• Nie Znaleziono Wyników

Schandalig! Te veel én te weinig!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schandalig! Te veel én te weinig!"

Copied!
13
0
0

Pełen tekst

(1)

Schandalig! Te veel èn te weinig! 

Narratieve analyse van het debat over de juiste hoeveelheid toezicht    Bauke Steenhuisen, Haiko van der voort       1 Inleiding   

Organiseert  de  Nederlandse  overheid  te  veel  of  te  weinig  publiek  toezicht?  Beide  standpunten hebben geen gebrek aan pleitbezorgers.  

Na brand, ontploffing of schandaal wordt de afwezigheid van een adequate inspectie  systematisch als medeoorzaak aangewezen. We kennen de gevallen en de al of niet terechte  Pavlovreacties. Er is te weinig toezicht geweest op het olieplatform in de Golf van Mexico, op  overheidsprojecten met uit de klauwen gelopen kosten, op chemische bedrijven of banken  die  ontoelaatbare  risico’s  namen,  op  bouwprojecten  nadat  een  ongeval  plaatsvond  of  op  deurwaarders die corrupt bleken. Maar ook zonder ongeval klinkt regelmatig een roep om  meer toezicht in de media, met name om ongevallen en misstanden te voorkomen.1  Pleidooien dat er te veel toezicht is, zijn in de regel van een andere orde. Ze zijn geen  reactie op een duidelijk incident met alarmerende koppen in de krant, maar verwijzen naar  inefficiëntie, bureaucratie en uitholling van de eigenverantwoordelijkheid. Toezicht wordt al  snel gelijkgesteld met ‘administratieve last’.2 Vermindering van administratieve lasten voor  het  bedrijfsleven  is  een  belangrijk  speerpunt  van  opeenvolgende  kabinetten  geweest,  inclusief het huidige.  

Er  wordt  wel  gesproken  van  een  ‘crisis’  met  betrekking  tot  toezicht  en  het  denken  hierover.3  Enerzijds  leven  we  in  een  tijdsgewricht  waarin  iedereen  autonomie  en  eigen  verantwoordelijkheid hoog in het vaandel heeft. Deze waarden staan echter op gespannen  voet  met  het  altijd  wat  bevoogdende  toezicht.  Toezicht  wordt  daarom  al  snel  als  een  last  ervaren. Anderzijds blijkt vooral na incidenten dat we van toezichthouders veel verwachten.  Als er een incident is gebeurd, dan is de conclusie vaak dat gebrekkig toezicht medeoorzaak  was. Het toezicht faalt dus zowel door er te zijn als door er niet te zijn. Deze situatie levert  een publiek debat vol klaagzangen op, en ze lijken onverenigbaar. 

Ook in de internationale literatuur leidt toezicht tot de nodige debatten. In de jaren  tachtig  werd  er  uitgebreid  stilgestaan  bij  de  effectiviteit  van  handhavingsstijlen.  Zou  een  hiërarchische, sanctionerende stijl (‘deterrence’) tot beter nalevingsgedrag leiden, of liever  een  coachende,  pedagogische  stijl  (‘compliance’)?  Die  discussie  ontaardde  in  een  wat  repetitief gevecht tussen twee kampen. In de jaren negentig is de discussie over effectieve  handhaving verfijnd.4 Effectiviteit van een stijl hangt onder meer af van het soort toezicht,         1 In de wekelijkse digitale nieuwsbrief “Toezicht in het Nieuws” van Velders‐IMC is de roep regelmatig te lezen,  vaak vergezeld van een ietwat ironisch commentaar van de samensteller. In de eerste vier weken van 2012  klonk de roep om meer toezicht hierin zeven maal, tegenover geen enkele oproep om minder toezicht.  2 Zie bijvoorbeeld het Programma “Eenduidig Toezicht”, later “Vernieuwend Toezicht” en diverse publicaties  van het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal) op www.actal.nl   3 F. Mertens, 2011, Inspecteren, Toezicht door Inspecties, Den Haag: Sdu‐ Uitgevers (p. 13‐15)  4 Een recente review hierover is M. Potoski & A. Prakash, 2011, Voluntary programs, regulatory compliance and  the regulation dilemma, in C. Parker & V. Lehmann Nielsen, Explaining compliance, Business responses to  regulation, Cheltenham, Edward Elgar; Voor Nederlands, zie H. de Bruijn & E. ten Heuvelhof, 2005, Handhaving,  Het spel tussen inspecteur en inspectee, Utrecht: Lemma. 

(2)

van  de  motieven  en  van  de  capaciteit  van  onder  toezicht  gestelden.  Complexere  arrangementen  als  ‘responsive  regulation’  en  ‘smart  regulation’  roepen  op  tot  flexibeler  toezicht, toegespitst op het gedrag van de onder toezicht gestelden en andere regulerende  partijen.5 Dergelijke concepten zijn nog steeds populair, maar blijken geen wondermiddelen.  Flexibeler  toezicht  vergt  meer  afstemming  tussen  operatie  (handhaving)  en  beleid,  heeft  ingewikkelde juridische implicaties en vergt veel kennis van de onder toezicht gestelden.6 

De vraag over de hoeveelheid toezicht gaat dan ook niet alleen over effectiviteit. Er  gaat een (politieke) wens tot zuinigheid achter schuil. Het nastreven van zuinig toezicht lijkt  echter ingewikkeld, zo blijkt uit twee klassieke noties uit de literatuur. Vogel signaleerde in  de  jaren  negentig  dat  de  vele  dereguleringsoperaties  uit  die  tijd  niet  hebben  geleid  tot  minder regels, maar tot andere regels. Op deregulering volgde reregulering, met de nodige  extra  markttoezichthouders  die  we  in  Nederland  ook  kennen.7  Power  duidt  op  een  universeel  vermogen  van  toezicht  (publiek  of  privaat)  tot  zelfvermenigvuldiging.8  Een  wijkende  beweging  van  overheden  leidt  niet  per  se  tot  minder  toezicht.  Er  kan    ‘stapeling  van toezicht’ ontstaan.9 

Over de manier waarop effectiviteit en zuinigheid tegelijkertijd nagestreefd moeten  worden blijkt in de literatuur geen consensus. De discussie gaat over efficiëntie in de meest  oorspronkelijke betekenis, namelijk een relatieve score op zowel effectiviteit als zuinigheid.  Voor  een  debat  verwordt  efficiëntie  van  toezicht  tot  een  drassig  terrein.  Argumenten  kunnen  voortkomen  uit  een  combinatie  van  technisch‐rationele  overwegingen  over  effectiviteit, economische overwegingen over zuinigheid en de politiekere vraag hoeveel we  over  hebben  voor  iedere  eenheid  extra  theoretische  effectiviteit.  Een  debat  ontaardt  hiermee al snel in een spraakverwarring.   

 

Maar is er een crisis? Er zou ons inziens echt sprake zijn van crisis als een spraakverwarring  over toezicht zou verworden tot een dialoog der doven tussen onverenigbare kampen.10 Dan  zou  de  discussie  ons  namelijk  niet  meer  verder  brengen  en  niet  meer  bijdragen  aan  de  verbetering  van  toezicht.  Het  wordt  een  debat  met  heldere  standpunten  maar  zonder  richtinggevende handelingsperspectieven. 

In dit artikel gaan we na hoe het momenteel gesteld is met deze dialoog over toezicht  en doen we suggesties om een dialoog der doven te voorkomen. Dit doen we door middel  van  narratieve  analyse.  Ten  behoeve  van  dit  artikel  hebben  we  acht  sleutelfiguren  uit  wetenschap en praktijk gevraagd hoe zij denken over het probleem van te veel of te weinig  toezicht.  Hun  antwoorden  blijken  moeilijk  verenigbaar.  We  hebben  hun  antwoorden  onderwerp  gemaakt  van  een  paneldiscussie  tijdens  het  Vide‐congres  “Toezicht  en         5 I.Ayres & J. Braithwaite, 1992, Responsive Regulation, Oxford: Oxford University Press; N. Gunningham & P.  Grabosky, 1998, Smart regulation, Oxford: Oxford University Press.  6  N. Gunningham, 2011, Strategizing compliance and enforcement: Responsive regulation and beyond, in C.  Parker & V. Lehmann Nielsen, Explaining compliance, Business responses to regulation, Cheltenham, Edward  Elgar; C. Scott, 2003, Regulation in the age of governance: The rise of the post‐regulatory state, in J. Jordana &  D. Levi‐Faur, The politics of regulation, Cheltenham: Edward Elgar.  7 S. Vogel, 1996, Freer markets more rules, Regulatory reform in advanced industrialized countries, Londen:  Cornell University Press.  8  M. Power 1997, The Audit Society, Rituals of Verification, Oxford: Oxford University Press.  9 M. Oude Vrielink‐Van Heffen & B. Dorbeck‐Jung, 2006, Kan zelfregulering regeldruk verminderen?  Bestuurskunde, 15 (4); Berenschot, 2010 ‘Certificatie en Regeldruk’, in opdracht van Actal.  10  De term ‘dialoog der doven’ is uit P.A. Sabatier, 1988, An Advocacy Coalition Framework of Policy Change  and the Role of Policy‐Oriented Learning Therein, Policy Sciences, 21(2).   

(3)

Wetenschap”  in  juni  2011.  Uit  de  verkregen  antwoorden  en  discussie  destilleren  we  vervolgens een reeks narratieven van toezicht. Deze narratieven geven inzicht in het debat  over  de  juiste  hoeveelheid  toezicht  en  hoe  de  uiteenlopende  redeneringen  zich  tot  elkaar  verhouden.  We  krijgen  meer  zicht  op  hoe  het  vaak  zo  polemisch  gevoerde  debat  daadwerkelijk kan bijdragen aan de optimale inrichting van publiek toezicht. We laten zien  waarom  niet  de  afzonderlijke  narratieven  op  zich  maar  het  debat  ertussen  leidend  zou  moeten zijn. 

 

2 Methode   

Het onderzoek bestond uit een gespreksronde, een discussieronde en een verificatieronde.  Bij  de  selectie  van  acht  respondenten  voor  de  gesprekken  in  de  eerste  ronde  is  gepoogd  sleutelfiguren  aan  te  wijzen  met  uiteenlopende  perspectieven  op  toezicht  vanuit  de  toezichthouder,  de  onder  toezicht  gestelde  en  de  wetenschap.  Gekozen  is  voor  vier  hoogleraren,  twee  directeuren  van  toezichthoudende  instanties  en  twee  extern  georiënteerde  managers  binnen  onder  toezicht  staanden,  allen  met  de  reputatie  gezichtsbepalend te zijn in het debat over de inrichting van toezicht. 

In  de  gespreksronde  is  elke  respondent  gevraagd  een  visie  te  geven  op  het  bestaansrecht  van  publiek  toezicht.  In  het  licht  van  deze  visies  is  gevraagd  naar  de  maatschappelijk optimale hoeveelheid toezicht, de toegevoegde waarde van dat toezicht en  de  kosten  en  baten  van  het  (bezuinigen  op)  toezicht.  Tenslotte  is  de  respondenten  ook  gevraagd  hun  visies  telkens  concreet  te  maken  enerzijds  met  voorbeelden  uit  diverse  sectoren en anderzijds met richtinggevende adviezen.11 

De discussieronde en de verificatieronde hebben verder bijgedragen aan duiding en  toetsing  van  de  gespreksronde.  Drie  geïnterviewde  respondenten  zijn  tijdens  het  Vide‐ congres  in  discussie  gegaan  met  drie  niet‐geïnterviewde  panelleden,  waaronder  opnieuw  hoogleraren  en  directeuren  van  toezichthoudende  instanties.  De  narratieven  zijn  voorafgaand  aan  de  discussie  gepresenteerd  en  op  grond  van  de  discussie  verfijnd.  Naderhand  zijn  de  nieuwe  narratieven  opnieuw  aan  de  respondenten  voorgelegd,  zonder  structurele aanpassingen tot  gevolg. In totaal baseren we ons in dit artikel dus op de visie  van elf sleutelfiguren in het debat over de optimale inrichting van publiek toezicht. 

In onze analyse zijn we op zoek gegaan naar narratieven. Een narratief is een stabiele  verhaalstructuur  die  betrokkenen  al  of  niet  bewust  gebruiken  als  ze  hun  argumenten  over  een  maatschappelijke  kwestie  uiteenzetten.  Een  narratieve  analyse  is  gevoelig  voor  de  manier waarop deelnemers aan een debat probleemdefinities via een onderliggend verhaal  verbinden aan een handelingsperspectief. Een verhaalstructuur is nooit neutraal maar altijd  geworteld in waarden of wereldbeelden die de kracht en richting van argumenten bepalen.  Een  narratieve  analyse  die  deze  onderliggende  vertelstructuren  expliciteert  heeft  als  doel  een debat inzichtelijker te maken.12         11 Zowel auteurs als respondenten realiseren zich dat er vele soorten toezicht bestaan, zoals markttoezicht,  nalevingstoezicht en interbestuurlijk toezicht. Bovendien kan de inrichting van hetzelfde soort toezicht tussen  sectoren sterk verschillen. De auteurs hebben echter gekozen voor een geaggregeerd beeld. Uiteraard kan dit  beeld verder worden verfijnd per soort toezicht en per sector.   12 M.J. Edelman, 1988, Constructing the political spectacle, Chicago: University Chicago Press; W. Dicke, 2002,  Bridges and Watersheds, a narrative analysis of water management in England and Wales, Askant Academic  Publishers, p. 5‐6; M. Van Eeten, 1999, Dialogues of the deaf: defining new agendas for environmental  deadlocks, Delft: Eburon, p. 6‐7. 

(4)

Er  zijn  verschillende  manieren  om  narratieven  te  onderscheiden.  Gebruikelijk  is  de  vertellers als uitgangspunt te nemen.13 Voor het debat over te veel of te weinig toezicht is  bijvoorbeeld  een  grof  onderscheid  te  maken  tussen  toezichthouders,  onder  toezicht  staanden  en  wetenschappers.  Dit  onderscheid  was  leidend  voor  onze  selectie  van  respondenten.  We  hebben  op  basis  van  hun  antwoorden  door  een  aantal  narratieven  te  onderscheiden  een  doorsnede  gemaakt  van  het  debat.  In  dit  geval  bleek  een  indeling  per  verteller niet tot eenduidige narratieven te leiden. Het onderwerp is complexer dan op het  eerste  oog  merkbaar.  We  hebben  daarom  de  nodige  vrijheid  moeten  betrachten  in  onze  analyse  om  tot  eenduidige  narratieven  te  komen,  en  van  daaruit  te  bekijken  welke  respondenten op welk moment waaraan een bijdrage leveren. 

Het  is  dus  uitdrukkelijk  niet  de  opzet  met  de  narratieven  individuele  standpunten  weer te geven. Waar illustratief citeren we weliswaar enkele respondenten letterlijk uit onze  gesprekken, maar ze laten zich in werkelijkheid genuanceerder en minder eenduidig uit dan  de  narratieven  suggereren.  Met  als  doel  de  mogelijke  structuur  van  het  debat  in  kaart  te  brengen, zetten we elk narratief daarentegen scherp aan. 

In  dit  artikel  presenteren  we  niet  één  maar  twee  mogelijke  doorsneden  van  het  debat. De eerste doorsnede stelt het directe antwoord op de vraag ‘meer of minder toezicht’  centraal.  De  hieruit  voortvloeiende  narratieven  maken  inzichtelijk  waarom  het  gevaar  van  een  dialoog  der  doven  bestaat.  De  tweede  doorsnede  stelt  achterliggende  vragen  over  toezicht  centraal.  Dit  levert  andere  narratieven  op  met  aanvullende  inzichten  om  een  dialoog tussen doven te vermijden. 

 

3 Eerste doorsnede van het debat   

Deze  eerste  doorsnede  levert  zes  narratieven  op  die  elk  een  eenduidig  maar  verschillend  antwoord verwoorden op de vraag wanneer er sprake is van te veel of te weinig toezicht.    

Narratief 1: Het is een kwestie van kosten en baten  

‘Kijk naar de auto‐industrie,’ zegt veiligheidskundige Ben Ale.14 ‘Goedkopere inspectie heeft  er geleid tot hogere kosten.’ Het debat over te veel of te weinig toezicht moet, volgens dit  narratief,  gaan  over  (kosten)effectiviteit,  over  de  voordelige  of  nadelige  effecten  van  toezicht. De gewenste hoeveelheid toezicht kan worden vastgesteld met een berekening van  kosten en baten. Het is een bestuurlijke aangelegenheid om deze rekensom in het publieke  belang te maken.  

Uiteindelijk  doel  is  de  toegevoegde  waarde  te  maximaliseren  van  alle  maatschappelijke effecten van toezicht bij elkaar. Enerzijds kost toezicht geld en genereert  het overlast en bureaucratie. Anderzijds voorkomt toezicht dat een olieplatform gaat lekken,  een  chemische  opslagplaats  in  de  brand  vliegt,  enzovoort.  Alle  denkbare  nadelige  of  voordelige effecten doen ertoe bij het bepalen van de juiste hoeveelheid toezicht.  

Opvallend  genoeg  doen  alle  respondenten  een  beroep  op  de  redeneerlijn  van  dit  antwoord. Kijk naar de reële risico’s en ga na hoeveel toezicht kost om daar iets aan te doen,  zo vindt vrijwel iedereen.            13 B. Steenhuisen, W. Dicke, D. Tijink, 2006, Veiligheid verwaterd? Een narratieve analyse van Nederlands en  Duits hoogwaterbeleid, Bestuurswetenschappen 60(3), p.227‐247.  14  P. Depuydt, 2011, In regelgeving zit honderd jaar ervaring, veiligheidsexpert Ben Ale waarschuwt voor  afbraak van toezicht op gevaarlijke stoffen, NRC 8 januari 2011. 

(5)

Narratief 2: Het is een intrinsiek politiek vraagstuk – er is altijd te weinig toezicht 

‘De  vraag  wat  de  maatschappelijk  optimale  hoeveelheid  toezicht  is,  kun  je  niet  vanuit  deskundigheid  beantwoorden,  heeft  niks  met  kosten  of  baten  te  maken,  maar  is  een  intrinsiek politiek vraagstuk’, zo stelt bestuurskundige Michel van Eeten. 

De  politiek  ziet  zich  altijd  geconfronteerd  met  een  tekort  aan  toezicht  en  met  het  risico  dat  ze  vervolgens  ter  verantwoording  worden  geroepen.  ‘Het  bestaansrecht  van  toezicht is het menselijk tekort,’ zegt Inspecteur‐Generaal Jenny Thunissen ‘en daar is geen  redmiddel  tegen.’  Michel  van  Eeten:  ‘Toezichthouders  moeten  altijd  keuzes  maken.  Er  is  altijd te weinig toezicht.’ Dit antwoord ‘altijd te weinig’ is in de eerste plaats een empirische  constatering  van  een  onoplosbaar  toezichts‐  en  handhavingstekort.  Er  bestaat  meer  normering  dan  er  gehandhaafd  kan  worden.  In  de  tweede  plaats  is  het  een  politiek‐ normatieve  vraag  in  hoeverre  de  naleving  van  regels  koste  wat  kost  met  toezicht  afgedwongen moet worden.  

Uiteindelijk  doel  is  om  een  politiek  legitieme  keuze  te  maken  bij  het  bepalen  van  meer of minder toezicht. Zegt de politiek eenzijdig dat toezicht nu eenmaal nodig is, dan is  de vraag wat maatschappelijk optimaal is, niet relevant. Het is aan de politiek om te bepalen  of  toezicht  te  veel  kost  en  welke  kosten  daarbij  in  acht  moeten  worden  genomen.  Indien  toezicht  te  veel  kost,  is  minder  toezicht  niet  de  enige  oplossing.  De  politiek  kan  ook  efficiënter  toezicht  eisen,  het  toezichtstekort  gedogen  of  de  niet  te  handhaven  normering  afschaffen. 

 

Narratief 3: De wonderbaarlijke vermenigvuldiging – er is altijd te veel toezicht 

‘Over 100 jaar is de helft van Nederland professioneel toezichthouder,’ stelt socioloog Frans  van  Waarden  sardonisch.15  De  hoeveelheid  toezicht  is  over  de  hele  linie  doorgeslagen,  omdat falend toezicht reflexmatig alleen maar tot meer toezicht leidt zonder dat vaststaat  wat er precies beter zou gaan door toezicht. Toezicht is ‘zelfrijzend bakmeel’. Toezicht heeft  de  neiging  toezicht  op  te  roepen.  Een  onnodige  stapeling  van  toezicht  is  het  gevolg.  De  noodzaak  tot  bezuinigen  op  toezicht  is  daarom  een  zegen,  want  met  name  overheden  hebben de systematische neiging om te veel toezicht te organiseren. Met ‘te veel’ wordt hier  in principe hetzelfde bedoeld als in antwoord één: relatief te veel kosten en te weinig baten. 

Vooral  bij  wetenschappers  en  onder  toezicht  staanden  zijn  deze  geluiden  veel  te  horen, is onze ervaring – zowel binnen als buiten de scope van dit onderzoek. Er is echter  een  verschil  tussen  deze  groepen.  Vanuit  de  laatste  groep  klinkt  vooral  verontwaardiging,  terwijl bij de eerste groep eerder enige lijdzaamheid is te bespeuren. 

 

Narratief 4: We leven in een fobocratie 

De  fobocratie,  gekoppeld  aan  de  mediocratie,  heeft  een  sterke  invloed  op  de  hoeveelheid  publiek toezicht. Angst, gedreven door de media, zorgt voor een systematische afwijking van  de optimale hoeveelheid toezicht, in termen van kosten en baten. De afwijking is echter niet  structureel te veel of te weinig maar willekeurig. De hoeveelheid toezicht voor een bepaald  probleem is niet evenredig met de hoeveelheid toezicht die een probleem ‘rationeel’ gezien  verdient,  zoals  narratief  1  verwoordt.  ‘Als  iets  sexy  en  herkenbaar  is,  dan  kun  je  het  wel  schudden als minder toezicht optimaler is,’ zegt Van Waarden. En andersom: ‘Een groot auto  ongeluk komt nauwelijks meer in het nieuws, want er is gewenning opgetreden.’         15  Zie ook: F. van Waarden, 2006, Werk in een wantrouwende wereld: omvang en oorzaken van een uitdijende  controle‐industrie, Beleid & Maatschappij 33(4), p. 232‐252. 

(6)

Het zou goed zijn om de verstorende factor van de media te neutraliseren. Het is nu  de aard van de media die bepaalt hoeveel toezicht er is. Dus vooral de angst regeert, angst  voor het Onbekende en de Kleine Kans op het Grote Gevaar. Effectiviteit van toezicht speelt  zo slechts een bijrol.     Narratief 5: Er is een wet van behoud van toezicht   Er is een wet van behoud van toezicht: het ene toezicht verruilt altijd met een ander soort  toezicht. De afwezigheid van toezicht leidt tot spontane vormen van toezicht, ten goede of  ten kwade. Er zijn twee varianten van de ‘wet van behoud van toezicht’.  Ten eerste, de afwezigheid van toezicht leidt tot beter toezicht. Michel van Eeten: ‘De  afwezigheid  van  toezicht  leidt  vaak  tot  interessante  zelfcorrigerende  processen.  Marktpartijen  controleren  elkaar.  Sociale  controle.  Vigileren.’  Het  organiseren  van  toezicht  leidt daarentegen tot de uitholling van verantwoordelijkheid. Er treedt moral hazard op. ‘De  overheid moet verantwoordelijk zijn, dus wij niet,’ verwoordt Frans Van Waarden. 

Ten tweede organiseert de overheid toezicht om de kwaliteit van toezicht te borgen.  Ben Ale: ‘De inspectie houdt toezicht namens de burgers, omdat burgers (meestal) zelf niet  deskundig genoeg zijn, maar ook om te voorkomen dat burgers zelf toezicht gaan houden.  Dat  gaat  dan  vaak  minder  professioneel  en  minder  geweldloos.  Een  buurtcomité  met  honkbalknuppel meldt zich bij een bedrijf. Je krijgt die revolutionaire gevoelens weer terug  zoals  een  eeuw  geleden.  Bovendien  gaan  met  de  grijze  golf  hele  hordes  ingenieurs  straks  met pensioen.’ 

 

Narratief 6: Wat nou crisis? 

‘Hoezo is toezicht een issue? Het gaat toch goed in Nederland?’ stelt Van Waarden. Gegeven  de  Nederlandse  levensstandaard,  de  kwaliteit  van  aangeboden  diensten  en  de  relatieve  veiligheid  hebben  we,  zowel  in  het  licht  van  de  geschiedenis  als  in  mondiaal  perspectief,  weinig te klagen. Met andere woorden de huidige hoeveelheid publiek toezicht lijkt over het  geheel genomen te volstaan. Dit narratief wijst de vraag  ‘te veel of te weinig toezicht’ als  niet opportuun van de hand.    4 Reflectie: een kluwen aan redeneringen   

Onderstaande  tabel  geeft  een  overzicht  van  de  besproken  narratieven  die  elk  een  direct  antwoord formuleren op de hoofdvraag. Is er nu te veel of te weinig toezicht?  

 

Tabel 1: Zes narratieven in antwoord op de vraag wanneer er te veel of te weinig toezicht is 

  Te veel of te weinig?  Wie bepaalt?  Wat te doen? 

Kosten en baten  Ligt eraan  Bestuur  Rekensom maken 

Politiek vraagstuk  Altijd te weinig  Politiek  Tekort legitimeren 

Wonderbaarlijke  vermenigvuldiging 

Altijd te veel  Ambtenarij/Politiek  Afwijking naar ‘te  veel’ onderdrukken 

(7)

Fobocratie  Te willekeurig  Media  Verstoring media  neutraliseren 

Wet van behoud van  toezicht 

Ligt eraan  Samenleving  Toezicht aan meest 

bekwame gunnen 

Wat nou crisis?  Goed zo  Doet er niet toe  Zo doorgaan 

 

Deze  zes  narratieven  zijn  voor  de  respondenten  herkenbaar  en  op  zichzelf  logisch,  maar is  hun  onderlinge  debat  vruchtbaar  bij  het  bepalen  hoeveel  toezicht  de  overheid  dient  te  organiseren?  De  tabel  stemt  weinig  hoopvol.  Er  is  geen  begin  van  consensus  over  de  optimale hoeveelheid toezicht. Consensus lijkt ook niet binnen handbereik. Het eerste beeld  is dat van sterk uiteenlopende visies. 

De  narratieven  lijken  elkaar  bovendien  niet  aan  te  vullen  maar  uit  te  sluiten.  Dit  vormt een tweede beeld. De narratieven framen de hoofdvraag ieder op hun eigen manier.  Het narratief ‘politiek vraagstuk’ kan bijvoorbeeld onverschillig zijn voor bepaalde kosten of  opbrengsten van toezicht zijn. De narratieven kennen aldus verschillende indicaties voor de  hoeveelheid toezicht. 

Een  derde  beeld  is  dat  onderliggende  aannames  over  toezicht  ongenoemd  blijven.  Wat  zijn  de  kosten  en  de  baten  van  toezicht?  Om  wat  voor  toezicht  gaat  het?  Welke  instanties  worden  geacht  om  toezicht  te  houden?  Zonder  deze  aannames  en  zonder  hun  context te beschrijven, blijven de narratieven dubbelzinnig en lastig te vergelijken. 

De aard van deze doorsnede in zes narratieven kan dus verklaren waarom het debat  snel  polemiseert  en  in  herhaling  valt  met  tegengestelde  klaagbedes.  Deze  situatie  vormt  voor  overheden  vervolgens  een  wankel  uitgangspunt  om  breed  gedragen  en  degelijk  onderbouwde  keuzes  te  maken  over  hoeveel  toezicht  zij  organiseren.  De  claim  dat  een  hoeveelheid  toezicht  maatschappelijk  gezien  ‘optimaal’  is,  bestaat  in  diverse  narratieven  simpelweg niet. Het toezicht ‘wet van behoud van toezicht’ schetst weliswaar een optimum  maar is intern gespleten over de rol van de overheid daarin. Het narratief ‘kosten en baten’  schetst  ook  een  te  berekenen  optimum,  maar  respondenten  vanuit  de  wetenschap  en  de  onder  toezicht  staanden  zijn  unaniem  kritisch  over  de  overheid  als  eindverantwoordelijke  om deze rekensom te maken. Veiligheidskundige Ben Ale vindt dat bestuurders in de praktijk  niet  afwegen  maar  afschuiven.  ‘Op  het  niveau  van  ministers  rekent  de  overheid  zich  rijk,  alsof bezuinigen geld oplevert, maar de burger betaalt de schade van slecht toezicht.’ Ook  Annemarie  van  der  Rest,  manager  Health,  Safety  &  Environmental  Affairs  bij  Shell,  vindt  bestuurders niet zonder meer geschikt om risico’s af te wegen en daar verantwoording over  af te leggen. ‘Ze zijn altijd al weg als de consequenties zichtbaar worden.’ Vanuit de andere  narratieven  wordt  de  overheid  bovendien  willekeur  verweten  en  een  systematische  afwijking naar een teveel aan toezicht. ‘Eén boem en de risicoanalyses gaan aan de kant en  kunnen  we,  als  je  niet  oplet,  voor  miljarden  verspijkeren,’  zegt  Paul  Corton  van  netwerkbedrijf Alliander. 

Los van de kritiek op overheden wordt ook sterk getwijfeld aan de mogelijkheid om  een  rekensom  van  kosten  en  baten  überhaupt  te  maken.  Ten  eerste  zijn  niet  alle  effecten  even  zichtbaar.  Michel  van  Eeten  constateert  dat  de  voordelige  effecten  van  afwezig  toezicht niet vast te stellen zijn als er nu eenmaal toezicht is georganiseerd. Ten tweede zijn  voor‐  en  nadelen  van  toezicht  continu  aan  verandering  onderhevig.  Ieder  nieuw  inzicht  in 

(8)

een  voor‐  of  nadeel  zou  in  principe  tot  het  bijstellen  van  de  juiste  hoeveelheid  toezicht  moeten leiden. Gegeven de vele, diverse effecten van toezicht is een lineair verband tussen  de  hoeveelheid  toezicht  en  de  gegeneerde  maatschappelijke  waarde  alles  behalve  waarschijnlijk. Het gaat dan niet eens om het gradueel bijstellen van de balans tussen kosten  en baten, maar om een continu verspringend optimum. Dit maakt een rekensom van kosten  en baten als consequent handelingsperspectief weinig praktisch. 

Recapitulerend,  onze  eerste  doorsnede  van  het  debat  construeert  narratieven  als  direct  antwoord  op  de  hoofdvraag.  Dit  blijkt  beperkt  vruchtbaar.  Het  levert  variëteit  op,  maar  laat  achterliggende  beelden  over  toezicht  impliciet.  Dit  maakt  dat  de  crisis  waar  het  denken  over  publiek  toezicht  zich  in  bevindt  zich  op  basis  van  deze  eerste  doorsnede  niet  laat bezweren. Te veel onderliggende variabelen blijven onbenoemd. Dit hoeft niet aan de  respondenten  te  liggen.  Wellicht  stelden  we  de  verkeerde  vraag.  Diverse  respondenten  gaven immers aan dat de vraag moeilijk te beantwoorden was.

De narratieve methode staat toe vanuit een ander perspectief het debat andermaal  weer te geven. Reflectie op de eerste doorsnede brengt ons ertoe om ditmaal niet direct de  hoofdvraag  maar  onderliggende  vooronderstellingen  over  toezicht  als  uitgangspunt  te  nemen.  Door  deze  veronderstellingen  vooraf  te  expliciteren,  scheppen  we  wellicht  meer  helderheid in het te voeren debat. Een tweede doorsnede zou om die reden het debat over  de hoeveelheid toezicht beter kunnen faciliteren.    5 Tweede doorsnede van het debat    Een tweede doorsnede levert vier nieuwe narratieven op door twee achterliggende vragen  over toezicht als uitgangspunt te nemen. Respondenten bleken onderling nogal verschillend  te  denken  over  wat  toezicht  is  en  wat  indicaties  zijn  voor  een  teveel  of  een  te  weinig  aan  toezicht.  Zonder  helderheid  over  dergelijke  verschillen  is  de  kans  op  langs  elkaar  heen  praten groot. Met deze achterliggende onderwerpen als vertrekpunt ontstaat een weergave  van het debat die minder kwetsbaar is voor een dialoog der doven. Hieronder werken we de  twee onderwerpen wat scherper uit. 

 

Interpretaties van toezicht: publieke competentie of materiële activiteit? 

Toezicht  gaat  volgens  een  eerste  interpretatie  uitsluitend  om  wettelijk  toezicht  en  kan  daarom alleen door of bij machte van publieke toezichthouders worden uitgevoerd. Toezicht  gaat  enkel  om  het  borgen  van  publieke  waarden  die  in  de  wet  zijn  verankerd  en  derhalve  moeten  worden  gehandhaafd.  Democratische  organen  hebben  zich  uitgesproken  over  de  noodzaak  deze  waarden  te  borgen  en  over  de  wijze  waarop  dit  moet  gebeuren.  De  wet  is  hier een uitdrukking van. Deze formele interpretatie van toezicht is populair onder juristen  en  bakent  het  werk  van  met  name  publieke  toezichthouders  duidelijk  af.   De tweede interpretatie is veel ruimer. Toezicht is een activiteit die door eenieder – publiek  of  privaat  –  kan  worden  uitgevoerd.  Toezicht  bestaat  uit  het  toetsen  van  gedrag  of  resultaten op tevoren gestelde normen. Dit zijn niet noodzakelijk wettelijke normen. Ook op  basis  van  normen  van  private  oorsprong  kan  toezicht  worden  gehouden.  Hiermee  kunnen  ook allerlei vormen van zelfregulering in de discussies over toezicht worden betrokken. Deze  materiële interpretatie van toezicht is populair onder sociologen en bestuurskundigen.   

(9)

De  tweede achterliggende  vraag  is  wat  als  indicatie  geldt met  betrekking  tot  de  stand  van  zaken voor toezicht. De ene respondent refereert naar incidenten als bewijs voor te weinig  toezicht.  Andere  respondenten  refereren  aan  administratieve  lasten  als  voorbeeld  van  te  veel toezicht. Dit brengt de tweede dimensie aan het licht. Een indicatie voor de gewenste  hoeveelheid  of  kwaliteit  van  toezicht  kan  effect‐gerelateerd  zijn.  De  substantiële  effecten  van  toezicht  zoals  (het  uitblijven)  van  incidenten  geven  aan  of  er  meer  of  minder  toezicht  zou  moeten  zijn.  Een  ander  type  indicatie  gaat  over  processen  van  toezicht.  Verloopt  toezicht transparant? Verwordt toezicht tot ongewenste bureaucratie? 

 

Beide  dimensies  hebben  onderling  geen  vanzelfsprekend  verband.  Respondenten  die  bijvoorbeeld  een  formele  interpretatie  van  toezicht  aanhangen,  hebben  niet  automatisch  een effectoriëntatie. Dit geldt evenmin voor respondenten die er een materiële interpretatie  op nahouden. Op basis van beide dimensies ontstaan vier gelijkwaardige kwadranten, zoals  in  onderstaande  figuur.  In  elk  kwadrant,  op  basis  van  twee  stellingnames  over  toezicht,  herkennen  we  vervolgens  een  uitgesproken,  onderscheidend  narratief  in  relatie  tot  de  hoofdvraag naar te veel of te weinig toezicht.    Tabel 2: Vier nieuwe narratieven op basis van twee achterliggende vragen over toezicht    Formele definitie van toezicht  Materiële definitie van toezicht  Effectoriëntatie  I. Geef publiek toezicht de ruimte    II. Zoek en bevorder kwaliteit 

Procesoriëntatie   IV. Deel de risico’s duidelijk  III. Prikkel tot de beste afwegingen   

Ieder  narratief  draagt  in  de  titel  een  handelingsperspectief  voor  de  overheid  om  met  het  vraagstuk te veel of te weinig toezicht om te gaan. Opnieuw sluiten deze narratieven elkaar  uit,  maar  duidelijker  is  hoe  ze  zich  tot  elkaar  verhouden.  Eerst  bespreken  we  elk  narratief  apart  met  behulp  van  een  aantal  thema’s  die  tijdens  onze  gesprekken  regelmatig  terugkwamen,  zoals  pervertering  van  toezicht,  deskundigheid  van  toezichthouders  en  bureaucratisering. Daarna bespreken we hun onderlinge verhouding. 

 

Narratief I: Geef publiek toezicht de ruimte 

De wet borgt publieke waarden en is op democratische wijze tot stand gekomen. Publieke  toezichthouders  zijn  bij  uitstek  geschikt  om  toe  te  zien  op  de  naleving  van  de  wet.  In  tegenstelling tot private partijen hebben zij namelijk geen winstoogmerk en leunen om die  reden niet op efficiency van toezicht. 

Er  is  aldus  een  duidelijke  tradeoff  tussen  efficiency  en  de  kwaliteit  van  toezicht.  Teveel  leunen  op  efficiency  gaat  ten  koste  van  de  kwaliteit  van  toezicht.  Dit  betekent  dat  korten van publiek toezicht automatisch leidt tot een vermindering van kwaliteit. ‘Goedkoop  toezicht graaft zijn eigen graf,’ zegt Ben Ale. 

Bedrijven leunen automatisch op efficiency. Om die reden perverteert zelfregulering  altijd:  als  het  er  op  aankomt  zal  een  bedrijf  kiezen  voor  de  portemonnee  en  niet  voor  het  respecteren van publieke waarden. Bovendien maken publieke toezichthouders de tradeoffs  tussen  publieke  waarden  beter  dan  private  toezichthouders,  omdat  zij  zich  er  meer  van  bewust zijn dat zij zich aan de wet moeten houden en politiek moeten legitimeren. 

(10)

Te  weinig  publiek  toezicht  is  kenbaar  door  onvoldoende  borging  van  publieke  waarden als veiligheid en duurzaamheid. Zo is de grens tussen teveel en te weinig toezicht  helder.  Incidenten  geven  een  indicatie  van  te  weinig  (publiek)  toezicht.  Keer  op  keer  blijkt  namelijk dat toezicht heeft gefaald, omdat er eenvoudigweg te weinig wordt gecontroleerd  en gehandhaafd.    Narratief II: Zoek en bevorder kwaliteit  Toezicht is van grote waarde, niet alleen voor de overheid, maar ook voor de onder toezicht  staande organisaties. Toezicht is dan ook niet alleen een noodzakelijke controle op naleving  van de wet, maar ook een belangrijke kans om te leren. Essentieel voor goed toezicht is de  kwaliteit  van  de  toezichthouder  en  niet  het  al  of  niet  aanwezig  zijn  ervan.  En  die  kwaliteit  laat nog wel eens te wensen over. 

Incidenten  zijn  dan  ook  geen  indicatie  van  te  veel  of  te  weinig  toezicht.  Ze  kunnen  een indicatie zijn van slecht toezicht, en niet per se van te weinig toezicht. 

Goed  toezicht  wordt  uitgevoerd  door  deskundige  inspecteurs  die  weten  welke  afwegingen onder toezicht staanden gemaakt hebben en hoe ze (publieke) waarden hierin  hebben  meegewogen.  Slecht  toezicht  is  het  bureaucratisch  afvinken  van  checklists.  Dit  genereert geen leereffecten, leidt tot onnodige administratieve lasten en is op den duur zelfs  gevaarlijk,  omdat  het  zijn  doel  voorbij  schiet.  Slecht  toezicht  voorkomt  incidenten  niet,  omdat het complexe afwegingen van onder toezicht staanden niet serieus neemt en daarom  een  beperkt  corrigerend  vermogen heeft.  Met name  vanuit  onder  toezicht  staanden  klinkt  dan  ook  de  roep  om  beter  toezicht.  ‘We  willen  toezicht,  maar  wel  goed  toezicht,’  zegt  Annemarie van der Rest van Shell. 

Overheden  hebben  over  het  algemeen  weinig  kennis  van  de  processen  om  goed  toezicht  uit  te  kunnen  oefenen.  Publiek  toezicht  heeft  daardoor  een  groot  risico  te  perverteren in bureaucratie en onnodige administratieve lasten. Daarom zijn overheden niet  per  definitie  geschikt  toezicht  te  houden.  Vaak  zijn  gespecialiseerde  private  inspecties  deskundiger. Overheden kunnen ten opzichte van hen wel een metarol vervullen. Soms kan  de onder toezicht staande organisatie zelf intern toezicht organiseren door bijvoorbeeld een  kwaliteitssysteem in te richten. Zij zijn dan zelf deskundig genoeg. Overheden kunnen dan op  systeemtoezicht overgaan.    Narratief III: Prikkel tot de beste afwegingen  Publiek toezicht wordt te vaak als een vanzelfsprekendheid gezien. ‘Afwezigheid van toezicht  leidt  tot  interessante  zelfcorrigerende  processen  tussen  marktpartijen,’  constateert  Michel  van Eeten. Het internet is voor een groot deel het resultaat van zelfregulering. Pas laat zijn  (zwakke)  overheidsinstituties  hier  aan  te  pas  gekomen.  Een  uitspraak  over  teveel  of  te  weinig  toezicht  suggereert  een  soort  rekensom.  Het  moet  echter  niet  gaan  om  rekensommen,  maar  om  de  kwaliteit  van  de  afwegingen  tussen  publieke  en  private  waarden. Indien die kwaliteit goed is, is er minder toezicht nodig. 

Het  gaat  erom  de  afwegingen  te  beleggen  waar  deze  het  beste  kunnen  worden  gemaakt. Dat kan bijvoorbeeld bij de onder toezicht staanden zijn, bij brancheorganisaties,  bij afnemers, bij leveranciers of soms ook bij een toezichthouder. Een publieke taak kan zijn  om  prikkels  te  genereren  om  toezicht  uit  te  oefenen,  zoals  bijvoorbeeld  door  partijen  aansprakelijk te stellen. Deze ‘prikkelpuzzel’ is aldus geen rekensom, maar een analyse van  een institutioneel krachtenveld en de gerichte beïnvloeding ervan. 

(11)

Indien prikkels niet goed zijn belegd krijgt pervertering een grote kans. Een voorbeeld  van pervertering is bureaucratisering. Een ander voorbeeld is overgevoeligheid voor externe  invloeden als de media. ‘De kosten en baten zijn niet bepalend, maar de media,’ zegt Frans  van Waarden.    Narratief IV: Deel de risico’s duidelijk  De complexiteit van onze maatschappij noopt ons dagelijks risico’s te nemen. We begeven  ons  in  het  verkeer,  wonen  naast  grote  installaties  en  gebruiken  zelf  potentieel  gevaarlijke  middelen. Toezicht kan deze risico’s matigen, maar niet tenietdoen. Het matigen van risico’s  is  bij  uitstek  een  publieke  taak,  omdat  langs  democratische  weg  ontwikkelde  wetgeving  borgt dat de risico’s niet te groot zijn. 

Burgers nemen zelf risico’s en zijn niet intolerant voor collectief genomen risico’s. Eis  is wel dat ze eerlijk worden voorgelicht. Dit veronderstelt een eis aan de overheid, namelijk  eerlijker  en  opener  zijn  over  risico’s  en  aansprakelijkheid.  Deze  transparantie  over  risico’s  gaat verder dan voorlichting. De eis voor transparantie geldt ook voor het proces van risico’s  nemen.  ‘Burgers  willen  best  risico’s  nemen,  als  er  maar  goede  afspraken  over  gemaakt  worden’,  zegt  Michel  van  Eeten.  Eventuele  tradeoffs  tussen  geld  en  kwaliteit  moeten  daarom expliciet (transparant) worden gemaakt. Als ze van een politicus moeten horen dat  het absoluut veilig is, zijn burgers heel risico intolerant. Maar als ze van een politicus horen  wat het risico precies is, en als dat anders blijkt een bedrijf aansprakelijk is, blijken burgers  toleranter voor risico’s.16 

Toezicht perverteert met name door interventies vanuit publiek en media. ‘Zodra er  iemand  van  het  trapje  valt,  is  er  vanuit  de  politiek  een  roep  om  toezicht.  Een  reële  risicoanalyse  is  er  niet,’  zegt  Paul  Corton.  Toezichthouders  hebben  hier  een  taak  om  de  minister  voor  te  lichten  over  de  consequenties  van  hun  beslissingen  voor  risico’s.  Diverse  modellen  worden  hiertoe  momenteel  ontwikkeld  en  gehanteerd.  Een  dergelijke  transparantie bevordert democratie en rationele keuzes. 

De systematiek van risico’s nemen moet zowel voor als na eventuele incidenten uit te  leggen zijn. Daarmee is het aantal incidenten niet direct een indicatie van te weinig toezicht.  Het  proces  van  verantwoording  is  leidend,  het  proces  van  risico’s  inschatten  en  delen  en,  hiermee samenhangend, de acceptatie van incidenten.  

 

6 Reflectie: sterkten en zwakten van de vier narratieven in verhouding tot elkaar   

We  wijzen  er  nogmaals  op  dat  de  genoemde  narratieven  weliswaar  zijn  ontleed  aan  de  gesprekken,  maar  niet  tot  een  enkele  respondent  of  groep  herleidbaar  zijn.  Er  zijn  wel  patronen.  Narratief  II  (Zoek  en  bevorder  kwaliteit)  wordt  in  het  bijzonder  verwoordt  door  publiek bestuurders en onder toezicht staanden. Dit is logisch gegeven het dominante beleid  om de administratieve lasten van het bedrijfsleven te verminderen en de positie die onder  toezicht gestelde bedrijven hebben ten opzichte van publieke toezichthouders. Narratief IV  (Deel  de  risico’s  duidelijk)  leeft  vooral  onder  de  respondenten  uit  de  toezichtpraktijk.  Ook  dat is logisch. Zij krijgen immers te maken met de bestuurlijke en maatschappelijke vraag om  efficiënt  en  transparant  toezicht.  Opvallend  is  dat  onze  wetenschappelijke  respondenten  sterk verdeeld lijken. Elk narratief uit deze tweede doorsnede kent haar wetenschappelijke  vertegenwoordigers. 

      

(12)

Alle  narratieven  zijn  opnieuw  herkenbaar  voor  de  respondenten.  Ze  worden  ook  regelmatig  met  enig  fanatisme  beleden.  Ze  hebben  elk  hun  inherente  kracht.  Narratief  I  (Geef publiek toezicht de ruimte) is eenduidig. Daarom zal, zeker na incidenten, dit narratief  sterk aansluiten op de beleving van hen die blootgesteld zijn aan risico’s. In de media wint  dit narratief het dan ook regelmatig van de anderen. Tegelijkertijd kan dit een zwakte zijn.  Eenduidigheid  kan  ontaarden  in  een  overmatige  simplificatie.  Vanuit  dit  narratief  is  antwoord  te  geven  op  de  vraag  over  de  juiste  hoeveelheid  toezicht.  Moeilijker  is  het  om  uitspraken  te  doen  over  kwaliteit  van  toezicht.  Hierover  bestaan  vanuit  de  andere  narratieven  wel  opvattingen.  Uitdaging  voor  hen  die  vanuit  dit  narratief  redeneren  is  daarom om criteria voor kwaliteit van toezicht te definiëren en van hieruit opvattingen over  de hoeveelheid toezicht te heroverwegen.  

Narratief II (Zoek en bevorder kwaliteit) verbreedt de discussie door te focussen op  de  kwaliteit  en  niet  de  hoeveelheid  van  toezicht.  Dit  maakt  de  discussie  echter  niet  eenduidiger. Het is vooral een open vraag welke rol de publieke toezichthouder in dit geheel  heeft. Vanuit het eerste narratief kan hen minimalisme verwezen worden. Of zoals verwoord  door  een  van  onze  respondenten:  ‘Tweedelijns  toezicht  kun  je  net  zo  goed  laten.  Zeg  dan  tegen burgers: let zelf maar op, want wij doen het niet.’ Uitdagende vraag voor aanhangers  van  dit  narratief  is  dan  ook:  Hoe  is  de  eindverantwoordelijkheid  van  de  publieke  toezichthouder in te vullen als deze een metarol heeft? 

Narratief III (Prikkel tot de beste afwegingen) tilt de discussie naar een macroniveau,  wat  ons  verlost  van  korte‐termijn‐reacties,  die  vanuit  dit  narratief  dan  ook  sterk  wordt  bekritiseerd.  Inherent  nadeel  van  het  macroniveau  is  enige  mystificatie  van  de  discussie.  Vanuit de andere narratieven zijn logische vragen tot concretisering te verwachten. Wat als  de ‘prikkelpuzzel’ niet op te lossen is? En wie moet deze oplossen? Uitdaging zal dan ook zijn  om algemene, contingente uitspraken te doen over het speelveld waarin tradeoffs moeten  worden gemaakt.  Tenslotte geeft narratief IV (Deel de risico’s duidelijk) wel concrete handvatten voor  de publieke toezichthouder. Zwakte kan echter de sterke mathematisering van de discussie  zijn. Zijn risico’s wel zo eenduidig vast te stellen? Zeker vanuit narratief II en III is de vraag te  stellen of de tradeoff tussen geld en kwaliteit wel in een berekening te vatten is. Uitdaging is  de meta‐tradeoff hoe omgegaan zal moeten worden met zachte factoren en toch eenduidig  en transparant te blijven communiceren over de genomen risico’s.     7 Afsluiting: 2 doorsnedes van 1 debat    De vraag of er teveel of te weinig toezicht is, is een vraag over zowel de effectiviteit als de  zuinigheid van toezicht. De vraag wordt door sommigen helder beantwoord en door anderen  ontweken.  De  onderliggende  narratieven  laten  zien  waarom.  Deelnemers  aan  het  debat  doen een beroep op uiteenlopende aannames, stellingnames en redeneerlijnen, die worden  onderbouwd  met  voorbeelden  van  uiteenlopende  sectoren  en  soorten  toezicht.  Dit  artikel  legt de achterliggende structuur van dit debat bloot met achtereenvolgens twee doorsnedes  en reflecties daarop.17 

      

17  Het  lijkt  een  merkwaardige  kunstgreep  dit  debat  met  enorme  verscheidenheid  aan  contexten  en 

toezichtspraktijken, als één debat te willen beschrijven. Ofschoon de meeste pleidooien voor meer of minder  toezicht  zich  zonder  veel  moeite  naar  een  abstract  niveau  hebben  laten  vertalen,  zou  het  de  rijkheid  en  de  validiteit van het debat schaden om op dit generieke niveau te blijven praten. Wij roepen daarom ook niet op 

(13)

De eerste doorsnede van het debat laat zien waarom een productief debat lastig is.  Er zijn zes narratieven met een direct, onderscheidend antwoord op de hoofdvraag. Bijna elk  mogelijk  antwoord  is  vertegenwoordigd  en  ingebed  in  een  consistente  vertelstructuur.  Elk  narratief  op  zich  biedt  echter  een  incompleet  beeld  op  de  materie  en  de  narratieven  onderling  zijn  lastig  of  niet  verenigbaar.  Ook  veel  sleutelfiguren  in  dit  debat  worstelen  individueel  met  deze  kluwen  aan  redeneringen.  Hun  standpunten  doen  regelmatig  een  beroep op meerdere narratieven, ook als die elkaar uitsluiten. 

De tweede doorsnede is een exploratie of een vruchtbaarder debat vanuit een ander  perspectief  mogelijk  is.  Waar  de  eerste  doorsnede  narratieven  construeerde  in  direct  antwoord op de hoofdvraag, kiezen we in de tweede doorsnede twee onderliggende vragen  over  toezicht  als  ijkpunt.  Deze  achterliggende  vragen  wijzen  ons  op  een  viertal  nieuwe  narratieven  met  elk een  eigen  visie op  de  juiste  hoeveelheid  toezicht.  Het  expliciet  maken  van de achterliggende kijk op toezicht biedt houvast en helderheid in de discussie over de  juiste hoeveelheid toezicht, en de rol van de overheid daarin. Deze tweede doorsnede maakt  ook  duidelijk  waarom  het  voor  de  ene  respondent  gemakkelijker  is  onze  vraag  te  beantwoorden dan voor de ander. Dat hangt af van de opvatting wat indicaties zijn voor te  weinig toezicht en aan wie het eventuele tekort is toe te wijzen. Het narratief ‘Geef publiek  toezicht de ruimte’ is hierin het eenduidigst: incidenten kunnen een indicatie vormen en de  publieke  toezichthouder  is  primair  verantwoordelijk  voor  toezicht.  Dit  verklaart  de  populariteit van dit narratief in de media. 

Alle  narratieven,  in  beide  doorsneden,  kennen  hun  sterkten  en  zwakten  en  hun  interne  consistentie.  Hier  zit  een  gevaar  aan  vast.  Hoe  herkenbaarder  en  consistenter  het  narratief, hoe verleidelijker het is om aan te blijven hangen. Het aanhangen van een enkel  narratief,  in  beide  doorsneden,  miskent  de  kwaliteiten  van  de  andere  narratieven.  Een  jarenlang beleid op basis van een enkel narratief zal daarom op termijn schadelijk zijn voor  publiek toezicht. Daarom is het van belang het debat vanuit meerdere narratieven te blijven  voeren. Het gevaar op een ‘dialoog der doven’ lijk op basis van de eerste doorsnede groot.  Door  echter  scherp  te  zijn  op  welke  vooronderstellingen  over  toezicht  de  narratieven  onderscheiden, zoals de tweede doorsnede laat zien, ontstaat er een zinvoller debat. 

      

dit debat in termen van onze generieke narratieven te voeren. De geschetste narratieven dienen als analytisch  hulpmiddel dat niet gebonden is maar wel toegepast dient te worden op specifieke toezichtspraktijken. 

Cytaty

Powiązane dokumenty

Ewa Cudzich, odnosząc się do badań przeprowadzonych w przygranicznych miejscowościach, również na Śląsku Cieszyńskim, będącym „wyjątkowym tere- nem, na

es posible gracias al montaje espacial y temporal que también es montaje sintáctico y semántico 1. En primer lugar,.. 1) como relación contrastante de escenas, la segunda de las

W oknie po prawej stronie wybrać zakładkę Armature (ikona postaci), w sekcji Display przełączyć tryb wizualizacji

Opisane powyżej odpowiednie przygotowanie warsztatu badawczego oraz określenie zakresu oznaczalności LO i ze- stawienie właściwych znormalizowanych paliw wzorcowych

Jej zainteresowania naukowe skupiają się na problematyce przekładu i recepcji literatury słowackiej w Polsce oraz polskiej w Słowacji; zajmuje się również tłumaczeniem

opisa³ swoje wra¿enia z podró¿y do „nowych” Niemiec. Artyku³ jest jednoznaczny. Z opisu wy³aniaj¹ siê Niemcy, maszeruj¹ce ku jednoœci w wolnym pañstwie, co oznaczaæ

Kolejne artykuły wskazują jed­ nak, że autor postanowił opisywać również życie i działalność ludzi nauki, prze­ mysłu oraz rzemiosła, przy czym nie tylko

Spo­ rządzone w postaci tabel uwzględniających podział na czasopisma polskie i nie­ mieckie, zawierały dane o tytule czasopisma, częstotliwości ukazywania się,