A RCHLEF
IL i
:4
ONDERZOEK
NAAR DE MOGELIJKHEID IN DE
--TUNNEL EEN JUIST BEELD TE VERKRIJGEN
s:VAN DE IN WERKELIJKHEID AAN
-
DE .SCHROEF OPTREDENDE
--CAVITATIEVERSCHIJNSELEN
DOOR
-Jr-J. D. VAN MANEN
S _,
Lab. -v.
Schee'ps'auwkum;e,---'---i
Technische Flogeschool
ellt
sr.
Inleiding
Bij het eavitatie-onderzoek van schroeven in de tunnel maakt men gebruik van een homogene transportstroming, waarin het schroefmodel is opgesteld. Gebruikelijk is, dat
het schroefmodel een schaalcopie is van de betrokken
scheepsschroef. Daar de scheepsschroef in een radiaal en peripheriaal veranderlijk snelheidsveld werkt, bestaat er aanleiding te onderstellen, dat in de tunnel geen juist beeld wordt verkregen van de in werkelijkheid optredende
cavi-tatie-verschijnselen.
Teneinde aan deze bezwarende omstandigheden tegemoet
te komen, zullen wij trachten in deze studie een
vergelijk-schroef te ontwerpen, die in de homogene transportstroming
hetzelfde cavitatiebeeld vertoont als de scheepsschroef
achter het schip.
Wat de radiale ongelijkmatigheid betreft moet het
moge-lijk zijn deze vergemoge-lijkschroef per bladelement aan een gemoge-lijk
cavitatiegevaar te onderwerpen als de sehroef achter het
schip.
De peripheriale ongelijkrnatigheid zal per omwenteling der schroef een verandering van effectieve invalshoek en drukverdeling voor de bladelementen ten gevolge hebben. Om de invloed der peripheriale ongelijkmatigheid op de cavitatieversehijnselen in de tunnel te verwezenlijken, zal
worden nagegaan of het zin heeft het schroefmodel te
onder-zoeken bij een lager cavitatiegetal dan uit de physische ge-gevens van het schip is berekend.
Tot slot zal een beschouwing gehouden worden over de bruikbaarheid van de vergelijkschroef.
I.
Ontwerp van de volgstroomschroef volgens de
werveltheorie
1.
Beschouwing over de te volgen
metho-de voor het ontwerpen van
volgstroomschroeve n.
Het probleem van de schroef met minimum
uittrede-verlies heeft BETS [1] het eerst behandeld. Bij de afleiding
van de formules neemt BETZ echter aan dat de schroefstraal
homogeen en rotatievrij is. Zijn voorwaarde van minimum uittrede-verlies
(b 0 A) constant (1)
geldt dan ook alleen voor de vrijvarende schroef.
Onder een volgstroomschroef verstaan we die schroef, welke op elke cylindrische doorsnede van het blad zodanig aan het gemiddelde van de volgstroom van het schip op deze cylindrische doorsnede is aangepast, dat de uittrede-verliezen van het systeem schip schroef" minimaal zijn.
Ms voorbeeld van het radiale verloop dezer gemiddelden van de volgstroom zie fig. 1.
HELMBOLD [2] geeft een voorwaarde voor minimum
uit-trede-verlies voor de volgstroomschroef, die door het seer omvangrijke rekenwerk niet voor practische toepassing in aanmerking kan komen. Dit heeft geleid tot de constructie van de benaderde volgstroomschroef, waarbij we
terug-grijpen op de resultaten van de theorie der vrijvarende
schroef.
VAN LAMMEREN [3] komt tot een voor de practijk aan-trekkelijk compromis. Hierbij wordt bij de berekening dezer
benaderde volgstroomschroef b A= constant
aangeno-men over het gehele blad (zie fig. 2).
LERBS [4] heeft in een recente publicatie een methode tot
constructie van de benaderde volgstroomschroef ontwik-keld, die zowel wat physische interpretatie als practische bruikbaarheid betreft opvalt. Op eenvoudige wijze leidt hij een voorwaarde van minimum uittrede-verlies af voor het
systeem schip schroef".
Dit bewijst hij eerst voor een zwak belaste schroef met oneindig aantal bladen, met verwaarlozing der wrijving. Daarna wordt deze minimum voorwaarde onderzocht als deze geidealiseerde voorwaarden niet meer gelden. Tevens neemt hij aan dat de invloed van de straalcontractie opge-heven wordt door de straalonderdruk.
Ter beoordeling van het rendement van een schroef,
werkend achter een schip, dient de voortstuwingscoefficient ea NoNw E.P.K.A.P.K.
LERBS beschouwt nu deze voortstuwingscomponent als een functie van de straal (r).
Hij onderstelt, dat de cylindrische doorsnede van het vlak
op straal r een vermogen dNo, opneemt en een bij drage in
stuwkracht dS levert, hetgeen een element van de weerstand
dW overwint. Nu is:
de dig. Vs dW.Vo
dN (Mao
11
Jr J. D. VAN MANEN
620.193.1 629.1.037.004.6Onderzoek naar de mogelijkheid in de tunnel een juist beeld te verkrijgen
van de in werkelijkheid aan de schroef
optredende cavitatieverschijnselen
Summary: Analysis of the possibilities to reproduce in the tunnel the cavitation-phenomena, which occur in reality with ship-propellers.
At first a wake-adapted screw is designed by means of the circulation theory according to a corrected LEabs-method.
The effects of mixed wake due to the hull result in radial changes in speed and direction of the flow in the
pro-peller disk.
Therefore it is tried to design a phantom-screw, which is to show in the homogeneous flow of the tunnel the same cavitation-phenomena as the propeller behind the hull.
At the same time the cavitation phenomena of the wake-adapted screw are examined in a homogeneous flow at a cavitation number corresponding with the cavitation number of the ship propeller.
In conclusion a comparison is made between the current method for testing propeller models in the cavitation
tunnel and a method in which a phantom-screw is used.
--
-.
. . . . .
-0.80 0.70 0.60 0.60 0.40 030 0.20 0.10 0 , 1
6EM ETEN FROUDE
115;
y SERE N D (Grht
FE C IEF eGEM IDOEL DE VOLOST ROOM
NIT dKs WAA WIEN )
_ 511. 0.09 008 007 1 nos 005 004 0.03 002 10' r/R
' 171 ( _ X ) VERLOOP VOLO(NS LERBS
03 04 0.5 06 07 08 0.9
,
02 03 - 0.4 0.5 06 0.7 08 09 1.0
Fig. 2. Overzicht van voorwaarden voor minimum-uittree-verlies van het systeem schip schroer'. VoortS noemt hij het gemiddelde der volgstroom op de
cylindrisehe cloorsnede evenzo het gemiddelde van het
zoggetal a'.
Nu is dS = OF' + 19'.dS en v'e =
Ingevuld geeft dit:
dS v'
1 0/d()
(2)dT co.r
1 --
** *Bij verwaarlozing der wrijving gaat deze vergelijking
_lover in:
- 2 cu.r 1 tit'
d 6. dS, .
O' e 1'
:(3)De vraag is nu hoe we de stuwlaacht en de tangentiaal kracht over de schroefradius moeten verdelen, opdat de"
-voortstuwingscoefficient maximaal wordt.
Hiertoe wordt volgens BETZ een kleine circulatietoename
rondersteld en de voortstuwingscoefficient bij de
hier-door veroorzaak-te veranderingen in dS0 en dT beschouwd. De verandering in voortstuwingseoeffieient moet in het
ge-val van minimum uittrede-verlies onafhankelijk van de
straal zijn:
e, A (dSi) v'e 1 k2 of)
(dTi) wr 1
daar het anders rhogelijk is op plaatsen, waar de
stuwk-rachts--toename (dS i) samengaat met een sleehte
voortstuwings-coefficient, stuwkracht weg te nemen en op plaatsen, waar de voortstuwingscoeffieient beter is, weer toe te.voegen.
(k2 is een van r onafhankelijke constante).
Met de wet van STOKES
r .-_-_- 2 77 Tx. (5)
vinden wij door toepassing van de wet van KUTTA-Y011.
ROWSE':
dS, = p . (cur 2
r ea dr .
. . . (6)- dT, .
(v'
e + 2.7r r. co: dr (7)Bij een circulatietoename r verandert c. met A c. en e az en p ea. Door (5), (6) en (7) naar te differentieren.en enige substituties toe te passen krijgen we:
p (dS
=: p r p ( cur
c a) drp (dT,)
p r.. p (v' + ea) dr
.Ingevuld in (4)
- cur v' e 1
+ ea cor
Bij verwaarlozing der termen van de 2e graad van de sto-ringssnelheden ea en ea is: c.a 2 COT 2 v'9 c cur 2
zodat de voorwaarde voor minimum uittredeverlies (verg.
(10)) voor de volgstroomschroef worth:
k 1 1 1/1 e . 112)
v',
cur 2Of volgens het snelheidsdiagram: fig. 3
Vi
tg gi _17 0, tg
tdrCD
. . . .(11)
v'e + ea
Voor = 0 en 79, = 0 geldt deze voorwaarde voor de
vrijvarende schroef.
Is eenmaal het verband tussen pi en P bekend, dan volgt
nit
dA = .z . Ca . 1 :V2 dr =: 2 )7 rk c p Vdr of:
'
4 ir (ical (ivc,u)
. /rverdeling, daar een functie is van g, en
g.-Nu maakt LERBS echter bij het bepalen dezer functie een
fout. Hij beweert namelijk bij zijn afleiding, dat volgens de
impulstheorie:
d(massa) . C0. = (v'8+ 27rr., ca. dr= dW= d8,(1--79). (14)
du:s dat de impulsverandering Van de door een ringelement Fig. 1. Radiale volgstroomkrommen voor
't
s.s. Simon
Bolivar".
CONSTAN7E Ve
(vOORWAARDE VAN KRNIMUN 101TRE0E _VERLIES, TOEGEPAST WOK ELK BLADELEPIENr )
b,_ 'X= CONSTANT (VAN LANMEREN )
(8) (9) . (10) V (1 0'). A . .
=
. . . e --v' (13)=
= . D z de = p ( ) = 1 I I I/
I bo_I[
'
I
1.4
c.
der schroef stromende vloeistof gelijk is, aan. een element van de weerstand.
Mijns inziens moet dit zijn:
,c/i(massa) .
= p
v'e 2vr.ca.dr-= dS3. . (15)2
da'ar de weerstand van schip schroef Met W bedriiagt
doch W S = S. 'miners het drukveld rondom. het
schip wordt door de schroef verstoord.
Deze foutieve oeclachtengang leidt tot een ingewikkelde formula voor de ./-verdeling. De minimum voorwaarde wordt door deze foutieve gedachtengang Met aangetast; eehter blijkt de storingssnelheid c Met meer I V te staan.
Hierop zullen we later terugkomen.
Teneinde nu tot een practisch bruikbare methode te men, staan ons nog verschillende moeilijkheden in de weg. ,a. De waarden van de reductiefactor K zijn. slechts bend
voor vrijvarende schroeven.
b. De (p') en zeker de (01-waarden staan ons, meestal niet ter beschikking.
a. De constante k, die mede het verband weergeeft tussen Pi en 13, moet zo worden bepaald, dat de schroef aan de gestelde opgave: het leveren van een zekere stuwkracht bij een bepaald vermogen" voldoet.
Deze bepaling eist een zeer tijdrovende nurnerieke, beE-iekening
Uit het oogpunt van deze moeilijkheden acht LERBS het dan ook raadzaam een benaderingsmethode voor de bere-keruing der volgstroomschroef te ontwerpen, die zoveel
moffelijk teruggaat tot de resultaten der theorie voor
- vrijvarende schroef.
Beschouwen we nog eens. de -de volgstroomscluoef en de hieruit - en (12) _ 2 )v' e 1
6'
(car --Cu(v, + i!)cor 1
[kill
wlv'e
1 v'ecor 1 _
d e, = V . (16), 1 tfreJan zien wij, dat volgstroomschroef en vrijvarende schroef Identiek zijn, als 11 onafhankelijk vIiir 1.
V 1
limner's voor de vrijvarende schroef gelden de minimum;
voorwaarden tg
=
tg 13 en dni k , . (13) (17) 1zieb1z.1j22W.en V. [3].
Het blijkt nu dat slechts aan de naaf weinia
1
van een constante waarde afwijkt zodat het gerechtvaan-digd is bij de benaderingsmethode der volgstroornschroef van de resultaten der theorie voor de vrijvarende schroef gebruik te maken.
Vet, een kleine benadering geldt nu:
eio =
kV-1 19'
(18)Avaarin 15 en de totale zog- en volgstroom-waarde aanz duiden. Voorts is volgens de bekende betrekking:
minimum voorwaarde voOr
tg , (13)
ic"
=
tg gvoortvloeiende betrekking (zie (3), (6), (7)
(19) 5
*err
Fig. 3; Shelheids- en kraehtendiagram ,vocyr een bladelement,
waarin het rendement voor de vrijvarende schroef (wrij
vingloos) is.
Uit (.18) en ,(19) Volgt
k =
-1 19'
waaruit het verband tussen de volgstroomschroef en de
vrij-varende schroef blijkt. Volgens LERBS is de radiale veran-derlijkheid van het zoggetal klein ten opzichte van die van het volgstroomgetal. Verwaarlozen we nu in verband hier-mede de afhankelijkheid van .V1 19, over dan gnat
verg. 13 over in: tg gi = k
1
[3 , tg (21)
,
-(20)
r - Aan de hand van deze minimum voorwaarde zullen wij
nu eerst geheel volgens LERBS een volgstroomschroef
be-palen. ,
'-2.
Volgstroomschroef volgenrs LERBS.
De sehroef is ontworpen voar het S.S. Simon Bolivar, tanktoestand (belastingsgraad = 1,0) bij de ontwerpsnel-iheid van 13,5 knoop. Aanleiding hiertoe is het bekend zijn
van alle gegevens voor deze toestand (zie [5] dissertatie
van VAN LAMMEREN).
De radiale yolgstroomdistributie (zie fig. 1) is bepaald met
de methode van R. E. FROUDE. Met behulp van de dKs-krommen vinden we n.l. de tk' effectief-waarden voor elke straal volgens de definite:.
De effectief gemiddelde volgstroomsnelheid, als
geinte-greerd door een schroefbladelement, is die gemiddelde
snel-- heid, welke correspondeert met de translatiesnelheid van het schroefbladelemeht in een homogeen veld, waarbij dit element, bij gelijke rotatiesnelheid als achter het model, hetzelfde aandeel in stuwkracht levert.
De gemiddelde effectieve volgstroom citbepaald volgeni
Fnounn bedraagt 0,287.
Berekenen we uit de gegeven radiale volgstroomverdeling de gemiddelde volgstroom volgens het volume-gemiddelde
dan krijgen we: til = 0,333. Dit was aanleidirig om de
kromme zo te verschuiven, dat door volume-integrate
0,287.
Deze kromme ldezeri we als uitgangspunt van onze beL
rekeningen.
De diameter van de volgstroomschroef werd aan de hand van Be:8-diagrammen bepaald en op 5640 mm gekozen. Het aantal bladen bedraagt vier.
V = 13,5 kn. Weerst. = 26100 kg. N = 75,5 omw/min; fl = 1,258 omw/see 6 = 0,232. = 0,287 1
S = 26100
339g AP
° 0980 (1 0,232)' 8°
k K S zoet water=.
33980 =.33151 kg. 1,025 V8 = 13,5 . 0,5144 = 6,944 m/sec. v. = 6,944(1 0,287) = 4,951 m/sec. 33151 Ce = 1 062.p . v2e ITti; =r- -El (4,951)2 77" (5, 64)2
J n., 9 Sc t Ca . ko-de 1
-1o'
=
==
r, ___ .=
=
=
=
4=
.=
=
-A = 0,30 A = 0,20 A = 0,15
Hydrostatische druk in lout water
(1025) . 4,750 4868,75 kg/mil
Atmospherische druk dampspanning
(e) 10100, kg/m2
poe = 14969,
kg/m2Pe
14969 cro -= 11,687p
ve2 . 104,5 (4,951)2Het criterium: cavitatievrij" leidt bij deze 50-waarde niet tot practisch bruikbare bladbreedten. De bladen zouden te
smal worden.
In welke mate Ca kleiner mag zijn dan de toelaatbare
Ca-waarde bij gegeven a is door LERBS in onderstaande tabel
aangegeven.-In ons geval kiezen we dus Ca = 0,285,,,zodat bij c10 0,01 0,01
de drift-lift coefficient et.
0285
0,035 wordt.,
Deze gedachtengang is uitgevoerd voor x,.= 0,7, doch
=
10=
0,28 0,31 0,25 0,270,20 0,22
geldt vrij nauwkeurig ook al's gerniddelde drift-lift-coeffi-cient over het schroefblad.
Bij de volgstroomschroef gaan we nu verder uit van de
volgende benadering volgens RIENEN-KARMAN [6]. C, 1,062
ci A
0,07 . t',222
1'079In het diagram, dat het verband geeft tussen
C, A
en 77,lezen we nu bij = 1,079 en A = 0,222 af:
0,743 [KRA11E1t,[7 ]
1 , 1
Nu is tg
/
1V
tg g tg
waarbij din de radiale veranderlijkheid van O' verwaarloosd is.
Nu staat ons niets meer in de weg om bij de gegeven
volgstroomverdeling de Ca. /-verdeling te berekenen vol-gens de formule
Ca . 1 4 IT C
D =
(K (---aL)V
Bij de foutieve gedachtengang van LERBS (formule 14) is:
(14132 1)
let, \tg13
v',
02pi + (1 79)Yoor de K*-waardeii woi-rdt bij benadering de Van K eh...
A
Ai = afhankelijke factor van de overeenkomende varende sehroef genomen. Zie zowel voor KRAMER'S
dia-gram (C,
Aen ni) als voor de K-waarden publicatie [8].Het resultaat der berekening van de Ca . /-verdeling is in
;-fig. 4 weergegeven.
In dit stadium van het ontwerp is direct de stuwkracht-verdeling over het schroefblad te berekenen (zie blz. 223
[3] W. en V.)
Het verloop der stuwkracht is eveneen-s in fig. 4 uitgezet
en geplanimetreerd. flit geeft S= 39900 kg. Een ca. 20%
hogere stuwkracht dus dan de stuwkracht waarvan
,gegaan is.
3.
Critiek op het ontwerp van de
benader-de volgstroomschroef volgens LERBS.
Zoals reeds werd opgemerkt,volgt LERRS bij de afleiding
van de formule voor de Ca . /-verdeling een onjuiste
ge-dachtengang (zie formule (14) en (15)).
Hierdoor komt de factor (1 79) op onjuiste wijze in enige formules voor. Dit heeft tot gevolg dat de C .
/-waar-den voor elk bladelement te hoog zijn (zie fig. 3)4.
Hierdoor is het te verklaren dat we bij 3 = 0,232 een in
hoge stuwkracht krijgen. LERBS ontdekte dit zelf Met, daar
hij zijn theorie gebruikt voor het ontwerp van schroeven voor torpedobootjagers. Hierbij is 79, = 0,04 en is de
bere-kende stuwkracht ca. 2 y2% hoger dan de stuwkracht, die als uitgangspunt voor het ontwerp geldt. Deze 2 y2% liggen binnen de rekennauwkeurigheid der methode. LERBS
con-cludeert dan ook dat zijn methode aan de gestelde eisen
voldoet. Tevens komt LERBS tot de formule:
catg
= (1 79). cu
(22)waaruit volgt (zie fig. 3), dat de resulterende
storingssnel-held c,, meer loodrecht op de resulterende snelheid V
staat. Bij toepassing van formule (15) in plaats van (14)
krijgen we:
15 20 catg pz cu . . . (23)
waaruit volgt dot cu I V.
De formule voor de Ca . /-verdeling wordt dan (zie blz. 4 en fig. 12)
C.l
4 TT4c
77=
(KX)V. (KX)' sin gztg(8 13) (24) Dit is dezelfde formule, die geldt voor de vrijvarendeschroef en is, afgezien van de correctie voor straalonderdruk,
geheel gelijk aan de door VAN LAMMEREN gebruikte formule
(blz. 216 vgl. 201 W. en V. [3]). - -1.% ,.
,
./..--..\ dS
-,----,-VOLGENS LEA9ST/
.
\dr
-6. VERBETER0/
'/
I
iii:dS \ 1.00 6 I-- \ ''''.. ./
t 080- 4 0.90\
/
\
i
\
I
, t Ni ,,.
/
r9.t--/
\\
. . t I, I 060 3 )1,/
\
04 050/
9., ,/
/
N.N II
'
\
I
\
1I 0.30/
_ . . -\
I '...§I
-' /
\
'[ 020 e-f\
1t
' . 11f., .,..! 11"21" al =_. . b. 03 04 05 06 07 08 09 101712+
ve 4,951 A °'222rr.n.D=
. 1,258.5,64 Diepgang T 7,315 mAshoogte boven basis. .
. E = 3,265
- T
E = 4,050 m
Golfhoogte
0,700,
4,750 in Fig. 4. Resultaten der berekening van de benaderde olg
stroomschroef, 0,32 0,34 0,29 0,31 0,24 0,26 .
=
1 .=
vrij- uit-. .=
=
/
/
N -\ 5=
=
=
=
. . . p ., Recapituleren we nu eens:
le.LERBS stelt een voorwaarde voor minimum
uittrede-verlies voor het systeem schip schroef" op.
1. /1
tg pi =
v 1 -- tb' g (13)
Bij de afleiding der formule voor de .1-verdeling
maakt hij echter een lout.
2e. VAN LAMMERENkiest als uitgangspunt van ziin
bereke-ning voor de benaderde volgstroomschroef
bo A = constant (I)
Dit is een compromis.
Zijn vergelijking voor de ./-verdeling is juist.
e. Verbeteren we de methode vanLERBSdan blijft de voore
waarde voor minimum uittrede-verlies
- 1
tg Pi 77i V ig P .. (13)
ibestaanz
Voor de Co . /-verdeling vinden we de formule voor de vrijvarende schroef terug, die geheel overeenkomt met die van VAN LAMMEREN. De formules (13) en (24) zullen wij
nu als uitgangspunt van ons ontwerp kiezen.
Alvorens hiertoe over te gaan onderwerpen wij de voor-waarden voor minimum uittrede-verlies nog eens aan een
vergelijkend onderzoek.
Voor de vrijvarende schroef geven zowel14RBS met.
1
tg pi = 1El
alsVAN LAMMEREN
met
b0A=C,de
minimum voorwaarde vanBETZ,
c constant voor elke radius,
Voor de volgstroomschroef geeftVAN LAMMERENals
com-romis tussenBETZ: bs A = constante . vs en de ideale
volgstroornschroef: bs A = constant over het gehele
,schroefblad. Nu is:
's c v's c
b's A' =
xx =--
--= C2wr wr wR
Aus weer c = constant over het gehele schroefblad..
LERBSstelt.de minimum-voorwaarde op:
ii
consta_ntet /3
tggi
1/
gDrukken we deze voorwaarde ook eens.in bs uit dan
krijgen we: v'e + I c C, v'e) Pi wr 11 kwr co." ,ii s'vmden we dus 1,11 c 3
=
,[,
V1 11 V8 [c, A/1Dus c is een functie van het plaatselijk volgstroomgetal tit'. De minimum voorwaarde van LERBS wordt nu:
c
tfr' (1 -= 0)]
b's A'
. (26),wR wR
In fig. 2 is het (bs . A)-verloop over de schroefradius voor
het volgstroomveld van het E.S. Simon Bolivar gegeven. Bij de minimum voorwaarde van BETZ is de constante
als volgt bepaald:
bs A
constante . vsbllet behulp van 77z
=
( lz. 122 vgl. 73 W. en V, [3] bs A 1[1
k = 1
wR ni vs 1 h.°1(7.71 1)
(1 . !(27) / 7 en 0.6 07tggi=
tg g 1 I 4 Trs--BLADELEMEJVILENOTEN VOLDENS Eip _SEE
81.ADELENENTLENGTEN Cal V0L0378'7ONSCIPOEF
BLADELEMENTLENOTEN LOON 801.057ROONSCHR0EF (f .o .6362442) WAAREV NET GEENED VAN 069 701 DE TOP AANOENAS7 AAN DE
CAVITATIEVRENS
N
\
\
Fig 5. Verloop der bladelementlengten voor schroef van s.s. Simon Bolivar".
Uit fig. 2 concluderen wij
LERBSgeeft aan de naaf een gratere belasting danVAN
LAMMEREN teneinde de ideale volgstroomschroef beter te
benaderen. Dit is in overeenstemming met de uitspraak
. vanHELMBOLD: De ideale volgstroomschroef, waarbij het
uittredeverlies van het systeem schip schroef" mini-mum is, voert tot een grotere belasting ter plaatse van de grootste wrijvingsvolgstroom" [2].
Volgens het criterium vanVAN LAMMERENvinden we bij
het ontwerp der zgn. volgstroomschroef voor enkelschroef-schepen bijna onveranderlijk een naar de naaf afnemende
spoed van de schroef.
Deze spoedreductie aan de naaf zal bijLERBSkleiner zijn.
4.
Ontwerp van de volgstroomschroef
uitgaande van
Oat
D Z (Kx)sm [3, tg (pi p) . . (24)
Voor het . 1-verloop en de hierbij behorende
krachtverdeling zie fig. 4. Het resultaat der berekende
stuw-kracht is nu 32089 kg, hetgeen een verschil van 3,2% be-tekent met ons uitgangspunt. We bereiken nu dus goede
overeenstemming. We zullen dan ook voortaan deze
metho-de, waarbij wel van de minimum voorwaarde van LERBS
wordt uitgegaan cloth verder met de formule voor de vrij-varende schroef wordt gerekend, als de juiste beschouwen. Bij de cavitatieberekening blijkt dat bij toepassing van profielen, bestaande nit 2 cirkelbogen, (Karman-Trefftz-profiel) en bij aanpassing aan de cavitatiegrens de bladen
te dik en t,e smal worden.
-Kiezen we een practische Co-verdeling in verband met de
A- en 0--waarden dan worden de bladelement-lengten aan de naaf wel zeer groot.
We zouden nu natuurlijk een verdeling der bladelement-lengten kunnen kiezen, die dragelijke L-waarden garan-deert met behoud van Karman-Trefftz-profielen. We
ver-kiezen echter de in de practijk zeer goed gebleken keuze van
de draagvleugelvormige bladdoorsneden aan de naaf, die
naar de top overgaan in de cirkelsegmentvorm. Daarbil kiezen we een bladelementlengte-verdeling, die
corres-pondeert met de B-schroef bij een bepaalde
bladoppervlakte-verhouding. Deze bladoppervlakte-verhouding is met
be-hulp van het cavitatiediagram van BURRILLte bepalen. Teneinde aan de naaf met te hoge en s//-waarden te
krijgen kan bier een lets grotere bladelementlengte gekozen
worden (zie fig. 5).
Toeptssing der
Karman-Trefftz-profielen aan de top.
Teneinde onze beschouwingen over de schroef zo volledig
mogelijk te maken, zullen wij de keuze der bladdoorsneden nog als volgt onderzoeken [8].
4 de n.l.
=
c=
(1
(23) Met . . -. . . ---Fig. 6. Resultaten van de berekening van de volgstroom-sehroef ontwOrpen bij po-e = 6362 kg/m2.
tot 0,6 R: draagvleugelvorm (dit is het minst cavitatie-gevaarlijke gebied. Lift
rendementsoverwe-g,ingen zullen wij dan ook altijd hier de
draag-vleugelvorm verkiezen.)
0,7 R: overg,ang.
van 0,8 R to aan de top: Karma nn-Trefftz-profielen.
LERBS geeft bij bekende lid- en a-waarden de profiel-parameters sll en fll, zie [8, 9]. De berekening geldt echter voor een solitair profiel in homogene stroming. Bij de in
tralieverband wentelende bladdoorsneden der sclu.oef moet ten gevolge van de kromming van de stroomlijnen een extra
welving worden aangebracht, opdat de gewenste liftkracht wordt geleverd.
LUDWIEG en GINZEL hebben deze krommingscorrectie
be-rekend en geven de resultaten van hun berekeningen weer
in de verhouding feffectief : fgeometrisch = k.
Deze krommingscorrectie k hangt af van de bladvorm
van de snelheidsgraad A en van de plaats op het schroefblad. Tevens geeft LEERS nog een correctie op de profielwelving
tengevolge van de wrijving, zodat
Jo 1 1 1
° lpkl
waarin fo de geometrische welving en p, = de
correetie-factor voor de wrijving. LUDWIEG en GINZEL hebben hun
berekeningen voornamelijk voor 3-blad-schroeven uitge-voerd, doch de k-waarden gelden bij gelijke bladvorm met een kleine eorrectie ook voor 4-blad-schroeven.
Het blijkt nu dat de methode van LUDWIEG-GINZEL steeds de grootste krommingscorrectie aan de top geett. Bij toepassing van Karman-Trefftz-profielen over het gehele
schroefblad wil dat zeggen dat de volgende tendenz aan-wezig is: lensvormige profielen aan de naaf overgaand in sikkelvormige profielen aan de top.
De tot nu toe gebruikelijke traliecorrectie van GUISCHE manifesteert zich in een spoedhoek-toename A cc. Deze spoedhoekcorrectie is aan de naaf het gTootst. Zouden wij deze spoedhoektoename omrekenen in een welvingscorrec-tie van het profiel (voor Karman-Trefftz-profielen geldt bij
benadering A fall = A oc, waarbij A cc in radialen) dan
blijkt nu de volgende tendenz aanwezig te zijn:
Sikkelvor-mige bladdoorsneden aan de naaf en lensvorSikkelvor-mige bladdoor-sneden aan de top. De opvattingen van LUDWIEG-GINZEL
en GUTSCHE zijn op dit punt wel zeer tegenstrijdig. Het verschil in tralie-eorrectie wordt waarschijnlijk veroorzaakt
door het feit, dat GUTSCHE de invloed van de vrije afgaande
topwervels niet in rekening brengt.
In deze studie zullen wij hier niet dieper op ingaan. Bij het N.S.P. zijn momenteel proefnemingen gaande, teneinde tot een bevredigende interpretatie voor de invloed van het tralie-effect te geraken. Te zijner tijd hopen wij in een pu-blicatie hierop terug te komen.
In afwachting van de definitieve uitspraak in dezen
blijven wij voorlopig bij de bekende keuze-
cirkelsegment-vormige bladdoorsneden aan de top en toepassing der
Gutsehe traliecorrectie.
H. Ontwerp van een Vergelijkschroef volgens de
wervehheorie
Inleidende beschouwtng.
Bij het cavitatieonderzoek van schroeven in de tunnel maakt men gebruik van -een homogene transportstroming.
Laten wij de peripheriale ongelijkmatigheid buiten
be-schouwing. dan rest ons het probleem: de volgstroomschroef
te vervangen door een model, dat in een homogeen snel-heidsveld hetzelfde gevaar voor cavitatie oplevert.
De volgstroomschroef, die wij in I ontworpen hebben, is ruim cavitatievrij. Al onze berekeningen betreffende het in
rekening brengen van radiale en peripheriale
ongelijkmatig-heid zullen dan ook pas in de cavitatie-tank onderzocht
kunnen worden bij een kleinere a-waarde, dan waarvoor de
schroef ontworpen is. In de nabijheid van de top zal de
schroef het eerst de cavitatiegrens overschrijden. We zullen daar ter plaatse de cavitatieverschijnselen kunnen
onder-zoeken.
Teneinde een duidelijk beeld der optredende
cavitatie-verschijnselen te verkrijgen, ontvverpen we een
volgstroom-schroef bij een lager cavitatiegetal en passen van 0,6 R de
bladelementlengten aan de eavitatiegrens aan. De reeds
gevonden a ./-verdeling blijft hierbij gehandhaafd.
Wij laten dus voor het verdere onderzoek het ontwerp
der volgstroomschroef bij atmosferische druk los. Deze
schroef heeft voor ons doe weinig zin.
Nu moeten wij nog nagaan hoeveel wij ua zullen verlagen
voor het nieuwe ontwerp.
Kiezen wij die g0-waarde, waarbij de ruimschoots cavi-tatievrije schroef begint te caviteren, als uitgangspunt van onze berekeningen, dan zal de Fo/F-verhouding niet
noe-menswaard veranderen en behouden wij een practisch
bruikbare schroef. Eert te lage co-waarde als uitgangsptuit van ons ontwerp zou tot grote bladelementlengten leiden, hetgeen uit rendementsoogpunt niet te verkiezen is.
In het algemeen zullen nu de B-serie-schroeven (hiervan
hebben we zowel bladvorm als bladdoorsnedevorm
overge-nomen) bij verlag,ing van cavitatiegetal tussen 0,6 R en de
top beginnen te caviteren. Het cavitatiegetal op 0,6 R
kiezen wij als uitgangspunt voor de nieuwe
volgstroom-schroef.
Dit wil voor onze schroef zeggen, dat we de schroef bij
een I agere atmosferische druk moeten berekenen en wel bij
pae= 6362 kg/m2.
De volgstroontschroef ontworpen bij
p0 e = 6362 kg/m2.
De numerieke berekening verloopt als volgt:
09 08 07 5.020
71111114or
4k
4-01 3 ta41,
2,20 4 1-,,A111111111111110..-...111171\11 1/41
0/1
-Z -3 15 3 r dr°1
6,_4 R drre
5.5 _5- if& 5e, 1.0 5 4 .. 52 - / dS 5 dr E,.
c .. g,
t.. i E 4A- -11 L-let b I ' 02 0.3 04 05 rhi, 06 40.70.8 --cTOI-11
=
=
=
03De Ca . /-verdeling is berekend volgens (13) en (4). De maximum dikte van de bladelementen is bepaald uit een sterkteberekening.
De bladelementlengten 1 zijn zo gekozen dat het gebied
van 0,6 R tot de top aan de eavitatiegrens is aangepast
(zie fig. 5).
Tevens is voor deze schroef het spoedverloop en de
stuw-krachtverdeling berekend (zie fig. 6).
Zoals reeds in [8] gesuggereerd wordt, is bij de
spoed-berekening de gehele Gutsche-traliecorrectie toegepast,
ter-wijI de straalonderdruk is verwaarloosd.
3.
Theorie der vergelijkschroef.
Bij het ontwerpen van schroeven volgens de werveltheo-rie is het probleem steeds voor een bepaalde belastings-toestand het juiste verband tussen de hoeken pi en g (zie
fig. 3) te vinden. Hieruit volgt direct de Ca /-verdeling
volgens de formule:
4 Tr D
.
-
(K x). sin g,tg(13,-g) . . . (24)Door een geschikte keuze der bladelementlengten kunnen
wij daarna aan de voorwaarde: cavitatievrij trachten te
voldoen.
Zowel bij de vrijvarende als bij de volgstroomschroef geeft de voorwaarde van minimum uittrede-verlies het ge-wenste verband tussen /3, eng. Voor onze vergelijkschroef is echter minimum-energieverlies niet het uitgangspunt doch gelijk cavitatiegevaar.
Dit betekent dat aan de drukverdeling, die aan de
ver-schillende bladelementen heerst, een zekere eis is opgelegd.
Verwaarlozen wij voorlopig de verandering in de resul-terende snelheid V tengevolge van de bij een homogene
transportstroming behorende v'ewaarde, dan blijven de
a-waarden gelijk.
Voor de vergelijkschroef, die hetzelfde cavitatiegevaar moet leveren als de volgstroomschroef, geldt dan het cri-terium:
A P
voor gelijke grootte der onderdrukpiek gelijke
waarden
voor gelijkvormige drukverdeling gelijke cc, en s 11
-waarden bij dezelfde profielvorm.
Hieruit volgt tevens dat de lifteoefficient Ca voor de yen-schillende bladelementen gelijk is.
Een en ander kunnen we gemakkelijk inzien aan de hand van fig. 159 en 160 (blz. 218, 219 W. en V. [3] en fig. 124
en 125 (blz. 174 en 175 W. en V. [3].
Met behulp van bovengenoemd criterium moeten vvij een
verband tussen /3, en /3 kunnen bepalen.
IT
De formule: Ca . 1 =
4D
(K x) singitg(pf3) . (24)
waarvoor nodig is, dat de storingssnelheid cni V, moet
ons hierbij helpen. Volgens de Wet van BLOT en SAVART
wordt aan de voorwaarde c V voldaan in een
wrijving-loze vloeistof. Hier gaan we bij onze beschouwingen van uit.
Houden we voorlopig ook de bladelementlengten 1 en de
K-waarden gelijk, dan volgt uit (24) een zekere waarde voor
sin gi . tg (pi- p). Tevens is voor de homogene transport-stroming tgiq te berekenen.
Noemen we tg g = a en sin 13,tg(/3 -13) = b dan krijgen
we de volgende goniometrische vergelijking: tg
g -
asin
gi1 + a tg
gi_
bNa enige herleiding vinden we hieruit:
(1 + a2)sin4
- (a 2-0b2-F)sin2Pi- 2 ab sin - b 2 =0
Deze vergelijking op te lossen voor de verschillende
blad-elementen Is een tijdrovend werk. Iteratie met behulp van /3i-waarden in de nabijheid van de overeenkomstige
gr
waarden der volgstroomschroef voert ons echter nog vrij
snel tot ons doe. Met de gevonden 131-waarden voeren we de
berekeningen verder uit. Voor de resultaten van de
bereke-ning der vergelijkschroef zie fig. 7.
Uit de berekeningen volgt verder dat de voorlopige
aan-name van gelijke bladelementlengten slechts afwijldngen in
Fig. 7. Vergelijkschroef uitgaande van gelijke effectieve
A P
invalshoek
en[
qJ
waarde. Homogeen snelheidsveldp, - e = 6362 kg/m2. 1 2 3 4 5 6 7 8 x = rIR V' Ca. 1 C 1
0
Ca cr[13
FP 11.(7_1.1 prof ielvorm 0,2 0,650 0,8945 0,208 1,000 0,208 0,8945 5,50 1,67 0,00 0,3 0,550 0,7813 0,184 1,060 0,174 0,737 2,41 1,35 0,10 draagvleugel-0,4 0,438 0,6672 0,161 1,120 0,144 0,596 1,39 1,07 0,32 vorm. 0,5 0,330 0,5508 0,138 1,176 0,117 0,468 0,88 0,80 0,32 0,6 0.267 0,4655 0,115 1,230 0,093 0 378 0,62 0,605 0,27 (0,587) (0,80) overgang 0,7 0,236 0,3922 0,092 1,270 0,072 0,308 0,46 0,47 0,17 (0,457) (0,50) 0,8 0,9 0,225 0,2'22 0,3258 0,2376 0,069 0,046 1,250 1,087 6,055 0,042 0,261 0,219 0,36 0,28 (0,353) (0,2831 (0,00) (0,00) cirkelsegm ent -0,95 0,222 0,1696 0,034 0,850 0,040 0,200 0,26 (0,250) (0,001 VOTTI1 . 9-0.9 0.8- 0.7- 06-0.5- s drdS -0 7-04- 5-02-3-te_.
411114
7- 1-/
006 0.An
.05 -0.04 _2- 15-lir
r cllo d . dr .003_3 A, c7;--1 .002 _5-,a
.2////'
e --... 1 "?. wI
7 .C. -..2 =611,i.9
G09510 02 0.3 04 05 08 0 R.07r/___
Ca-
. -I . -. 1 5 4gelijk cavitatiegevaar geeft, die wat orde van grootte
be-treft binnen de nauwkeurigheid van onze berekening vallen.
De aanname van gelijke K-waarden is eveneens toelaat-bear, dear de stuwkracht door de vergelijkschroef geleverd practisch gelijk is aan die van de volgstroomschroef (de stuwkrachtconstante blijft dus gelijk en this volgens
BIE-NEN-KARMAN bij gelijke A gelijke 77, (zie blz. 6 en 7).
4.
Vergelijkschroef met gel4ke
stuw-krachtverdeling.
We kozen in de vorige paragraaf als physisch juist uit-gangspunt voor het ontwerp van onze vergelijkschroef:
Gelijke effectieve invalshoek cc, en Aplq-verhouding.
Hieruit bleek dat deze voorwaarde resulteerde in een
gelijke C.. /-verdeling. We zullen nu eens de gelijke
stuw-laachtverdeling als criterium voor de vergelijkschroef stellen.
Dit is physisch niet juist daar (zie fig. 3) dS, zowel van de
hydro-dynamische spoedhoek /3, als de liftk-racht dA af-hangt (hierbij is de wrijvingsinvloed reeds buiten
besehou-wing gelaten).
De grootte der liftkracht dA is afhankelijk van het ver-loop der drukverdeling over het bladelement. De grootte der liftkracht dA is geenszins bepalend voor de grootte der
onderdrukpiek en dus ook geen maatstaf voor het criterium:
gelijk cavitatiegevaar. De hydrodynamische spoedhoek /32 heeft hierbij in het geheel geen invloed op de grootte der
onderdruk-piek.
Als interessant alternatief zullen wij ondanks
boven-staande beschouwing trachten volgens de werveltheorie een vergelijkscliroef te ontwikkelen, die in een homogene
trans-portstroming een gelijke stuwkrachtverdeling heeft als de
volgstroomscluvef in het veranderlijke veld achter het schip.
Wij zullen dus weer een verband tussen en p moeten
bepalen, zodanig dat een gelijke stuwkracht per bladelement is gewaarborgd. 0 08 07 06 8-05 7-04 6-03 5.02 4 3-2. 70- 1-68 221 2 66-_1-6 4- _2-15 62- _3 60- _4 58- _5 54-5 2- 50-10 02 03 04 05 ,R 06 ). dSo dr 08 09 .04 3 .0.3 _L.
Fig. 8. Vergelijkschroef met gelijke stuwkrachtverdeling voor
homogeen snelheidsveld po e = 6362 kg/m2.
10
Uit (6) dS, = p(cor . 2 r c.. dr vinden vvij dat
voor bovengenoemde vergelijkschroef de storingssnelheid c, gelijk moet zijn aan die van de volgstroomschroef.
ca
Uit (15) dSi p v's 4- 27rr. . ca dr volgt, dat dit
even-eens geldt voor het product ca (v' Ca/2).
Wij dienen dus eerst deze waarden voor de volgstroom-schroef te bepalen. Hieruit vinden we bij bekende v 's voor de vergelijkschroef de waarden c. en ca en dus tg pi.
De K-waarden zijn gelijk aan die van de
volgstroom-schroef, immers Cs en C ni en Ai zijn gelijk gebleven.) Evenals bij de eerste vergelijkschroef gaan wij bij de
cavi-tatieberekening nit van gelijke bladelementlengten en
het-zelfde dikteverloop. Ook nu liggen de afwijkingen van gelijk
cavitatiegevaar veroorzaak-t door deze aanname binnen de grenzen der nauwkeurigheid van onze berekeningen.
Voor het resultaat der berekeningen zie fig. 8.
5. Nabeschouwing over de
vergelijk-schroef.
Voor de vergelijkschroef, uitgaande van gelijke effec-tieve invalshoek cx, en gelijke s//-verhouding, gelden de
volgende conclusies (zie fig. 7 en 9.)
le. De dS-waarden zijn aan de naaf jets toegenomen.
Overi-gens is de stuwkrachtverdeling gelijk aan die van de
volgstroomschroef. Deze toename is echter van verwaar-loosbare orde van groott,e.
2e. De u-waarden zijn aan de naaf kleiner dan de
overeen-komstige u-waarden voor de volgstroomschroef. Aan de
top zijn de a-waarden iets groter.
Fig. 9. Resultaat van de cavitatieberekeningen.
11 \
I
\\
I
VOLGSTROOINSCHROEF1 VERGELUKSCHROEF UITGAANDE VAN 2.5- \ \
1\ GEL/ME STUWKRACHTVERDELING
1.
1\
-- VERGEWKSCHROEF UITGAANDE VAN
GELUKE EFFECT/EVE INVALSHGEK
1 20 15
\
\
\
1-9b\\
\
\
\
(4±(1-\ (4±(1-\
10\ \
\
\
\
05,N.
-,----C14-71( 0.4 ',... C.,. / .2) 03 A 9 1:71,12-02 01 = . r .3e. Het verschil (a Ap q) is bij de vergelijkscIrroef aan de
naaf kleiner dan bij de volgstroomschroef.
Voor de vergelijkschroef uitgaande van gelijke stuw-krachtverdeling geldt (zie fig. 8 en 9):
le. De oci-waarden vertonen ten opzichte van de overeen-komstige ocrwaarden der volgstroomschroef een afwij-king aan de naaf.
2e. De a-waarden zijn aan de naaf kleiner dan de
overeen-komstige a-waarden voor de volgstroomschroef. Aan de
top zijn de a-waarden jets grotcr.
3e. Het verschil (a p1q) is bij de vergelijkschroef aan
de naaf kleiner dan bij de volgstroomschroef.
De tweede en derde conclusie zijn gevolg van de in de begin gedane onderstelling dat de a-waarden gelijk bleven.
Het jets groter zijn der a-waarden der vergelijksclu.oeven
aan de top is een nadeel, daar hierdoor de vergelijkschroef in de cavitatietank een te gunstig beeld der cavitatiever-schijnselen geeft. Door de bladelementlengten te wijzigen zouden we dit bezwaar kunnen ondervangen. Echter zou
hierdoor afgeweken worden van gelijke s//-waarden. De af-wijking der a-waarden aan de top is echter van die orde van
grootte, dat het weinig zin heeft een andere /-verdeling te
kiezen. Voor de minder cavitatiegevaarlijke naafdoorsneden gelden overeenkomstige beschouwingen.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de vergelijkschroef,
uit-gaande van gelijke stuwkrachtverdeling, niet onderdoet voor de vergelijkschroef, uitgaande van gelijke effectieve
invals-hoek. Immers in het cavitatiegevaarlijke gebied zijn voor de schroef met gelijke stuwkrachtverdeling de az-waarden
ook gelijk.
Daar de invloed der peripheriale ongelijkmatigheid af-hankelijk zal zijn van a, geven wij in onze verdere studie de voorkeur aan de vergelijkschroef, uitgaande van gelijke
effectieve invaishoek.
III. De invloed der peripheriale
ongelijkmatig-heid op de invalshoek en drukverdeling
1. Gang van de berekening.
In fig. 10 is de peripheriale
volgstroom-verdeling voor de Simon Bolivar
ge-geven.
De volgstroomschroef is ontworpen voor de per radius gemiddelde volgstroom-waarde. Bij eenparige wenteling van
Fig. 10. S.S. Simon Bolivar". Peripheriale
volgstroom-verdeling voor het gladde model zonder roer.
11
de schroef in een niet-homogeen snelheidsveld zullen de
in-valshoeken der bladelementen periodiek groter en kleiner
worden dan de invalshoeken, die met de gemiddelde
intree-snelheden van het water in de schroef corresponderen. Hierdoor zullen de cavitatieeigenschappen der bladele
menten, zowel voor de zuigzijde als voor de drukzijde, pe
-riodiek slechter en beter worden. Laten wij de traagheids-verschijnselen, die bij dit verschijnsel optreden, buiten be-schouwing, dan is het mogelijk voor de reeds ontworpen volgstroomschroef de verandering in invalshoek en druk-verandering met behulp van de werveltheorie te bepalen.
Wij zullen onze berekeningen beperken tot het bepalen van
de extreme waarden der invalshoeken. In fig. 11 zijn de minimaal en maximaal voorkomende volgstroomwaarden uitgestrookt. Hierbij behoren de rninimaal en maximaal optredende invalshoeken.
Ons hrobleem is dus een gegeven schroef te analyseren
in een gegeven snelheidsveld (zie ook blz. 234W. en V. [3]).
Hierbij dient weer het juiste verband tussen de hoeken 13,
en g (zie fig. 3) gezocht te worden.
Het bepalen van dit verband tussen /3, en 13 geschiedt het
eenvoudigst door de volgende iteratiemethode: Kies voor
elk bladelement een tg 13,11g ii-verhouding. Bereken met de aldus aangenomen /3i-waarde volgens (24) het product a .
(hierbij nemen we bij benadering voor de K-waarden die
waarden, die behoren bij Ai =- xtg /3,). Nu is a bekend met de daarbij behorende invalshoek a,' , (met behulp van fig. 159
en 160, W. en V. [31).
Met de aangenomen I3,-waarde en de gevonden C.-waarde
kan de traliecorrectie worden bepaald. Ook hier passen we
weer de gehele Gutsche-correctie A a toe, daar wij de
straal-onderdruk verwaarlozen.
Het verschil tussen de spoedhoek -cp en de gecorrigeerde
Fig. 11. Resultaten der berekening betreffende de verande-ring in instelhoek t.g.v. de peripheriale ongelijkmatigheid
(uitgaande van de volgstroornschroef). 0.9-°8- 6 5 Wm. 4 0.7 ot,Mal, 3 2
06\
1 oy05 - e', min
-1 -2 --3 104 _4 -5 03-V men
.*
02- 0.1-0 02 63 64 65 06 0..7 '-/R 08 09 10 0 e I/' 'T 1/27 347 if10 08 YR .0 2 08/
06 06t
R=0 ,i, 1 04 06 02 9 : 0 e 1/4 n it-Fig. 12. Onderzoek der volgstroomsehroef werkend in een
homogeen snelheidsveld = 0,287).
hydrodynamische spoedhoek /3, + a is de effectieve
invalshoek a, =p -( + A ix).
Voor de juiste tg 13,Itg 13-verhouding moet a, = zijn. Na bovenstaande berekening voor een drietal tg 13,Itg
[3-verhou-dingen uitgevoerd te hebben, waarbij eenmaal tg = tg
kan worden aangenomen, kunnen we de gevonden a, en rili waarden uitstroken met de tg ,8zItgi3-verhouding als abscis. Het snijpunt dezer krommen levert ons de goede a,.-waarde bij een zekere tg giltg /3-verhouding voor elk bladelement.
Hierna kunnen wij door can cavitatieberekening de ver-andering in drukverdeling nagaan.
2.
Resultaat van de berekeningen.
De volgstroornschroef, onderzocht bij de minimaal
voor-komende volgstroomwaarden, levert de minimale arwaar-den als in fig. 11 aangegeven.
Bij deze minimale arwaarden en de bijbehorende ig gide verhoudingen is een cavitatieberekening uitgevoerd. Lit
deze berekening, volgt dat bij de minimaal optredende
volg-stroomwaarden van 0,6 R tot de top drukzijde-cavitatie
optreedt.
Voor de maximale ai-waarden, behorend bij de maximaal
optredende volgstroomwaarden, zie eveneens fig. 11.
Uit de cavitatieberekening volgt nu dat van 0,5 R tot
de top de schroef in hevige mate zuigzijde-cavitatie ver-toont.
IV. De volgstroomschroef onderzocht bij een
cavitatie-getal dat het ontwerp ten grondslag is gelegd
Wij onderzoeken de volgstroomscluoef in het homogene
snelheidsveld. De gang der berekening is zoals in III is aan-gegeven. De resultaten van deze berekeningen zijri in fig. 12 weergegeven. Hieruit concluderen wij:
Ia. Aan de naaf is het volgstroomgetal (/ bij ons onderzoek kleiner dan in werkelijkheid.
Dat wil zeggen, dat in de cavitatietank de intreesnelheid v' e aan de naaf groter is; het plaatselijk cavitatiegetal
a, de effectieve invalshoek ix, en dus de ( Ap/q)b-waarde
zijn hierdoor aan de naaf kleiner (zie fig. 12).
De [a- ( Ap/q),-]waarde blijft hierbij practisch onver-anderd. De ( pp/q),-waarde is bij het cavitatieonderzoek jets groter dan in werkelijkheid zonder echter gevaar voor drukzijde-cavitatie op te leveren.
2e. Aan de top van de schroefbladen is het volgstroomgetal bij het onderzoek jets groter dan achter het sehip. Dit wil zeggen, dat bij het onderzoek de intreesnelheid v' e aan de top jets kleiner is, het plaatselijk cavitatiegetal a jets groter (verwaarloosbaar, zie fig. 11) en de effec-tieve invalshoek a, en de minimale waarde der onder-druk ( pplq)b eveneens jets groter zijn.
De volgstroomschroef, onderzocht in een homogene
trans-portstroming bij een cavitatiegetal, dat het ontwerp ten
grondslag is gelegd, biedt een vrij goede weergave der
cavi-tatie-eigenschappen der sehroef.
Ann de top geeft dit onderzoek zelfs een lets ongunstiger beeld dan de werkelijkheid. Dit is aan de veilige kant.
Bij deze beschouwingen is echter de peripheriale
onge-lijkmatigheid van het stromingsveld a ehter het schip buiten beschouwing gelaten.
V. Beschouwing over de mogelijkheid de invloed van de
peripheriale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld
achter het schip door een verlaging van de tank a zo
goed mogelijk te benaderen.
Tengevolge van de peripheriale
ono'elijkmatigheid
van het
snelheidsveld achter het schip zullende bladelementleng,ten
niet bij een bepaalde waarde der effectieve invalshoek
aangestroomd worden, doch per omwenteling zal deze hoek
a, een zeker gamma van waarden doorlopen, die zowel
groter als kleiner zi,jn dan de a,-waarde, waarbij de schroef
ontworpen is.
Laten wij voorlopig de verandering in aanstroom-snelheid
buiten besehouwing ,dan -wil bovenstaande zeggen, dat de bladelementen relatief een oscillerende beweging uitvoeren met een zekere frequentie afhankelijk van het toerental der
schroef.
GLAVERT [9] toont aan, dat de lift van een zich lineair voortbewegend profiel afneemt, indien het profiel daarbij een oscillerende beweging met geringe freqiuente uitvoert. Dit leidt tot een vermindering van het sehroefrendement.
PANAGOPOULOS [10] bewijst met behulp van de
impuls-theorie dat, indien we de stuwkracht in can Fourrier-reeks
ontwikkelen,
S So. (an cos ruo t bn sin n w t)
0
waarin S de stuwkracht voorstelt, geleverd door cans chroef
in een veranderlijk snelheidsveld, het schroefrendement daalt naarmate de stuwkrachtfluctuaties groter zijn.
Bij deze afleidingen wordt steeds de invloed der verander-lijkheid van het stromingsveld geintegreerd over een
omwen-teling van de schroef. Op deze wijze kunnen wij een indruk
krijgen hoeveel bijvoorbeeld de liftcoefficient gemiddeld
per omwenteling daalt Deze afiaame zal zowel afhangen van de mate van veranderlijkheid van het stromingsveld
als van het toerental der schroef.
Daze theorieen leiden echter Met tot een oplossing van het probleem: Invloed der peripheriale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld op de cavitatieverschijnselen.
Hierbij zullen wij op elk moment de drukverdeling der bladelementen dienen te bepalen.
Vliegtuigbouwers hebben met can dergelijk probleem te
doen. Onder bepaalde omstandigheden namelijk kunnen bij
vliegtuigvleugels heftige trillingsverschijnselen optreden, die in sommige gevallen tot breuk leiden. Lit
sterkteover-wegingen is de vliegtuigbouw dus zeer geinteresseerd bij het
probleem van de krachten die optreden Indian de vleugel
25- 1
VOOR HOIHOGEEN SNELHEIDSVELD ACHTER \
1 ----
VOOR SNELHEIDSVELD NET SCHIP \ G r----\ 20 -0.80 \ \ 4 c070 \ 3 \ - 2 \1506'
t\
a')
9 b 050\\
\\
.',' _2_/\
-3\
1.0 -0.4\ \
\ \
_4t
\\
..5 V . \ ----V____ 0.5-020 04 03 -010 0.2Of -0.2 03 04 05 06 0 VR '111.7 08. 09 1.0-=
---,
naast 'zijn translatiebeweging een oscillerende beweging met een zekere frequentie uitvoert,
zie [12],.
Vele l'onderzoekingen waren
reeds verricht voordat PRANDTL
in 1936 door het begrip
ver-snellingspotentiaal" dit
prO-bleem voor numerieke bereke-ning toegankelijk maakte. Deze versnellingspotentiaal is, naar analogie met de snelheidspoten-tiaal, een functie met de
eigen-schap, dat in elk punt haar
gradient crelijk is aan de
versnel-ling in dat punt, evenals de
snelheidspotentiaal een functie is met de eigenschap, dat in elk
punt van de ruimte haar gra-dient gelijk is aan de snelheid
in dat punt. _
Uit de bewegingsvergelijkingen
van EULER is af te leiden, dat de versnelli ngspotentiaal nauw
samenhangt met de druk in de
vloeistof n.l.:
dp`
'cr?
+
f
= f(69 is de ersnellingspotentiaal, p
de druk, p de dichtheid, t de tijd.
TIMMAN [12]
heeft nu de'
drukverdeling op een trillende vlakke plaat berekend zowel in een niet-samendruk-baar als in een samendrukbaar medium. _
Hij ging uit van resultaten,
die door KHSSNER [13],
THEO-DORSEN en CIGALA met behulp
van de versnellingspotentiaal
werden afgeleid.
De drukverdeling blijkt dan
een ingewikkelde functie van de
dichtheid p, !snelheid V,
fre-quentie en verloop der oci-waar-den per onawenteling te woroci-waar-den.
Bij het ongelijkmatige snel-heidsveld, dat achter het schip
heerst, treedt echter naast de
verandering in effectieve invalshoek cc, nog een
verande-ring in aanstroomsnelheid V op. Tevens zijn de naar
boven en beneden gerichte snelheidscomponenten, die in
het algemeen secundair zijn ten opzichte van de axiale
component, buiten besehouwing gelaten.
De invloed der peripheriale ongrelijkrnatigheid van het snelheidsveld op de cavitatie-eigenschappen der schroef langs theoretische weg op te lossen, stelt ons dus zelfs bij idealisering der omstandigheden voor zeer grote
mathema-tische moeilijkheden.
Wij zullen in onze verdere studie nu trachten aan de hand
van de .in voorgaande hoofdstukken berekende resultaten
tot een voor de practijk bruikbare uitspraak betreffende
dit probleem te komen.
In III berekenden wij bij de minimaal en maximaal voor-komende volgstroomwaarden de optredende effectieve
in-valshoeken. Het resultaat was dat over het grootste gedeelte van het schroefblad OC, varieert van 4° tot 1° (zie fig. 11).
Hierbij trad bij cc, 1° drukzijde-cavitatie en bij oci
4° in hevige mate zuigzijde-cavitatie op.
Het verlagen van de tank-a kan dus hoogstens betekenen
dat wij een extra-veiligheid in rekening brengen bij ons.
cavitatieonderzoek, doch geenszins een benadering van de invloed van de peripheriale ongelijkmatigheid van het
snel-heidsveld.
Wij kunnen ons nu afvragen of deze a-waarden werkelijk
4..
Fig: 13. Drukminima Noor draagvleugelvormige profielen.
. .
Fig. 14. Drukminima voor cirkelsegmexrt-vormige profielen,
optreden. Traagheidsverschijnselen zullen de invloed van een plotselinge piek in de peripheriale stroomverdeling op een zekere radius verkleinen. Hoe grot,er nu het toerental is, des te minder tijd zal de invalshoek hebben zich te
regelen naar de peripheriale volgstroomverdeling. De
pulswerking van een dergelijke piek in de peripheriale
volg-stroomwerking zal daarentegen bij een hoger toerental
gro-ter worden. In afhankelijkheid van het toerental zullen
traagheidsverschijnselen en impulswerking groot of klein zijn. Dit is dus geen aanleiding om aan te nemen, dat de variatie in invalshoek kleiner dan 5° is (enkelschroefschip).
Gaan we nu uit van de onderstelling, dat voor eenmodern zeevarend enkelschroefschipdeze variatie in invalshoek van 5° geldt, dan kunnen we aan de hand van fig. 13 en fig. 14 direct zien, dat het orunogelijk is een schroef cavitatievrij te ontwerpen. 'miners volgens de betrekking
= a (cx cc), waarin a = 2
77-zal de variatie in liftcoefficient per omwenteling 0,40 a. 0,50
bedragen. Gebruikelijke sll verhoudingen aan de top zijn 0,04 a, 0,05. De a-waarden aan de top bedragen bij de hui-- dige scheepssnelheden en toerentallen 0,2 a 0,3.
Binnen de gearceerd aangegeven gebieden van fig. 13 en 14
zal de bladtop cavitatievrij te ontwerpen zijn. Een variatie van 0,40 a 0,50 in . is hierbij onmogelijk.
De gootst toelaatbare variatie in liftcoefficient bedraagt
ft, -0 = - -Olt 010 009 008 0 0 7 0.06 005 004 0.03-0,92 am o 0 ...
EtriffilLw
. .,1 ... .remiseist
MIENOMEPATMI-rhillagleriligetEMII
SinalgintlEMPAr
t..--bliw
i
ItiffighllinkinillES
mismwmonffurstr.
KiniktelaiNft","
1161151125111111151111112WAF
151174r:7:-..ffrailll
WM% \4
A 15drAINI
JP:',',2a1
FENIMESIONSIN61.4.51121M11111111111MIL0
... rananEWEIMMIBIEMMINIUME
A/
1 ,PM
1wirAve
11,,ZOM-7
..4,4011. ,./. .4 .41.RIBISMINISSIEEMINIINPANAPAM
`VilifiriblENNEMIIIIIMM-Ar ? r4%1:4114
,/ . reLo-iimpip-/.61.1'... 001%11MEM I MEMORIES'
ir _.-%-i"'
011 * 0 009 008 007 006 005 004 0, 03 002 opt ,o .ap) , q b b, MA w,.,... ii,"W .'NIO--wwi
S? ,i , 05Ar
Br',
ir,o0,Ve
A
A 1.0r Iv
ree-A ree-AM=
MAI
i
15Op
* -7 ap=grootste vermindermg van stet druk tengevotgevan pro fielwerkingin kgm-2 q=1/2 .p.v2.snetheidsdrukinkgm-2 p=dichtheid van de vtoessiof in kgm-4Sec.
v =snetheid van het prof/el ten opzichte van de vloeistof inm sec-1 S
,
01 0.2 03 0.4 0.5 06 07 08 09to---)o.
. a 0,i 010 009amen---,11EMIMIIIIMIKlirall
PRIMPIEN- ..._
IIF 0 8 0 istimervimizrEmr
0 1 1 010 00J 008II",
-....-OW''
Eon
---Eria65 .',Jr A.
W ..---..---Encia---211.
emu
07 'fr.Mrpriyimi
l742
go - 0 *- >IllittiglinhO 5 0
Epir 1
0.07 sirm--mia.m.lwarii 1...
007 0061112iNVAIMIPMELImvArAor
040 -'VI
1111.VA 006 all-p.grootsted A
tengevolge vanvermindering van starde pronetwerk ngdrukinkgm-,
005 ma. -*.witrimanEammalmaigull
0.05 memizinvm '&030 rY) ja q004 IIMMINS,VdiOn.
jrrill
,,,e-,--- d.1/25).v2= snetheidsdrukin kg m-2,A.
fiel ten opzichtevan '0 0.03IiiM0111-- A
-v.snetheid van het pro_
003
,,
---__4i.z de vloeistofin msec--'
002 v 41,1 P=cbchtheid van de , . q ,,, vloeistof inkgm sec' 002 0.01 1 001 o o 01 02 03 04 0.5 0.6 07 08 0,9 1, - --.. 13
-=
=
+
im-Ca ==
I 008lc°.
max
1---7,
e1
gem
-min
c"1 .--_.,...- 1 V1,\
\
Pig. 15. Drukverdeling aan de zuigzijde van een bladelement
0,08. Hiermede correspondeert volgenS, za= a (cc ao) een
variatie in invalshoek van 0,7°.
Wij zullen nu aan de hand van een schematisch schetsje (zie fig. 15a en 15b) trachten duidelijk te maken, dat bij het cavitatieonderzoek in de tunnel de invloed van de periphe-riale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld niet is te
be-naderen door een verlaging der tank-cr.
In fig. 15a is de cirukverdeling aan de zuigzijde van een bladelement schematisch aangegeven bij de extreme en bij de gemiddelde a,-vvaarde. Het cavitatiegetal a is groter dan de maximaal optredende pp/g-waarde en wel een marge a.
Zouden wij de schroef zo kunnen ontwerpen dat de maximale
pp/g-waarde kleiner blijft dan het cavitatiegetal a dan is het mogelijk de invloed der peripheriale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld t,e benaderen door een cavitatiegetal
ay. De waarde van av volg,t zonder meet uit fig. 15a.
Een drukverloop, als infig. 15a aangegeven, treedt echtei met op. De onderdrukpiek zal in werkelijkheid bij cci max.
zeer groot worden (zie fig. J 5b).
Uit de in werkelijkheid optredende drukverdelingen aan
de zuigzijde van een bladelement (fig. 15b) blijkt wel
duide-lijk, dat het Met mogelijk is de invloed der peripheriale
ongelijkmatigheid van het snelheidsveld te benaderen door een lagere tank-a.
9em
c'c ml /
tatf±2222=221
Heeft de toepassing van een vergelijksehroef 1311
het onderzoek in de cavitatietank zin?
In II werd met behulp van de werveltheorie een schroef-model ontworpen, dat in de homogene transportstroming, waarvan wij gebruik maken bij het cavitatie-onderzoek in de tunnel, hetzelfde gevaar voor cavitatie 'evert als de volg-stroom-schroef werkend in het radiaal veranderlijke snel-heidsveld achter bet schip. Dit schroefmodel hebben wij
kortheidshalve vergelijkschroef genoemd.
Net lukt ons sleehts de radiale veranderlijkheid van het in werkelijkheid optredende snelheidsveld met behulp van een vergelijkschroef in de homogene transportstrorning te verwezenlijken. De peripheriale ong,elijkinatigheid van het snelheidsveld achter het schip werd bij het ontwerpen van
een vergelijkschroef buiten beschouwing gelaten.
In fig. 9 zijn de resultaten der cavitatieberekeningen van volgstroomschroef en vergelijkschroef weergegeven. Het blijkt nu, dat de vergelijkschroef in de tunnel een verloop van de a-waarden geeft, dat aan de top jets grotere
a-waar-den en aan de naaf kleinere cr-waara-waar-den dan de overeenkom
stige cr-waarden der volgstroomschroef heeft.
De -waarden zijn aan de top voor
Volgstroom-.
sehroef en ver,ge/ijkscluoef gelijk. Hierdoor biedt de verge-lijkschroef aan de top een jets te gunstig beeld der
cavitatie-eigenschappen.
In hoofdstuk IV is de volgstromnschroef onderzocht bij can cavitatiegetal, dat het ontwerp ten grondslag is gelegd.
In fig. 12 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven.
Vergelijken we de resultaten van fig. 9 en fig. 12 met.
elkaar, dan zien wij dat de nauwkeurigheid van het cavitatie-onderzoek met de volgstroomscluoef aan de naaf niet
onder-doet voor dat met behulp van de vergelijkschroef. Aan de top is het onderzoek met de volgstroomschroef aan de vei-lige kant, terwijl dit niet van het onderzoek met de
verge-lijkschroef gezegd kan worden.
In V zagen wij, dat het niet mogelijk is door verlaging der tank-ode invloed van de peripheriale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld achter het schip t,e benaderen.
Utt bovenstaande beschatrwing concluderen wij, dat
het-huidige cavitatietank-onderzoek, waarbij dus de
volgstroom-schroef onderzocht wordt bij een cavitatiegetal, dat volgt
uit de physische gegevens van bet schip, niet onderdoet
voor het onderzoek met behulp van can vergelijksehroef.
-Da,ar de volgstroomschroef in het cavitatiegevaarlijke gebied, de top, zelfs can veiliger controle blijkt te zijn dan
de vergelijkschroef, zien wij er geen voordeel in de vergelijk
-schroef in de toekomst toe te passen.
Beschouwing over die profielvorm, die in het licht
van de verandering instelhoek (xi) gedurende een
halve omwenteling der sehroef, uit cavitatie-oogpum de voorkeur verdient
In III berekenden wij de invloed der peripheriale onge-lijkmatigheid van het snelheidsveld achter het schip. De resultaten hiervan zijn in fig. 11 weergegeven. We zien dat de variatie in invalshoek over het gehele blad ongeveer 5° bedraagt.
Bij deze verandering van invalshoek blijkt dat bij deo
extreme waarden van de invalshoeken van 0,5 a 0,6 R tot de top cavitatie optreedt. If
Wij berekenden, dat can variatie in invalshoek van 50 bij benadering correspondeert met can variatie in liftcoeffi-dent van 0,40 a 0,50.
Dit is alleen mogelijk bij de dikke _draagOeugelvormige profielen aan de mat De s//-verhoudi g en a-waarden zijn bier ter plaatse groot. Aan de top daarentegen zullen bij de uit de physische gegevens van can modern zeevarend schip berekende a-waarden slechts dunne profielen toepassing kunnen vinden. Immers normaal is a = 0,2 a 0,3. In fig. 13
en 14 zien wij direct dat de s//-waarden dan 0,04 a 0,05
mogen bedragen, terwijl skchts een variatie in liftcoefficient
van 0,08 mogelijk is. Hiermede correspondeert can variatie in invalshoek van 0,7°.
Het is zonder meer duidelijk, dat deze dunne profielen a
11!
aan de top (sll = 0,04 a 0,05) ongeacht huh vorm sullen cavitereri bij een variatie in invalshoek van 5°. Zelfs al
zouden wij deze 5° aan de hoge kant oordelen als algemeen
optredend bij een enkelschroefschip.
Alvorens nu een uitspraak over een gunstige profielvorm .der bladdoorsneden aan de top te doen, sullen wij een
be-schouwing houden over de twee karakteristieke vormen van
cavitatie, die zieh bij scheepsschroeven voordoen [14].
Bellen-cavitatie.
Daalt over een bepaald gebied van een bladelement de
druk tot die van verzadigde waterdamp bij de betrokken
tern-peratuur, dan vormen zich bellen gevuld met verzadigde waterdamp. Stroomafwaarts, waar de druk snel toeneemt, imploderen de bellen, met het daarmede gepaard, gaande
gevaar van erosie van bet schroefmateriaal. Bij dit ver-sehijnsel is het optreden van cavitatie dus primair. Het
loslaten der stroming is van secundair belang
Larninaire cazritatie.
Neemt direct aan de intredende zijde van het profiel de
onderdruk zeer hoge waarden aan dan laat de stroming
direct los. Er ontstaat een vlies aan de voorka.nt van het
profiel, waarin de kern der loslatingswervel ligt. De grootste snelheden treden niet op aan de oppervlakte van het profiel.
Bij dit verschijnsel is dus het loslaten der stroming pri-mair. Het optreden van cavitatie is een secundair belang.
Of bij. laminaire cavitatie echter de zo zeer gevreesde erosie-Verschijnselen achterwege blijven, is een probleem;
dat in de toekomst onderzocht sal moeten worden (zie [15]).
Voorlopig gaan we nit van de onderstelling, dat bij lami-naire eavitatie het erosie-gevaar gering is ten opzichte van dit gevaar bij bellen-cavitatie.
Bij de huidige dunne profielen, die aan de top der schroef
toepassing vinden, sal bij niet- stootvrije intrede der stro-ming, de onderdruk direct vanaf de voorkant van het pro-fiel seer hoge waarden aannemen. Het is dan ook vrij aan-nemelijk dat tengevolge van de peripheriale ongelijkmatig-heid van het snelongelijkmatig-heidsveld achter het schip aan de bladtop
der schroefbladen lamin' aire cavitatie optreedt. Daar de cavitatie tengevolge van de peripheriale ongelijkmatigheid aan de bladtop met te vermijden blijkt, sullen wij laminaire
cavitatie boven bellencavitatie verkiezen, vanwege het
eventueel geringere erosie-gevaar. Een scherpe intredende
kant sal laminaire cavitatie bevorderen. Bij een
s//-ver-houding van 0,04 h 0,05 en een scherpe intredende kant van
de profielvorm sal het er verder weinig toe doen of het
bladelement sikkelvormig lensvormig, cirkelsegmentvor-mig of volgens een laminaire profielvorm uitgevoerd is. Hoofdzaak is, dat de stroming bij niet stootvrije intrede der stroming direct aan de voorkant van het profiel loslaat en laniinaire cavitatie optreedt.
Dit zal ongetwijfeld bij al deze profielvormen bij een
sj-verhouding van 0,04 a 0,05 het geval zijn.
De toepassincr van de gebruikelijke cirkelsegmentvormige
profielen aan de top is niet onjuist. Een verkleining der
af-rondingsstraal aan de voorkant van het profiel is aan te
raden.
Aanbevelenswaardig is het echter de profielen voor
stoot-vrije intrede der stroming te ontwerpen. Hiervoor zullen de
Karman-Trefftz-profielen, bestaande uit 2 cirkelbogen, zich
uitstekend lenen. Deze profielen worden in de practijk aan de intredende kant met een kleine afrondingsstraal uitge-voerd., Hierdoor sal bij een ldeine verandering in de aan-stroomrichting met direct een sterk geprononceerde onder= drukpiek optreden (zie [16] en [17]).
Ook deze Karman-Trefftz profielen sullen echter bij 5° verandering in aanstroomrichting gaan caviteren, zodat een scherr;e intredende kant voordelig zou kunnen zijn, indien laminaire cavitatie geen erosie ten gevolge heeft.
ATM- Slabeschouwing elf cbirclusie
Bij de aanvang van deze ,studie hadden wij onze hoop gevestigd op de mogelijkheid zowel de invloed van de
ra-diale als van de peripheriale ongelijkmatigheid van het snel-15
heidsveld achtei het schip in een homogene trank5ortstro-ming te benaderen.
Wat de radiale ongelijkmatigheid betreft, hebben een
vergelijkschroef volg,ens de werveltheorie ontworpen, die in een homogene transportstroming gelijk cavitatiegevaar geeft als de schroef achter het schip.
Het huidige eavitatietank-onderzoek, waarbij de volg-stroomschroef wordt onderzocht bij een eavitatiegetal, dat nit de physische gegevens van het schip is berekend, doet echter niet voor het onderzoek met behulp van een verge.
lijkschroef onder.
Teneinde de invloed der peripheriale ongelijkmatigheid van het snelheidsveld achter het schip zo goed mogelijk te
benaderen, is nagegaan of een verlaging van de tank-a
tot dit resultaat leidde.
Dit bleek bij een peripheriale ongelijkmatigheid, die een
verandering in invalshoek per halve omwenteling der
schroef van 50 veroorzaakte, met het geval te zijn. Deze verandering in instelhoek werd als algemeen geldend voor
een enkelschroefschip beschouwd.
Uit een beschouwing over die profielvorm, die in het licht
van de verandering in invalshoek (cc) gedurende een halve
omwenteling d schroef nit cavitatie-oogpunt de voorkeur
verdient, werd geconcludeerd, dat de in zwang zijnde
draag-vleugelvormige profielen aan de naaf en Karman-Trefftz-profielen aan de top aantrekkelijk zijn. Hierbij werd aange-raden ter verkrijging van laniinaire cavitatie de afrondings-stralen der bladelementen aah de top zo klein mogelijk nit te voeren.
Op g,rond van bovenstaande staan de volgende proefne-P
mingen dan ook op het research-programma:
drukmetingen aan solitaire, 2-dimensionale profielen,
. die een zodanige oscillerende beweging uitvoeren, dat
de periodieke verandering in invalshoek tengevolge van het veranderlijk snelheidsveld verwezenlijkt wordt; de invloed van de ongelijkmatigheid van het snelheids-veld op de cavitatie-eigenschappen in de tunnel nagaan bij een schroefmodel, waarvoor een liehaam is
aange--
bracht;onderzoek naar het eventuele erosie-gevaar, dat met
laminaire eavitatie gepaard gaat.
Tot slot is een woord van dank op zijn plants aan prof. ir L. Moon en ir J BALHAN, wier onverflauwde
belangstel-Hng voor bovenbehandelde problemen in niet geringe mate
tot het tot stand komen van deze studie heeft bijgedragen. .Symbolen
Wij verwijzen naar het overzicht van de voornaamste der gebruikte tekens op blz. 278 e.v. Weerstand en Voortstuwing
[3]. Nieuw ingevoerde letteraanduidingen zijn:
K = r/R verhouding van schroefstraal tot halve schroef
diameter.
dS, = stuwkracht van een bladelement zonder wrijving.
dT,- tangentiaalkracht.
s . = grootste dikte van een schroefbladelement. = gemiddelde volgstroomsnelheid bij zekere tg p --= snelheidsgraad op zekere radius.
Pi = hydrodynamische spoedhoek.
A, tangens van de hydrodynamische spoed,lpek .op
straal
Publicatie no. 82 van het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation te Wageningen.
Literatuur
[ BETS, A., Schraubenpropeller mit geringstem
Energle-verlust". Nachrichten von der Gesellschaft der
Wissen-schaften zu Gottingen, math.-phys. Klasse 1919 blz. 193..
[ 2] HELMBOLD, H. B., Nachstromschrauben". W.R.H. 1927 blz. 528.
HELMBOLD, H. B., Uber den Vortriebswirkungsgrad". W.R.H. 1928 blz. 151.
3]i VAN LANEKEREN, W. P. A., TROOST, L., en KoNizid,,,,j. G:y Weerstand en Voortstuwing van schepen.
4] LERBS, H., Bemerkungen zur Theorie und sum Ent: wurf von Nachstromschrauben". Mapi VO-I- C1A5.
N.S.P. Wageningen.
wij
radius.
=
VAN LAMMEREN, W. P. A. Analyse der voortstuwings-componenten in verband met het schaaleffect bij
scheeps-modelproeven".
BIENEN-KARMAN, Zur Theorie der Luftschrauben", Z. VDI, 1924 S. 1237 und S. 1315.
KRAMER, Induzierte Wirkungsgrade von
Best-Luft-schrauben endlicher Blattzahl". Luftfahrtforschung, 1938, S. 326.
BALHAN, J., Een critische vergelijking van de
voor-naamste methoden van toepassing van de werveltheorie bij het ontwerp van scheepsschroeven op hare practische bruikbaarheid. Schip en Werf 1949.
LERHS, H., Theorie und Entwurf freifahrender Schiffs-schrauben" Map: VO-I-C1A2 N.S.P. Wageningen. GLAUERT, H., Aeronautical Research Committee",
Reports and Memoranda No. 1242, Maart 1929. PANAGOPOULOS, E., B. Sc. Associate Member., The effect of machinery torque variations on propulsive
per-formance". Transactions 1942'43 blz. 147.
TimmAN, R., Beschouwingen over de luchtkrachten op trillende vliegtuigvleugels".
KiiSSNER, H. G., Zusammenfassender Bericht fiber den instationaren Auftrieb von Fliigeln". Luftfahrtforschung, Dee! 13, 1936, blz. 410-424.
VAN LAIVIMEREN, W. P. A., Enige beschouwingen over
het cavitatie- en erosievraagstuk bij scheepsschroeven,
moderne cavitatie-criteria". Schip en Werf van 14 en
28 Mei 1948, no's 10 en 11.
GAWN, R. W. L. Cavitation of screw propellers",
North-East Coast Institution of Engineers and Shipbuilders,
11 Maart 1949.
BALHAN, J., Een onderzoek naar de toepassingsmoge-lijkheden van profielen met constante drukverdeling voor scheepsschroeven". De Ingenieur 1949.
WALCHNER, Contribution to the Design of Ship Pro-pellers without Cavitation", A.V.A. 1947.
[12]
1[131