere waarden
van de bladoppervlakverhouding en van het aantal bladen.
Internationaal de meest bekende schroevenseries zijn de zg. "B-series" van het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation (NSP) te Wageningen, die op vele
plaatsen zijn gepubliceerd (zie ref. 3, 10 en 11).
De schroevenseries zijn als voigt gecodeerd:
serieaanduiding-aantal bladen-bladopp.verh. Bijvoorbeeld:
B 4.55 duidt op een "B"-serie schroef met 4 bladen en een
bladoppervlakverhouding: AE/A = 0,55
De volgende dimensieloze cofficinten worden gebruikt:
KT T/pn2D KQ = Q/pn2D5
no = T.VA/2'ITQn
J = VA/nD is de basis voor kinematische gelijkvormigheid. Hierin is: KT stuwkrachtcofficint ("thrust-coeff)
KQ = askoppel ("torque") cofficint T = stuwkracht
Q = askoppel
p = dichtheid van het water
n = toerental
D = schroefdiameter
VA translatiesneiheid van de schroef
n0 = (open water-) rendement
J = snelheidsgraad
6.3. Schroeven in straalbuis.
(ommantelde schroeven, Kort-straalbuis, "ducted propellers")
Beschouwing van een schroevenseríe-diagram van de B-series laat zien, dat de hogere rendementswaarden te behalen zijn met schroeven met grote spoed, mits
de aanstroomsnelheid VA groot genoeg is. Offshore omstandigheden met kleine
VA vragen echter schroeven met kleine spoed.
Er wordt nu gebruik gemaakt van een middel orn de aanstroomsnelheid schijnbaar te verhogen. Dit rniddel is een ringvormige draagvleugel orn de schroef heen,
-O
-
36-Open-water test results with B 4-70 screw series in four quadrants
O
de zogenaamde "straalbuis", voor het eerst door Kort toegepast.
Het profiel van deze ringvleugel wordt zodanig ten opzichte van de
stroom-lijnen gevormd, dat een circulatiestroming ontstaat, die de sneiheid binnen de ring vergroot en er buiten verkleint. Op de straalbuisdoorsneden ontstaat hier-door een binnenwaarts-en (bij kleine VA) enigszins voorwaarts gerichte kracht, die dan een aandeel levert aan de stuwkracht. De stuwkwaliteit bij VA O
wordt hiermee aanzíenlijk verbeterd.
Een nevenverschijnsel is echter een drukvermindering, gepaard gaande met een
verhoging van het cavitatiegevaar ter plaatse van de eigenlijke schroef.
Diagrammen en polynomen voor straalbuisschroeven zijn gepubliceer door
Ooster-veld (ref. 12; zie fig. 6.2.3.)
.
6 . 4. Vierkwadrant-karakteristieken.De traditionele diagrammen zijn geheel gericht op het ontwerpen van schroeven voor een schip bij een bepaalde ontwerp-snelheid. In de offshore industrie is er voor het dynamisch positioneren behoefte ontstaan aan karakteristieken waarbij ook de negatieve rotatie en translatie-richtingen aan de orde komen.
Omdat hierbi] ook de toestand met n O in beeld gebracht moest worden, zijn
andere cofficinten en een andere vergelijkingsbasis gedefinieerd (ref. 11):
T
p (VA2 + (O,7rrnD)2).írD2/4
Q
p (VA2 + (O,7]'nD)2).rD3/4
met als basis: = arctan (VA/O,7îrnD)
í varieert van O tot 360 graden; men spreekt daarom van diagrammen in vier
kwadranten (zie fig. 6.2.5.).
De cofficinten zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de bladdoorsneden
op een straal van 0,7 x de schroefstraal, maatgevend zijn voor de hele schroef.
6.5. Kwaliteitscofficinten.
Een ander, vooral in offshore toepassing belangrijk aspect is de definitie van
een stuw-rendement. Het traditionele open-water rendement:
37
-*
CT
*
n = T.V ¡p is namelijk ongeschikt voor stuwers, omdat bi] V O, ook
: = wordt. Toch is in deze toestand een maat voor de kwaliteit van
be i ang.
Voor sleepboten is steeds gebruik gemaakt van de vuistregel, dat een
stuw-kracht van 10 kgf per pk moest worden bereikt met gewone schroeven. Bij
ge-bruik van schroeven in straalbuizen rekent men op 13 kgflpk.
De stuwkracht-vermogen verhouding (T/P) is niet dimensieloos, zodat bij
ver-gelijking van stuwers, gevreesd moet worden voor een beinvloeding van de
con-clusie door de grootte. Daarom worden in meer wetenschappelijke verhandelingen
ook andere verhoudingen gebruikt:
a. De Bendemann-cofficint:
Deze cofficint erge1ijkt de stuwkracht met die, welke maximaal haalbaar
is voigens de (eenvoudigste)impulstheorie bij hetzelfde vermogen. Volgens
deze theorie is, bij translatieseniheid VA 0:
2/3 1/3
T3 / P 2.2pA = I of T / p . (2pA) =
waarin: T = stuwkracht p = dichtheid
P = vermogen A '1T14 . D2
Berekenen we de verhouding voor de werkelijke schroef, dan moet hij
kleiner dan I zijn, zodat het belangri.jkste kenmerk van een nuttig effect
aanwezig is. 0m deze reden is de Bendemann coffícint gedefinieerd:
- T / p2/3 (2pA)h/3
b. Stuntz en Taylor (1964) gebruiken:
C = T3/2 pA
dit komt overeen met het, door het NSP toegepaste:
3/2 =
(KT/Tr)
/
KQ. . . 2/3
Ook worden vereenvoudigingen gebruikt, zoals: KT KQ
Voor deze kwaliteitsgetallen gelden de volgende onderlinge verbanden:
C = nd 3/2 2 ;
- nd.
38
Tabel 3: Vergelijking van stuwcofficinten.
(VA O; P = 1840 kW; '7rnD = 33 mIs)
In tabel 3 worden uitkomsten van verschillende kwa1iteitscofficinten met
elkaar vergeleken. Het valt op, dat bij de straalbuisschroef groter dan I is.
Dit is een gevoig van de definitie van de diameter (en dus van het schroef-schijf-oppervlak) die gekoppeld is aan de schroef binnen de straalbuis. Tussen haakjes is de waarde aangegeven, die voigt uit het gebruik van de diameter
van de skeletlijn ( middellijn) van de straalbuis ter plaatse van de schroef-schijf. De waarden van de stuwcofficinten zijn dus afhankelijk van het type
van de stuwer en heeft dus ook zijn bezwaren.
De stuwkracht-vermogen verhouding is wel onafhankelijk van de grootte als de omtreksnelheid van de bladtoppen gelíjk wordt gehouden. In de praktijk is deze veronderstelling niet gek, omdat hiermee overeenkomstige cavitatie-gevoeligheid
wordt benaderd.
i=
KTPn2D4p KQ pn2D 2irn KQ. 2 irnD
Dit geldt algemeen voor schroeven met variabele spoed, waarbij de stuwkracht wordt gevarieerd door de spoedhoek van de bladen te verstellen terwiji het
toerental constant blijft.
Voor schroeven met vaste spoed geldt de gelijkheid van bladtopsnelheden (heel
globaal) alleen in de ontwerptoestand bij vol vermogen.
In ref. 9 wordt gesteld, dat voor installaties voor dynamisch positioneren:
39
-TI
P kgflpk N/W d KTIKQ2I3 gewone schroef (B L .70) 11,2 0,15 0,73 0,88 2,9 straalbuisschroef (vooruit) 15,7 0,20 1,02 1,46 4,0 (0,88) idem achteruit 9,7 0,13 0,62 0,70 2,5Ô
-
40 -CAVTATE- EROSE TI PWERVEL-CA V) TATIE BLAD\dORT EL-CAV TAT)E sCh r o: e f b i a d d o o r s n e d e n EROS E BELLEN- VLIE5-00 BELLE N-CAVITA11 E s chr o ef b I ad schroefnaaf 5UPER- VLiES-C AV 1TATSE CAVITIAT i ET/P = 0,15 N/W (llkgf/pk) moet zijn, terwiji bij 50% deelLbelasting:
.
T/P = 0,19 N/W (14 kgf/pk) mUet worden nagestreeft.Deze installaties werken gedurende het grootste deel van hun bedrijf met
minder dan 50% van hun maximale vermogen.
6.6. Cavitatie.
Water kan praktisch onbeperkt overdruk weerstaan; onderdruk is daarentegen
beperkt door de beperkte cohesie van de moleculen en de daarmee
samenhangen-de eigenschap van verdamping. Omstreeks samenhangen-de dampdruk van het water ontstaan
er holten (caviteiten) die de stroming beThvloeden.
Het opperviak van een aan een lichaam gebonden cavitatieviies is niet helemaal stabiel; er worden belletjes afgescheiden, die in de stroming worden meevoerd, waarbij door de toenemende druk condensatie optreedt. Dit heeft tot ge-volg dat de belletjes samenklappen (imploderen). Bi] de implosie komt energie
vrij met als gevolgen:
geluid (cavitatie-ruis) erosie
Bi het ronddraaien van de bladen van een schroef zal het volume van de
cavitatiebellen oscilleren; dit heeft trillingen tot gevolg.
De erosie is bezwaarlijk voor de bedrijfszekerheid van de installatie. Het geluid kan aanleiding geven tot storingen met betrekking tot de werking
van acoustische positioneringssystemen.
Als cavitatie niet vermeden kan worden, is het vaak mogelijk het geluid af te
schermen met speciale straalbuisconstructies of met luchtbellenschermen.
Injectie van lucht in caviteiten kan soms een oplossing bieden voor het
ver-minderen van geluid of erosie.
nk
-240 g 40 30
20
10 o O .10 -340 80 420 160 200 240 280 320 ThCO20 Forward units at 6 /degres ful) thrust
-zero current 40 80 120 160 & Idcgces 4fr .. Resul tant force çn ship rnrnus b b):2 ' currznttorc
t
-f---by thrustei'\
7___
-1
Force tmpressd 3 Knot current 1 3Q0 200 L_Jet J [spread II
4. I) - t ,/ttit..t.t't.tt.. Thruster forces L J«t rspread Thruster >forces -g Rzu1tont - E forceçnsNp mmus - z8 JcI
current force.;
I 1__ 6i
240 280 320 3ó0 20/
Turning moment I'¡rnprcssd by -.-thrusters E io z,
\
interaction -'momcrit-
r
. n ' --. 40 80 120 lóO ?O0 240 2S0 320 '3O
E 6/degrees
/
Irlo
!;\tsz::_
"fl
-2C
Fig.7. :
Romp-stuwer interacties bij een boorschip (ref.8)
--'-t.
Forword units at
,
Turning moment full thrust - impressed by 10 zero current/
:'- thrustersI
¿
Turning mnmnt \cxperienccd oyship 20 40 Tu mi ng mcm e n t on .hip ztstrtd O0\
' . , . (spi-ta\\
o 80 100 120 140 160 t&) vl. II . tt, ,,t.-/t It.. S jciegrces TurnIng moment 2O{ experienced by ship7. Interacties.
De werking van een schroef gaat gepaard met een snelheidsveld en met een drukveld, die interfereren met de drukvelden en snelheidsvelden van het te
stuwen lichaam en van andere schroeven. De volgende verschijnselen kunnen in
dit verband in de offshore van belang zijn:
I . De aanstroomsnelheid van de stuwer wijkt af van de translatiesneiheid van
het lichaam. Afhankelijk van de plaats kunnen grote negatieve en
posi-tieve verschillen voorkomen. Een extreme oversnelheid (negaposi-tieve
voig-stroom) treedt op als de schroef in de schroefstraal (slipvoig-stroom) van een
andere schroef komt te werken.
Een inhomogene verdeling van de aanstroomsnelheid kan aanleiding geven tot
cavitatie en trillingen.
Superpositie van drukvelden kan leiden tot weerstandsverhoging of
stuwkracht-verlaging ("thrust-deduction")
Met betrekking tot de schroefstraal moet opgemerkt worden, dat deze niet
be-schouwd kan worden als een zuiver axiale waterstraal ("jet"), die zich
zijde-lings in de ruimte verspreidt. Dit leídt tot verkeerde conclusies met be-trekking tot de invloedssfeer van de schroef.
De schroefstraal is opgebouwd uit een aantal vrij discrete helicoldale wervel-systemen waarin een zekere contractie optreedt. De wervels blijven tot op grote afstand merkbaar, zodat hiermee rekening moet worden gehouden bij het
inzetten van duikers.
Voorbeelden van interacties bij het model van een boorschip zijn weergegeven
in fig. 7.
In deze figuur is te zien dat de afzonderlijk bepaalde stuweigenschappen van de schroeven en weerstandseigenschajpen van de romp, gaan afwijken als
s
Referenties.i . "Ocean Industry"
Vol 12 no 9 Sept. 1977; Gulf Publ. Co. Houston.
Putte, L.A. v.d.
"Stroming en warmteoverdracht I, deel 2" Vakgroep Stromingsleer TH-Delft 1973.
Comstock, John P. (ed.)
"Principles of Naval Architecture"
New York; Society of Naval Architects and Marine Engineers 1967
Morison, J.R., O'Brian, M.P. e.a. Tech. Am. Inst. of Mining Engineering Vol 189, 1950 pp 149-154.
Wade, B.G., Dwyer, M.
"on the Application of Morison's Equation to Fixed Offshore Platforms". Offshore Tech. Conf. paper OTC 2723; Dallas 1967
Sarpkaya, T.
"In Line and Transverse Forces on Cylinders in Oscillatory Flow at
High Reynolds Numbers" OTC 2533 Dallas 1976.
berner, S.F.
"Fluid Dynamic Drag"
published by author 1965 Brick Town N.J.
Wisse, D.A., English, J.W.
"Tank and Wind Tunnel Tests for a Drill Ship with Dynamic Position Control". OTC 2345 Dallas 1975-r
Schneiders, C.C., Pronk, C.
"Cavitation and noise performance of Offshore Thrusters"
Lips Tech Rep 1003-7510; Offshore S.E. Asia Conf. Singapore 1976.
IO. Manen, J.D. van
"Hydrodynamische grondslagen voor het scheepsontwerp. Deel B: Voortstuwing en proeftochtprognose van schepen".
"Schip en Werf" 24 jg v.a.p. 516 1957, "Int.Shipb.Progress"Vol4,1957 v.a. p 107 (Eng)
-Lammeren, W.P.A. van, Manen, J.D. van, en Oosterveld, M.W.C. "The Wageningen B-Srew Series" (pubi. 330 NSP)
New York, SNAME 1969
R'dam Schip en Werf 1970 p 88 R'dam ISP 1972.
Oosterveld, M.W.C.
"Wake Adapted, Ducted Propellers" Proefschrift Wageningen 1970.
Grant, R.
"Riser Fairing for Reduced Drag and Vortex Suppression". Offshore Tech. Conf. 1977, paper OTC 2921 p. 343.