• Nie Znaleziono Wyników

Sloop en nieuwbouw in naoorlogse wijken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sloop en nieuwbouw in naoorlogse wijken"

Copied!
52
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

SLOOP EN NIEUWBOUW

IN NAOORLOGSE WIJKEN

Bibliotheek TU Delft

1111111111111111111111111111111111 C 0003113886

NIROV-Netwerk Volkshuisvesting

2414

558

(4)

Deze publicatie is een uitgave van het NIROV-Netwerk Volkshuisvesting. Mauritskade 21 Postbus 30833 2500 GV Den Haag tel 070 302 8484 fax 070 361 7422 E-mail NIROV@EURONET.NL

In dit boek zijn inleidingen opgenomen, die zijn gehouden op de Confrontatie-bijeenkomst 'Sloop en Nieuwbouw in naoorlogse wijken' op 4 april 1996. Als intermezzo's zijn interviews opgenomen met de Stichting Natuur en Milieu en de voorzitter van het Bestuurlijk Overleg van de 23 middelgrote stadsvernieuwingsgemeenten.

De totstandkoming van deze publicatie is mogelijk gemaakt door een bijdrage van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directoraat Generaal van de Volkshuisvesting.

De redactie was in handen van mw. drs. I.M. Drontmann van het NIROV-Netwerk Volkshuisvesting.

Omslag: Architektenburo VerheijeniVerkorenide Haan bv Leiden

©1996, 1997, NIROV-Netwerk Volkshuisvesting Den Haag

ISBN 90 407 1405 3

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd enlof openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande

(5)

VOORWOORD

Nederland is geen land met een grote slooptraditie. Afgezien van oorlogsschade is groot-schalige sloop als in het Parijs van Haussmann nooit echt aan de orde geweest. Als we op dat punt al een traditie hebben, dan is het meer in de richting van hergebruik: van oudsher wer-den bouwdelen en -materialen als funderingen en bakstenen, muren en balken zoveel mogelijk opnieuw gebruikt: want met zuinigheid en vlijt bouwt men immers huizen als kamelen! Toen eind jaren zestig de saneringsdrift hier en daar wat uit de hand dreigde te lopen, leverde dat dan ook een massaal protest op, waarvan de echo's nog steeds een beetje door blijven klinken: Sloop als beladen spanningsveld waarop de spelers elkaar in stereotiepe kampen verdelen:

• de op grootschalige seriebouw gerichte bouwbazen die het liefst een groot kaal bouwterrein hebben;

• de eerzuchtige ontwerpers die de hele wereld het liefst zien als een maagdelijk blank vel tekenpapier dat op hun creatie wacht;

• de romantische restauratie-lobby die niet verder wil en kan kijken dan het tuinpad van hun vader;

• de opportunistische buurtbewoners die ieder voor zich alleen aan de prijs van hun woning denken;

• de linkse actievoerders -uiteraard tegen sloop- die gemakkelijk als politieke agitators ont-maskerd kunnen worden;

• de rechtse bestuurders -uiteraard voor sloop- die even gemakkelijk ontmaskerd kunnen worden als 'speculanten-vriend';

• en ten slotte de wetenschappers, studeerkamerfilosofen, die zonder hart enJof zonder reali-teitszin pretenderen te weten wat 'het beste' is.

Tegen deze wat karikaturale achtergrond -maar welke wat oudere volkshuisvester herkent ze niet?- werd de op behoud en herstel gerichte 'behoedzame' stadsvernieuwing een internatio-naal succesnummer.

Inmiddels is de woningvoorraad vijfentwintig jaar ouder en zijn veel vroeg-naoorlogse wijken aan een ingrijpende herinvestering toe. In de waaier van nieuwe aanpakstrategieën als her-differentiatie, herpositionering en face-lifting, komen ook grootschalige sloopplannen weer hoog op de agenda. En, al is de situatie nauwelijks meer vergelijkbaar, ook nu nog blijkt sloop een beladen begrip dat de emoties hoog kan doen oplopen.

(6)

Gelukkig hebben we ook vijfentwintig jaar meer kennis en ervaring opgedaan en hebben vooral de wetenschappers niet stil gezeten. Volkshuisvesting en woningbeheer zijn volwassen vakgebieden geworden en over de aanpak van de naoorlogse woningvoorraad zijn boeken-planken volonderzoeksrapporten, analysemodellen en afwegingsmethoden verschenen. Waar-om dan toch een nieuwe publikatie?

Niet alleen omdat sloop toch nog een beetje in de taboe-sfeer zit. Het blijft een ingreep die diepe gaten kan slaan in het bestaan van mensen en omgeving. Een ingreep die, hoe goed ook te verdedigen, niet alleen maar een kwestie is van rationele overwegingen, maar vooral ook van de manier waarop de verschillende spelers met elkaar omgaan en naar elkaars argumenten luisteren zonder elkaar in stereotiepe kampen te verdelen. Mede met dat doel organiseerde het NIROV-Netwerk Volkshuisvesting tijdens de Bouwrai 1996 een confrontatiebijeenkornst. En mede met dat doel wordt daar in dit boekje verslag van gedaan.

prof. ing. A.F. Thomsen november 1996

(7)

INHOUDSOPGA VE

VOORWOORD prof. ing. A.F. Thomsen

1. SLOOP EN NIEUWBOUW IN NAOORLOGSE WIJKEN: DE PRAKTIJK ... 1

drs. W.B. Rohde 1.1 Kenmerken van naoorlogse wijken ... 1

1.2 Woningmarktpositie ... 1

1.3 Zorgen ... 2

1.4 Aanpakstrategieën ... 2

1. 5 De ene wijk is de andere niet ... 5

1.6 Verschillen in aanpak van de wijktypen ... 9

1. 7 Een pragmatische benadering ... 10

2. EEN OPGAVE IN BREED PERSPECTIEF ... 11

ir. P.R. Rofstra 2.1 Segregatie ... 11

2.2 Positionering volkshuisvestingsbeleid ... 12

2.3 Verantwoordelijkheidsverdeling ... 13

2.4 Conclusies ... 14

3. 'PARKSTAD': EEN RUIMTELIJKE STRATEGIE VOOR DE AANPAK VAN NAOORLOGSE WIJKEN ... 15

A. Vos 3.1 Inzet van de ruimtelijke strategie ... 15

3.2 Specifieke kansen ... 17

3.3 Bereiken van doel en kansen ... 18

3.3.1 Verstedelijken ... 18

3.3.2 Verparken ... 19

3.3.3 Aanpak bebouwing ... 20

3.4 Effecten ... 21

(8)

INTERMEZZO

STADSVERNIEUWING HAND IN HAND MET SOCIALE

VERNIEUWING ... 23

mw. drs. E. Wöltgens interview met mw. M. Meindertsma, voorzitter van het Bestuurlijk Overleg van 23 middelgrote gemeenten 4. SLOOP EN NIEUWBOUW IN NAOORLOGSE WIJKEN EN DE (GEVOLGEN VOOR) SOCIALE STRUCTUREN ... 27

W. van de Leur 4.1 Eén met de buurt ... 27

4.2 Lessen uit het verleden ... 27

4.3 Kenmerken van de 'gezonde samenleving' ... 28

4.4. Bovenwijkse factoren ... 28

4.5 Bewoners ... 29

4.6 Tot slot ... 30

INTERMEZZO DE KETEN-BENADERING VAN DE STICHTING NATUUR EN MILIEU ... 31

mw. drs. E. Wöltgens interview met dr. G. Kelfkens en drs. H. Kraal 5. DE AANPAK VAN DE NAOORLOGSE WIJKEN: DE STEDELIJKE CONTEXT ... 35

mr. P.G.A. Noordanus 5.1 Samenhang in beleid ... 35

5.2 Zuid-West Den Haag ... 36

5.3 Upgraden of huisvesten? ... 37

6. GEEN AANPAK DOOR NIEUWE AUTORITAIREN ... 39

verslag van de discussie J. Cüsters 6.1 Onderhandelen ... 39

6.2 Permanente activiteit. ... .40

6.3 Ruimte voor werk ... .40

(9)

SLOOP EN NIEUWBOUW IN NAOORLOGSE

WIJlffiN: DE PRAKTIJK

drs. Wouter B. Rohde

directeur RIGO Research en Advies B.V,

1

Naoorlogse woonwijken zijn er in soorten en

maten.

Hct beeld dat op het netvlies verschijnt, betreft väak maar een klein deel van de naoorlogse voorraàà. Allfi mij de eer om enige feiten en cijfers op een rij te zetten. Ik doe dat aan de hand van twee inventarlsêf@de studies die het RIGO verrichtte voor het Ministerie van VROM. 'Naoorlogse wijken in beeld'( beschrijft een indeling in wijktypen. 'Praktijkverkenning herstructurering in naoorlogse wijken'2 geeft een beeld van het herstructureringsbeleid dat gemeenten en woningcorporaties zich voor 1996 en latere jaren hebben voorgenomen.

1.1 Kenmerken van naoorlogse wijken

Naoorlogse wijken zijn monotoner van opbouw dan andere wijken. Ook zijn het echte woonwijken. Flats zijn typerend voor de naoorlogse wijkefL Een derde van de woning-voorraad bêstaat uit flats. Desalniettemin bestaat tóèH dàg 4j% "án de woningen uit een-gezinswoningen. In naoorlogse wijken staan, ten opzichte van vooroorlogse en recente wijken3

, veel huurwoningen.

De woonomgeving

Van

naoorlogse wijken is groener dan die van vooroorlogse en recente wijken.

Er

Wonen relatief meer ouderen. Dat is één van de redenen dat de verhuismobiliteit in naoorlogse wijken relatief laag is: 36% van de huishoudens is al 15 jaar niet meer verhuisd. Ook het aantal huishoudens met vêrhuisplannen is geringer dan in de andere bouwjaarklassen. Het aandeel verhuisgefi€ligtiëft dat vanwege de buurt wil verhuizen, ligt in de naoorlogse wijken echter

oon

ftäëtle hoger dan in de andere wijken. Dit geeft een indicatie van de ernst van de problemen die spelen in de woonomgeving van de naoorlogse wijken.

1.2 WoningmllrktposÎtie

In zijn totaliteit wordt in de naoorlogse wijken minder verhuisd dan in de vooroorlogse en recente wijken. De verhuizingen die plaatsvinden, betreffen echter bepaalde groepen

huis-Naoorlogse wijken in bèeld wljktypologie en analyse lokale aanpakstrategieën voor woonwijken uit 1946 -1980. RIGO Research en Advies B.V., november 1995. Het rapport kan telefonisch worden besteld bij RIGO Research en Advies B.V., tel. 020 5221111 Cf 50,-).

Praktijkverkenning herstructurering naoorlogse wijken (in uitvoering), RI GO Research en Advies B.V.

(10)

houdens: de huishoudens met een redelijk inkomen en een perspectief op de arbeidsmarkt. Hun plaats wordt ingenomen door huishoudens met weinig perspectief en starters op de arbeidsmarkt. Dit is weer te wijten aan de eenzijdige opbouw van de woningvoorraad: de bereikbare voorraad (lees: huurwoningen in het goedkope en midden segment). In de nabije toekomst zullen de naoorlogse woonwijken in toenemende mate concurrentie ondervinden van VINEX-Iocaties aan de rand van de stad. Voor met name de huishoudens met een redelijk inkomen die nu nog in een rniddeldure huurwoning wonen, biedt een koopwoning in het middensegment een aantrekkelijk alternatief.

In naoorlogse wijken speelt het dilemma tussen behoud en vernieuwing. De woningvoorraad is meestal in goede staat, de woonomgeving is relatief groen, het woonrnilieu is rustig. Aan de andere kant is de wijk monotoon van opbouw. Problemen in naoorlogse wijken spelen zich vaak af op het sociale vlak, wat resulteert in vernielingen en sociale onveiligheid. Bij de vernieuwing van deze wijken moet dus met name rekening worden gehouden met de sociale problemen.

1.3 Zorgen

De monotone opbouw van de naoorlogse wijken is een reden tot zorg voor gemeenten en woningeigenaren. Sommige naoorlogse wijken hebben een lage status en zijn aldus niet populair bij woningzoekenden. Alleen die huishoudens die weinig kansen hebben op de woningmarkt gaan in zo'n wijk wonen. Het wegtrekken van de meer kansrijke huishoudens zorgt voor een afnemend draagvlak voor voorzieningen. De wijken komen in een neergaande spiraal en bewoners krijgen in toenemende mate te maken met overlast en onverschilligheid tegenover de woonomgeving. Door de eenzijdige bevolkingsopbouw treedt segregatie op. Het

is daarom voor lokale overheden van belang om deze negatieve spiraal te voorkomen of te doorbreken. Hiervoor kunnen verschillende strategieën worden gehanteerd.

1.4 Aanpakstrategieën Integrale 'aanpak

Een belangrijk element is een integrale aanpak van de wijk. In die gevallen waar men er op tijd bij is en op een adequate manier ingrijpt, kan de aanpak van enkele knelpunten volstaan. De plannen van aanpak betreffen echter de wijken waar een knelpuntenaanpak niet volstaat. Een integrale aanpak is dan noodzakelijk. Integraliteit zegt iets over het schaalniveau. Met name de vroegnaoorlogse wijken kenmerken zich door een zekere uniformiteit en herhaling

van stedebouwkundige elementen. Als een aanpak van de woningen op één plek noodzakelijk is, dan is de kans aanwezig dat eenzelfde ingreep elders eveneens noodzakelijk is.

Er is ook integraliteit in de breedte van de aan te pakken knelpunten. Hieronder verstaan gemeenten en andere betrokkenen het in onderlinge samenhang aanpakken van een diversiteit aan problemen, vanuit het besef dat de aanpak van een enkel probleem niet voldoende zoden aan de dijk zet. Op het moment dat de problemen in hun onderlinge samenhang worden bezien en aangepakt, zijn de kansen voor een structurele aanpak groter (wat niet wil zeggen dat het aanpakken van knelpunten gedoemd is om te mislukken). Elementen in zo'n integrale aanpak zijn het verbeteren van woningen, het opknappen van de groenvoorzieningen, herstructurering, veiligheidsmaatregelen, het verbeteren van het winkelapparaat en aandacht schenken aan de sociale samenhang. Ook is er in een aantal gevallen sprake van werk-gelegenheidsprojecten.

(11)

Een derde vorm van integraal werken heeft betrekking op de partijen die meedoen. Integrali-teit in de aanpak kan ook betekenen dat niet alleen de gemeente maar ook de corporaties, winkeliers, de politie, bewoners, projectontwikkelaars en welzijnsinstellingen aan de plan-vorming en uitvoering meedoen.

Differentiatie van de bevolkingssamenstelling

Een meer gemengde bevolkingssamenstelling is volgens de opstellers van de plannen wense-lijk maar niet eenvoudig te realiseren. De beste remedie tegen het versneld leeglopen van de wijk lijkt te zijn het vergroten van de woningdifferentiatie. Door te investeren in aantrekke-lijke woningen kunnen verhuisgeneigde buurtbewoners wellicht in de wijk gehuisvest blijven. Een selectieve uitstroom, die zonder meer door een selectieve instroom zal worden gevolgd, kan zo worden gedempt. Onderzoek in de Rotterdamse regio heeft bevestigd wat werd vermoed: een deel van de verhuisgeneigde bewoners wil best in de wijk blijven wonen, mits er een kwalitatief aantrekkelijk aanbod beschikbaar komt.

Vergroting van de woningdifferentiatie wordt in meer dan 80% van de plannen als middel genoemd om een wooncarrière binnen de wijk mogelijk te maken en zodoende de bevolkingsdifferentiatie te behouden of (wederom) te vergroten. Dit is niet specifiek voor de plannen in één van de wijktypen.

Herstructurering

Herstructurering houdt in dat de eenzijdige opbouw van met name de naoorlogse wijken wordt doorbroken door upgrading, verkoop, aankoop, sloop enlof nieuwbouw van woningen. Ook kan in dit kader worden gedacht aan verbetering van de woonomgeving en de sociale struètuur van de wijk. Met deze maatregelen zou de positie van de wijk ten opzichte van de

re~t van de stad, zowel op het ruimtelijk als sociaal-economische vlak, moeten worden versterkt.

Woningonttrekking en -verbetering

De bouwtechnische kwaliteit van de woningen in naoorlogse wijken is niet bijzonder slecht. Wel zijn er vaak materialen en constructies toegepast die heden ten dage niet meer worden gebruikt. Betonrot en vochtproblemen zijn bekende bouwtechnische klachten uit de betreffende bouwperioden. Met name bij de vijftiger jaren woningbouw laat de woning-kwaliteit te wensen over, hetgeen rechtstreeks te maken heeft met de snelheid waarmee destijds gebouwd is en de gebruikte materialen. Er moest immers zo snel en goedkoop mogelijk tegemoet worden gekomen aan de grote woningvraag . Minstens zo belangrijk echter zijn de woontechnische tekortkomingen. Met name de gestapelde woningen in vroeg-naoorlogse wijken zijn aan de kleine kant, met een sober uitrustingsniveau. Herstructu-rering is een mogelijke aanpakstrategie. Met bouwtechnische en woontechnische verbeteringen kan de kwaliteit van de voorraad en de geschiktheid van de woningen voor de verschillende bewoners worden verbeterd.

Verkoop van huurwoningen

Verkopen van woningen aan zittende bewoners is een optie die de samenhang in de buurt.

vergroot. Bewoners met een eigen woning zullen immers minder geneigd zijn om te verhuizen, en aldus meer betrokken zijn bij de buurt.

(12)

Nieuwbouw

In vier van de vijf plannen wordt gesproken over upgrading van de bestaande woningvoorraad enJof verdichting met nieuwbouw in de· marktsector. Dit om tegemoet te komen aan een kwaliteit die de wijk tot dan toe blijkbaar niet of niet voldoende had: de mogelijkheid om door te stromen binnen de wijk. Nieuwbouw wordt ook om andere redenen dikwijls aangetroffen. Het is een manier om opbrengsten te genereren.

Aanpak woonomgeving en voorzieningen

Naoorlogse wijken zijn vaak groot, goed doordacht, functioneel en ruim van opzet. Dat maakt ze echter ook dikwijls monotoon en saai, waarbij juist de schaal tot problemen leidt of dreigt te leiden. In samenhang met het streven om de woningvoorraad meer te differentiëren, noemen veel plannen het belang om de woonomgeving aantrekkelijker te maken. Problemen ontstaan voornamelijk in de wijken die grootschalig zijn opgezet met (verregaande) scheiding van functies.

De stedebouwkundige structuur, onbruikbare groenvoorzieningen, verkeerskundige probleempunten en een niet meer functionerend voorzieningenaanbod, zijn dikwijls onderwerpen die veel aandacht krijgen. Het zijn onderwerpen die letterlijk zijn ingebakken in de naoorlogse wijken. De basisstructuur van de naoorlogse wijken kent dikwijls een sterke functiescheiding, die volgens planconcepten in het vastgoed is verankerd en weinig flexibel is. Als deze planconcepten niet meer voldoen ontstaan er problemen met de gebouwen. Een voorbeeld zijn de winkelstrips, die in de jaren vijftig de slager en groenteboer huisvestten. De hedendaagse consument koopt echter zijn levensmiddelen bij de supermarkt. Verpauperde rijtjes buurtwinkels, waarvoor geen andere bestemming kan worden gevonden, zijn het gevolg. Als dan toch een integrale, brede aanpak wordt gekozen, wordt dikwijls ook gepro-beerd om elementen die niet meer voldoen aan te pakken.

Sociale klimaat

Een ander punt van aandacht is het sociale klimaat. In het kader van de integrale werkwijze krijgt dit dikwijls een plaats in de aanpakstrategieën. Dit kan variëren van het inzicht dat men de bewoners nodig heeft om de kwaliteit van de wijk te handhaven, tot de daadwerkelijke aanpak van sociaal-maatschappelijke problemen. De bewoners ervaren dikwijls een achter-uitgang van hun wijk (ook als die niet uit cijfers blijkt). Dit kan er toe bijdragen dat er in een aantal gevallen processen van vereenzaming en isolement optreden. Voor een deel betreft het gevoelens van (sociale) onveiligheid maar ook onverschilligheid, vandalisme, vervuiling tot aan crimineel gedrag. Maatregelen die in dat kader soms deel van de aanpak uitmaken, hebben betrekking op het stimuleren van de betrokkenheid van de bewoners. Daarbij zien we banenpoolprojecten, (taal)cursussen en bijvoorbeeld het inzetten van de bewoners bij beheeractiviteiten. Ook het meer inschakelen van buurtconciërges wordt dikwijls als mogelijk oplossing genoemd. Dit soort maatregelen zit vooral in de plannen voor de recente hoogbouw doorgangswijk.

Flexibiliteit behouden

Veel plannen voor naoorlogse wijken zijn eerder richtinggevend dan een blauwdruk. Het zijn visies, schetsen en plannen van aanpak die meer toetsingskader en richtlijn zijn dan starre eindgerichte plannen. Dit wil niet zeggen dat per definitie van de plannen afgeweken wordt. Enkele plannen die reeds enigszins gedateerd zijn, zijn volgens de betreffende gemeenten in grote lijnen volgens de oorspronkelijke opzet uitgevoerd.

(13)

1.5 De ene wijk is de andere niet

In het rapport 'Naoorlogse wijken in beeld,1 werd, op basis van een koppeling van enkele landelijke databestanden, een wijktypologie gemaakt van naoorlogse wijken in Nederland. Wanneer de naoorlogse wijken tegen het licht worden gehouden en met elkaar worden vergeleken, dan valt op dat een aantal kenmerken van die wijken duidelijk samengaan. Zo valt bijvoorbeeld op dat in wijken met een hoger inkomensniveau het aandeel koopwoningen groter is, de koopprijzen hoger zijn, de woningen ruimer zijn en de staat van onderhoud van de woningen beter is. Of dat in wijken waar veel jongeren wonen het opleidingsniveau relatief hoog is en veel wordt verhuisd. De voornaamste verschillen tussen wijken zijn door deze relaties tussen wijkkenmerken in een beperkt aantal dimensies te beschrijven. Deze dimensies

hebben te maken met sociaal-economische en demografische kenmerken van de bevolking, de

woningvoorraad, de ligging en bedrijvigheid in de wijk. Het koppelen van de databestanden resulteerde in de volgende wijktypen.

Vergrijsde portiekwijk

Dit type wordt gekenmerkt door veel ouderen en weinig jonge gezinnen. Bijna de helft van de bevolking bestaat uit ouderen en voltooide gezinnen terwijl het aandeel gezinnen met kinderen slechts 2% is. De vergrijsde portiekwijk heeft meer ouderen en minder gezinnen met kinderen dan ieder ander type. Het is het meest van alle typen een grote stadswijk en komt overwegend voor in de vier grote steden. De bewoners zijn relatief honkvast. Als ze al (willen) verhuizen, dan is het niet vanwege de buurt, maar vanwege de (te kleine) woning. De meer-gezinswoningen domineren het beeld (64%). Hiervan is ruim de helft lage (portiek)flats. Ook

de hoge flats en etagewoningen/maisonnettes zijn goed vertegenwoordigd.

Recente hoogbouw doorgangswijk

Naoorlogse wijken in beeld, wijktypologie en analyse lokale aanpakstrategieën voor woonwijken uit 1946

-1980, RIGO Research en Advies BV, november 1995, in opdracht van het Directoraat Generaal van de

(14)

Het voorzieningenniveau in de wijken is goed. De winkels zijn goed bereikbaar en het openbaar vervoer is goed in de vergrijsde portiekwijk. Ten opzichte van 1986 is de verhuisgeneigdheid iets toegenomen, meer vanwege de (te kleine) woning dan vanwege de buurt.

Verschraalde portiekwijk

De verschraalde portiekwijk wordt gekenmerkt door een laag inkomensniveau, weinig sfeer, veel overlast en veel jongeren die voor een grote mobiliteit zorgen. Dit type wijk is geconcen-treerd in de grote en middelgrote steden en is overwegend gebouwd tussen 1945 en 1970. Het

aandeel huurwoningen (80 %) is het hoogst van alle typen naoorlogse wijken, zo ook het

aandeel lage (portiek)flats (38%). De woningen zijn klein, zowel wat betreft het aantal kamers als de oppervlakte van de woonkamer. De bouwtechnische herstelkosten zijn wel het hoogst

(j 5.800 per woning). Dit heeft te maken met de 'leeftijd' van de wijk. Een aanzienlijk deel van de woningvoorraad in de verschraalde portiekwijk is gebouwd in de jaren vijftig. Het inkomensniveau is in geen ander type naoorlogse wijk lager. Dat geldt ook voor de huren en koopprijzen van de woningen. Het percentage buitenlanders en werklozen is beduidend hoger dan in de andere typen naoorlogse wijken. De verschraalde portiekwijk wordt het minst aantrekkelijk gevonden; men voelt zich er niet thuis, voelt zich onveilig en ondervindt veel overlast van vernieling en bekladding. De tevredenheid met zowel de woning als de woon-omgeving scoort hier het laagst. De verhuis geneigdheid is in de verschraalde portiekwijk dan ook veel hoger dan in welke andere wijk dan ook. Ten opzichte van 1986 is de verhuis-geneigdheid sterk toegenomen, vooral vanwege de buurt.

Recente hoogbouw doorgangswijk

De recente hoogbouw doorgangswijken zijn gebouwd na de tijd van de 'portiekwijken' ,

overwegend tussen 1960 en 1980. Deze wijken worden gedomineerd door

meergezins-woningen (55%). Verschil met de portiekwijken is dat hier met name de hoge flats

domine-ren: de helft van de gestapelde woningen heeft vijf verdiepingen of meer. Het aandeel

maisonnettes is in deze wijk hoger dan in andere wijken. De recente hoogbouw doorgangs-wijk heeft een groot aandeel huurwoningen. Met een gemiddeld bouwjaar van 1968 is het een 'jonge' naoorlogse wijk. Dit verklaart de lage bouwtechnische herstelkosten van de woningen

(j 3.700 per woning). De recente hoogbouw doorgangswijk komt veel voor in de middelgrote

steden, maar is niet onbekend in de grote en kleinere steden.

Het aandeel jongeren (zowel samenwonend als alleenstaand) is relatief hoog binnen de naoorlogse wijken, zo ook het opleidingsniveau. Desalniettemin bestaat meer dan de helft van de huishoudens uit gezinnen met kinderen. Het aandeel buitenlanders en het aandeel werk-lozen is relatief hoog (resp. 9% en 13%). Het is een echte doorstroomwijk: het aantal verhuizingen is het hoogst, de bewonersduur het kortst en het aantal mensen met verhuis-plannen is groot. Men voelt zich niet zo thuis in de buurt en men ondervindt relatief veel overlast van bekladding en vervuiling. Het aantal winkels ten opzichte van het aantal

huis-houdens is relatief laag. In vergelijking met 1986 is de verhuisgeneigdheid toegenomen,

vooral vanwege de buurt, maar ook vanwege het kopen van een (andere) woning. Het aandeel buitenlanders is tussen 1986 en 1994 in dit wijktype ten opzichte van andere wijken het sterkst toegenomen.

(15)

Verschraalde portiekwijk

Recente laagbouw gezinswijk

De naam zegt het al, een echte gezinswijk. Drie op de vier huishoudens zijn gezinnen. Er wonen nauwelijks ouderen. Het aandeel buitenlanders is laag. Dit type komt voor in de middelgrote maar voornamelijk in de kleinere woonplaatsen. De woningvoorraad bestaat voor maar liefst tweederde uit rijtjeswoningen, is van recente datum (overwegend jaren zeventig),

ruim en van uitstekende kwaliteit. Met een gemiddeld bouwjaar van 1974 is het de 'jongste' naoorlogse wijk. Dat blijkt uit het feit dat de bouwtechnische herstelkosten hier het laagste zijn van alle naoorlogse woonwijken. Daar hangt wel een prijskaartje aan wat zich vertaalt in relatief hoge huren (gemiddeld

f

580 per maand). Ook de prijzen van koopwoningen zijn hoger dan gemiddeld in de naoorlogse wijken. De recente laagbouw gezinswijk heeft een hoge sociale veiligheid. De verhuisgeneigdheid is hier echter vrij hoog, niet vanwege de buurt, maar vanwege het kopen van een (andere) woning.

Welvarende laagbouwwijk

Net als de 'recente laagbouw gezinswijk' komt de 'welvarende laagbouwwijk' overwegend voor in de kleinere woonplaatsen. Het gaat om het duurdere segment van de naoorlogse wijken. Zowel het aantal wijken als het aantal huishoudens is geringer dan bij de overige typen. Hier staan veel koopwoningen (62 %) en de prijzen zijn aanmerkelijk hoger dan in de andere typen wijken (f 195.000). Bijna eenderde van de woningen is een 'tweekapper' of vrijstaand. Wat betreft de bouwperiode is deze wijk evenwichtig opgebouwd. Alle bouw-periodes zijn goed vertegenwoordigd. In de welvarende laagbouwwijk wonen vrijwel geen jongeren (nog geen 3 %). Ook het aandeel jonge gezinnen is beperkt. Het inkomensniveau is het hoogst, het aandeel werklozen het laagst van alle typen. Ook de welvarende laagbouwwijk heeft een laag aandeel buitenlanders. Er wordt weinig verhuisd: 44% van de bewoners woont minstens 15 jaar in dezelfde woning, en het aantal bewoners met verhuisplannen is zeer beperkt. De wijk wordt als zeer prettig ervaren en de tevredenheid met de woning en de

(16)

woonomgeving is groot. Het voorzieningenniveau is daarentegen laag: winkels, scholen en openbaar vervoer zijn moeilijker bereikbaar dan in de andere wijken.

Centrale vroeg-naoorlogse rijtjeswijk

De centrale vroeg-naoorlogse rijtjeswijk is overwegend in de periode 1945 tot 1960 gebouwd, maar heeft ook nog een belangrijk deel vooroorlogse woningen (25 % ). Met een gemiddeld bouwjaar van 1951 is dit het oudste type naoorlogse wijk. Het aandeel huurwoningen is vrij laag. De huren zijn laag. Deze wijken liggen vrij dicht bij het centrum van de woonplaats en kennen veel bedrijvigheid. Ze bevatten voornamelijk rijtjeswoningen (naast lage flats en 'tweekappers'). De bouwtechnische herstelkosten van de woningvoorraad zijn redelijk hoog (gemiddeld

f

5.300 per woning). Er wonen relatief veel gezinnen met oudere kinderen en relatief veel ouderen. Het inkomensniveau is laag. De werkloosheid is redelijk hoog en de opleidingsgraad laag. Het aandeel buitenlanders is laag in deze wijken. De sociale veiligheid is niet hoog. Het aantal winkels gerelateerd aan het aantal huishoudens is echter wel hoog. Het aantal verhuizingen en de verhuisgeneigdheid zijn op zich niet erg hoog, maar de buurt speelt wel een grote rol bij diegenen die willen verhuizen. Ten opzichte van 1986 is de verhuisgeneigdheid toegenomen, niet zozeer vanwege de buurt maar vanwege de (te kleine) woning, huwelijk of samenwonen.

Gemiddelde naoorlogse wijk

De gemiddelde naoorlogse wijk heeft weinig karakteristieke kenmerken: het is qua profiel een doorsnee naoorlogse wijk. De wijk komt vooral voor in de middelgrote en kleinere woon-plaatsen. Het aandeel etagewoningen is wat geringer dan doorgaans in de naoorlogse wijken, terwijl het aandeel 'tweekappers' en vrijstaande woningen wat groter is. Het gemiddelde bouwjaar van de woningvoorraad is 1964. Er wonen vrij veel gezinnen met oudere kinderen.

Dit wijktype heeft een vrij hoge sociale veiligheid, en vernieling en bekladding komen weinig voor. De verhuisgeneigdheid is (ten opzichte van het gemiddelde over naoorlogse wijken) vrij laag.

(17)

In 1986 waren buitenlanders duidelijk ondervertegenwoordigd in de gemiddelde naoorlogse wijk. Het aandeel buitenlanders is tussen 1986 en 1994 sterk toegenomen, waarbij moet worden opgemerkt dat het dan niet gaat om Turken, Marokkanen, Antillianen en Surinamers maar om andere nationaliteiten.

1.6 Verschillen in aanpak van de wijktypen

Als het investeringsniveau van de herstructureringsmaatregelen wordt afgezet tegen de zeven wijktypen, dan blijkt dat de meeste investeringen in de volgende wijktypen voorkomen.

Verschraalde portiekwijk

Sloop en vervangende nieuwbouw nemen hier een prominente plaats in. Ook upgrading komt veel voor. Als één van de weinige wijktypen wordt in de verschraalde portiekwijk ook aan woningaankoop (waarschijnlijk van profit-verhuurwoningen) gedaan.

Recente hoogbouw doorgangswijk

In de recente hoogbouw doorgangswijk wordt voornamelijk geïnvesteerd in upgrading. Woningaankoop komt in dit wijktype ook voor. Het lijkt aannemelijk dat aangekochte woningen in veel gevallen worden gesloopt. Er wordt nauwelijks aan verdichtingsnieuwbouw gedaan. Gezien de problematiek van dit wijktype wordt er opvallend weinig geïnvesteerd in de sociale structuur. Daarbij is het buitenbeentje Bijlmermeer (Amsterdam-Zuidoost) niet meegenomen. Deze spant de kroon waar het gaat om sloop, upgrading en investeringen in de openbare ruimte.

Centrale vroeg-naoorlogse rijtjeswijk

In de centrale vroeg-naoorlogse rijtjeswijk wordt relatief het meest gesloopt, wat waarschijn-lijk te maken heeft met de druk vanuit de binnenstad en de slechte bouwtechnische staat van de woningen.

(18)

Voor de gesloopte woningen komt relatief weinig vervangende nieuwbouw in de plaats, waardoor het aannemelijk lijkt dat typische centrumfuncties hiervoor in de plaats komen. Aankoop van woningen komt nauwelijks voor. In dit wijktype wordt relatief weinig geïnvesteerd in de openbare ruimte en relatief veel in de sociale structuur. De hoge investeringen in de sociale structuur hebben waarschijnlijk te maken met de hoge

werkloos-heid in dit wijktype. In de overige wijktypen wordt relatief weinig geïnvesteerd in

herstructureringsingrepen, wat voor de hand ligt bij de recente laagbouw gezinswijk, de

welvarende laagbouwwijk en de gemiddelde naoorlogse wijk. Bij de vergrijsde portiekwijk

ligt dat minder voor de hand. Vergrijsde portiekwijk

In tegenstelling tot de verwachting wordt in dit wijktype relatief weinig geïnvesteerd. Verkoop

van woningen vindt nauwelijks plaats. Ook het niet of nauwelijks voorkomen van sloop-plannen en upgrading is opvallend. In deze wijken staat immers een relatief slechte,

verouderde voorraad. In dit wijktype wordt daarentegen relatief veel geïnvesteerd in de

openbare ruimte.

1. 7 Een pragmatische benadering

De aanpak van naoorlogse wijken lijkt door pragmatische overwegingen ingegeven. Het is

duidelijk een kwestie van prioriteiten stellen. Niet elke wijk kan meteen worden aangepakt, men beperkt zich in eerste instantie tot de probleemwijken.

De prioriteit lijkt te liggen bij de verschraalde portiekwijk en de centrale vroeg-naoorlogse

rijtjeswijk. In beide wijktypen vormen sloop en nieuwbouw een belangrijke ingreep: in de

verschraalde portiekwijk een middel om differentiatie in de wijk te bewerkstelligen en in de centrale vroeg-naoorlogse rijtjeswijk een gevolg van druk vanuit de binnenstad. In de recente hoogbouw doorgangswijk komt sloop/nieuwbouw veel minder voor, waarschijnlijk vanwege

de hoge boekwaarden die de woningen in dit wijktype hebben. In plaats daarvan wordt

vooralsnog veel aan upgrading gedaan. Ook de aanpak van de niet-probleemloze vergrijsde

portiekwijk lijkt uitgesteld te worden: zolang de oudere bevolking er nog woont, beperkt men

(19)

EEN OPGA VE IN BREED PERSPECTIEF

ir. P.H. Hofstra

Tweede Kamerlid VVD

2

Een Tweede-Kamerlid met de ruimschootse opdracht een reactie te geven op het Rijksbeleid enJof in te gaan op de vraag in hoeverre segregatie kan worden teruggedrongen met sloop en nieuwbouw vraagt om een paar markeringen vooraf. Een kamerlid is gewend om een oordeel aan het eind van de rit uit te spreken. Dit thema en meer in den brede de aanpak van her-structurering van naoorlogse wijken staan aan het begin van het proces. Onderstaande bijdrage is daarom in een politiek en een verkennend kader geplaatst, daarbij wordt het gedachtengoed van de VVD voor het voetlicht gebracht, waar dat aan de orde is.

Vier onderdelen lopen als een rode draad door deze bijdrage: 1. segregatie;

2. volkshuisvesting in relatie tot de thematiek sloop-nieuwbouw in naoorlogse wijken; 3. verantwoordelijkheidsverdeling ;

4. conclusies.

2.1 Segregatie

Wat is segregatie? Een moeilijk woord, geassocieerd met getto-vorming; ook wel geduid met inkomenswijken. Er wordt door zowel onderzoekers als staatssecretaris Tommel (Ministerie VROM/DGVH) gesteld dat er geen segregatie is, maar wel dreigt. Op zich is dat waar. Tegelijkertijd is het een fabel te veronderstellen dat de volkshuisvesting dit probleem als sector alleen te lijf kan. Primair is het zelfs helemaal geen volkshuisvestingsprobleem, maar een sociaal-economisch probleem. Dat heeft alles te maken met de tweedeling die onze samen-leving helaas kent: veel mensen die actief zijn, maar ook heel veel mensen die dat niet zijn.

De slogan van de VVD 'Nederland moet weer aan de slag' die twee jaar geleden bij de kamerverkiezingen werd gebruikt, is zeker ook bij dit onderwerp sterk aan de orde.

De VVD is blij dat het kabinet Kok een aantal van die punten - hoewel het er altijd meer mogen en wellicht moeten zijn - heeft opgepakt om meer mensen aan de slag te krijgen. Dat zal de belangrijkste drijfveer, in casu de belangrijkste mogelijkheid zijn om de segregatie te lijf te gaan.

Er is wel een zekere relatie naar het ruimtelijk ordenings- en het volkshuisvestingsbeleid. De grote steden hebben jarenlang hun best gedaan om iedereen die iets meer verdiende, de stad uit te jagen. Daar waren heel veel PvdA-wethouders bij. Een partij die nu zegt: 'Het gaat helemaal mis'. Maar het is wel allemaal op die manier gebeurd. Er\. wat dat betreft zal er ook veel gedifferentieerder moeten worden gebouwd dan lange tijd het geval was. Er moet

(20)

vrij-heid zijn voor de keuze van een woonplek. De VVD is mordicus tegen een gedwongen spreidingsbeleid. Daar waar de relatie met het volkshuisvestingsbeleid ligt, is deze: het volkshuisvestingsbeleid zal ervoor moeten zorgen dat er een minimum kwaliteitsniveau is,

overal. Daarbij gaat het om de woningen, woonomgeving en leefstructuur van buurten en wijken.

2.2 Positionering volkshuisvestingsbeleid

Hoe kijkt de VVD in het algemeen aan tegen het volkshuisvestingsbeleid? In de eerste plaats is, zoals eerder genoemd, de keuzevrijheid van belang, die geldt voor arm en voor rijk. Dat geldt voor autochtonen en allochtonen. In de praktijk zal dat betekenen dat er toch vaak concentraties ontstaan. Is het zo erg dat er in San Francisco een China-town is? Daar wonen natuurlijk ontzettend veel Chinezen. Dat gebeurt ook in de Nederlandse samenleving. Het streven zou niet moeten zijn alles tot 'koekoek één zang' te maken. Verschillen zullen er zijn. Een tweede belangrijk punt in een liberaal volkshuisvestingsbeleid is méér marktwerking, met als uitgangspunt: alles heeft zijn prijs. De laatste tijd lijkt de indruk te ontstaan als zou er een recht op gratis wonen zijn. De huren moeten alleen maar een afspiegeling zijn van de grootte, de kwaliteit en ligging van de woning. Het is dan ook heel goed dat het woning-waarderings-systeem door de staatssecretaris op de schop wordt genomen. Er bestaat nu een heel kunst-matige situatie die helemaal niets met de markt te maken heeft. Wat opvalt is dat de huren in de grote steden structureel lager zijn dan in de andere delen van Nederland. Dat is een aardig bewijs voor de stelling dat er helemaal geen marktwerking is. Er zal meer liberalisatie moeten komen. Wel zal er in de sociale sector een beschermd deel moeten blijven, alleen zal dat kleiner kunnen en moeten zijn dan nu.

Alles heeft zijn prijs; die prijs moet betaald worden, maar helaas kunnen veel mensen in onze samenleving die niet betalen. Daarom staat de VVD ook volledig achter het kerninstrument Individuele Huursubsidie (IHS), waarop de komende jaren niet zal worden bezuinigd zoals sommigen het doen voorkomen, maar waar al structureel veel geld is bijgedaan door het kabinet Kok.

Naast de thema's sloop en renovatie is een toename van het aantal koopwoningen belangrijk. Dat betekent ook, en het is ook al een voornemen in die richting, het op grote schaal

verkopen van de huurwoningen aan de bewoners. Dat zal als een drieslag gezien moeten worden.

Het is toch vreemd dat er in Nederland twee keer zoveel huurwoningen zijn dan in geheel Europa. Waar is dat goed voor? De grote voordelen van de eigen woning zijn:

- geen beheerkosten. De meningen kunnen hierover verschillen, maar ze liggen toch in de orde van f 50,- à

f

100,- per maand.

- het is voordeliger voor zowel het Rijk als de bewoner. Het is zeer aardig dat het duo Duivesteijn en Van der Ploeg, wellicht onbedoeld, dat nog een keer duidelijk hebben gemaakt. Zij dachten dat het omgekeerd was. Maar er zat een rekenfoutje in van 6 miljard gulden en als dat wordt gecorrigeerd, dan is deze stelling volstrekt juist.

Het zullen vooral bestaande huurwoningen zijn die moeten worden verkocht volgens een verstandig verkoopbeleid. Hoe ziet zo'n verkoopbeleid eruit? Er moeten natuurlijk geen

(21)

woningen worden verkocht waar een ton boekverlies op zit en ook geen woningen die heel goed passen in de kernvoorraad. De strategie van verkoop van bestaande woningen moet worden gekoppeld aan die van sloop-nieuwbouw. In de nieuwe uitleggebieden verloopt de verkoop van nieuwe woningen prima; dat gaat marktconform. Het kost meer moeite om die 30% sociale woningen er nog in te krijgen. Daar waar het heel veel moeite kost, is mijn politieke afweging, kan het geld beter worden gebruikt voor de grote problemen in de bestaande stad. In de VINEX-gebieden zal niet snel verpaupering optreden. Tegen deze achtergrond is de VVD er voorstander van veel meer aandacht te besteden aan de bestaande stad, waarbij ook tot beleid voor sloop en nieuwbouw wordt gekomen. Uiteraard markt-conform, waarbij relatief veel eigen woningen terug zouden moeten komen en in beperkte mate sociale huur voor de doelgroep. Dit als aanpak om de eenzijdig opgebouwde bestaande wijken te doorbreken.

Wanneer gesproken wordt over de compacte stad en milieu-aspecten, bijvoorbeeld het verkeer, is het verstandig als er meer woningbouw in de bestaande stad kan worden geconcen-treerd. Daar moeten natuurlijk wel goede plannen voor worden ontwikkeld. Het gaat om keuzes voor de goede plek, architectonisch en stedebouwkundig moet het in orde zijn, en de woningen moeten betaalbaar zijn, dat wil zeggen: ze moeten verhuurbaar c.q. verkoopbaar zijn.

2.3 Verantwoordelijkheidsverdeling

De verantwoording is verdeeld over vier partijen. Om te beginnen de bewoners: huurders en eigenaar-bewoners. Zij hebben een duidelijke verantwoordelijkheid door de woonkosten te dragen, zij het rekening houdende met de IHS. Zij hebben een duidelijke verantwoordelijk-heid voor het onderhoud en het aspect leefbaarverantwoordelijk-heid in hun directe omgeving. Vervolgens, de eigenaren, waaronder de corporaties. Ook zij hebben de verantwoordelijkheid voor het onder-houd en het op peil onder-houden van de kwaliteit, ook ten aanzien van leefbaarheid. Maar, voor de VVD geldt dat zij ongelukkig is met de verplichting die nu in het BBSH komt. Die kan ertoe leiden dat kosten van de gemeenten door corporaties zouden moeten worden betaald en dan komt het nog weleens bij de huurder terecht. Die uitwerking vindt de VVD onjuist. Corpora-ties moeten aan leefbaarheid doen, maar dat in enge zin. De gemeenten; die staan voor de leefbaarheid. Zij hebben een groot aantal gemeentelijke taken en zullen een belangrijke rol in de hele planontwikkeling moeten spelen.

Tot slot het Rijk. Dat staat op afstand, moet ook op afstand staan. Budgetair gaan er nog vrij veel middelen om in de begroting van Tommel: 2,5 miljard Individuele Huursubsidie en circa 1,5 miljard aan stadsvernieuwingsgelden, weliswaar een aflopend proces voor de voor-oorlogse gebieden, en BWS en BLS.

De bruteringsoperatie is achter de rug. Dat wil ik nadrukkelijk noemen. Helaas zijn velen dat nu al vergeten, terwijl die wet nog maar een jaar geleden is aangenomen. Ik weet niet of u minister Melkert vanochtend (4 april 1996, red.) hoorde op de radio, waar hij stelde: 'de huren moeten niet méér stijgen dan de inflatie'. Hij zei nog wel iets over brutering, maar toch. Er dreigt nu dat de politiek geen geheugen en geen geweten heeft. Daar wil dit kamerlid in ieder geval niet aan meedoen.

(22)

Er is bij de brutering gezegd: we laten 12 miljard zitten, dat was nodig om op nul uit te komen en dat betekent dat er tot het jaar 2010 jaarlijks gemiddeld 3,8% huurverhoging bij moet. Een hoog percentage, maar dat is gewoon afgesproken.

Wat gebeurt er nu? Op het moment dat de politiek eraan begint te trekken, beginnen de koepels te roepen en ik verwijs naar de uitspraak van Van Velzen bij de opening van de Bouwrai waar hij stelt: 'We hebben 60 miljard, dat zullen we erin steken maar het Rijk moet ook wat doen'. We hebben die brutering, daar houden we ons aan. Dat betekent dat de lijn

van sloop en nieuwbouw en verkoop van bestaande huurwoningen een goede lijn is. Dat zal fInancieel moeten plaatsvinden binnen de afspraken die daarover zijn gemaakt.

2.4 Conclusies

Naast de aandacht voor VINEX en andere uitbreidingslocaties is het terecht dat er veel meer aandacht wordt besteed aan de bestaande stad. De stelling van de VVD is dan ook dat sloop en nieuwbouw en verkoop van bestaande huurwoningen moet kunnen vanuit de 'revolving fund'-gedachte, een term die bij de brutering is geïntroduceerd. De inzet van de VVD zal zijn dat het budgetair zo zou moeten.

Ik: wens degenen die de plannen maken succes en zie met belangstelling en vertrouwen die plannen tegemoet in de Kamer over een x-aantal weken, maanden of jaren.

(23)

'PARKSTAD': EEN RUIMTELIJKE

STRATEGIE VOOR DE AANPAK VAN

NAOORLOGSE WIJIffiN

Anna Vos

dRO Gemeente Amsterdam

3

Het centrale thema van dit symposium, sloop en nieuwbouw, kan nooit een doel op zich zijn; het is slechts één van de middelen (naast inbreidingsbouw , herpositioneren, verbetering, verkoop, consolidatie) om de naoorlogse wijken te verbeteren. De noodzaak van verbetering, de tendensen, de zwakke punten en problemen die daaruit dreigen voort te komen, zijn bekend.

In deze bijdrage gaat het voorál over de kansen voor herontwikkeling, over de kwaliteiten die juist in de naoorlogse wijken in potentie aanwezig zijn en verder tot ontwikkeling kunnen komen.

Als illustratie is aangehaakt bij de ruimtelijke strategie die voor de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam is ontwikkeld, een strategie die erin voorziet de Tuinsteden te herontwikkelen, om ze zowel te verstedelijken alsook te 'verparken' .

De opzet van deze bijdrage is als volgt:

1. Waarop is de aanpak gericht? Wat is het doel? 2. Welke specifieke kansen bieden de naoorlogse wijken?

3. Hoe wordt het doel bereikt? Hoe worden de kansen opgepakt? Aan de hand van enkele voorbeelden wordt getoond hoe door de dubbele strategie van verstedelijken en verparken die kansen kunnen worden opgepakt

4. Wat zijn de effecten, wat is het resultaat? 5. Het centrale thema: sloop-nieuwbouw

3.1 Inzet van de ruimtelijke strategie

Het doel van de aanpak van naoorlogse wijken is een goede concurrentiepositie te veroveren op de regionale woningmarkt. De wijken hebben weliswaar aantrekkingskracht, niet in de laatste plaats vanwege de lage huurprijzen. Ze behoren inmiddels (mede vanwege de stads-vernieuwing in het vooroorlogse gebied) tot het goedkoopste aanbod op de woningmarkt. Maar goedkoopte alleen is niet genoeg. Stabilisatie van de 'status quo' biedt ook geen gezond toekomstperspectief. En er liggen ook allerlei pósitieve kansen voor het grijpen.

(24)

Het principe van de Schotse Ruit van zwart, rood, groen en blauw.

/

, "-'. ")---'

-/

; I . ~~--

(25)

3.2 Specifieke kansen

Welke kwaliteiten hebben de naoorlogse wijken? Waarin onderscheiden ze zich van andere wijken? In het geval van de Amsterdamse Tuinsteden wordt deze vraag geformuleerd als: wat houdt het befaamde tuinstadkarakter eigenlijk in concreto in? Want dat zou in ieder geval behouden moeten blijven.

De hedendaagse naoorlogse wijken zijn, negatief geformuleerd, vlees noch vis, het is geen stad en het is geen suburbia. Maar daarin ligt nu juist hun kracht: ze zijn veel gróener dan de stad en veel stédelijker dan de suburbs uit de jaren zeventig en tachtig. Dit geldt voor zowel hun stedebouwkundige opzet als hun ligging.

De naoorlogse wijken hebben een aantal duidelijke karakteristieken. Ten eerste liggen de wijken niet meer aan de rand van de stad, maar midden in de stedelijke regio, zeer gunstig ten opzichte van werkgelegenheidslocaties en in de directe invloedssfeer van het binnenstedelijke milieu. De nabijheid van de oude stad is een groot pluspunt ten opzichte van de nieuwbouw elders in de regio.

Op de tweede plaats zijn de naoorlogse wijken in hun opzet stedelijker dan jongere uit-breidingswijken. De wederopbouwwijken zijn grootschaliger, strakker en veel helderder dan de woonerf-uitbreidingen van nadien.

Wat de naoorlogse wijken verder onderscheidt van zowel de vooroorlogse stad als van de suburbs is het feit dat de bebouwing in principe losstaat van de drie soorten infrastructuur: de wegen, de groenstructuur en de waterstructuur. Dat principe is voor de Amsterdamse Tuin-steden weergegeven in een schets en is de 'schotse ruit' genoemd: de verschillende soorten infrastructuur, het groen, het zwart van de wegen en het blauw van het water vormen onaf-hankelijk van elkaar lijnenrasters, waartussen rode bebouwingsvlakken zijn gelegen. Op enkele punten is wel sprake van een specifieke relatie tussen (het type) bebouwing en (de aard van de) infrastructuur (bijvoorbeeld een compositie van hoogbouw langs een doorgaande weg of bij een entree, een open strokenverkaveling langs een groenstrook). Die uitzonderingen bevestigen niet alleen de regel, maar zijn in het bijzonder van belang als oriëntatie- en markeringspunten. De bebouwingsvlakken onderling zijn zeer verschillend qua bouwhoogte, verkaveling en bloktypologie. In die zin is er absoluut geen sprake van monotonie, zoals die bekend is uit laagbouwwijken van latere datum. De structuur van de 'schotse ruit' impliceert een grote flexibiliteit voor verandering. De vlakken van bebouwing zijn los van de lijnen-rasters vormgegeven en zijn dus in principe uitwisselbaar. Ze kunnen onafhankelijk van elkaar worden vervangen, veranderd, dan wel gehandhaafd.

Een vierde karakteristiek van de naoorlogse wijken is dat ze goed zijn ingebed in de stedelijke en nationale infrastructuur. Te goed misschien, want een snelweg als de AlO levert natuurlijk ook problemen op. Voor de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden geldt dat ook het openbaar vervoer uitstekend is, met de trams, de trein en binnenkort een metrolijn, waarmee zich nieuwe kansen voordoen. De binnenstad ligt op fietsafstand.

Ten vijfde zijn de naoorlogse wijken veel groener in vergelijking tot de vooroorlogse stad. En het is niet alleen véél groen, maar ook volgroeid groen, wat een enorm pluspunt is ten opzichte van de nieuwbouwwijken.

Ook is er in de naoorlogse wijken veel openbare ruimte. En al is die ruimte niet overal opti-maal vormgegeven - zeker niet gezien het huidige gebruik, dat andere eisen stelt dan in de jaren vijftig - die openbare ruimte is wél pure publieke rijkdom die gekoesterd moet worden.

(26)

Dat soort ruimte is in nieuwbouw niet of nauwelijks meer realiseren. In Amsterdam is natuurlijk de aanleg van de Sloterplas met aangrenzende parkstroken een geniale ingreep geweest, een optimale belegging voor de toekomst van de Westelijke Tuinsteden!

Ten slotte bestaan er, gezien de relatief lage dichtheid, zeer goede kansen om te komen tot intensivering van het grondgebruik, tot verdichting. Maar verdichting is ook geen doel op zich; verdichting is een middel om meer stedelijkheid te bewerkstelligen en om duurzamer met de beschikbare ruimte om te gaan. Om te zorgen dat meer mensen van de beschikbare -en in dit geval vele -en mooie - ruimte gebruik kunn-en mak-en.

3.3 Bereiken van doel en kansen

De bestaande kwaliteiten van de naoorlogse wijken moeten als het ware worden uitvergroot. Voor de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden is gesteld: ze moeten meer park én meer stad worden. In feite komt het erop neer dat van de investeringen van toen in openbaar gebied, wegen, groen en water alsnog de vruchten kunnen worden geplukt.

3.3.1 Verstedelijken

De naoorlogse wijken moeten stedelijker worden gemaakt. Stedelijker in de zin dat er meer mensen komen, zodat het voorzieningenniveau, zowel winkels als openbaar vervoer, op peil blijft. Door te zorgen voor een menging van functies, door bijvoorbeeld ook ruimte te maken voor kleinschalige bedrijvigheid, door een gedifferentieerd woningaanbod en door stedelijke openbare ruimten te creëren, zoals pleinen en stadsstraten.

Met de vernieuwing kunnen alsnog de kansen worden aangegrepen die het Amsterdam Vit-breidings Plan (AVP) bood, maar die in de naoorlogse supersnelle wederopbouw zijn blijven liggen, namelijk om de openbare ruimte meer betekenisvol vorm te geven. Daarvoor is het toevoegen van bouwvolume, verdichting, een middel. Verdichting is geen bedreiging maar een positieve kwaliteit, op voorwaarde dat tegelijkertijd het parkkarakter wordt gegarandeerd. Er moet dus op de juiste plekken worden verdicht. Niet in het groen (dat is de gemakkelijkste weg) maar bijvoorbeeld nabij metrostations, langs bestaande vaak overmatige weginfra-structuur , bij de bestaande voorzieningencentra.

Een deel van de weg infrastructuur kan bijvoorbeeld worden omgevormd tot stadsstraten. Ze zullen misschien niet worden zoals een 1ge eeuwse stadsstraat, maar het huidige beeld is wel het andere uiterste: er is niets te zien, er valt niets te beleven, het is een kale uit elkaar gevallen straat. Zo'n straat is louter en alleen 'functioneel' voor autoverkeer, en de enige vormgeving betreft de witte strepen op het asfalt. Ze zijn meestalovergedimensioneerd en bovendien vaak nog eens voorzien van een parallelle ventweg. Hun (enorme) breedte is soms omgekeerd evenredig aan de hoogte van de (een- of tweelaagse) bebouwing. Vaak ligt in de opgeschoten bossages bebouwing verscholen. De sociale veiligheid laat hier te wensen over. Het streefbeeld is dat van een levendige straat, een straat met een erffunctie, waarlangs meerdere functies zijn gesitueerd, niet alleen woningen, maar ook winkels, bedrijfjes en scholen, in gestapelde bouw, met brede stoepen erlangs, aantrekkelijk om er te lopen en te fietsen.

Het is niet de bedoeling om alle weg infrastructuur op dezelfde manier te behandelen. Het voorstel is om een onderscheid te maken tussen stadsstraten met een erffunctie (die de winkel-concentraties koppelen) en parkwegen met vooral een stroomfunctie. De parkwegen laten de

(27)

parkopzet zien op de schaal van de Westelijke Tuinsteden als geheel. De relatie met de bebouwing langs de parkwegen is indirect, louter visueel.

Deels bestaan er al zulke parkwegen, ook al zou de bebouwing erlangs, juist omdat de relatie indirect mag zijn, ook hoger kunnen zijn dan laagbouwwoningen met tuintje. De parkwegen vormen een onderdeel van de andere kant van de strategie: het verparken.

3.3.2 Verparken

Behalve om de parkwegen gaat het hier vooral om de aanpak van de groene en blauwe rasters uit de schotse ruit: de groenstructuur en de waterstructuur.

Het groen is volgroeid, maar het is niet overal mooi - soms zelfs integendeel - en bruikbaar. Het is soms niet meer dan goedkope vulling. Het is vooral ook véél groen, téveel soms om het allemaal goed te kunnen beheren. En er is ook veel van hetzelfde: de maat en inrichting van een woonhof verschilt nauwelijks van die van een parkstrook. Het groen is destijds snel en goedkoop aangelegd; er is geen landschapsarchitect aan te pas gekomen.

De opknapbeurt van het groen kan worden gebruikt om betekenisloos kruip- en vulgroen te verwijderen en om er meer differentiatie in aan te brengen. Voor een deel zijn er al mooie

, verschillen, die ook op andere plekken kunnen worden gemaakt: een idyllisch stukje park aan de plas, een gazon, een strandje, een keurig buurtparkje met paden en bloemperken, en blijk-baar is er ook behoefte aan meer wilde struinzones, die tegen een stootje kunnen.

In samenhang met het groen behoeft ook de waterstructuur aandacht. Het water heeft uiter-aard de functie van waterberging, maar heeft voor het dagelijkse gebruik en de beleving nog nauwelijks betekenis. Het water werkt vaak alleen maar als barrière, als grens tussen woon

-gebieden, tussen woongebieden en parkgebieden. Harde kaden, glooiende oevers en rietzones kunnen de verschillende gebruiksmogelijkheden vergroten, om te varen, te vissen, misschien zelfs pootje te baden. Daarvoor is het wel nodig om de oevers openbaar te houden, wat nu niet altijd het geval is.

(28)

Dat geldt in ieder geval voor wat als hoofdstructuur van het water is aangemerkt, een carré met verbinding spoten naar de Sloterplas. Daardoor kan de Sloterplas ook betekenis krijgen voor buurten die er verder vandaan liggen.

Is verdichten in het groen minder wenselijk, verdichten op de rand van groen kan wel positief zijn. Op die manier kan bijvoorbeeld de barrière van het water worden geslecht en kunnen parkgebieden beter toegankelijk en meer sociaal veilig worden gemaakt.

De vreemde opzet van de Westelijke Tuinsteden, waarin juist laagbouw grenst aan grotere groengebieden, wordt daarmee enigszins gecorrigeerd. Het is immers logischer ervoor te zorgen dat juist meer mensen kunnen genieten van de onmiddellijke nabijheid van grotere groengebieden.

3.3.3 Aanpak bebouwing

Met name bij de vele vierhoog-complexen in de Westelijke Tuinsteden moet de vraag worden gesteld wat daar de specifieke kwaliteiten van zijn. Voor een deel van die complexen moeten de kansen van sloop/nieuwbouw ernstig worden afgewogen tegen allerlei opknapmiddelen als optoppen en samenvoegen. Vooral omdat daarmee ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige bebouwing. Dat is voor de differentiatie van groot belang.

In de openbare ruimte doet zich soms een conflict voor tussen verharding en groen. Wanneer beiden zijn gecombineerd in een hof is het resultaat veelal teleurstellend: het is eigenlijk net niks. Daarnaast bestaat er een conflict tussen openbaar en privé; de grenzen zijn niet duidelijk bepaald. De hoven zijn noch voor de bewoners, noch voor buitenstaanders van betekenis, behalve dan als kijkgroen. Overwogen kan worden om dit soort gebieden als collectief domein - intermediair tussen privé en openbaar - in te nieten. Daarmee wordt het contrast met de echte openbare ruimte van de stadstraten en de parkgebieden vergroot.

In de Amsterdamse Tuinsteden zijn ook enkele laagbouwcomplexen gebouwd, hoewel veel minder dan oorspronkelijk de bedoeling was (slechts 20% van de woningvoorraad). Dat zijn ware paradijsjes geworden; mensen wonen er in hun eigen park. Ze hebben een extreem lage dichtheid. En in principe zou daar via verdichting dus de meeste winst kunnen worden geboekt. Deze moeten echter, wanneer het om bouw- en woontechnische redenen niet nodig is, zeker niet worden gesloopt. Ze zijn zeer schaars op Amsterdamse woningmarkt en dus goud waard, zeker gezien het doel om de concurrentiepositie te verbeteren. Wel is een aanpak op woningniveau vereist. Voorzover het duplexen betreft zou kunnen worden bekeken of het mogelijk is ze te ontduplexen tot grotere woningen.

Tot slot vragen ook andersoortige gebouwen, zoals voorzieningen en scholen de aandacht, want die nemen een onevenredig deel van de ruimte in beslag. De eenlaagse scholen, vaak grillig vormgegeven, hebben zich meestal verschanst in het struikgewas en hekken en dragen niet bepaald bij aan een mooi beeld van een straat of een groenstrook. Er kan heel veel ruimte worden gewonnen en meerwaarde worden verkregen door er ofwel echte vrijstaande pavil-joens in het groen van te maken, ofwel de scholen te stapelen, bijvoorbeeld langs de stads-straten.

Kortom: een pleidooi voor een concentratie van verdichting zodat er meer stedelijkheid ontstaat en een concentratie van het vele groen tot meer gedifferentieerd en bruikbaar groen.

(29)

Een mooi voorbeeld van een groene hof tussen de vierhoogbouw

3.4 Effecten

Alhoewel uitgewerkt voor de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden biedt de strategie van verstedelijken en verparken wellicht ook aanknopingspunten voor andere naoorlogse wijken. De wijken krijgen op deze manier een sterke concurrentiepositie op de regionale woningmarkt want:

- ze worden een gebied met sterke positieve eigen identiteit: stedelijk en toch groen: Parkstad;

er is sprake van een gedifferentieerd aanbod van woningen, kansen voor menging van bevolkingsgroepen en kansen voor wooncarrières in de wijk;

er is een gedifferentieerd aanbod van groen, dat gebruikswaarde heeft voor verschillende bewoners;

er worden ruimtelijke voorwaarden geschapen voor functiemenging;

de aanpak draagt bij tot een verheldering van private en openbare gebieden; de openbare ruimte wordt meer gedifferentieerd;

de gebruikersdichtheid wordt verhoogd; en dus kan het voorzieningenniveau op peil blijven, de exploitatie van het openbaar vervoer worden veiliggesteld en de sociale veilig-heid beter worden gegarandeerd;

de aanpak heeft ook meerwaarde voor het te handhaven bestaande.

Op deze manier kan de zuigkracht van de VIN EX-locaties en de koopsector worden weerstaan en vandaar wordt er een dam opgeworpen tegen de dreigende ruimtelijke segregatie.

(30)

3.5 Sloop en nieuwbouw

Nieuwbouw is dus uitdrukkelijk strategisch van belang. En als we dat niet in het te verparken groen willen doen (de gemakkelijkste weg), maar op strategische plekken, dan zal sloop onvermijdelijk zijn. Vooral op die plekken waar een meer stedelijk karakter in hogere dicht-heid kan worden gerealiseerd. Aan de andere kant kan sloop ook zinnig zijn om ruimte te máken, om betere maten in het groen te bewerkstelligen, om een buurtpark meer centraal in de wijk te kunnen maken. Elders kan dan minder gunstig gelegen of slecht vormgegeven groen worden bebouwd.

Dat maakt het vernieuwingsproces ook faseerbaar . Het vereist wel een integrale aanpak, waarbij niet alleen de condities van de woningbouwcomplexen, maar ook de stedebouw-kundige potenties een rol moeten spelen. Anders gezegd: sloop moet niet alleen gericht zijn op vervanging (te zelfder plekke), maar op de meerwaarde voor het gebied als geheel.

Dit perspectief voor de naoorlogse wijken kan worden samengevat als: verstedelijken en verparken: een stadspark is niet genoeg, Parkstad dus.

(31)

ItNTERHE2201

STADSVERNIEUWING HAND IN HAND MET SOCIALE

VERNIEUWING

mw. drs. E. Wöltgens, NIROV-Netwerk Volkshuisvesting

Interview met mw. M. Meindertsma, voorzitter van het Bestuurlijk Overleg van 23 middelgrote gemeenten

De 23 middelgrote gemeenten, die al sinds halverwege de tachtiger jaren samenwer-ken op het terrein van de stadsvernieu-wing, hebben een rapport laten uitbrengen onder de titel: 'Zorg om naoorlogse stads-vernieuwingswijken' . Dit onderzoeksrap-port van SOAB en het Onderzoeksinstituut OTB is inmiddels door Margriet Meindertsma, voorzitter van het Bestuur-lijk Overleg van de 23 middelgrote gemeenten, aangeboden aan staatssecretaris Tomme!.

Wouter Rohde van RIGO Research BV stelde tijdens de Bouwrai~bijeenkornst dat op basis van onderzoekingen kan worden gesteld dat 'dé naoorlogse wijk niet bestaat'. Voorts gaf hij aan dat de proble-matiek van wijken gebouwd na 1945 vooral onder de groep van 23 gemeenten aan de orde is.

De problematiek van naoorlogse wijken is toch goed in beeld gebracht? Waarom dan nog dit onderzoek?

Juist omdat het RIGO-onderzoek -in op-dracht van het Ministerie van VROM/ DGVH uitgevoerd- een vergelijking heeft gemaakt van àlle naoorlogse wijken in gemeenten met meer dan 30.000 inwoners. Als je alles bij elkaar optelt, dan ziet het er gemiddeld genomen niet zo slecht uit. Maar ons verhaal is dat het nu juist gaat

om de vroeg-naoorlogse probleemwijken. Een defIniëring van deze wijken is wel te geven: veel portiek-etage-woningen, veel hoogbouw galerijflats, bijna 90% sociale huurwoningen. Destijds voor Jan Modaal gebouwd, in een tijd van hoge woningnood en bewoond door gezinnen met een vergelijkbaar bestaan. Nu bevatten die wijken een woning segment dat als het laagste getypeerd kan worden. Goedkope woningen waar weinig mensen echt in willen zitten. Wie het fInancieel kan opbrengen zoekt geen portiek-etage-woning of een hoogbouw-galerijflat, maar een beter appartementen-complex of een grondgebonden woning. Al met al betekent dit dat deze woningen, gebouwd in een tijd dat we nog geen bouwbesluit hadden en dus ook geweldig gehorig zijn, nu be-woond worden door heel veel verschillende mensen die elkaar qua leefstijl, cultuur en spraak bijna niet verstaan. Mensen die soms ook problemen hebben van heel andere aard, zoals langdurige werkloosheid. Dus is het een opeenstape-ling van problemen. Wij, als de 23, hebben gezegd: dit type naoorlogse wijken moet je goed in beeld brengen. Bijna iedere middelgrote gemeente heeft wel een, twee of drie van die wijken.

(32)

Waarom is het onderzoek toegespitst op zeven wijken?

We hebben al een keer eerder, in 1992, in het kader van BELSTATO onderzoek ver-richt. Als middelgrote steden hebben we voortdurend gezegd dat de stadsvernieu-wing niet ophoudt bij de vooroorlogse wijken. De stadsvernieuwing moet door' getrokken worden naar de vroeg-naoorlogse wijken. En om dat duidelijk te maken richting Rijk moeten we dat met onderzoek staven.

In 1992 hebben we reeds duidelijk gemaakt dat er een forse investering mee gemoeid is. Nu hebben we gezegd: laten we de probleemwijken maar eens herhalen aan de hand van een zevental voorbeelden. Als je die zeven wijken, gespreid door Nederland, naast elkaar zet, heb je dan de opgave voor de middellange termijn in zijn volle omvang in beeld?

Wanneer je van mening bent dat we geen inkomenswijken moeten hebben in ons land, dan heb je de opgave in kaart. We gaan er vanuit dat als we de lusten en de lasten over de hele stad willen verdelen, die opgave duidelijk geformuleerd is. En je moet die ook heel direct in relatie brengen met de opgave die we in de VINEX-gebie-den hebben. Het gevaar dreigt dat jong, rijk, wit, gezond en sterk naar de nieuwe woongebieden in de weilanden trekt en het zwakkere, armere deel in de bestaande stad achterblijft. Als die verwachte vlucht naar VINEX-uitleglokaties daadwerkelijk flink doorzet, dan leveren forse investeringen in de probleemwijken te weinig rendement op. Het is niet alleen de belangrijkste maar ook de moeilijkste opgave, omdat door een hoge verwervingsprijs van de grond en vanwege de programma's van eisen voor de nieuwbouw, de betaalbaarheid aldaar ook onder zware druk staat. Zelfs bij der-tig procent van de VINEX-nieuwbouw in de sociale huur- en koopsector weten we nu reeds dat de samenstelling van de

be-volking op die nieuwe locaties zodanig is, dat slecht weinig plaats is voor inkomens tot en met modaal.

Integrale aanpak van de probleemwijken klinkt als een toverformule. In de praktijk blijkt toch dat het met die integrale aanpak niet echt storm loopt. Zijn de gemeenten als gebieds- en procesregisseur wel bij machte om die aanpak van de grond te til-len.

Integrale aanpak is voor mij heel duidelijk de combinatie van de 'klassieke' stads-vernieuwing en de 'sociale' vernieuwing. Als het ware wordt het aan elkaar gestrikt, althans dat zou moeten in die én-én bena-dering. Probleem is dat we vaak nog te veel uitsluitend met de fysieke kant van de stadsvernieuwing bezig zijn. Het gaat echter om de combinatie met de bewoners:

let wel, sommige van onze wijken tellen wel tegen de dertig verschillende lands-achtergronden. Door voor de dubbele combinatie te kiezen van stadsvernieuwing en sociale vernieuwing maken we daar nu programma's op. Soms lukt het om wijk-bewoners een positie daarin te geven als buurtbeheerder , klussenbedrijf en dat type belangrijk werk. Leg je dan de relatie naar het grote stedenbeleid, want daar is wel geld voor beschikbaar, dan is het bedroe-vend dat op het onderdeel sociale ver-nieuwing van Binnenlandse Zaken stevig is bezuinigd. Je kunt je dan ook de vraag stellen of er wel zoveel meer geld voor de leefbaarheidsaanpak is vanuit de grote-stedenpot.

Is er wel draagvlak om de vroeg-naoor-logse wijken aan te pakken?

Bij alle partijen die bij de leefbaarheids-aanpak van naoorlogse wijken betrokken zijn: de bewoners, de corporatie, beleggers met huurcomplexen, de winkeliers, speelt ook de politie een belangrijke rol. Eén van de grootste klachten van de bewoners van deze wijken is dat hoewel er een hoge

Cytaty

Powiązane dokumenty

Niniejszy artykuł dotyczy analizy i porównania środków retorycznych zawar- tych w ofi cjalnych oświadczeniach publikowanych w latach 2016-2019 przez dwa obozy polityczne i

Z tego też wzglę­ du interesująca w ydaje się być przedłożona próba, choćby naw et za­ w ierała jeszcze pewne luki (przypis redakcji)... R eprezentacja nie

Najwyraźniej problem ten rysuje się w dwóch ostatnich, najciekawszych, moim zdaniem artykułach: Feministyczne rewindykacje wobec nauk o życiu albo o roli płci/rodzaju

poznawczego charakteru samego poznania, które polega na czerpaniu informacji o przedm iocie poznania od samego przedm iotu; charakteru przedm iotu poznania, który

Po pierwsze, dr Jonczyk utożsamia ten rodzaj aorystu z aorystem rdzeniowym, który z punktu widzenia morfologii języka greckiego jest odrębnym rodzajem tego czasu,

Z tego względu istotne jest zdefiniowanie celowości budo- wy modelu pseudofacjalnego oraz odpowiednie dostosowanie przedziałów zailenia determinujących przynależność komó-

Do Abrahama przemawia Syn jako zwiastun Ojca, a mówi w pierwszej osobie, ponieważ jest Bogiem.. Ten sam, który mówił do Hagar, mówił też

Ten, kto pilnuje swoich owiec i trudzi się wokół nich, troszcząc się o swoje stado, jest uczniem naszego dobrego Pasterza, który wydał siebie samego za swoje owce.. Ten zaś, kto