LEIDRAAD
WATERKERENDE KUNSTWERKEN
EN
BIJZONDERE CONSTRUCTIES
juni 1997 l ]echnische~
dviescommissie voor dem
aterkeringenVOORWOORD
Reeds geruime tijd bleek dat de uit 1976 daterende "leidraad voor ont
-werp, beheer en onderhoud van constructies en vreemde objecten in, op en nabij waterkeringen" niet meer voldoende ondersteuning gaf aan beheerders en ontwerpers. De veiligheidseisen, te stellen aan keersluizen, coupures en dergelijke utilitaire kunstwerken, konden destijds onvol-doende warden uitgewerkt.
Daarom heeft de TAW projectgroep 06 samengesteld met de opdracht een geactualiseerde leidraad samen te stellen, waardoor een betere vei-ligheidsbeoordeling mogelijk zou zijn.
Daarnaast leeft in de samenleving steeds meer de wens om hoog ge-waardeerde functies en elementen van de bestaande dijk of zijn omge-ving te betrekken in het ontwerp van de verbetering van de waterke-ring. In de "Handreikingen 1994" wordt aangegeven hoe door visie-ontwikkeling, inventarisatie en waardering LNC-aspecten, ruimtelijk ontwerpen, gebruik van geavanceerde constructieve ontwerpen (waar-onder "bijzondere" waterkerende constructies) en toepassing van be-leidsanalyse deze aspecten in de besluitvorming kunnen
warden
mee-gewogen. Daarbij wordt verondersteld dat die bijzondere constructies inderdaad voldoende veilig zijn. Er wordt echter niet nader ingegaan op de veiligheidsbeoordeling zelf.Door de ontwikkeling en het toenemend gebruik van probabilistische methoden is het, beter dan in 1976, mogelijk om de normen voor de veiligheid van waterkeringen duidelijker vast te stellen en overeenkom-stig die normen de waterkerende constructies te beoordelen_ Door de TAW wordt gewerkt aan het opstellen van een algemene benadering van de veiligheidsbeoordeling van waterkeringen gebaseerd op de be-paling van het inundatierisico. Het zal nog wel enige tijd duren voordat deze benadering volledig is uitgekristalliseerd. Daarom is besloten om de beoordeling van kunstwerken en bijzondere waterkerende construe-ties voorshands te baseren op de "overbelastingsbenadering van dijk-vakken". In deze leidraad is een invulling gegeven aan deze overbelas-tingsbenadering, toegespitst op kunstwerken en bijzondere constructies.
In de leidraad zijn de hoofdlijnen van de beoordeling aangegeven terwijl in het bijbehorende Basisrapport de achtergronden en overige informatie zijn opgenomen.
In deze leidraad wordt niet nader ingegaan op de "vreemde objecten" , die wel in de leidraad van 1976 werden behandeld. In de Handreiking
Voorwoord
Constructief Ontwerpen (1994) en in de Leidraad Toetsen op Veiligheid (1996) wordt uitgebreid ingegaan op de veiligheidsaspecten van deze niet-water-kerende objecten. lndien het echter nodig is constructieve maatregelen te treffen om de waterkerende functie van een kering met deze objecten te verzekeren dienen deze constructies beoordeeld te worden op basis van onderhavige leidraad.
Om het mogelijk te maken ervaringen met en wensen tot verbetering van de leidraad in een definitieve versie te verwerken, zal de leidraad gedurende enkele jaren de status van "groene versie" hebben. lk ben ervan overtuigd dat reeds de groene versie van de leidraad zal bijdragen aan het "uitgekiend" ontwerpen van waterkerende kunst-werken en bijzondere constructies.
Den Haag, april 1997 ir. W. van der Kleij
voorzitter van de Technische Adviescommissie
voor de Waterkeringen.
INHOUDSOPGAVE LEIDRAAD
VOORWOORD 1 INLEIDING 9 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 Doel 9 Overzicht leidraden 10Definities waterkerende kunstwerken, bijzondere constructies en niet waterkerende objecten 12
Waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies 12
Niet-waterkerende objecten 14 Overzicht van de hoofdstukindeling 15 2 UITGANGSPUNTEN 17 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 Algemeen 17 Functionele eisen 17
lnventarisatie van functies en toekenning van waarden 17
Primaire eis voor de waterkerende functie 18 Veiligheidsbenadering 19 Betrouwbaarheidsanalyse 19 Overbelastingsbenadering 20 Normstelling 22 Kwaliteitsborging 23 3 BELASTINGEN 25 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 lnleiding 25
Rekenwaarden voor de belasting 25 Algemeen 25 Permanente belastingen 26 Veranderlijke belastingen 27 Bijzondere belastingen 29 4 UITWERKING VEILIGHEIDSBENADERING 31 4.1 Algemeen 31 4.2 Overlopen en overslag 31
4.3 Rekenwaarden voor sterkte en stabiliteit 33 4.4 Betrouwbaarheid sluitingsoperatie 35
4.4.1 Algemeen 35
4.4.2 Afsluitmiddelen te sluiten bij hoogwater 38 4.4.3 Afsluitmiddelen te openen op aanvraag 40
4.4.4 Afsluitmiddelen altijd gesloten 40
4.4.5 Afsluitmiddelen te sluiten bij calamiteit 40
lnhoudsopgave Leidraad
5 UITVOERING 43
6 Beheer, onderhoud en toetsing 45
6.1 Algemeen 45
6.1.1 Afstemming ontwerp en beheer 45 6.1.2 Plannen en documentatie 46
6.2 Beheer van ontwerp- en uitvoeringsgegevens 46 6.2.1 Algemeen 46 6.2.2 Ontwerpgegevens 47 6.2.3 Uitvoeringsgegevens 47 6.3 Bedieningsplan 47 6.4 Onderhoudsconcept en onderhoudsplan 48 6.5 Calamiteitenplan 49 6.6 Toetsing 49
VERKLARING VAN GEHANTEERDE BEGRIPPEN 51 LITERATUUR 55
OVERZICHT SPECIALISTISCHE LITERATUUR 57 TOTSTANDKOMING 58
INHOUDSOPGAVE
VAN HET BIJBEHORENDEBASISRAPPORT
1 UITWERKING BETROUWBAARHEIDSANAL YSE
2 AANBEVELINGEN VOOR SLUITINGSPROCEDURES
3 STANDAARD BEOORDELINGSMETHODE BETROUWBAARHEID SLUITINGSOPERATIE
4 GOLFBELASTINGEN OP EEN VERTIKALE WAND
5 BEPALING KERENDE HOOGTE VERTIKALE KERING
6 ONDER- EN ACHTERLOOPSHEID
7 KRUISINGEN VAN PIJPLEIDINGEN MET WATERKERINGEN
8 ONDERHOUDSCONCEPT EN ONDERHOUDSPLAN
9 KWALITEITSBORGING ONTWERPPROCES
10 OVERZICHT WATERKERENDE KUNSTWERKEN EN BIJZONDERE CONSTRUCTIES
11 PRAKTIJKVOORBEELD "KEERSLUIS"
1 INLEIDING
1.1 Doel
In, open nabij waterkeringen is een grate verscheidenheid aan
water-kerende kunstwerken, bijzondere constructies en niet waterkerende objecten aanwezig. De kunstwerken (coupures, sluizen etc.) zijn nodig om
bepaalde utilitaire kruisingen (bijvoorbeeld met wegen of waterwegen) mogelijk te maken en daarbij de waterkering te verzekeren; de bijzon-dere constructies (kademuren, keermuren, kleppenkeringen) kunnen nodig zijn om de waterkering in bijzondere omstandigheden voldoende veilig te laten zijn. Niet waterkerende objecten (zoals wegen, bebouwing en begroeiing) hebben oak utilitaire of andere functies. Zij zijn vaak niet ontworpen op een waterkerende functie en kunnen de standzekerheid van de waterkering ondermijnen.
Waterkerende kunstwerken en bijzondere waterkerende constructies
kunnen ook ingezet warden om waterkeringen zodanig te versterken
dat tegemoet gekomen wordt aan de wens om landschap, natuur en cultuur volwaardig mee te wegen. Keermuren kunnen bijvoorbeeld een
gedeelte van de dijk opvangen waardoor bebouwing kan blijven staan,
en kleppenkeringen kunnen een deel van de dijk vervangen, waardoor
een historisch stadsgezicht bewaard blijft.
Voorts zijn kunstwerken, bijzondere constructies en objecten soms zelf
waardevol uit oogpunt van cultuurhistorie, natuur of landschap.
Deze kunstwerken, bijzondere constructies en objecten dienen bij
ont-werp, beheer en onderhoud te voldoen aan veiligheidseisen van de
waterkering.
In de "Handreikingen 1994" [lit.3] wordt aangegeven hoe door vis
ie-ontwikkeling, inventarisatie en waardering LNC-aspecten, ruimtelijk
ontwerpen, gebruik van geavanceerde constructieve ontwerpen (waar-onder "bijz(waar-ondere" waterkerende constructies) en toepassing van
beleidsanalyse deze aspecten in de besluitvorming kunnen warden meegewogen.
De onderhavige Leidraad is bedoeld als hulpmiddel voor het beoordelen
van het waterkerend vermogen van waterkerende kunstwerken en bij -zondere waterkerende constructies in primaire waterkeringen. In deze Leidraad wordt niet nader ingegaan op de "niet waterkerende objecten".
In de Handreiking Constructief Ontwerpen [lit.3.5] en in de Leidraad Toetsen op Veiligheid [lit.4] wordt reeds uitgebreid ingegaan op de be"invloeding van de veiligheid van de waterkering door deze niet-water-kerende objecten. lndien het nodig is constructie-technische maatregelen
te treffen om de waterkerende functie te verzekeren dienen deze
lnleiding
structies te voldoen aan de eisen van deze leidraad. Overigens dient in de bestuurlijke besluitvorming rekening te warden gehouden met de beperkte levensduur van deze constructies en met de mogelijkheid dat later verdergaande versterkingen van de waterkering nodig zijn. Er is naar gestreefd om in de leidraad zoveel mogelijk een integratie te bewerkstelligen van de probabilistische aanpak met de praktijk zoals die bij ontwerpers en beheerders gebruikelijk is.
De leidraad is een bundeling van door de TAW erkende rekenregels en benaderingen, bedoeld voor technici die als ontwerper of beheerder betrokken zijn bij waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies. De in de leidraad opgenomen informatie kan tevens van dienst zijn bij het opstellen van beleidsanalyses.
Voor de meest gebruikelijke kunstwerken en bijzondere constructies geeft de leidraad voldoende informatie om de (invloed op de) waterkerende functie te kunnen beoordelen. In bijzondere gevallen, waar de in de Lei-draad opgenomen ontwerpmethode onvoldoende bruikbare resultaten geeft, wordt aanbevolen om een betrouwbaarheidsanalyse uit te voeren. Er is voor gekozen in de leidraad zelf slechts de hoofdzaken, van belang voor de waterkerende functie, te behandelen.
Naast de Leidraad is in het Basisrapport een aantal onderwerpen uit de Leidraad nader uitgewerkt of onderbouwd. In de Leidraad zal waar nodig hier naar warden verwezen. Het Basisrapport bevat soms beschouwingen die vooruitlopen op de in ontwikkeling zijnde inundatierisicobenadering, soms beoordelings- en berekeningsmethoden die recent zijn ontwikkeld en nuttig lijken, en soms aanbevelingen in algemene zin. Het Basisrapport heeft dus niet dezelfde status als de Leidraad.
Daarnaast zijn van kracht de eisen uit het Bouwbesluit (NENnormen) -voorzover de Leidraad geen strengere eisen stelt- en de overige TAW-leidraden en - publicaties. Tenslotte kan ook gebruik warden gemaakt van diverse specialistische literatuur (zie literatuurlijst).
1.2 Overzicht Leidraden
De Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW) geeft een samenhangend geheel van leidraden uit. De samenhang van de Leidraad Waterkerende Kunstwerken en Bijzondere Constructies met de andere leidraden en publicaties van de TAW is in tabel 1.1 aangegeven. Er warden twee typen leidraden onderscheiden.
lnleiding
Tabel1.1 Samenhang van de TAW-Ieidraden en -publicaties
lntegrale leidraden Leidraden per waterkeringtype Specifieke publicaties Leidraad Grondslagen * Leidraad Rivierdijken 1985, 1989 Materialen
Leidraad Toetsen op Veiligheid 1996 Handreikingen 1994 Eisen Klei 1994
* nog uit te brengen
Leidraad Zee- en Meerdijken
.
CementbetonnenLeidraad Waterkerende dijkbekledingen 1991
Kunstwerken en Asfalttoepassingen
Bijzondere Constructies 1997 in de waterbouw 1984
Leidraad Zandige Kusten 1995
Leidraad Boezemkaden
.
Belastingen Golfoploop en -overslag 1972. 1994 Gereedschappen Keuzemethodiek dijk- en oeverbekledingen 1988 Cel-en triaxiaalproeven 1988 Bodemonderzoek in en nabij waterkeringen 1988 Duinatslag 1984,1996 Beheeraspecten Gas- en vloeistotleidingen 1971, 1973 Landbouwkundig en natuurtechnischbeheer van rivierdijkgrasland 1986
Pijpleidingcode< 1990
Techn. Rapport Toetsen
Boezemkaden 1993
Techn. Rapport
Piping Rivierdijken 1994
• heeft de status van leidraad.
De integrale leidraden geven algemene regels, die voor alle typen water-keringen van belang zijn. De Leidraad Grondslagen bevat de algemene veiligheidsbenadering, ontwerpuitgangspunten en definities van rele-vante grootheden. De Leidraad Toetsen op Veiligheid geeft de regels voor de vijfjaarlijkse veiligheidstoetsing van de primaire waterkeringen, die in het kader van de Wet op de Waterkering moet plaatsvinden.
De leidraden per waterkeringtype geven waterkeringbeheerders instru-menten om hun beheertaak uit te voeren. Per waterkeringtype wordt de uitwerking van de methoden voor ontwerp, aanleg, beheer en onder-houd gegeven. Deze leidraden zijn in principe zelfstandig te gebruiken.
lnleiding
Deelaspecten zoals materialen en achtergronden worden in aparte pu-blicaties, basisrapporten of technische rapporten behandeld.
1.3 Definities waterkerende kunstwerken, bijzondere constructies en niet waterkerende objecten.
1.3.1 Waterkerende kunstwerken en biizondere constructies Onderscheid wordt gemaakt in:
a. waterkerende kunstwerken
Waterkerende kunstwerken worden aangelegd ten behoeve van utilitaire kruisingen (verkeer, waterhuishouding). Deze kunstwerken moeten, naast hun utilitaire functie, ook een waterkerende functie vervullen. Waterkerende kunstwerken nemen over een beperkte lengte de water-kerende functie van de dijk geheel of gedeeltelijk over. Voorbeelden zijn schut-, keer- en spuisluizen, afsluitbare duikers, hevels en persleidingen van gemalen en coupures.
Doorgaande pijpleidingen kruisen de waterkering maar hebben geen waterkerende functie. Wel dienen voorzieningen getroffen te worden ter voorkoming van aantasting van de waterkering (zie Basisrapport Hoofdstuk 7)
Weg- en spoorwegtunnels zelf hebben meestal geen voorzieningen ter kering van hoogwater. Wel moeten zo mogelijk kanteldijken worden aangebracht. Bij ruimtegebrek kunnen soms ter kering van extreem hoog water afsluitmiddelen nodig zijn, die moeten voldoen aan de eisen van deze leidraad. Ook zal per tunnel moeten worden nagegaan of afsluit-middelen nodig zijn om inundatie bij calamiteiten (brand, explosie) te voorkomen.
b. bijzondere waterkerende constructies
Bijzondere waterkerende constructies worden toegepast om andere functies mogelijk te maken of om die bij versterking van de waterkering
te handhaven. Dit kan zijn het over slechts een beperkte lengte en/of hoogte volledig vervangen van de gebruikelijke waterkering (bijvoor-beeld kademuren, kistdammen), maar ook het overnemen van enkele deelfuncties van een dijk of duin (bijvoorbeeld kwelschermen als geheel
lnleiding
Tabel1.2 Overzicht kunstwerken (meest voorkomende situatie)
KUNSTWERK/CONSTRUCTIE AFSLUITMIDDEL Waterkerende kunstwerken
- schutsluizen ' in beginsel gesloten
- spuisluizen te openen op aanvraag -inlaatsluizen te openen op aanvraag
- afsluitbare duikers te sluiten bij sluitpeil
- stormvloedkeringen te sluiten bij sluitpeil - keersluizen te sluiten bij sluitpeil
- gemalen te sluiten bij sluitpeil of calamiteit
- coupures te sluiten bij sluitpeil
- tunnels met afsluitmiddelen te sluiten bij sluitpeil of calamiteit
Biizondere waterkerende constructies
-van buitenaf aan te voeren keringen te sluiten bij hoogwater
- roteerbare of verschuifbare keringen te sluiten bij hoogwater
-oppompbare keringen te sluiten bij hoogwater
-kwelschermen n.v.t.
- erosieschermen n.v.t.
-diepwand/kistdammen n.v.t. -dijkmuurtjes n.v.t.
-keermuren/wanden en kademuren n.v.t.
-gabions/gewapendegrondconstructies n.v.t.
of gedeeltelijke vervanging van een binnenberm). Deze constructies kunnen een aantrekkelijk alternatief bieden voor de dijkverzwaring met traditionele middelen, doordat meer tegemoet kan warden gekomen aan belangen van landschap, natuur en cultuur.
BiJzondere waterkerende constructies kunnen zowel vast als afsluitbaar warden uitgevoerd
Met betrekking tot de veiligheidseisen wordt in deze leidraad geen onderscheid gemaakt tussen kunstwerken en bijzondere constructies. Afsluitmiddelen
Waterkerende kunstwerken zijn in vrijwel alle gevallen voorzien van een of meer afsluitmiddelen. Bijzondere waterkerende constructies warden
zowel metals zonder -afsluitmiddelen toegepast. Omdat afsluitmiddelen meerdere faaloorzaken kunnen hebben moet veel zorg besteed warden
aan de betrouwbaarheidsanalyse en handhaving van de betrouwbaarheid. In tabel 1.2 is een overzicht gegeven van de me est voorkomende kunstwerken en bijzondere constructies, met een typering van de wijze
lnleiding
waarop eventueel aanwezige afsluitmiddelen in de meeste gevallen worden bediend. Een nadere beschrijving van de kunstwerken en bijzondere constructies is opgenomen in Basisrapport Hoofdstuk 10. In bijlage 5 van de Handreiking Constructief Ontwerp is een uitgebreid overzicht van bijzondere constructies opgenomen.
1.3.2 Niet-waterkerende objecten
Onder niet-waterkerende objecten worden alle objecten verstaan die zich in de waterkering bevinden doch niet bijdragen aan de functie
"waterkering". Objecten kunnen leiden tot het falen van de water-kering, bijvoorbeeld als gevolg van erosie of explosie.
Onderscheid wordt gemaakt in:
a. doorgaande pijpleidingen
Deze pijpleidingen kunnen parallel aan de waterkering lopen of deze kruisen. Als ze binnen de veiligheidszone liggen dienen ze te voldoen aan de Pijpleidingcode, c.q. aan NEN 3650, 3651 en 3652 en aan de NPR 3659. lndien ze de waterkering kruisen dienen ze te voldoen aan de regels van Basisrapport Hoofdstuk 7.
b. overige constructies
Dergelijke constructies zijn gebouwen, wegen, aanlegsteigers etc. In principe hebben deze geen waterkerende functie. Wel dienen zonodig constructie-technische maatregelen te worden getroffen om de water-kerende functie te verzekeren. Deze constructie-technische maatregelen dienen te voldoen aan de eisen van deze leidraad.
c. begroeiing
Onder begroeiing wordt verstaan: bomen, struiken, grasland etc. De veiligheidsbeoordellng van de niet-waterkerende objecten sub ben c is uitgebreid behandeld in de Handreiking Constructief Ontwerp (1994) en de Leidraad Toetsen op Veiligheid (1996) en vormt daarom geen onderwerp van deze leidraad.
lnleiding
1.4 Overzicht van de hoofdstukindeling
Na het inleidende haafdstuk 1 warden in haafdstuk 2 de uitgangspunten
beaardelen van kunstwerken en constructies in waterkeringen
beschre-ven. Naast de waterkerende functie wardt aak ingegaan ap andere
functies zaals landschap, natuur en cultuur. Uitgangspunt vaar de veilig-heidsfilasafie is de averbelastingsbenadering vaar een dijkvak. Tevens kamen enkele aspecten met betrekking tot kwaliteitsborging aan de orde.
Haafdstuk 3 bevat een overzicht van de belastingen, die een ral kunnen spelen bij de beaordeling van het waterkerend vermogen. De
belang-rijkste permanente, veranderlijke en bijzondere belastingen warden taegelicht. Voorts worden de belastingsfactoren gegeven vaar deze verschillende belastingen.
In hoafdstuk 4 wordt aangegeven ap welke wijze de verschillende typen kunstwerken dienen te warden beaardeeld ap hun waterkerend verma
-gen. Dit betreft zowel nieuw antwarpen als wijzigingen van bestaande constructies. Bij de beoordeling van kunstwerken wordt apart ingegaan
op de beoordeling van de haagte, de stabiliteit en de afsluitmiddelen.
Hoofdstuk 5 gaat kort in ap de veiligheidsaspecten tijdens de uitvoering van kunstwerken en bijzondere constructies.
In haafdstuk 6 kamt het beheer en onderhoud van kunstwerken en
bijzondere canstructies aan de arde.
2 UITGANGSPUNTEN
2.1 Algemeen
De leidraad richt zich op de beoordeling van het waterkerend vermogen van kunstwerken en bijzondere constructies en/of van de waterkering, waarin deze kunstwerken en constructies zijn opgenomen. Bij ontwerp, aanleg en beheer moeten ook de andere functies die kunstwerken en constructies vervullen, worden betrokken. In paragraaf 2.2 wordt hierop kort ingegaan.
De eisen die aan het waterkerend vermogen worden gesteld ziJn afge-leid uit de overbelastingsbenadering voor een dijkvak of een kunstwerk. Het gewenste veiligheidsniveau wordt bepaald door de ontwerpfrequen-tie, dat wil zeggen de overschrijdingsfrequentie per jaar van de hoog-waterstand waarop de waterkering, gelet ook op andere factoren die het waterkerend vermogen bepalen, moet zijn berekend. Deze ontwerp-frequentie is voor primaire waterkeringen gespecificeerd in de Wet op de Waterkering [lit.'!]. In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de veiligheidsaspecten.
2.2 Functionele eisen
2.2.1 lnventarisatie van functies en toekenning van waarden
Naast de waterkeringsfunctie vervult een waterkering waarin kunstwer-ken zijn opgenomen diverse andere functies. Tabel 2.1 geeft een indi-catief overzicht [lit.2].
De aanwezigheid van waterkerende kunstwerken of bijzondere construe-ties zal in de meeste gevallen consequenties hebben voor de manier waarop de waterkering deze functies vervult. In de besluitvorming over aanleg en beheer zal worden afgewogen in hoeverre aan de diverse functies recht kan worden gedaan
Waterkerende kunstwerken zijn meestal ontworpen om naast de water-kerende functie een of meer andere functies te vervullen.
Bij waterbouwkundige kunstwerken betreft dit functies voor utilitaire kruisingen, bijvoorbeeld het doorlaten van water (doorlaatsluis), het doorlaten van scheepvaart (schutsluis of keersluis), het doorlaten van wegverkeer (coupure, tunnel) of nutsvoorzieningen (pijpleidingen).
2 Uitgangspunten
In deze gevallen is telkens sprake van een kruising van de waterkering. Bij bijzondere waterbouwkundige constructies is vaak sprake van een landschappelijke of cultuurhistorische functie of een recreatiefunctie. Zij kunnen echter ook warden toegepast ten behoeve van utilitaire functies (bijvoorbeeld kademuren). Door het toepassen van bijzondere waterkerende constructies kan de waterkering beter warden afgestemd op de functies recreatie en wonen, of op het behoud en ontwikkeling van cultuur, natuur en landschap.
Om een afweging te kunnen maken tussen de soms strijdige functionele eisen, dienen de uit de verschillende functies voortvloeiende eisen of wensen ten aanzien van kosten, ruimte, landschap, natuur en cultuur te warden geconcretiseerd. Daartoe moeten aan de eigenschappen van landschap, natuur en cultuur waarden warden toegekend. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de Handreiking lnventarisatie en waardering LNC-aspecten en naar de Handreiking Beleidsanalyse [lit.3].
Tabel 2.1 lndicatief overzicht van de functies van de waterkering functie -waterkering - waterbeheersing - landverkeer - scheepvaart -recreatie -wonen - landbouw - industrie - cultuurhistorie -natuur - landschap omschrijving
beschermen tegen overstroming
door/a ten water en reguleren waterstanden; beheersen waterkwaliteit
infrastructuur (wegen)
doorlaten, laden, laden en lossen scheepvaart diverse vormen van vrijetijdsbesteding op en rond de waterkering, wonen permanente bewoning
gebouwen, installaties, beweiding op
en rond de waterkering, gebruik als hooiland bedrijfsterreinen /angs de waterkering herkenbare patronen en objecten uit de historie
kenmerkende of zeldzame planten, dieren
en leefgemeenschappen, ecologische verbinding,
geomortologische elementen
visuele verschijningsvorm als resultante van het samenspel van abiotische, biotische
en cultuurhistorische elementen in ruimtelijke patronen
2.2.2 Primaire eis voor de waterkerende functie
Als primaire eis wordt gesteld, dat een waterkeringsconstructie zodanig dient te warden ontworpen, gebouwd en onderhouden, dat de beoogde waterkerende functie gedurende een voorgenomen tijdsduur
2 Uitgangspunten
periode), bij de vigerende ontwerp-en/of toetsingsuitgangspunten met
voldoende betrouwbaarheid zal worden vervuld. Deze eis is in de concept
Wet op de Waterkering gespecificeerd als de overschrijdingskans per jaar van de hoogwaterstand waarop de waterkering, gelet ook op andere factoren die het waterkerend vermogen bepalen, moet zijn berekend. Teneinde aan de waterkerende functie te kunnen voldoen, worden aan
waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies eisen gesteld ten aanzien van:
- overlopen en overslag; - sterkte en stabiliteit;
- betrouwbaarheid afsluitmiddelen.
In het algemeen worden de volgende hoofdonderdelen onderscheiden: - bovenbouw, bestaande uit vaste constructie-onderdelen (wanden,
hoofden) en de beweegbare delen van de kering (schuiven, deuren); - fundering en ondergrond;
- overgangsconstructies, bestaande uit kwelschermen, bodembescher
-ming, filters en vliezen;
- bewegingswerk (aandrijving, bediening).
Alle onderdelen dienen hun functie zodanig te vervullen dat de kans op falen van de gehele constructie voldoet aan de primaire eis.
Met betrekking tot onderhoud en inspecteerbaarheid dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid van de diverse onderdelen.
2.3 Veiligheidsbenadering
2.3.1 Betrouwbaarheidsanalyse
Om na te gaan of een constructie (bestaand, in ontwerp of in uitvoe -ring) aan de primaire eis voldoet, kan men een betrouwbaarheidsanalyse uitvoeren, waarbij rekening gehouden wordt met alle situaties die zich gedurende de vastgestelde referentieperiode kunnen voordoen. Men dient zich daartoe een beeld te vormen van alle belastingen en
bedreigingen, faalmechanismen en grenstoestanden die een rol kunnen spelen voor alle onderdelen.
Onder referentieperiode wordt verstaan de tijd waarin de constructie zijn
(waterkerende) functie moet vervullen. Bij een ontwerp is de referenti e-periode gelijk aan de planperiode.
2 Uitgangspunten
Voor de definitie van de begrippen "faalmechanisme" en " grenstoestan-den" wordt verwezen naar de "Verklaring van gehanteerde begrippen". Een belangrijk hulpmiddel bij het uitvoeren van een betrouwbaarheids-analyse is de foutenboom. Dit is een schematische weergave van oor-zaken die tot falen van een bepaald systeem aanleiding kunnen geven. De topgebeurtenis van de foutenboom is "een bepaalde ongewenste situatie" bijvoorbeeld "inundatie van het achterland". In de takken van de boom wordt aangegeven via welke ketens van gebeurtenissen de betreffende topgebeurtenis kan ontstaan. Hiermee worden de diverse onderdelen van het systeem met hun (deel)mechanismen op systemati-sche wijze in kaart gebracht.
Deze leidraad maakt gebruik van een aantal begrippen uit de betrouw-baarheidsanalyse en verwijst soms naar specifieke onderwerpen in die bijlage. Voorshands wordt voor de leidraad uitgegaan van de overbe-lastingsbenadering waarbij het kunstwerk of de constructie beschouwd wordt als een dijkvak. De Leidraad geeft daarbij een aantal richtlijnen vol-gens welke naar de huidige inzichten wordt voldaan aan de primaire eis. In gevallen waarin een nadere analyse gewenst is, kan gebruik worden
gemaakt van het Basisrapport Hoofdstuk 1. Hierin wordt dieper ingegaan
op de betrouwbaarheidsanalyse.
2.3.2 Overbelastingsbenadering
In figuur 2.1 is de normstelling voor een kunstwerk of bijzondere con-structie, uitgaande van de overbelastingsbenadering, in beeld gebracht. De essentie van de overbelastingsbenadering is, dat als primair
ontwerp-criterium een eis wordt gesteld met betrekking tot het mechanisme
"over/open en overslag", dat wil zeggen aan de hoogte van de kering (voorwaarde 1). De eis is, dat de kans dat het voor het betreffende dijkvak (kunstwerk of constructie) vastgestelde toelaatbare overslag-debiet wordt overschreden kleiner moet zijn dan de ontwerpfrequentie. Tevens wordt gesteld dat, indien geen overbelasting optreedt, de kans op falen door alle overige faalmechanismen zeer klein moet zijn (voor-waarde 2). In formulevorm:
Voorwaarde 1 · P{q > qt} < norm
Voorwaarde 2: P{falen EN q < qt} < 0,1 norm
2 Uitgangspunten
I
bovenbouw (o.a ..I
keermiddelen)000000000
Betekenis van de symbolen in deze voorwaarden:
P{ .. } kans dat in een jaar de tussen { } geplaatste gebeurtenis zich voordoet
q overslagdebiet, volgend uit de geometrie en de hydraulische randvoorwaarden
q1 toelaatbaar overslagdebiet, volgend uit algemene constructie-kenmerken en uit kenmerken van het achterliggende gebied norm de ontwerpfrequentie als vastgelegd in de Wet op de
Waterkering
In figuur 2.1 is alleen de tweede voorwaarde van de overbelastingsbe -nadering uitgewerkt als een hoofdfoutenboom.
OVERBELASTINGSBENADERING KUNSTWERK
VOORWAARDE 1 VOORWAARDE 2 norm
overlopen/over- overige mechanismen 1/1250 per jaa slag kunstwerk kunstwerk 1/2000 per jaa 1 I 4000 per jaa
P{q>q1} < norm P{falen EN q<q1} < 0,1 norm 1/10000 per jaa
000000000
of
l
sterkte en/of
I
I
falen sluiting
I
stabiliteit afsluitmiddel onvoldoendeof en
fundering overgangs-
l
l
keermiddel nieti
l
waterstand hogerI
constructies tijdig gesloten dan drempel 000000000 000000000 000000000Fig. 2.1 Schema overbelastingsbenadering voor een waterkerend kunstwerk of bijzondere constructie
2 Uitgangspunten
2.3.3 Normstelling Overlopen en overslag
Uit de eerste voorwaarde van de overbelastingsbenadering volgt dat criteria vastgesteld moeten warden voor toelaatbare hoevee/heden over-slag en overloop, welke met een kans gelijk aan de ontwerpfrequentie voorkomen. Dit bepaalt dan tevens de minimaal vereiste hoogte van het kunstwerk.
lndien het overslag- (en overloop-) debiet terecht komt op een onver-dedigd binnentalud van de waterkering is het toelaatbaar overslagdebiet tijdens maatgevende omstandigheden overeenkomstig de bepalingen in de Leidraad Rivierdijken (0, 1 -1 -10 /Jms). Aanvullende eis is dat de oppervlakten waarop het overslagwater neerslaat erosiebestendig zijn. lndien het overslag- (en overloop-) debiet terechtkomt in een water-bassin en indien voorzieningen zijn getroffen zodat het kunstwerk en de aansluitingen een (veel) grater debiet kunnen verwerken, wordt het toelaatbaar overs/ag- en overloopdebiet bepaald door de beschikbare komberging en door het verloop van de waterstand tijdens de hoog
-waterperiode. Deze komberging wordt door de beheerder van de kering vastgesteld. De komberging dient zodanig te warden vastgesteld dat geen schade als gevolg van de tijdelijke peilverhoging optreedt. Sterkte/ stabi lite it
Uit de tweede voorwaarde van de overbe/astingsbenadering volgen de eisen met betrekking tot de sterkte en stabiliteit en met betrekking tot de betrouwbaarheid van de afs/uitmiddelen. Omdat biJ constructies met afsluitmiddelen een belangrijk dee/ van de totaal hiervoor beschikbare faa/ruimte benodigd is voor het sluitproces wordt aanbevolen de kans op verlies van sterkte en stabiliteit een orde kleiner te nemen dan de kans op niet sluiten van de kering. Hiermee wordt de faalruimte voor het sluitproces gesteld op 0,1 maa/ de normfrequentie en die voor de sterkte/stabiliteit op 0,01 maal de norm.
In theorie kan de foutenboom verder warden opgesplitst in faalruimten voor de hoofdonderdelen bovenbouw, fundering en overgangsconstruc-ties en vervolgens weer in faalruimten voor onderdelen (de "nul/en" in figuur 2.1) Omdat er altijd sprake zal zijn van een aanzien/ijke afhank e-lijkheid tussen de faalmechanismen, vooral via de waterstand, en reke
2 Uitgangspunten
ning mag worden gehouden met het feit dat meestal een herverdeling van krachten in de constructie optreedt ("redundancy"), is voor de Leidraad uitgegaan van een a\gemene faalruimte voor alle onderdelen afzonderlijk van 0,01 maal de norm. Deze faalruimte kan worden gere-a\iseerd indien het kunstwerk of de constructie wordt gedimensioneerd volgens de NEN-6700 serie, met inachtname van de in paragraaf 3.2 (rekenwaarden voor de belasting) en paragraaf 4.3 (rekenwaarden voor sterkte en stabiliteit) gegeven aanbevelingen.
Bij constructies zonder afsluitmiddelen geldt een faalruimte voor de sterkte en stabiliteit van 0,1 maal de norm. Toch wordt aanbevolen bovengenoemde rekenwaarden te blijven hanteren.
Van deze aanbevelingen kan worden afgeweken wanneer een betrouw-baarheidsanalyse wordt uitgevoerd, waarbij er voor gewaakt dient te worden dat de betrouwbaarheidsindex niet onder de NEN-norm komt (zie de appendix "Afstemming Wet op de Waterkering en Bouwbesluit" bij het Basisrapport Hoofdstuk 1).
Sluiting beweegbare kering
De sluiting van een beweegbare kering faalt indien de kering niet tijdig wordt gesloten en indien de buitenwaterstand dusdanig hoog is dat niet sluiten tot falen van de waterkering leidt. Om voldoende faalruimte te scheppen voor het mechanisme "kering sluit niet" wordt aanbevolen hiervoor vrijwel de volledig beschikbare faalruimte te bestemmen. Dus P{falen afsluitmiddel} < 0,1 norm [per jaar]
2.3.4 Kwaliteitsborging
Om te voorkomen dat de beoogde veiligheid niet wordt bereikt als ge-volg van fouten in ontwerp, uitvoering of onderhoud dient een goede kwaliteitsborging te worden opgezet. Kwaliteitsborging is een systeem van procedures, kennis, kunde en zorg dat er voor moet zorgen dat de waterkering als geheel en zijn onderdelen voldoen aan de gestelde uit -gangspunten.
2 Uitgangspunten
De kwaliteitsborgingsactiviteiten zijn: 1. Vastleggen van normen en eisen.
2. Vastleggen van procedures en werkmethoden.
3. Meten (a/ dan niet steekproefsgewijs) en toetsen aan normen en eisen.
4. Eventueel vervangen, herstellen of corrigeren.
5. Vastleggen van meetresultaten en correcties ten behoeve van de evaluatie van het (deel)proces.
In de praktijk betekent dit voor kunstwerken en bijzondere constructies dat de volgende documenten beschikbaar moeten zijn:
- ontwerpgegevens - uitvoeringsgegevens
- bedieningsplan (inclusief opleiding en training) - onderhoudsplan
- evt. calamiteitenplan (inclusief opleiding en training)
In het Basisrapport Hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de kwali-teitsborging gericht op de beheersing van projecten en processen, van belang voor waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies.
3 BELASTINGEN
3.1 lnleiding
Conform NEN 6702 kan onderscheid worden gemaakt in permanente, veranderlijke en bijzondere belastingen. De meest voorkomende belas-tingen zijn:
• Permanente belastingen
- eigen gewicht kunstwerk (onderdelen) - gronddruk
- grondwaterdruk • Veranderlijke belastingen
- waterstanden (inclusief lokale opwaaiing, seiches, bui-oscillaties en buistoten) - (wind)golven - scheepsge·{nduceerde belastingen - verkeersbelastingen - temperatuurbelastingen - winddruk • Bijzondere belastingen - aanvaring - aardbeving - explosie - ijs - vandalisme en sabotage
Tijdens de uitvoering of groot onderhoud kunnen andere belastingen en combinaties ervan maatgevend zijn dan in de gebruiksfase van het waterkerend kunstwerk of bijzondere constructie.
3.2 Rekenwaarden voor de belasting 3.2.1 Algemeen
Bij de berekening van de sterkte en stabiliteit van kunstwerken en bij-zondere constructies dient de rekenwaarde van de belasting te worden ingevoerd. lnformatie hierover is te vinden in deze paragraaf, en in de betreffende onderdelen van TAW-Ieidraden en NEN-normen, met name NEN 6702 (veiligheidsklasse 3) en NEN 6740. De rekenwaarde F d voor
een belasting is gelijk aan de representatieve waarde van die belasting (F rep) vermenigvuldigd met een belastingfactor Yt:
3 Belastingen
De karakteristieke of representatieve belasting is de waarde van de belasting met een voorgeschreven overschrijdingskans. Voor permanente belastingen wordt de representatieve belasting bepaald conform NEN
6702.
Bij de controle van constructies op de uiterste grenstoestanden per faal-mechanisme is vaak sprake van een combinatie van belastingen. lndien deze belastingscombinatie is opgebouwd uit verschillende (deels) onafhankelijke belastingsbronnen, dient rekening te warden gehouden met de mogelijkheid dat sommige belastingen belastend (ongunstig) en andere ontlastend (gunstig) kunnen werken. De rekenwaarde voor een gunstig werkende permanente belasting wordt vaak verkregen door een
"Yf kleiner dan 1,0 te kiezen. Voor een variabele en een bijzondere be-lasting is de rekenwaarde voor gunstige werking meestal gelijk aan nul. Bij het in rekening brengen van belastingscombinaties hoeft er niet vanuit te warden gegaan dat alle belastingen op hetzelfde tijdstip maximaal ongunstig werken. De gangbare reductieregel is om steeds een belas-tingsbron op de meest ongunstige waarde aan te houden (dominante belasting) en de andere belastingen in te voeren met een andere repre-sentatieve belasting (de zogenaamde combinatiewaarde); daarbij kan ook de belastingsfactor anders gekozen warden.
De in de berekeningen mee te nemen belastingbronnen, hun in reke-ning te brengen representatieve waarden en belastingsfactoren, zijn verzameld in tabel 3.1. Deze tabel wordt onderstaand kort toegelicht. 3.2.2 Permanente belastingen
Een permanente belasting ten gevolge van het eigen gewicht wordt in rekening gebracht met een factor "Yf = 1 ,35 (belastend) als eigen gewicht de enige belastingsbron is, en er geen sprake is van een geotechnische constructie of het eigen gewicht van een vloeistof. In de laatste gevallen dient een factor "Yf = 1 ,2 (belastend) te warden genomen. Ook indien de belasting in combinatie met andere belastingen wordt beschouwd, dient een factor "Yf = 1,2 (belastend) in rekening te word en gebracht. lndien de belasting gunstig (ontlastend) werkt, dient in alle genoemde gevallen een factor "Yf = 0,9 te warden genomen.
3 Belastingen
Tabel 3.1 Bepaling rekenwaarden belastingen bij toepassing NEN 6700 serie [lit.5,6]
be lasting rekenwaarde rekenwaarde
dominante belasting combinatie belasting
PERMANENT:
eigen gewicht (1 ,35 of 1,2 of 1,0 of 0,9) Frep (1 ,2 of 1,0 of 0,9) Frep gronddruk (1 ,2 of 1,0 of 0,9) Frep (1 ,2 of 1,0 of 0,9) F rep grondwaterdruk (1 ,2 of 1,0 of 0,9) Frep (1 ,2 of 1,0 of 0,9) F rep
VERANDERLIJK:
drukverschillen t.g.v. waterstanden 1,25 F12so- F1oooo 1 ,25 F10 drukverschillen t.g.v. windgolven 1,25 F1250- F1oooo 1,25 F10
stroming 1,3 F50 1,3 F1 scheepsgolf 1,3 F50 1,3 F1 scheepsstroming 1 ,3 F50 1,3 F1 troskrachten 1,3 F50 1,3 F1 windbelasting 1,5 F50 IV-y F50 = 0,2 • 1 ,5 • F50 temperatuur 1,5 F50 1,5 F verkeersbelasting 1,5 F50 1,5 F1 BIJZONDER: aanvaring F1ooo 0 aardbeving F1ooo 0 explosie F1ooo 0 ijs F1ooo 0
F rep = representatieve of karakteristieke belasting voor permanente belastingen. F n = belasting die gemiddeld een maal per n jaar word! overschreden
(representatieve belasting voor variabele belastingen).
In afwijking hiervan moet voor de permanente belasting door grand-en grondwaterdruk op geotechnische constructies als dijkgrand-en, taluds grand-en damwanden, waarbij het gewicht van grond voorkomt als belasting, maar ook een rol speelt bij de grondmechanische sterkteberekeningen, de belastingsfactor op Yt = 1 ,0 (belastend en ontlastend) warden gesteld. In deze gevallen is voldoende veiligheid gewaarborgd door de conform NEN 6740 in rekening te brengen materiaalfactoren voor de schuifsterkte-eigenschappen van grond.
3.2.3 Veranderliike be/astingen
In NEN 6702 warden geen aanbevelingen gedaan voor karakteristieke hydraulische belastingen bij waterbouwkundige constructies. Speciale aandacht behoeven de belastingen door waterstanden en windgolven.
3 Belastingen
Aan de kust moet gerekend warden op het - vrijwel -gelijktijdig optreden
van MHW en maatgevende windgolven. In het rivierengebied dienen twee belastingscombinaties te warden berekend: Bij MHW moet warden gerekend met windgolven, die warden berekend met de windsnelheden, vermeld in de Leidraad Rivierdijken. De tweede belastingscombinatie is een combinatie van windgolven tijdens een maatgevende storm en een
waterstand die eens in de 10 jaar wordt overschreden.
Waterstanden:
Aanbevolen wordt om voor de representatieve belastingen door
water-standen een herhalingstijd gelijk aan de ontwerpfrequentie als uitgangs -punt te nemen (het Maatgevend Hoog Water, MHW).
Voor de verificatie van grenstoestanden volgens de NEN 6700 serie
dienen de hierbij berekende waterdrukverschillen te warden vermenig-vuldigd met een partiele veiligheidsfactor f
=
1 ,25.Voor de controle van het mechanisme piping dient voor de rekenwaarde
van de buitenwaterstand het Maatgevend Hoog Water te warden aan-gehouden (ofwel: f = 1 ,0)
Windgolven:
Aanbevolen wordt de representatieve dominante belasting door wind-golven te bepalen door die golf, welke in een stormpiek tijdens een
maatgevende storm met een kans van 10% wordt overschreden. Onder maatgevende storm wordt verstaan de storm met een
wind-snelheid die met de ontwerpfrequentie als vastgelegd in de Wet op de Waterkering wordt overschreden. Voor de duur van de stormpiek kan 2 uur warden aangehouden langs de kust en 4 uur voor het
bovenrivieren-gebied en het IJsselmeer.
A Is partiele veiligheidsfactor wordt een waarde van f = 1 ,25 aanbevolen.
Voor meer informatie over belasting door windgolven wordt verwezen naar het Basisrapport hoofdstuk 4.
In combinaties van onafhankelijke waterstanden en windgolven met
elkaar, dan we I met and ere belastingen wordt een herhalingstijd van 10 jaar aanbevolen.
Voor de overige variabele belastingen worden representatieve belastingen met herhalingstijden van 50 jaar aanbevolen, overeenkomstig de
stan-daard referentie-periode in NEN 6702. Deze waarden moeten warden vermenigvuldigd met een partiele veiligheidsfactor van f = 1,3 of 1 ,5.
3 Belastingen
Voor de combinatie-waarden wordt in beginsel uitgegaan van jaarmaxima, die eveneens nog met een veiligheidsfactor moeten warden vermenig-vuldigd. Hierbij is enigszins rekening gehouden met het feit dat maxima van variabele belastingen niet in de tijd hoeven samen te vallen. Nadere analyse van de belastingscombinaties zou hier nog een verdere reductie kunnen rechtvaardigen. De combinatiewaarden voor wind en tempera-tuur zijn ontleend aan 1\JEN 6702. Opgemerkt wordt dat de veiligheids-factor voor de temperatuursbelasting moet warden vermenigvuldigd met het belastingseffect en niet met de temperatuur zelf.
3.2.4 Bijzondere belastingen
Aanbevolen wordt hier uit te gaan van belastingen met een herhalings-tijd van 1000 jaar. De combinatiewaarde is altijd gelijk aan nul.
Ook mogen de variabele belastingen die optreden in combinatie met de bijzondere belasting nog verder warden gereduceerd.
4
UITWERKING VEILIGHEIDSBENADERING
4.1 Algemeen
Het waterkerend vermogen van waterkerende kunstwerken en bijzon-dere constructies wordt bepaald door:
- de kans op over/open en overslag, ofwel de ontwerphoogte van het kunstwerk;
- de sterkte en stabiliteit van de constructie-onderdelen; - de betrouwbaarheid van de sluitingsoperatie.
In paragrafen 2.3.2 en 2.3.3 wordt de norm voor overlopen en overslag gesteld; in paragraaf 4.2 wordt aangegeven hoe gecontroleerd kan worden of aan de norm wordt voldaan.
In paragrafen 2.3.2 en 2.3.3 wordt de norm voor sterkte en gesteld, in paragraaf 3.2 zijn de rekenwaarden voor de belastingen gegeven, in paragraaf 4.3 wordt aangegeven hoe gecontroleerd kan worden of aan de norm wordt voldaan.
In paragrafen 2.3.2 en 2.3.3 wordt de norm voor de kans op niet sluiten van afsluitmiddelen gegeven. In paragraaf 4.4 wordt aangegeven hoe gecontroleerd kan warden of aan de norm wordt voldaan.
4.2 Overlopen en overslag
Waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies zijn in het alge-meen bestand tegen grote hoeveelheden overslag en overloop. Bij het toelaten daarvan moet gelet worden op de erosiebestendigheid van de aansluitende delen van de waterkering en op het bergend vermogen van het achter de kering gelegen gebied. In deze paragraaf worden aanbevelingen gegeven hoe met beide factoren rekening kan worden gehouden.
Zoals in paragraaf 2.3 .3 gesteld, zal de kerende hoogte van waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies zodanig moeten worden vast-gesteld, dat de volgens de overbelastingsbenadering vast te stellen over-slagdebieten met een kans gelijk aan of kleiner dan de norm worden overschreden. Daartoe zal de hoogte van de kering bij aanleg moeten voldoen aan:
(1)
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
met
hkr de actuele (aanleg)hoogte
van
het kunstwerkhdk de ontwerphoogte, dit is de benodigde hoogte aan het einde
van
de beschouwde planperiodehzkl verhoging in verband met verwachte klink en primaire en seculaire zettingen gedurende de planperiode
De ontwerphoogte
van
het kunstwerk wordt als volgt bepaald:met MHW
w
hdk = MHW + hzsr + hopw + hsbb + W
(2)
Maatgevend Hoogwater, dit is de ontwerpwaterstand behorende bij de in de Wet op de Waterkering vastge-stelde ontwerpfrequentie (norm)
zeespiegelrijzing en verhoging
van
de waterstand door morfologische ontwikkelingen gedurende de planperiode, voorzover deze niet in het MHW zijn verdisconteerd verhogingvan
de waterstand door lokale opwaaiing verhogingvan
de waterstand door seiches. bui-oscillaties en buistotenwaakhoogte in verband met golfoverslag en overloop. In het Basisrapport Hoofdstuk 5 worden twee methoden behandeld om de waakhoogte te bepalen. Bij de eerste methode wordt uitgegaan
van
een gegeven, door beheerder en ontwerper vast te stellen, maximum overslagdebiet tijdens MHW.Bij de tweede methode wordt uitgegaan
van
het beschikbaar bergend vermogen achter het kunswerk.Bij de eerste methode wordt met behulp
van
grafieken (zoals gegeven in Hoofdstuk 5van
het Basisrapport) een factor a[-] bepaald, waarna de waakhoogte volgt uit:w = a H5
+
0,30 [m] (3)met een maximum (voor erosiegevoelige situaties)
van
Wmax
=
1,2 H5 + 0,30 [m](4)
Als gekozen wordt voor (zeer) grote overslagdebieten om de
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
hoogte te minimaliseren wordt het bergend vermogen achter het kunstwerk van belang. Er wordt nu een (gereduceerde) -factor voor komberging (akomb) bepaald, waarna de waakhoogte volgt uit:
w = akomb H5 + 0,30 [m]
(5)
Als akomb = 0 kan blijken dat de komberging nog (lang) niet is uitgeput, zodat in principe de kerende hoogte nog verder kan warden verlaagd. Nu treedt overlopen op. Als vermindering van de waakhoogte w in ver-band met overlopen wordt aangegeven met hovl geldt:
W = - hovl + 0,30 [m]
(6)
Voor het minimum van w wordt aangehouden w = 0. De methode om hovl te bepalen wordt behandeld in Hoofdstuk 5 van het Basisrapport.
4.3 Rekenwaarden voor sterkte en stabiliteit
De controle op sterkte en stabiliteit komt er in de praktijk op neer dat voor elk van belang zijnd faalmechanisme een mechanisme-vergelijking wordt opgesteld. Vervolgens wordt per mechanisme gecontroleerd of wel of geen bezwijken optreedt onder invloed van de relevante belastings-combinaties. Hierbij dienen rekenwaarden voor de sterkte en stabiliteit te warden ingevoerd.
De rekenwaarde (<Jd) voor de sterkte van een materiaal is gelijk aan de karakteristieke of representatieve waarde van die sterkte (0rep) gedeeld door een materiaalfactor Ym:
De volgende hoofdonderdelen word en onderscheiden:
a. bovenbouw
Onder de bovenbouw van een kunstwerk wordt verstaan de vaste constructieonderdelen, bijvoorbeeld hoofden, (vleugel)wanden, alsmede de keermiddelen, bijvoorbeeld deuren, schuiven, kleppen, schotbalken. De controleberekeningen hebben voornamelijk
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
betrekking op een controle van de materiaalsterkte, conform de materiaalgebonden normen van de NEN 6700 serie. Dit betreft de materialen beton, staal, metselwerk en hout.
b. fundering en ondergrond
De controleberekeningen voor de fundering van een kunstwerk hebben, naast de controle van de sterkte en stabiliteit van het funderingselement zelf volgens de materiaalgebonden normen, betrekking op geotechnische grenstoestanden.
Voorschriften voor de geotechnische controles worden met name
gevonden in de geotechnische normen (NEN 6740-serie). Voor de controle van de macro-stabiliteit wordt verwezen naar de Leidraad Rivierdijken. deel 2 Benedenrivierengebied [lit.?]. c. overgangsconstructies
Voor overgangsconstructies zijn geen berekeningsmethoden en eisen in NEN-normen vastgelegd.
Voor de controle van schermconstructies ten aanzien van de mechanismen onder- en achterloopsheid wordt verwezen naar het Basisrapport Hoofdstuk 6.
De bodembescherming dient voldoende stabiel te zijn bij de optredende belastingen door golven, stroming, vallende ankers etc. Nadere aanwijzingen voor deze controles warden onder andere
gegeven in [lit.8]. Daarnaast dient de lengte van de bodemverde-diging zodanig te zijn gekozen, dat bij een eventuele ontgronding de standzekerheid van het kunstwerk is gewaarborgd. De eis is, dat een eventuele inscharing ten gevolge van een afschuiving of zettingsvloeiing niet tot voorbij de bodembescherming kan reiken. De berekeningsmethoden warden onder andere gegeven in [lit.9]. De belangrijkste onderdelen en mechanismen van kunstwerken die
gecontroleerd moeten warden op een uiterste grenstoestand zijn samen-gevat in tabel 4.1.
Bij de controleberekeningen warden de materiaaleigenschappen en de belastingen ingevoerd met hun rekenwaarden. Voor de rekenwaarden van de belastingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 3.
De rekenwaarden voor de materiaaleigenschappen warden bepaald op basis van de daartoe geeigende TAW-Ieidraden of NEN-normen. Bij dimensionering volgens de NEN 6700 serie dient de rekenwaarde
van de belasting te warden bepaald op basis van de in Hoofdstuk 3
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
gegeven richtlijnen. Dit leidt tot voldoende veiligheid ten aanzien van
sterkte en stabiliteit, indien rekening wordt gehouden met het feit dat meestal in de constructie voldoende reserve-sterkte aanwezig is. Dit geldt
niet voor bijzondere gevallen waarbij een groot aantal elementen in serie
zijn geschakeld (bijvoorbeeld een vakwerkconsructie met veel stangen) of anderszins sprake is van een groot aantal onafhankelijke
grenstoe-standen. In dat geval dient een nadere analyse te warden uitgevoerd, mogelijk resulterend in hogere partiele veiligheidsfactoren voor de sterkte.
4.4 Betrouwbaarheid sluitingsoperatie
4.4.1 Algemeen
Waterkerende kunstwerken zullen in veel gevallen zijn voorzien van een
of meer afsluitmiddelen. Ook bijzondere constructies kunnen hiermee zijn uitgerust. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de betrouw-baarheid van de sluitingsoperatie. De beoordeling van de sterkte van het
afsluitmiddel maakt onderdeel uit van de beoordeling van de sterkte en
stabiliteit van het kunstwerk of van de constructie (par. 4.3).
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de sluitingsoperatie zijn drie begrippen van belang: de open keerhoogte, het open keerpeil en het sluitpeil (zie figuur 4.1 ).
De open keerhoogte is in sommige gevallen gelijk aan de kruinhoogte van de waterkering bij geopend afsluitmiddel. Afhankelijk echter van de aard van de constructie, kunnen andere elementen bepalend zijn (zie hieronder).
Het open keerpei/ is de maximale waterstand die nog veilig gekeerd
kan warden bij geopend afsluitmiddel.
Het sluitpeil is de waterstand waarbij de sluitingsoperatie moet beginnen. De sluitingsoperatie faalt indien (i) het afsluitmiddel niet gesloten is en (ii) de waterstand boven de open keerhoogte stijgt. Dit leidt direct tot "volledig falen" van de waterkering.
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
Tabel 4.1 Overzicht belangrijkste constructie-onderdelen met mechanismen/grenstoestanden en bijbehorende voorschriften (exclusief bewegingswerken)
onderdeel mechanisme/grenstoestand voorschriften
BOVENBOUW
- beton sterkte, stabiliteit, deformatie TGB-beton, NEN6720 -staal sterkte, stabiliteit, deformatie TGB-staal, NEN6770 - metselwerk sterkte, stabiliteit, deformatie TGB-steen, NEN6790 - hout sterkte, stabiliteit, deformatie TGB-hout, NEN6760
FUNDERING EN ONDERGROND
-grondlichaam (macro)stabiliteit en erosie Leidraad Rivierdijken
deformatie TGB-geotechniek, NEN6740
- fundering op staal draagvermogen (kantelen, afschuiven) TGB-geotechniek, NEN6744
zettingen TGB-geotechniek. NEN6744
- paalfundering horizontaal draagvermogen TGB-geotechniek. NEN6743 verticaal draagvermogen TGB-geotechniek, NEN6743
zettingen TGB-geotechniek, NEN6743
materiaalsterkte TGB-beton/staal/hout -damwandconstructies stabiliteit (grondbreuk) Handboek Damwandconstr.
verticaal draagvermogen Handboek Damwandconstr.
materiaalsterkte Handboek Damwandconstr.
- kistdam, keermuur stabiliteit (kantelen, afschuiven) TGB-geotechniek, NEN6740 materiaalsterkte TG B-beton/staal/hout
OVERGANGSCONSTRUCTIES
-schermconstructies piping, kwel Leidraad Rivierdijken sterkte/duurzaamheid als bij damwandconstr. -bodembescherming weg/uitspoelen toplaag
ontgrondingen (onvoldoende lengte) -filters/vliezen doorlatendheid
Toelichting bij tabel4.1:
-1- Controle macrostabiliteit: Leidraad Rivierdijken [lit?]
-2-Controles damwandconstructies: Handboek Damwandconstructies, veiligheidsklasse Ill [lit10]
-3- Piping volgens de methode Lane, conform de Leidraden voor het ontwerp van rivierdijken. Zie Basisrapport, Hfd.
-4-Stabiliteit bodembescherming volgens [lit8]
-5- Lokale ontgrondingen: eis met betrekking tot maximale ontgrondingsdiepte en aanzethelling is afgeleid uit stabiliteitseisen voor het kunstwerk [lit.9].
-6- Ontwerpregels en eisen aan filters en vliezen volgens [lit8]
-1- -2- -3- -4- -5- -6-6
De open keerhoogte is dus veelal afhankelijk van de aard van het kunstwerk of constructie. In het geval van een coupure is de hoogte van de drempel de open keerhoogte. In het geval van een keersluis voor een binnenhaven is de open keerhoogte hoogte gelijk aan de hoogte van de binnenkade. Voorwaarde is dan wel dat biJ de beoorde-ling van de sterkte en stabiliteit van het kunstwerk ook de
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
de kade en een eventuele tweede kering wordt betrokken, en dat alle onderdelen van het waterkeringsysteem hun functies duurzaam zullen vervullen (lndien, bijvoorbeeld, de binnenkade geacht wordt bij een waterstand lager dan de kade begonnen te zijn met bezwijken is de open keerhoogte dienovereenkomstig lager).
In verband met de in rekening te brengen waakhoogte wegens golf-overslag en onzekerheden in de waterstandsvoorspelling dient het af-sluitmiddel gesloten te zijn als de waterstand het open keerpeil bereikt. Ook het open keerpeil is dus afhankelijk van de constructie (open keer-hoogte en toelaatbare golfoverslag).
Met andere woorden: het open keerpeil bepaalt de kans dat de omstan-digheid zich voordoet, dat het afsluitmiddel moet worden gesloten om falen van de waterkering te voorkomen. De kans dat het afsluitmiddel
in deze omstandigheden niet gesloten zal worden (de kans op falen per
aanvraag), wordt verder bepaald door het hoogwater
waarschuwings-systeem, de procedure voor de sluiting en de bedrijfszekerheid van de afsluitmiddelen. In verband hiermee zal de sluitoperatie zelf moeten beginnen v66rdat het open keerpeil wordt bereikt. Het peil waarbij de
sluitoperatie moet beginnen heet het sluitpeil. ---~ kerende hoogte , - - . , - , ---~ MHW--- buiten-water keer-sluis 1 - - - , - , - - - - , - , ---~ (open keerhoogte) ---~ open keerpeil --- binnen-havengebied - schut-sluis achterliggende waterloop Fig. 4.1 In deze situatie is de kadehoogte achter de keersluis de open keerhoogte.
Onderscheid wordt gemaakt in vier hoofdtypen beweegbare keringen:
type A: te s/uiten bii waterstanden hoger dan sluitpeil
De afsluitmiddelen staan in beginsel open, en worden uitsluitend bij hoge waterstanden gesloten. Dit betreft onder andere kleppenkeringen, stormvloedkeringen, de meeste keersluizen, coupures, afsluitbare duikers en schutsluizen met aparte hoogwaterdeuren, waarbij de voor het schut-proces gebruikte afsluitmiddelen niet (voldoende) hoogwaterkerend zijn.
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
type B: te openen op aanvraag
De afsluitmiddelen zijn in beginsel gesloten, en worden uitsluitend op aanvraag geopend. Dit betreft onder andere spuisluizen, inlaatsluizen en sommige keersluizen. Stuwen vallen buiten het kader van deze studie, omdat deze geen onderdeel vormen van de primaire waterkering.
type C: altiid gesloten
In alle gevallen is er sprake van een gesloten afsluitmiddel. Dit betreft schutsluizen, waarbij de voor het schutproces gebruikte afsluitmiddelen voldoende hoogwaterkerend zijn.
type D: te sluiten bii calamiteit
De afsluitmiddelen zijn in beginsel ook bij hoogwater open, en warden uitsluitend in het geval van een calamiteit gesloten. Dit betreft onder andere pijpleidingkruisingen en tunnels.
Deze hoofdtypen worden achtereenvolgens behandeld. Voor de beoor-deling van afsluiters in pijpleidingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 7 van het Basisrapport.
4.4.2 Afsluitmiddelen te sluiten bii waterstanden hoger dan sluitpei/
De sluiting van de beweegbare kering wordt voldoende betrouwbaar
geacht indien wordt voldaan aan de voorwaarde: P1a ~ 0,1 norm [1 jaar]
P1a = actuele faalkans kunstwerk t.g.v. een falend afsluitmiddel [1 /jaar]
norm = ontwerpfrequentie [1 /jaar]
De actuele faalkans van een beweegbare kering wordt enerzijds bepaald door het aantal keren per jaar dat de kering moet warden gesloten en anderzijds door de kans op het niet tijdig gesloten zijn van de afs luit-middelen, per vraag:
Pta = ni pns
ni = het aantal keren per jaar dat de kering moet warden gesloten [vragen/jaar]
P ns = kans op niet sluiten, gegeven noodzaak [faalkans/vraag]
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
Het aantal keren per jaar (nj) dat de kering moet worden gesloten is gelijk aan de overschrijdingsfrequentie van het sluitpeil. De kans op niet sluiten per aanvraag (P ns) dient dus kleiner te zijn dan 0,1 norm/nj. In het Basisrapport Hoofdstuk 2 worden aanbevelingen gedaan voor de sluitingsprocedure.
In opdracht van de TAW is een beoordelingsmethode ontwikkeld om de kans op het niet tijdig sluiten van de afsluitmiddelen te bepalen [lit.11]. Deze kans is afhankelijk van de betrouwbaarheid van: - het hoogwaterwaarschuwingssysteem;
- de mobilisatie;
- de bedieningsprocedure voor de sluiting;
- de bedrijfszekerheid van de afsluitmiddelen.
De beoordelingsmethode is opgenomen in Hoofdstuk 3 van het Basis-rapport. In speciale gevallen zal voor de bepaling van de kans op niet tijdig sluiten een betrouwbaarheidsanalyse moeten worden uitgevoerd (zie Basisrapport Hoofdstuk 1 ). Opgemerkt wordt dat met een betrouw-baarheidsanalyse geen absolute faalkansen kunnen worden bepaald, omdat daarvoor meestal te weinig gegevens beschikbaar zijn. Met name het menselijk gedrag in crisissituaties is moeilijk inschatbaar, zeker als de verantwoordelijkheden en commandostructuur niet uitermate duidelijk zijn vastgelegd en men zich ervan overtuigd heeft dat deze bekend zijn bij betrokkenen, en met name bij de hoogste leidinggevenden. Het ver-dient aanbeveling dit periodiek te verifieren.
Bij de bepaling van de betrouwbaarheid van de sluitingsoperatie speelt
de keuze van het signaleringspeil en het sluitpeil een belangrijke rol. Bij een voorspelde dan wel een actuele waterstandsoverschrijding van het signaleringspeil wordt het bedienend en beslissend personeel gewaarschuwd. Bij een actuele waterstandsoverschrijding van het
sluit-peil wordt de kering gesloten.
De tijd tussen de overschrijding van het signaleringspeil en overschrijding van het sluitpeil dient voldoende groot te zijn om het bedienend perso-neel te mobiliseren.
De tijd tussen de overschrijding van het sluitpeil en overschrijding van het open keerpeil dient voldoende groot te zijn om de kering te kunnen
sluiten.
Merk op dat in het kust- en benedenrivierengebied rekening moet war-den gehouden met een significant grotere stijgsnelheid van het buiten-water dan in het bovenrivierengebied.
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
4.4.3 Afsluitmiddelen te openen op aanvraag
Dit betreft bijvoorbeeld spui- en inlaatsluizen. De sluitfrequentie van deze kunstwerken is onafhankelijk van de hoogwaterfrequentie en zo hoog, dat aan de bedrijfszekerheid van de afsluitmiddelen bijzondere
aandacht, Ios van de hoogwaterfrequentie, moet warden gegeven.
Bij deze afsluitmiddelen is het vooral belangrijk goede procedures te hebben om te voorkomen dat de afsluitmiddelen geopend zijn als er
hoogwater verwacht wordt.
4.4.4 Afsluitmiddelen altijd gesloten
Dit betreft bijvoorbeeld schutsluizen, waarbij de afsluitmiddelen die warden gebruikt voor het schutproces tevens als hoogwaterkering
dienen. In deze gevallen behoeven vanuit de waterkerende functie
geen eisen aan de betrouwbaarheid van de sluiting te warden gesteld. Schutsluizen met ongelijkwaardige keermiddelen, waarvan feitelijk
slechts een keermiddel voldoende hoogwaterkerend is, dienen te warden
beschouwd als "te sluiten bij waterstanden hoger dan sluitpeil" (par.
44.2).
4.4.5 Afsluitmidde/en te s/uiten bij calamiteit
In een aantal gevallen is de aanleiding voor het sluiten van het
afsluit-middel niet een hoge buitenwaterstand, maar een calamiteit. Het gaat
hier om keersluizen en coupures, welke niet direct bestemd zijn om
buitenwater te keren (bijvoorbeeld, binnenkeringen tussen dijkringen),
maar ook om pijpleidingkruisingen en tunnels, waarbij de calamiteit is
hetzij een breuk van de pijpleiding of tunnel, hetzij - in geval van een tunnel -een inundatie van een van de twee laaggelegen gebieden die door de tunnel met elkaar in verbinding staan.
Met andere woorden: de kans dat de omstandigheid zich voordoet, dat
het afsluitmiddel moet warden gesloten om falen van de waterkering te
voorkomen wordt bepaald door de kans dat ten gevolge van een
cala-miteit buitenwaterstanden via het kunstwerk tot falen van de water-kering kunnen leiden en dat gelijktijdig de buitenwaterstand hoger is
dan de open keerhoogte.
In de meeste gevallen zal met een permanent aanwezig afsluitmiddel
aan deze voorwaarde worden voldaan.
4 Uitwerking veiligheidsbenadering
Bij sommige tunnels is het mogelijk dat bij overschrijding van een bepaald peil, lager dan MHW, water via de tunnel het dijkringgebied kan binnen-komen. Dergelijke tunnels dienen dan te worden voorzien van
afsluit-middelen en te word en beschouwd als "te sluiten bij waterstanden hoger dan sluitpeil" (par. 4.4.2).
5 UITVOERING
Onder de uitvoering van kunstwerken wordt verstaan het uitvoeren van grootschalige werkzaamheden ten behoeve van de aanleg, groot onderhoud, aanpassingen of sloop van kunstwerken en objecten. De veiligheid van de waterkering tijdens de uitvoering moet gedurende het gesloten seizoen minimaal gelijk zijn aan de oorspronkelijke veilig-heid van de waterkering. Bij uitvoering in het open seizoen mag de kruin-hoogte verlaagd worden tot het niveau behorend bij de normfrequentie van de zomerhoogwaters
De uitvoering dient bij voorkeur in het open seizoen plaats te vinden. In de verschillende bouwfasen en overgangen tussen bouwfasen dienen de nodige veiligheidsmaatregelen te worden getroffen om het water-kerend vermogen te waarborgen.
Eisen kunnen o.a. betrekking hebben op:
- hoogte, sterkte en stabiliteit van de (tijdelijke) waterkering; - inspectie en monitoring van de waterkering;
- aanwezigheid noodvoorzieningen (noodmaterialen, reserveonderdelen e.d.);
- overligmaatregelen in het gesloten seizoen;
- regeling alarmering en daadwerkelijke uitvoering noodmaatregelen, ook tijdens vakanties;
- voorkomen van (uitvoerings)schade aan objecten.
Aanbevolen wordt de principes van kwaliteitsborging (par. 2.3.3) toe te passen.