• Nie Znaleziono Wyników

AFSLUITING GREVELINGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "AFSLUITING GREVELINGEN"

Copied!
107
0
0

Pełen tekst

(1)

AFSLUITING GREVELINGEN

U i

ZUIDELIJK SLUITGAT

RAPPORT MODELONÖERZOEK

r "< * , B I B L 1 O T H E ' E * , ' ,' ' pwpst Weg- en Wf*t^o#ta{fa«p > PtÜM# 5044 2^00'QA' Ï3ELFT „ 1 i, - { * • ' i ,. ir

W A T E R L O O P K U N D I G L A B O R A T O R I U M

D E L F T M 5 63

(2)

Bijvóegséi bij rapport: Afsluiting Grevelimgen, Zuidelijk sluitgat • W.L. - M 563-111- '

Het rapport geeft een overzicht van de proeven,,welke in 196.O . . iri het ovérzichtsmodel van de Grevelingen (M 563) verricht zijn

in verband met het ontwerp'van het zuidelijk sluitgat.

Op blz.2 zijn een aantal conclusies opgenomen waarbij dezer-zijds het volgende wordt opgemerkt:

• ac^ a * ' , ' . '

Door hét uitbouwen van toppen in de geul ontstaan weryelstraten, die tot vrij ver achter het sluitgat kunnen doorlopen. De intensi-teit van deze weryelstraten wordt groter, naarmate verder in de geul wordt uitgebouwd. Het onderzoek heeft zich niet beziggehouden met de vraag welk ontgrondingseffeet te verwachten was bij diverse

vormen van uitbouw van.de damkoppen.

Op grond van de stroombeelden en de snelheidsverdelingen in en achter het sluitgat is besloten de damkoppen niet verder te pröjéc-teren dan de rand van de geul. (T87 op figuur 7)• Aldus wordt Het optreden van sterke randeffecten in het stroombeeld zoveel mogelijk tegengegaan. Eventueel nog optredende ontgrondingen kunnen dooi* bewaking van het wintersluitgat tijdig gesignaleerd worden.

ad b.

Vervolgens is nagegaan welke invloed de drempelhoogte op het stroombeeld had. In verband met de sluitingsiuethode door middel van eénheidscaissons werd door de Directie Zuid een practische boven-grens aangegeven van N.A.P.- 5 m- Vergelijking van deze drempels hoogte met één gelegen op N.A.P.- 7,5 m in het model, leerde dat bij de diepe drempel (grote opening) de gemiddelde snelheden in hét sluitgat weliswaar lager waren dan bij de hoge drempel, maar dat in beide gevallen de maximum snelheden ongeveer gelijk waren. De hoge drempel heeft dus een nivellerend effect op de snelheidsverdeling

in het sluitgat en ook de afstroming is regelmatigereneac het profiel

verdeeld. Men moet echter aannemen dat dit nivellerend effect ëeh groter intensiteit van dó wervelstraten tot gevolg zal hebben. In de beschikbare tijd kon dit echter niet meer worden onderzocht. De keuze van de drempeldiepte op N.A.P.- 5»5 m geschiedde daii dok op practische gronden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gemeten snelheden. F drempeldiepte gem.snelheid max.snelheid

ong.3300 m2 N.A.P-- 7,5 m ong.1,35 m/sec ong.1,50 m/sec

öng.2500: m'2. N.A.P.- 5»5 o ong.1,50 m/sec ong.1,50 m/sec

•'•• a d c .

In het model is slechts een plaatsingsvolgorde van de caissons gerepeteerd, waarbij als criteria de snelheidsverdeling en het

Stroombeeld $ijn gebruikt. Een nader onderzoek zowel twee als driedimensionaal in een onvertrokken model met beweegbare bodem,

zal moeten uitwijzen of een andere volgorde van plaatsing de yoqr-r

keur verdient of dat de hier beschreven voldoet.

gem. getij gem.gety

(3)

-:- '2.v'

Of een uitschuring van de Plaat van Oude Tonge geen gevaar oplevert kan slechts dan geconcludeerd worden, als meer gegevens bekend zijn over de grondgesteldheid ter plaatse.

•" a d d .

Om uitvoeringstechnische redenen zijn andere zandwinplaatsen gekozen dan de hier onderzochte.

's-Gravenhage, 4 oktober I961.

(4)

o ••J -> 4 , WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM AFSLUITING GREVELINGEN I I I

ONDERZOEK ZUIDELIJK SLUITGAT

Rapport modelonderzoek.

Code 3 0 . 5 3 % 1 ;;, 1 •; -. r j , :: .*• ^

Btenst V/&3- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2S00 QA DELFT

- 3

$f?, m

e

t

M 563 Augustus 1961.

(5)

INHOUD

1. Inleiding. . 1

2 . Conclusies 2

3» Methode van het onderzoek., 3

4^ Plaats van de dijkkoppen en hoogte van de drempel.

4.1. Overzicht 4 4.2. Vergelijking van de toestanden

hij stroom uit het Zijpe... 6 4.3» Vergelijking van de toestanden hij

stroom uit de Bocht van Sint Jacoh... 6 4,4. Vergelijking van de toestanden bij stroom

uit de G-revelingen.... 8 4.5* Samenvatting... 9

5. Volgorde van plaatsing van de eenheidscaissons.

5.1. Overzicht • 9

5.2. Randvoorwaarden....» ...10

5.3. Resultaten 11

6. Ontgronding tijdens de sluitingsmanoeuvre...12

7. Onderzoek naar de plaats van de zui^put.

7.1. Motieven van het onderzoek... ...13

7.2. Methode van het onderzoek .14

(6)

FIGÜEEI 1. Situatie» 2. Getij Tz - 1110.

5.

Getij Tz - 1104.

4.

Getij Tz - 1129.

5-

Debietkromme Zijpe Tz - 1104.

6.

Overzicht sluitgat.

7.

Toestanden dijkkoppen. Stroombeelden en snelheden. 8, 20, 52. T81. 9, 21, 55. T82. 10, 22, 54. T85. 11, 25, 55. T86. 12, 24, 56. T92. 15, 25, 57- T84. H , 26, 58. T85. 15, 27, 59. T87. 16, 28, 40. T88. 17, 29, 41. T89. 18, 50, 42. T91. 19, 51, 45. T90.

44. Overzicht sluitingsmethode (toestanden).

Stroombeelden en snelheden, randvoorwaarde Tz - 1110. 45, 50, 55. T95.

46, 51, 56. T96. 47, 52, 57. T97-48, 55, 58. T98. 49, 54, 59. T99.

Stroombeelden en snelheden, randvoorwaarde Tz - 1104.

(7)

61, 66. T96. 62, 67. T97. 63, 68. T98. 64, 69. T99.

70. Situatie zuigput.

711 72, 73.. Stroombeelden en snelheden "bij vloed T100, T102, T103 74. Snelheden tij vloed T100, T102, T103.

75, 76,77. Stroombeelden "bij eb, T100, T102, T103. 78. Snelheden bij eb, T100, T102, T103.

(8)

FOTO' S

1. T86. Stroom u i t h e t Z i j p e 3 . ? 0 u u r .

2 . T86. Stroom u i t de Bocht van S t . Jaco"b 7.30 u u r . 3 . T86. Stroom u i t de Grevelingen 10*30 u u r .

(9)

Afsluiting Grevelingen. Onderzoek Z u i d e l i j k s l u i t g a t .

1. I n l e i d i n g .

Fa het oriënterende onderzoek, beschreven in deel II van dit rapport, is het modelonderzoek "betreffende de afsluiting van de Grevelingen voortgezet met een uitgebreider onderzoek van de sluitingsmethode van het Zuidelijk sluitgat.

Ook dit onderzoek is verricht in het getijmodel van de Grevelingen, M 563» dat beschreven is in deel I van dit rapport. De horizontale schaal van het model is 150» de verticale schaal 60. Figuur 1 geeft een overzicht van het model met de situatie van de dam.

De dam is zodanig gesitueerd, dat het middengedeelte gelegen is op de Plaat van Oude Tonge; dit gedeelte kan worden aangelegd zonder dat een ernstige ingreep in het stroomregime plaatsvindt. Zowel in het Zuid-Westen als in het Noord-Oosten kruist het tracé

een getijgeul,respectievelijk de Grevelingen en de Bocht van Sint Jacob. Op deze plaatsen zal dus een geulsluiting moeten plaatsvinden.

Reeds eerder is uit het modelonderzoek gebleken, dat het aanbeveling verdient, het Zuidelijk sluitgat het eerst te sluiten. In dit rapport is het modelonderzoek beschreven, dat betrekking heeft op de bij deze sluiting te volgen methode.

Achtereenvolgens zijn onderzocht: de plaats van de dijkkoppen voor het wintersluitgat, de hoogte van de beteugelingsdam en de volgorde van plaatsing van de eenheidscaissons. Een aanvullend onderzoek is verricht naar de plaats van een zuigput voor de zandwinning voor de dijk op de plaat.

Het onderzoek werd verricht in de maanden april tot en met november 1960, onder leiding van ir A.J. Beenhakker, die tevens dit verslag samenstelde.

(10)

2. Conclusies.

a. Dijkkopppen.

Het verdient aanbeveling de dijkkoppen voor het

winter-sluitgat niet te vèr in de geul uit te bouwen, daar in dat geval een ongunstig stroombeeld optreedt. Aan de Zuidkant kan op

het voorland een dijkkop worden gebouwd; dit geeft echter^

wat bescherming van de oever betreft,vrijwel geen voordeel

boven het geheel weglaten van een dijkkop.

b. Hoogte van de drempel.

Het is zeer goed mogelijk de drempel een hoogte van N.A.P. - 5»5 m te geven, waardoor het onnodig is dubbele manchetten toe te passen voor de eenheidscaissons. Een dergelijke drempel heeft een sterk richtend effect op de stroom, waardoor het stroombeeld gunstig wordt. ..

c. Volgorde van plaatsing van de eenheidscaissons.

Het verdient aanbeveling het laatste sluitgat zover noordelijk te kiezen als het strobmbeeld toelaat. Hierdoor wordt de sterke stroom, die door dit laatste gat trekt, afgeleid van de oever bij Bruinisse en tevens zoveel mogelijk in de richting van de Plaat van Oude Tonge ge-dwongen. Enige uitschuring aan de rand van de Plaat van Oude Tonge levert geen gevaar op.

d. Het maken van een zuigput op de Zuidwestelijke punt van de

Plaat van Oude Tonge is niet aan te bevelen. V :

Deze conclusies worden in de hoofdstukken 4> 5» 6 en 7 gemotiveerd en nader uitgewerkt.

(11)

3

-3. Methode van het onderzoek.

Het onderzoek is geheel verricht met getijstromen. Hierdoor is het mogelijk steeds uit de modelresultaten de maatgevende fasen van het getij te vinden. De resultaten, die in dit rapport worden gegeven, zijn steeds in de maatgevende stromingstoestand gemeten.

De randvoorwaarden van het model zijn ontleend aan het getijmodel van de benedenrivieren M 600. Zoals reeds in deel I van dit rapport is vermeld, is gebleken, dat ingrijpende wijzi-gingen in de situatie in het gebied van het model ook veranderin-gen in de randvoorwaarden geven. Deze moeten dus bij de in het model aanwezige situatie worden aangepast.

Bij het onderzoek van het Zuidelijk sluitgat is steeds uitgegaan van een gemiddeld getij. Daar tijdens de sluitings-manoeuvre de capaciteit van het Zuidelijke sluitgat in kleine

stappen afneemt, zou men voor elke toestand de randvoorwaarden moeten aanpassen. Dit levert echter praktische bezwaren op en is bovendien niet in overeenstemming met de nauwkeurigheid van het model. Derhalve zijn voor het onderzoek randvoorwaarden gebruikt, ontleend aan twee toestanden van M 600, nl.

e

1 . Tz - 1110, d i e overeenkomt met de tegenwoordige t o e s t a n d e n , ( f i g u u r 2 ) .

2 .Tz - 1104, waarbij het Zuidelijk sluitgat geheel gesloten is. (figuur 3 ) .

Voor een groot gedeelte van het onderzoek is gebruik gemaakt van beidepi zodat het mogelijk is door interpolatie tot een beeld van de te

verwachten toestand te komen.

JJ.s controle op de juiste instelling van het model is de

debietkromme in het Zijpe bepaald, die met de gegevens uit M 600 kan worden vergeleken (zie figuur 5). Er is een redelijk

goede overeenkomst bereikt. Tijdens maximum eb wijkt het debiet nogal wat af. Tijdens het onderzoek werd het verticaal getij a&n de randen continu geregistreerd ter controle.

(12)

4

-Het onderzoek heeft slechts betrekking gehad op stroomsnel-heden en strooabeeld. Een onderzoek naar ontgronding is in een getijmodel zeer moeilijk te realiseren! bovendien ontbrak de daar-voor benodigde tijd. In de slotfase van het onderzoek is nog een zeer summier onderzoek verricht naar de te verwachten ontgronding tijdens de sluiting. Dit onderzoek is beschreven in hoofdstuk 6.

De stroomsnelheden zijn in het model gemeten met behulp van slingerstroommeters, waarvan de uitslag automatisch werd geregis-treerd. De stroombeelden zijn vastgelegd door het betreffende gebied met papiersnippers te bestrooien en met een bepaalde be-lichtingstijd te fotograferen. Enige van deze foto's zijn bij het verslag gevoegd. Er wordt op gewezen, dat de concentratie van de papiersnippers geen betekenis heeftj slechts de lengte en de

richting van de streepjes geven een aanwijzing voor respectievelijk de stroomsnelheid en de stroomrichting.

4. Plaats van de dijkkoppen en hoogte van de drempel.

4«V Overzicht.

Set wintersluitgat zal bestaan uit twee verdedigde dijkkoppen en een drempel. Daar dijkkoppen en drempel samen de hoedanigheden van het wintersluitgat bepalen, zijn ze tgelijkertijd onderzocht.

On het wintersluitgat een voldoende capaciteit te geven is 2

een minimale netto-sluitgatgrootte van 2000 m beneden K.A.P. vereist. Het verdient aanbeveling, deze grootte zo dicht mogelijk te benaderen, teneinde de omvang van de in het laatste jaar uit te voeren werken beperkt te houden. Het onderzoek betreft o.a. de vraag, hoe ver de dijkkoppen aan beide zijden kunnen worden

uitgebouwd, zonder dat een ongunstig stroombeeld ontstaat. Figuur 6 geeft een overzicht van het sluitgat, dat ontleend is

(13)

5

-aan tekening B 5 - no 6.417 van de Directie Deltawerken Zuid. Voor de drempel komen twee hoogten in aanmerking namelijk N.A.P. - 5.5Ö m en N.A.P. - 7.50 m. Bij de drempelhoogte van N.A.P.

- 5.50 m moeten de eenheidscaissons, die voor de sluiting worden

gebruikt, worden voorzien van een manchet. Ook is het mogelijk op de caissons twee manchetten te plaatsen* In dat geval kan met een drempelhoogte van N.A.P. - 7*50 m worden volstaan.

Criteria voor dit onderzoek waren stroomsnelheden en stroombeeld. Het sluitgat moet zodanig worden gedimensioneerd, dat er geen sterke contractie in optreedt. Daar het voorland

van de gemeentehaven te Bruinisse slechts smal is, moet een sterke concentratie van de stroom langs deze oever worden vermeden.

In verband met de "beschikbare tijd zijn slechts de stroom-snelheden in het sluitgat gemeten. "Verder zijn de stroombeelden vastgelegd. Daar uit M 600 is gebleken, dat de randvoorwaarden

2

van het model "bij een sluitgatgrootte van 2000 m niet noemens-waard verschillen van die "bij een volledig open sluitgat, kon het gehele onderzoek met de randvoorwaarden van Tz - 1110 worden uitgevoerd,

Uitgaande van "bovenstaande eisen zijn elf toestanden onder-zocht, welke zijn aangegeven op figuur 7» Hierop is ook de bruto-sluitgatgrootte vermeld. Uitgegaan is van T81, de toestand met geheel open sluitgat.

Uit het onderzoek net het getij "bleek, dat drie stromingstoestanden maatgevend waren, n.1.

1 ) 3*30 uurs maximum stroom uit het Zijpe naar het Westen, 2 ) 7.5O uur: maximum stroom uit de Bocht van Sint Jacob, 3 )10.30 uurs maximum stroom uit de Grevelingen,

(Voor de uuraanduiding wordt verwezen naar figuur 2 ) , Op de

figuren 8 tot en met 43 zijn de stroombeelden en stroomsnelheden bij elke toestand aangegeven.

(14)

6

-4.2. Vergelijking van de toestanden bij stroom uit het Zijpe. (figuren 8 tot en met 19).

Deze stromingstoestand is voor het onderzoek de minst be-langrijke. De stroom, die over de drempel trekt, komt dan namelijk in een ruim gebied, waar deze zich direct kan verspreiden. Er is geen gevaar voor sterke aanval op belangrijke punten.

Daar de stroom bij de Noordelijke dijkkop niet sterk is, heeft enige uitbouw van deze kop weinig effect. De bouw van een dijkkop aan de Zuidkant veroorzaakt een rustig gebied voor de ingang van de werkhavens ook zonder kop staat er echter niet veel stroom, aangezien het voorland hier vrij hoog ligt.

Een duidelijk effect heeft deze kop echter, wanneer deze verder in de stroom wordt uitgebouwd (T92, T85, T90 en T91, zie figuur 12, 14, 18 en 19)0 De stroom wordt hier duidelijk ver uitgeworpen. Dit

levert geen voordelen op, terwijl de kop sterk wordt aangevallen. De beide drempelhoogten leveren in het model'geen noemenswaardige verschillen.

Over het algemeen kan worden gezegd, dat in deze stromings-toestand weinig moeilijkheden optreden. Indien het sluitgat smal wordt, treedt een duidelijker contractie benedenstrooms op

(figuren 14 en 19). ;. t>-M' .-'

De stroomsnelheden in het sluitgat geven geen grote verschillen te zien. Ten opzichte van T81 heeft de bouw van de drempel een

richtend effect op de stroom, zodat in al deze toestanden een regelmatige snelheidsverdeling over het sluitgat optreedt.

4.3. Vergelijking van de toestanden bij stroom uit de Bocht van Sint Jacob (figuren 20 tot en met 31).

Uit de metingen gedurende het getij is gebleken, dat de stroom in Oostelijke richting twee maxima vertoont. Het eerst

(15)

7

-treedt een stroom op uit de Bocht van Sint Jacob, waarbij in de Grevelingen vrijx^el geen stroom staat. Hoewel dit maximum slechts gedurende korte tijd optreedt, is het van belang, omdat de

aanstroomrienting zeer scheef is ten opzichte van de drempel. De toestand zonder drempel (T81, figuur 20) toont, dat de Noordelijke kop al enig kopeffect geeft, als deze nog geheel teruggetrokken ligt op de plaat. Dit wordt versterkt door het uitbouwen van de kop. Er ontstaat dan een sterke wervelstraat

(T83 en T84, figuur 22 en 25). Ook in het verloop van de

stroomsnelheden is deze wervelstraat te constateren. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat deze wervelstraat juist zal trekken over dat gedeelte van het aangebrachte zandlichaam, dat niet met zinkstukken is verdedigd (zie figuur 6 ) . Verdere uitbouw van. deze kop is dus niet aan te bevelen.

In elk geval komt de grootste contractie niet ter plaatse van het sluitgat voor, macr ongeveer ter hoogte van de ingang van de Gemeentehaven. Dit is een gevolg van het geulenstelsels de stroom richt zich op de diepe geul o

Ook als aan de Zuidzijde geen kop wordt uitgebouwd, trekt weinig stroom over het voorland. Een niet te grote dijkkop geeft weinig contractie, maar wel een neer, waarvan het einde juist bij de ingang van de Gemeentehaven ligt (figuur 23, 25 en 28). In beide gevallen is er weinig stroom op het voorland tussen dam en Gemeentehaven, Het probleem of een dergelijke kop al of niet voor de winter moet worden gebouwd, ligt dus meer op uitvoeringstechnisch gebied.

Een verder uitgebouwde kop (figuur 24, 30 en 31) geeft een duidelijke wervelstraat. De neer erachter is wel iets breder, maar het stuwpunt erachter ligt nauwelijks verder weg dan bij een

kleinere kop. Uiteraard wordt een dergelijke kop sterker aan-gevallen.

(16)

8

-Uit de stroombeelden blijkt, dat de drempel op E.A.P. - 5»50 & een sterker richtend effect op de stroom heeft dan die op H.A.P. - 7,50 m.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat verdere uitbouw van de kop aan de Noordzijde ongewenst is.

Opmerking. Daar de foto's van het stroombeeld in T85 en T89 mislukt zijn, ontbreken deze stroombeelden op de figuren 26 en 29.

4.4. Vergelijking van de toestanden bij stroom uit cH Grëvelingen (figuren.$2 tot en met 45).

Deze stroomtoestand geeft de vloed weer, die vanuit de Grevelingen opkomt. Deze stroom treedt gedurende langere tijd op dan de voorgaande.

Ook in deze stroomtoestand, waarin de stroom uit de Bocht van Sint Jacob al sterk is afgenomen, is het stroombeeld bij de Noordelijke kop nog duidelijk scheef. Dit wordt door verdere uitbouw van de kop weer versterkt (figuur 34> 37).

Verder is het stroombeeld in grote lijnen gelijk aan dat in de vorige situatie. Ook hier is de stroom over het voorland bij de bouwput gering. Een eventuele dijkkop aan deze zijde. wordt nu meer aangestroomd, zodat er een sterkere wervelstraat

voorkomt. ."Je stroom richt zich echter steeds naar het diepe

gedeelte.

Opmerking. Daar de foto van het stroombeeld in T85 mislukt is, ontbreekt dit stroombeeld op figuur 38.

(17)

9

-4.5. Samenvatting.

Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken, dat bij het uitbouwen van de noordelijke dijkkop deze spoedig in een vrij sterke stroom komt. Deze kop zal dus zwaar verdedigd moeten worden. Bovendien ontstaat een flinke wervelstraat. Eet is dus aan te bevelen deze kop niet in de geul uit te bouwen.

Een dijkkop aan de Zuidkant is niet strikt noodzakelijk, daar over het voorland toch weinig stroom gaat. Deze kop heeft echter ook geen nadelig effect, en wordt niet sterk aangevallen, zolang geen uitbouw in de geul plaatsvindt.

Daar de breedte van het sluitgat niet veel verkleind kan worden,

f\ 2 "

is het onmogelijk de minimale sluitgatgrootte van 2000 m onder \ ;

N.A.P. te bereiken. Deze wordt nog het best benaderd door het .; opbouwen van de drempel tot N.A.P. 4 5,50 m, waartegen geen enkel

bezwaar bestaat. Een dergelijke hoge drempel heeft een duidelijk richtend effect op de stroom, zodat het stroombeeld gtinetig wordt beinvloed.

In overleg met de Deltadienst is T87 als basis voor het verdere onderzoek gekozen (figuur 15» 27 en 39)» Het sluitgat

2

heeft hierbij een brutoprofiel van ?500 m beneden N.A.P. In

deze toestand zijn ook uitgebreider siielheidsmetingeD verricht ten

Oosten van het sluitgat. ' , . t,.< •• - • '"' "

5« Yolgorde van plaatsing van de eenheidscaissons.

5.1. Overzicht.

Het sluitgat zal in het jaar, volgend op dat van de drempel-opbouw, worden gesloten met behulp van eenheidscaissons. Het plan bestaat om deze met drie stuks tegelijk te plaatsen. De afmetingen

(18)

sluit 10 sluit

-gat in elke fase 34»50 m vernauwd wordt. Ze worden voorzien van een manchet van 2 m hoogte, zodat de bovenkant op N.A.P. + 2,50 ia komt.

Uitgaande van T87 zal eerst een dijkkop op het voorland moeten worden gebouwd, zodat T88 ontstaat (zie figuur 16, 28 en 40).

Vervolgens wordt aan iedere zijde een landhoofd van drie caissons geplaatst juist aan het einde van de drempel, waarna het gedeelte op de taluds gesloten wordt. De nu ontstane toestand is T95

(figuur 44)* In de verdere volgorde van sluiten is men vrij. De voornaamste eisen, die bij deze sluiting gesteld worden zijn dat de oevers niet sterk aangevallen mogen worden en de ontgronding geen ernstige vormen mag aannemen. Deze laatste eis is hier slechts indirect onderzocht door stroombeelden en stroon-snelheden te meten. Men zie echter ook hoofdstuk 6.

In overleg met de Deltadienst is de volgorde volgens figuur 44 onderzocht. Eet laatste sluitgat ligt nu zodanig, dat de sterke stroom die hier doortrekt geen aantasting kan veroorzaken van het niet beschermde opgeklapte zand (vergelijk figuur 6). Daar deze sluitingsmethode goed bleek te voldoen, zijn in verband met de beschikbare tijd geen andere mogelijkheden meer onderzocht.

5.2. Randvoorwaarden.

Bij de sluiting van het sluitgat verloopt het "^profiel langzamer-2

hand van 2500 m beneden N.A.P. tot 0. Ook de randvoorwaarden zullen dan geleidelijk veranderen. Daar continue verandering van de randvoor-waarden inht-t model onmogelijk is, zijn de beide uitersten voor

het gehele onderzoek toegepast, dat wil zeggen Tz - 1110 met het Zuidelijk sluitgat geheel open en Tz - 1104 met het Zuidelijk

sluitgat geheel dicht (zie figuur 2 en 3)» Zoals reeds is opge-merkt in hoofdstuk 4.1, zijn de verschillen in randvoorwaarden

2

tussen een geheel open sluitgat en een van 2000 m niet groot.

Bij de randvoorwaarden volgens Tz - 1110 treden de maxima op om 3.30 uur, 7«30 uur en 10,30 uur, zoals al beschreven is in

(19)

hoofd 11 hoofd

-stuk 4.1. Bij Tz - 1104 komt de maximale stroom uit de Bocht

van Sint Jacob later, zodat deze vrijwel samenvalt met de maximum stroom uit de Grevelingen. De maatgevende toestand treedt dan op on ongeveer 9 uur.

In de werkelijkheid zal de stroomtoestand geleidelijk ver-anderen van die bij het ene getij in die bij het andere. Daar exacte interpolatie hier onmogelijk is, zijn alle resultaten

zonder meer in dit verslag opgenomen. /..J-:-- ''•' ""/' •

Het stroombeeld is alleen in T95 vastgelegd bij beide randvoorwaarden; bij de andere toestanden is alleen Tz - 1104 gebruikt. Het stroombeeld wordt dan echter meer bepaald door de vorm van het sluitgat dan door de aanstroming.

5.5. Resultaten.

De metingen bij Tz -1110 zijn samengevat in de figuren 45 tot en met 59, die bij Tz - 1104 in de figuren 60 tot en met

69.

Bij het vasstellen van de onderzochte volgorde van sluiten is vooral gelet op de Vest-Ooststroom, daar de omgekeerde richting geen moeilijkheden oplevert. Ten Oosten van het sluitgat kunnen twee punten moeilijkheden opleveren, n.1. de Gemeentehaven en de teen van het talud in de diepe geul (zie hoofdstuk 4.1•)• Om de kans op aantasting zo klein mogelijk te houden, is zoveel mogelijk vanaf de Zuidelijke dijkkop uitgebouwd. De wervelstraat aan deze

kant, die het gevaarlijkst is,verplaatst zich dus het snelst. '? " , .»

In de laatste fase van de sluiting schiet de stroom door het sluitgat lange tijd rechtdoor? dit gebied met sterke

tur-bulentie wordt nu dicht tegen de rand van de Plaat van Oude Tonge

gehouden. De eventueel hier optredende erosie zal echter ge&v. nadelige

gevolgen hebben. Hierop wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan.

(20)

12

-op, Aan de bovenstroomse zijde worden de snelheden steeds lager; benedenstrooms is het sterk richtend effect van het sluitgat duidelijk merkbaar, maar dit levert geen gevaar op.

Uit de figuren 50 tot en met 54 blijkt, dat de uit de Bocht van Sint Jacob komende stroom ook steeds meer afbuigt in een

richting loodrecht op de as van het sluitgat. Daar deze stromings-toestand bij de randvoorwaarden Tz - 1104 ook niet meer zo duidelijk tot uiting komt, mag aangenomen worden, dat deze scheve aanstroming tijdens de sluiting van steeds minder belang gaat worden voor het benedenstroomse gebied.

De stroomsnelheden van figuur 65 tot en met 69 tonen, dat de stroom eerst nog het verloop van de diepe geul volgt (figuren

65 en 66), maar steeds meer naar het Koorden afbuigt.

In T99 wordt de stroom door de sterke neer zelfs enigszins naar de plaat gedrongen (figuur 69).

Concluderende kan worden gezegd, dat de hier gegeven volgorde van sluiten geen gevaar oplevert voor aantasting van de zwakke punten. Mede in verband met de beschikbare tijd zijn daarom geen andere mogelijkheden onderzocht.

Er wordt op gewezen, dat de vermelde maximale sn&lheden op de drempel in T99 niet nauwkeurig zijn, daar deze in het gebied van het uiterste meetbereik van de slingerstroommeters liggen.

6. Ontgronding tijdens de sluitingsmanoeuvre.

Zoals reeds in hoofdstuk 3 is gezegd, is een ontgrondings-onderzoek met getijstroom in dit model vrijwel onmogelijk. Tijdens het in hoofdstuk 5 beschreven onderzoek kwam echter de wens naar voren, toch in het model de plaatsen op te sporen, waar het

meeste gevaar voor ontgronding bestaat. Dit onderzoek strekt zich uit over de toestanden T95 tot en met T99 (zie figuur 44). Het is uitgevoerd op eenvoudige wijze, n.1. door het betreffende

(21)

15

-gedeelte van het model van een zeer dun laagje fijn bakeliet te voorzien, Nadat er een getij was gestroomd, werd het model drooggezet en de ligging van het bakeliet gefotografeerd (foto's no's 4 tot en met 8). Op de plaatsen, waar de stroom sterk genoeg was om het bakeliet mee te voeren, is op de foto's de oorspronkelijke (lichtgekleurde) bodem te zien. De rand van

het geërodeerde gedeelte is met een witte lijn verduidelijkt. .;

Op defóto's is duidelijk te zien, hoe de ontgronding vooral in de wervelstraten plaatsvindt. laar mate de sluiting vordert vloeien de kopeffecten ineen, In T98 en T99 is het effect vlak achter de drempel zeer sterk (in T99 zijn zelfs de grind-korrels verplaatst), maar de lengte van het turbulentiegebied neemt af door de spreiding van de stroom over de gehele diepte.

De betekenis van dit onderzoek moet niet worden overschat. Slechts het volgende kan worden gestelds Als er erosie optreedt, zal dit het eerst geschieden op de plaatsen die op de foto's

zijn aangegeven. Het is onbekend, of er op meer of minder plaatsen erosie te verwachten is. Eveneens is onbekend, tot hoe diep

deze zal gaan.

7. Onderzoek naar de plaats van de auigput.

7.1. Motieven van het onderzoek,

Toor het opspuiten van het dijklichaan op de Plaat van Oude Tonge is een grote hoeveelheid zand nodig, die ergens in de

omgeving gezogen zal moeten worden. In het model is een onderzoek ingesteld naar de invloed van een zuigput, waarvan de situatie is aangegeven op figuur 70»

De plaats ligt gunstig ten opzichte van de te maken dijk en zou bovendien het volgende voordetl hebbens Als de dam voltooid is, is het gedeelte van de Grevelingen ten Oosten van de dam vrijwel stroomloos. De stroom door het Noorder Slaak zal sterker

(22)

- 14

-worden» De ebstroom zal dus sterker langs de Zuidrand van de Plaat schuren en het is niet onmogelijk, dat in het verlengde van deze rand een zandtong uitgebouwd zal worden, welke voor de scheepvaart naar Bruinisse nadelig kan zijn. Door nu juist op de hoek van de plaat een grote hoeveelheid zand te zuigen, wordt het ontstaan van deze

zandrug verhinderd, althans sterk vertraagd. - :• /'••

In het model is onderzocht, in hoeverre het stroombeeld zich wijzigt door het zuigen van deze put.

7.2. Methode van het onderzoek.

De situatie van de zuigput is aangegeven op figuur 7^• Als diepte van de put is N.A.P. - 10 i aangehouden. Er zijn twee

6 z situaties onderzocht, T102 en T103, waarbij resp. 1.10 ur en

6 ^

2.10 nr zand verwijderd is.

Als randvoorwaarde bij dit onderzoek is gekozen de situatie met afgesloten Grevelingen en afgesloten Volkerak (Tz - 1129)

(figuur 4)« In dit geval treedt n.1. de onder 7»1» genoemde

stromingssituatie opi ook zal dit stroombeeld gedurende een vrij groot aantal jaren blijven bestaan, n.1. tot aan de afsluiting van de Oosterschelde. De situatie met gesloten dam en zonder

zuigput is T100 genoemd.

Het onderzoek heeft zich beperkt tot het bepalen van het stroombeeld bij maximale eb en vloed en het meten van de maximale stroomsnelheden.

7.3. Resultaten.

De resultaten van dit onderzoek zijn aangegeven op de figuren 71 tot en met 78.

Bij vloed doen zich geen. grote wijzigingen in het stroombeeld

voor. Het is echter duidelijk, dat de stroom wat meer de buiten-bocht volgt en dus enigszins de Plaat van Oude Tonge optrekt

(23)

15

-(figuur 73). Ook uit de snelheden blijkt dit -(figuur 74). Duidelijk is echter het verschil hij eb. Langs de Plaat van Oude Tonge vervalt nu de stroomgeleiding, zodat de stroom afbuigt in Westelijke richting (vergelijk figuren 75 en 77)• De snelheidsverdeling wijzigt zich, zij het door de invloed van de diepte niet erg duidelijk (figuur 78). Dit heeft tot gevolg dat de stroom niet meer recht het Zijpe intrekt, maar veel sterker dan in T100 het smalle voorland van de Stoofpolder aanvalt, TJit figuur 77 is duidelijk te zien, dat een sterke stroom langs de Noordelijke dijk van de Stoofpolder trekt. Daar dit punt toch al een zwakke plaats is, kan een jvergrote aanval op de oever hier beslist gevaarlijk zijn.

Een zuigput op de Zuidelijke punt van de Plaat van Oude

Tonge beïnvloedt het stroombeeld dus in zeer ongunstige zin, zodat deze situatie moet worden afgeraden.

In verband met het verdere modelprogramma is het onderzoek op dit punt afgesloten.

(24)
(25)

^"^7"f" S r1 ^ O O CM O O in o WATERSTAND IN cm O a'

o

IO < m + z 1

z

ui

2 *

- 5

-J af UI liJ ui > * ^ S TJ tsl O > ! !

i i

o o O o m O x- r* J 1 I GETÜKROMME UIT M 6 0 0 - T z 1 1 1 0 WATERLOOPKUNDIG LA&ORATORIUM M. 5 6 3 HG, 2

(26)

z

UI ± < UI Ui £ ui _r r5 «JC o NI O > ! !

i i

WATERSTAND IN cm

GETUKROMME UIT M 6 0 0 - T z - H 0 4

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

563

HG. 3

(27)

> ^ s

I

^" V X z UI cc 3 o . \

X^

\ TJ D I N \ / » '• • ' ,:' l . . •'.• •. «o • • . * ' • • y , .., / ) ^ ^ • y y •: ' /• •}."/ '•' .'. > ' • , ; • y y -o .y*^ '•'• ' ' - ' j f 1 * ,: y y •."•' j < ' • . ' • • :> < • m ••. •'. ' > • • S ' " , • • ' , ;/ ,•• ••'.• : ' ' : ' •'" • ' " • . ; • / • ' • , •'.'. . • -* ••" ••••.•/,;••: / • ' •'.. '• .•,• ' '',- ' ' • ' . • ' • ,

^ 7

V 1 '••"' ' ' , ' • «o V V . ', . i , . • '

V

& :[.'';.

;•''" . ' • .,•'•• ; • •' • •.' t* :'• ' "' '" • , • , , ' . ' • • ' i •;.', . • ." ' '"''' •• ";•'" .,: ',. " ' , ' . 1 l ;: ."••.• '.''"''",/; 1 X ^» <t . ' . 1 ' o o

+

O', ' ? O WATERSTAND IN cm O CL" ' ' Ö IO . < ' • ui +'• ., .'' Z* • • ' 1 < CC UI UI * °- •£ 3 O r< > O O ':' O

o

i n • • O 1 1' ;" ni 1

GÉTUKROMME UIT M 6ÖO—Tz 14 29

(28)

1 i l ' ' ' 1 ! 1 -10.OOO ' / \ \ M 6C >0 Tz 4 4 0 4 3 T z < 4 0 4 1 -10.OOO ' / \ \ >0 Tz 4 4 0 4 3 T z < 4 0 4 1 -10.OOO \ \ .;'.•'• . .. .. '' , ,! •. ' .; " - '•••'..• , , ' 1 ' ' 'l ' l ' \ \ ! . 1 ' 1' ', :/: : . • . . • , • . /•,; • • • \\ i i'. : ' ' ' 1 , ' , ' ' " '.. V' ''.;VV'.'' ; •'••.":.:''''.,••. \\ ":"« .•":••'• \ \

V

\

tl

. ' . ' • ; i ' 1 '1 l' ', I : [ , . 1 ' ' ' ',••' ' •' ï -e f i n n \ \ i . , ' ' , , ' ' \\ 1 ;

/ v !:'• i

' ' ', , . : ' '••'' • ' . i ' , • \ \

.

' i . •:•

I I

• • • , . . , " • • o. 'UI V [ • • • • . • : • ! • • . , / / • • : • . ' • ! ' i.' ' • . • , . . • • • . 3 . -

.

i / f

. > ••"•••'• '• * ' -::• ' .'"e •'••'"

' V •

• - i ' \ ' • " ' . ' • • i' ' , : . > ••"•••'• '• * ' -::• ' .'"e •'••'" • .

\v

•••• \ i Z : , 1 -..,...

\v

— » - T U D IN uren !/ / '«- u u u 41 2 31 4 \\ V 6 7.' 8| 9 4C5f /< <2 DEBI E f ; ' '•. ". . ' • . • ' •• ' " ' / [ . / . * 1 '

VI

VI

';,'•'•.;•, •. ••'.•.•.•', '" ; , , .: '

v

; •.•:,:•// •. . ••.; . '\ . '.' ' " ' l'| '/ ',' ,''''l ' ' . ' . ' . , ' ' ! ' : ;, " , ; / / 5 O f S o 1 / ' " ' . • ' ' • . ' . 'i"; : , ' . ;

1

/ . ''.,''., ' ' i i ' , ! ' • • , ' • ' ; •'• 't'.'.•" .'•'•',' •'''. '•' ' ' . ' :

n

' ' , ; ' l ' , •• 1 . ':; ; ' ' ' • ' • ' ' • " • > . ' " •• •\'. • \

/f

: ' / ' : . '.'•../ " ' . ' ' . . ' • • ' ' " '' • .•" . ''< ': : , AKJ.KJW •'' V

v/

" . ' , '„1 , 1

DEBIET IN HET ZUPE • '••• '•• • • ' v ' C i DEBIET IN HET ZUPE

(29)
(30)

O 400 I I T 8 1 N.A.P. 2 0 0 I X82 N A p -3 0 0 i

»- afstand uit nulpunt

4 0 0 SOO 6 0 0 I I I T 8 3 N.A.P. O O * \ l_7.50m F = 2 8 8 0 m* x J ' ! ' l'1'1!!!! i jjjj_LLLUJ:: i '.J-;I ;. i M , r ^ ••. •• " x . : , i T 8 6 N.A.R T 9 2 N.A.R T 8 4 N.A.p. TOESTANDEN DUKKOPPEN WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM e r WAAI hor * '• 5 0 0 0 • n ArL- , v«rt 4 : 1 0 0 0 M. 563 FIG. 7

afstand uit nulpunt O I T 8 5 N.A.R T 8 7 N A P -T 8 8 N A P -T 8 9 N A P . T 9 i NAR T 9 Q N.A.p. o _ 5.50 m F = 1 8 4 0 m * 1 | |: | 1 | ' P |. !. | .1 •- ' • I - L . I '1 l J^HIf'Mi/l'iH1.1!. i 1 ! ^ ^

(31)

SNELHEIDSVERDELING OM 3.30h STROOM UIT HET Z'UPE

GETU T z WAO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

S C H A A L 4 : S O O Ö

(32)
(33)

SNELHEfDSVERDEUNG OM 3.30h STROOM UIT HET ZUPE

G E T U "'tz 14 4 0

T 83

SCHAAL 1 •': SOÖO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 R G . I O

(34)

SNELHEIDS VERDELING OM 3.30JÏ

STROOM UIT HET ZÜPE

GETÜ Tz 4 1 I O

T 86

4em « i %

€C

SCHAAL 4 : 5 0 0 0

(35)

SNfcLHEIDSVEf*©E4J**G OM 3.30h STROOM UIT HET ZtIPE

GE T i l T z J I l O

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

SCHAAL 1 : SOOO H. 563 HG. 12

(36)
(37)
(38)

SNELHEIDSVERDELING OM 3.3Oh STROOM UIT HET ZUPE

G E T U T z 4 1 4 0

T 87

SCHAAL 4 : 5 0 0 0

(39)

SNELHEIDSVERDELING OM 3.3Oh STROOM UIT H E T ZUPE

GETU TiAiiO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUH "ti*1 T 8 8

<«•• :,i^mëe.

SCHAAL A :SOOO K 563 FIGM6

(40)
(41)

SNELHEIDS VERDELING OM 3.3 O h STROOM UIT HET ZUPÊ

G E T Ü TziiAO S C H A A L * : 5 0 0 0 WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 RG.48

(42)

SNÊLHEiOS^RDELfNG OM 3.30h

STROOM UIT HET ZÜPE

GETU T z m O

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T 9 0 MO»« 1

'«Cl

SCHAAL 4 :SOOÖ

(43)

SNELHEipSVERÖELlNG OM 7.30h STROOM UIT DE BOCHT VAN ST. JACOB

GETU T z 4 H O

T8A

icm-lWee

SCHAAL 1 : SOOO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M- 563

fiG.

2 0

(44)

SNEtHElbSVERDÉLING o i j 7 3 0 h STROOM UIT DE BOCHT VAN ST. JACOB

GETÜ TziHO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

SCHAAL i :SOOO M. 563 FIG.21

(45)
(46)

SNELHEIDSVERDELING OM 7.30h STROOM UIT DE BOCHT VAN STJACOB

GETU Tz AiAO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T 86 1ai>»1«&eC

SCHAAL 4 : 5 0 0 0

(47)
(48)

SNELHEIDS VERDRING OM 7.30h

STROOM ÜIT PE BOCHT VAN STJACOB

GÉTU T z i

T 84

4cw * 1 "Jscc

SCHAAL 4 :SOOO

(49)
(50)

SNELHEIDSVERDELING O M 7.30h STROOM UIT DE BOCHT VAN ST.JACOB

G E T U T z < H 4 0

T 87 Jlcm.iofecc S C H A A L A : 5 0 0 0 WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM ''M*': 563'1 RG. 2 7

(51)
(52)
(53)
(54)
(55)

-

15 fff j$F * o ^

l • ^ // / *

\ \ - /// // 1 / / / £w \ '\ * s //f ff — • \ \ ' v • :..••, f f f •• • ff • - s - •..••>•;.••'•'• ., \ > * ' 1\ f f f ' ' II - y" • ^ V A " i V 'i • f f f " •• Z ' • •' " >J'"' ^ \

v %

:

A

1

;

\'• fff ff

>

''''—- "^~^

L

--*^

-^ 1 • • \ / / / ff ' .'''y'"' ^ \ \ \ * ' "^- 1 ^JI I t i fl^ \ \ \ \ v

\^~f^rfr~fpïi

V^% \J^W

= \

\ \ \ X\*P ws^^8W^^( . . * - ' * * * '

_ \ \ \ • \ • > r>\ V ^ ^ v v i * B T y ' V • •' * • " ' *'•:' >V0" \w \ 1 ^ v ^ X ^ ^^^Lll^Cp^* - - *"-'**, • • *' ^v^* %. \ v - ^ \ L ' , N ^ .' ^^5P^ ^ V ' / ^ ' . " ^ ' ' • • ""*•. ' 'x • X \ 0 = ^ V S* X . X. X . ' ' \ u ' '*-\ ' ^ * ^ ^ ^ ' ^ "*• ^^™*^^^b^ • ^ >sSv ' ^ V / N). ' ' ^ N L ' ^ S . ' • _

\>\ X^\S 7^i

_ ^ V . ^ ^ 0*^11' " "T"-~^V ' / TL™ • X »

"\^V' \X^^-^

_ • V • •. ., > ?N ^ A ' \ - •••• .•••..• v > ^ ^ "s^ . •• ;*</. •' ^ ^ s i ' ^ V ' ^ ^ ' ' "^Sv " \ " 'N* v ^ \ ' \ ' ' ''••' x- ' " ^""^v. " ^___J—^5Sc^"'^^sNSk '• ' ^ H * ^ S L s^!5Nk. ' ^""""V^ W '• ^*<s*!-^^_ -^**^^,

c^_ •'' •' ' ^ ^ ^ ^ " ^ s L r ^ / I ^ ^ ^

> >

^ 5 v • ^ ^ ^ ^ ~

3

°°

^ " ^ " ^ ^ " ^ - • ^ ^ ^ ^>*t* <> >/ 'f V ^ ^ * - ^ . ^ ^ * *>" * < wS^ ^: ! >' ^ w ? > < . ^ * " ' "> ,* " N » _ ' ' ^ N ^ * - ^ ^ ' ' ' • ^^*a**> ; :-??< : ,<: 1 — - -—? ^ ^ . Ê ^ty**mf •• ^ * * * * " ' ^ ^ J ' ,^s* *>« * r \ ^ ^ J * ^ " * * - ^ •'• ,,,,^***>*»«. \ ' ^4< ^ ' - O ' ^ ^ ^ ^ ^ - ^ • - - - • . . * . , . J x ~ ^ ~ — - ^ - ' 7 • ' " "; :\ i ~ ' ^ ^ ^si s i ^,^ *>^ j ^ • _i^*s*^v^' ^r^*-^^ ^^~-~-^."'':s'^ ——,.

-' • ^ l ) ) / v ^ ? ? ^ ^ ' •'

:

^ ^ ? ^ ^ ^ ^ ^ ^

-' / H~r~Ltl f r^^^^^iv^ï*?^^"--^^^"^-^^---^ -'-'^-'w " ^ ^ r ^ ^ ^ . ^ ' / H~r~Ltl f r^^^^^iv^ï*?^^"--^^^"^-^^---^ ''^'w ^^C':^>*^f>v!7,*v* ~~~

i ^ ^ ^ ^ ^ w ^ 5 / ) j l T O ^ r - ^ ^ ^ ^ 3 ^

> s ^ > > / ^ * j ï ' 1 ^1'

W ^ ^ ^ ^^

::::::::::

^^^ \

W ^ ^ ^ ^^

::::::::::

^^^ \

' ^*^S&^ i

W ^ ^ ^ ^^

::::::::::

^^^ \

SNELHElbsVERDELlNG O M 4 0 3 0 h STROOM UIT DE GREVELINGEN

T 8 1 4cm= l ' H e c SNELHElbsVERDELlNG O M 4 0 3 0 h

STROOM UIT DE GREVELINGEN

'•

GËTU Tz4440 SCHAAL A",; 5 0 0 0 ;:1:' WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M, 56i

FIG. 3 2

(56)
(57)
(58)
(59)

Sf &<> % *

<N

\ -* * * J*-"•**-•* <*£ mm+mm*m**mmmm SNELHEIDSVERDELING O M 40.30h STROOM UIT DE GREVELINGEN

GETU t z 4 < 4 0 T 92

icmm 1%<c

SCHAAL 1 :SOOO

H, 563

WATERLOOPKUNDIG LABORATOftttJM

RG.36

i' in 11' ' ) ij' i ' ï ' " ' S

(60)

SNELHEIDS VERDELING OM 1 0 3 0 h STROOM UIT DE GREVELINGEN

G E T U Tz444Ö

T $4 * = • • - * %€C

S C H A A L 4 :SOOO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 FIG.37

(61)
(62)
(63)

SN^Lf4fll>$yERO£p«4G'.OM'4,a3Qh

STROOM UIT 0 E GREVELINGEN

G E T U T z 4 H O SCHAAL 4 : S O O O WATERLOOPKUNDtG LABORATORIUM M. 563 R G . 4 0

(64)
(65)

SNELHEIDS VERDÉLtNG OM 10.30h

STROOM UIT DE GREVELINGEN

6ETU T z l l l O

T 91

ion m 1 %

ec

SCHAAL 4 : 5 0 0 0

VVAt€RL0Of»^NDtö LABORATORIUM

K

563

llG.42

(66)
(67)

4 0 0 2 0 0 *- a f s t a n d uit nulpunt 3 0 0 4 0 0 5 0 0 6 0 0 7 0 0 BOOi T 9 5 T 9 6 iMAR. ZUID NAR NOORO T 9 7 NAP. T 9 8 M A P T99 MAP. OVERZIGHT SLÜITINGSMETHODE

SCHAAL v e r t t : 4 0 0 0 hoH : SOOO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 6 3 FIG. 4 4

(68)
(69)
(70)
(71)

SNELHEIDS VERDEUNG OM 3 . 3 0 h STROOM UIT HET ZUPE

GETU T z 4410

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

4 « i f e f W

SCHAAL A : 5 O O 0

(72)

SNÈLHEIDSVERDEPNG OM 3 : 3 0 h STROOM HIT HET ZÜPE

G E T U T z 4MO

T 9 9 4cm=4rr^ec

SCHAAL 4 : S O O O

(73)

\ : % / / / / / /

^\ \ /// ff x

\\'

x

///

/ x

\\ \ /// x

\ \ \ * \ f f f / / S

\ \ \ \ ^ \ / / / ff / **

L w

\ \ . \

\ " ^

\fff

Jl^'"

\ V t V tl X Jf'jrfff -\5> > " .^^w^f ' v ;J K r ~ ^ ""fv- '"'•"*••'• ' " . _.'; 'i ' X . * V * ' ' 1 "X / *

v \ 7 " - . ' ^ ' /

v

\ • W

' " . _.'; ^ S 5 a ^ ^ S S X-N^ 1 /

;" ff^Pji fffi^Hf^"" "' ^EL / '**T^I^^N*^r^ikJs^-^^ W^^~-r'^b

'• . ~ ~ -J * rrjj^ "^j-J-JBLL ! , ' , " j / > P V ^ < C Ï ; ^ 3 -J ^S* S > / ^ V ^ % V T ~ " ^!^ . /A. ^ ^ ^ - ^ 2 ^ • • - - - * »

. *.*.;...,,.:.JjjBÈÜ'.IW"fT'K^^^^

_ T ^

V ^ P " ? *

4 0

* ! ^ 7S^

-

_ T ^

JL__'' • 'N-i,: .' , J H F ' • ' ' ' ' • • / '"-*••.'' ' ^1.,' 7*"*"

" ^ ^ s ^ ^ ^ ^ i

_ T ^

/ w i l '

1 ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^

^ N J - \

'•'T^^^^^^'f^^y^^ ^ V

-' ^ - ' • ' v ^ _ : ••• " ^ T r n ' , SNELHEIDSVERDEUNG OM 7/30 h '.'••' T ' 9 5 . ' ^ 1CIÜB1 m/Lr

STROOM UIT DE BOCHT VAN ST^JACOB GETU T z 4 H O STROOM UIT DE BOCHT VAN ST^JACOB

GETU T z 4 H O SCHAAL A :SOOO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 FIG. 5 0

(74)

SNELHEIDSVERDELING OM 7 . 3 0 h

STROOM UIT DE BOCHT VAN ST JACOB

GETU Tz HIO

T 9 6 l c m . 1 % , SCHAAL 4 :SOOO

WATëÉtöQPicyNÖJG

M O R A T O R I U M K 563 HG. Si

(75)

SNELHEIDSVERDELING OM 7 . 3 0 H

STROOM UIT DE BOGHT VAN ST JACOB GETU Tz * H O

T 9 7

I C i l W l ^

SCHAAL 4 :SOOO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 HG. 52

(76)

SNELHEIDSVERDELING OM ? . 3 0 h STROOM UIT DE BOCHT VAN ST. JACOB

GETÜ T z 1HO

WATERLOOPKUNDtG LABORATORIUM

7 98

lcm.1%.

SCHAAL i ".SOOO M. 563 HG. 5 3

(77)
(78)
(79)

Js

?S*.

f

h

^

(80)

S NELHEIDSVEROELING OM 1Q30 h STROOM UIT DE GREVE LINGEN

GETÜ T z " « l Ö WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T96

l c m . 1 % , S C H A A L 4 : 5 0 0 0 M. 563 RG.56

ffl

(81)

SNELHEIDSVERDELING OM 1Q30h STROOM UIT DE GREVELINGEN

GET'J T z 4HO

1 « * • * %*

S C H A A L 4 :SOOO

(82)
(83)

SNELHEIDSVERDELING OM 1 0 3 0 h STROOM UIT DE GREVELINGEN

GETU T z H I O

T 9 9 1cm«1 % sec S C H A A L 4 ISOOO

(84)

*

^

-n

^

.

M

•o ^ > P N^ .

(85)

SNELHEIDS VERDELING OM 3 . 0 0 h STROOM UIT HET rUPE

G E T U T z-HO-É

T 9 5

IcmxA

m

/izc

SCHAAL 4 :SOOO

(86)
(87)

SNELH EI DS VER DE UNG OM 3ÓO h STROOM UIT HET 21IPE

GETU T i 4404

T 9 7 4 cm=1 "Jiec

SCHAAL 4 : S O O O

(88)

SNELHEIDSVERDELING OM 3 . 0 0 h STROOM UIT HET 7ÜPË

GETU T z 4404

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

SCHAAL 4 : 5 0 0 0 M 563 HG. 6 3

(89)

T T M " " ' -1 * ^ i . ff f ff s 1 * ^ i . ff f ff s

u

;

\ /// // m

\ i * \ / ^ / ^

\\*

\ ///•J

. 4 ^ • • • " * • • • ' • - ' : \ y " - - / / f •••' '•• # ' ' / " •• '•• • •• T ^ ' • ' • ' * ' • ' ' ' . . . ' . . ' \ / / / •'• / / ' ' m 1\ \ • ••' ^ \ / / / / / • m^"?—~-04'—^ • ' \ \ ". :v • . ^ - - . ' ' • \ f f l l, '''• fly::'< \ \ y ^^^fT\rir~tJ^ff

m m m^W

m^^m^M

1 \ / X / > * r « L •

I ' ^ 1 ' ^ ^ " \s"^ • t ^ M ^ j E y i ^ W . 'M*M~*f\W'' j . ' ' -» *- ' *' •*" JP/#/:

,? - -?«°

V 7 ƒ 0^^ ^ \ HTÏTQ3-«X# -Aïa ' * ^ ^ \v ^*v ' '^S^; ' "' ]^r '' ^\ f \ ' ''' i K ï / T j i ^ • * -*'*"*'.' * ^ ^ O ^ ^ " * / •'T*~^*^' m^\r^J:'-"~\.' Mm¥<~^'^ " " l \ " ';. "*•• x s > ^ . •• > ^ " / ^ v ^ . •'f\'kk~~~~^MÈLj*^7 • ' \ / "*"• '''*• N^> ^ v ^ X . •' ^ i"*^>&-^<^^":=!~===dKSjËr-->^^v • i ^ " ^ \ / k * \ y^v \ ^ " • • ^ fSCT^^i^3PMlElai*C^. ^s. i ' . ^ x V x • ^ , ,\ . ^ *N> ^ ' ^ s t f c _ 3 > » ^ £ " 3 « H H ~ ~ \ \ i ' •*» K \ _ ' ^,—-^ fr ^ ^ i . X " N \ i •* • ^ ^ _ ^ _ ^ ~v* t ^ > P * ^ S a 3 J l ö r S <•' . s V " / X ,• . • • * • . / -I V ^«^r~-Ü^ tl\ \ x / • '•• - / . v*~L, « • K j - r ^ H h r ^ (/.• x \ \ / x- /

x77 l E ë f ^ - A ^ V \ \ \ / ~ 7 * *

•••_mm

L J E ^ A ^ I S J ' ' \

\

^ • /

-—~~" f ^ j r « E t X ' w^--^> r~^X w ^ / °o

I^JIK f

,

^^r/*^\•

;

l/\X

%

\^ tl

'il^i!ÊÈÈ^3' '^^im~~m,

x

^ ^ L \ ^

N

^ ^ n ' ^ ^ ^

:

^

'• . ~t—~ r

^ ^ ^

= = =

^ ^ r S i ^ S x ' ' ' " ' • •'vR?

:

' 7 '• \ r-- ^ ^

*••- - ' . » • ; - tJ\'rf''r f ^ — — ^ . >v / " \ / ~"^"~~-^-J! s-^^^ lf^ !,''i|ij 1 _j ,' ^ ^ ^ r ^ ^ , >^o • ' ' • \ '

^ ^ ^ ^ s - ^ . ¥

:

:

;V

^ / '

;

' ' ^ ^ ' ' k

r

'"*

:

'~'-

:

~

l

'--k.[- rnimm~ . • f\

^ T - a S t ^ ^ ^ ^ ^ s ^ - ^ ' ^"~^ —' — JHL . , *'•». ' ' ^ r i ^ . . ^ ^ ^ - \ -4^7 ( _ " ' ' ^ — s ^ * * " * r ^ r * * ^ ^ S S r ^ ^ , I r "~-'-~_ < . • , , ' , ' * , • » ' ' • • ^ ï > \ "'"^'"-^ \ " " ' • - - — . - '• ^ ^ " ) n / ^ ^: : :^ £ ~ - ^ ^: :?:9 ^ ' v - X Ï ^ X T T ^—~^-1 il f //yT^^Tïi^^^-ïföWJr"7 trj f Jf f 'f"~ / ' ^ J ^ r r / C ^ C r r ^ / ^ ^ * * ^ ' ' ^ ^ ^ * ^ * * ^ > ' ^ — . ",^-w, ''••.•".-^^^-^^---^^ "~~'<^". :''"--* " ~~, ' T^-*r^=::r^:::~~-~vir~~~~ — ,*"—• ^ ^ ^sj * \ ^^"

i^^^^^^T^^wJ^^

^ s T \ - . —

— ^ s M

' • •' 1 4 " • j ^ ^ ^ r / J '^~^CT~T—-J__ " ~ ~ ^ - ^ \

SNEL HEIDS VER DE LING OM 3 0 0 h STROOM UIT NET ZÜPE

T 9 9

Acm^m/szc

SNEL HEIDS VER DE LING OM 3 0 0 h

STROOM UIT NET ZÜPE :' • • i

GETU T i ^M04 SGHAAL A : S O O O

(90)

SNELHEIDSVERDELING OM 9 . 0 0 h

STROOM UIT DE BOCHT VAN ST JACOB EN DE GREVELINGEN. GETU Tz 1 4 0 4

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T 9 5 icflh.1 % J SCHAAL 4 :SOOO

(91)

SNELHEIDSVERDELING OM 9£>Oh [STROOM UIT DE BOCHT VAN ST-.JACOB f N DE

G R E V E L I N G E N . GETU T z H 0 4 WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T 9 6

1cm«1%J

SCHAAL A :SOOO M. 563 RG. 66

(92)

SNELHEIDSVERDELING OM 9 * 0 0 h

STROOM UIT DE BOCHT VAN ST_JACOB E N DE G R E V E L I N G E N . GETU T z 4 1 0 4

T 9 7 l c m . 1 % , .

SCHAAL 4 ISOOO

(93)

SNELHEIDSVERDELING OM 9,QOh

STROOM UIT DE BOCHT VAN ST_JACOB E N DE G R E V E L I N G E N . GET'J T z 4104

T 9 8 .1 cm«1 % < . SCHAAL 4 : 5 0 0 0 WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 FIG. 6 8

(94)

SNELHEIDSVERDELING OM 9,QOh

STROOM UIT DE BOCHT VAN STiJACOB E N DE G R E V E L I N G E N . GETU T z 1104

T99 ^

cm

»

im

Amc

SCHAAL A :SOOO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 563 RG. 6 9

(95)

SITUATIE ZMIGPtrr - _ _ T 4 Ó 2 ( i n h o ^ 06n f ) T 1 0 3 ( i n he»2406mO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM T < ° ^ 0 3 SCHAAL A M O O O O M. 5 6 3 FIG. 7 0

(96)
(97)
(98)
(99)
(100)
(101)
(102)

STROOMBEELD BU EB

SCHAAL -f : lOOOO WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.563 FiG.77

(103)
(104)

4

0 T 8 6 STROOM UIT HET Z'JPE 3.3O u

(105)

T 8 6 STROOM UIT DE GREVEUNGEN 40.30u

(106)

© ONTGRONDINGSBEELD IN T 9 6

(107)

© ONTGRONDINGSBEELD IN T 98

Cytaty

Powiązane dokumenty

Tekst tych materyałów, o ile porównać mogłem, wydrukowany jest starannie; sprostować jednak trzeba, że nie tylko cztery listy Brodzińskiego z Szwajcaryi, tutaj

Taszyckiego, materjał został znacznie rozszerzony i wzbogacony wyborem zabytków piśmiennych, które są interesującą ilustracją faktów językowych na przestrzeń

Next, it evaluates how the different medium properties affect the pressure wave field and ends with comparing the time-domain results obtained with the four solution

Pamiętnik Literacki : czasopismo kwartalne poświęcone historii i krytyce literatury polskiej 48/1,

O becnie jeist on po

Dnia 6 listopada 2014 roku odbyła się szósta konferencja naukowa z cyklu „Bogac- two polszczyzny w świetle jej historii”, zorganizowana przez Instytut Języka

Podczas gdy w pierwszej połowie tej dekady współczynnik zawierania małżeństw utrzymywał się średnio na poziomie 8,30‰, w okresie 1866—1870 wzrósł on do 13,90‰,

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by