• Nie Znaleziono Wyników

Bouwconstructieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huursector 1964-1965

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bouwconstructieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huursector 1964-1965"

Copied!
248
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

~

1.,

'

~

BOUWCONSTRUCTIEVE

ANALYSE VAN

NAOORLOGSE

MEERGEZINSHUIZEN

IN DE NON-PROFIT

HUURSECTOR

1946-1965

(4)

VOLKSHUISVESTING

(5)

BOUWCONSTRUCTIEVE

ANALYSE VAN

NAOORLOGSE

MEERGEZINSHUIZEN

IN DE NON-PROFIT

HUURSECTOR

1946-1965

ir C. C.

F.

Thijssen

ir C.l. Meijer

(6)

--De serie'Volksh uisvesting in theorie en praktijk'wordt uitgegeven door: Delftse UniversitairePers

Stevinweg 1 2628 CN Delft

telefoon: (015) 783254

Dit boek is ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen RIW, Researchinstituutvoor Woningbouw,Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing en het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde(aTB).

Druk: Planeta BV,Haarlem

CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Thijssen ,C.C.F.

Bouwconstructieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huursector 1946-1965 /C.C.F. Thijssen, C.l.Meijer. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - lIL,tek. - (Volkshuisvesting in theorie en praktijk; 20) - Met lit. opg.

ISBN 90-6275-487-2

SISO 314.1 UDC [351.778.5:[69:728.1]](492)(091)NUGI655 Trefw.:woningbouw; Nederland; geschiedenis.

Copyright © 1988 by Delft University Press,The Netherlands

No part of this book may be reproduced in any form byprint,photoprint, microfilm or any other means,without written permission from the publisher:Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(7)

INHOUD

1. 2. 3. 4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9. 4.10. 4.11. 4.12. 4.13. 4.14. 4.15. 4.16. 5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9. 5.10. 5.11. 5.12. 5.13. 5.14. 5.15. 5.16. 6. 6.1. Voorwoord •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••1 Inleiding en probleemstelling ••••••••••••••••••••••••••••••••3 Verantwoording •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••5 Analyse gunningslijsten •••••••••••••••••••••••••••••••••••11 Traditioneel gebouwde woningen met houten vloeren ••••••••••17 Algemene gegevens •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••17 Onderbouw ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••17 Buitenwanden ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••17 Binnenwanden •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••19 Vloeren •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••20 Galerijen en balkons ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••20 Trappen en trappenhuizen •••••••••••••••••••••••••••••••••20 Daken ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••21 Skelet ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••22 Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••••22 Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••••23 Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••••23 Balustrades ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••23 Afwerkingen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••24 Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••24 Evaluatie •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••24 Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige

vloeren en met gevels zonder spouw ••••••••••••••••••••••••27 Algemene gegevens •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••27 Onderbouw ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••29 Buitenwanden ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••31 Binnen wanden •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••36 Vloeren •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••37 Galerijen en balkons ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••38 Trappen en trappenhuizen •••••••••••••••••••••••••••••••••42 Daken ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••44 Skelet ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••47 Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••••48 Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••••50 Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••••50 Balustrades ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••50 Afwerkingen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••~•• 52 Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••52 Evaluatie •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••55 Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige

vloeren en spouwmuren •••••••••••••••••••••••••••••••••••61 Algemene gegevens •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••61

(8)

6.2. Onderbouw ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••.••••••• 63 6.3. Buitenwanden •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 66 6.4. Binnenwanden ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 68 6.5. Vloeren 69 6.6. Galerijen en balkons •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 71 6.7. Trappen en trappenhuizen, hellingen •••••••••••••••••••••••• 72 6.8. Daken ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••74 6.9. Skelet •••••••••••••••••••••••••••••••.••••••••••••••••••76 6.10. Buitenkozijnen en wandopeningen ••••••••••••••••••••••••••• 76 6.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten ••••••••••• 79 6.12. Dak- en vloeropeningen ••••.•••••••••••••••••••••••••••••• 80 6.13. Balustrades •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 80 6.14. Afwerkingen •••••.••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 82 6.15. Afvoervoorzieningen •••••••••••••••••••••••••••.•.••••.••• 82 6.16. Evaluatie •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••84 7. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw

volgens een gesloten systeem •••••••••••••••••••••••••••••• 89 7.1. Algemene gegevens •••••••••••.•.••••••••••••••••••••••••• 89 7.2. Onderbouw ••••••••••••••••••••••••••••••••.••••••••••••• 91 7.3. Buitenwanden 94 7.4. Binnenwanden ••••••••••••••••••••••••••••••.•••••••••••• 96 7.5. Vloeren ••••.••••••••.••••.•••••••••••••••••••.••••••••••98 7.6. Galerijen en balkons •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 99 7.7. Trappen en trappenhuizen •••••••••••••••••••••••.•••..•••• 99 7.8. Daken 100 7.9. Skelet 102 7.10. Buitenkozijnen en wandopeningen •.•••••••••••••••••.•••••• 102 7.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••• 104 7.12. Dak- en vloeropeningen ••••••••••••••••••••••••••.••••••• 104 7.13. Balustrades 104 7.14. Afwerkingen ••.•••.•••••••••••••••.•••.••••••••••••••••• 105 7.15. Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••.••••.• 106 7.16. Evaluatie ••.•.••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 107 8. Niet-tradioneel gebouwde woningen: gietbouw ••••••••••••••• 111 8.1. Algemene gegevens .••.•••••••••••••••••••••••••••••••••• 111 8.2. Onderbouw ••••••••••••••••••••.•••••.•••••••••••••••••• 114 8.3. Buitenwanden •••.••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 115 8.4. Binnenwanden 118 8.5. Vloeren 120 8.6. Galerijen en balkons •••••••••••••••••••••••••••••••••••.• 121 8.7. Trappen en trappenhuizen •••••••••••••••••••••••••••••••• 122 8.8. Daken •••••••••••••••••••••••••••••.••••••.••••••••••••123 8.9. Skelet •.•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••125 8.10. Buitenkozijnen en wandopeningen ••••••••••.•••.••••••••••• 126 8.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••• 128 8.12. Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••. 130 8.13. Balustrades

131 8.14. Afwerkingen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••

(9)

8.15. 8.16. Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 132 Evaluatie 134 9. 9.1. 9.2. 9.3. 9.4. 9.5. 9.6. 9.7. 9.8. 9.9. 9.10. 9.11. 9.12. 9.13. 9.14. 9.15. 9.16.

Niet-traditioneel gebouwde woningen:

grote-elemen-tenbouw ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 141 Algemene gegevens •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 141 Onderbouw ••.•••••.••••.•••••.••••••..•••••..•••••.•.•• 141 Buitenwanden 143 Binnenwanden .•••••••••••••.••.•••.••...•...•..•... 144 Vloeren •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 147 Galerijen en balkons ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 148 Trappen en trappenhuizen, hellingen ••••••••••••••••••••••• 148 Daken •••••••.•..••.•.•.•••••••.••••••••.••.••••.••.... 150

Skelet 150

Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••• 151 Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten •••••••••• 152 Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••• 153

Balustrades 154

Afwerkingen •.•..••••••••••••.••.•••••.•••••••.••...• 154 Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 154

Evaluatie 156

Bijlage 4 Lijst van woningcomplexen in de steekproef Bijlage 3 Voorschriften en wenken

Buitenkozijnen en wandopeningen •••••••••••••••••••••••••• 168 Binnenkozijnen en wandopeningen ••••••••••••••••••••••••• 169 Dak- en vloeropeningen •••••••••••••••••••••••••••••••••• 169 Balustrades•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••169 Afwerkingen •••••••••••••••••••••••••••••.•••••••••••••• 169 Afvoervoorzieningen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 170 Evaluatie: samenvatting van de beoordelingsresultaten ••••••• 170

Conclusies 184

Vergelijkende analyse en conclusies •••••••••••••••••••••••• 161 Algemeen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 161 Buitenwanden ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 163 Binnenwanden •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 164 Vloeren •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 165 Galerijen en balkons ••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 165 Trappen en trappenhuizen, hellingen ••••••••••••••••••••••• 166

Daken 166

Onderbouw 162

Skelet 168

Bijlage 1 Kwantificering van bouwconstructies

Bijlage 2 Minimale wanddikten volgens de Modelbouwverordening 10. 10.1. 10.2. 10.3. 10.4. 10.5. 10.6. 10.7. 10.8. 10.9. 10.10. 10.11. 10.12. 10.13. 10.14. 10.15. 10.16. 10.17.

(10)
(11)

VOORWOORD

Voor u ligt het verslag van de eerste fase van het onderzoek "Bouwcon-structieve analyse van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huur-sector". Dit onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) en het Research-Instituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing (RIW) in opdracht van de Directie Onderzoek van het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting van het Ministerie van VROM. Het nu uitgevoerde onderzoek kan beschouwd worden als een vervolg op het eerder door het RIW uitgevoerde onderzoek "Woningvoorraad '45-'75". De daarin voorko-mende beschrijving van de naoorlogse woningvoorraad was een eerste ver-kenning van het onderzoeksterrein, die beperkt bleef tot het westen des lands. Bij het nu uitgevoerde onderzoek kon worden uitgegaan van een re-presentatieve landelijke steekproef uit het bestand etagewoningen, zodat het mogelijk is conclusies te trekken over de frequentie waarmee bepaalde bouwconstructies voorkomen. Er was nu ook meer tijd en geld beschikbaar, zodat het mogelijk was de tekst te illustreren met detailtekeningen.

Behalve wij zijn ook anderen bezig met onderzoek onder de bestaande wo-ningvoorraad. Een onderzoek dat zeer dicht bij het terrein ligt waarmee wij ons bezighouden, is de door het Bouwcentrum uitgevoerde Kwalitatieve Woningregistratie (KWR). Dit onderzoek en het onze overlappen elkaar nau-welijks, ook niet waar het om naoorlogse etagewoningen gaat: ze vullen el-kaar aan. Een belangrijk verschil tussen dat onderzoek en het onze is dat in de KWR de huidige toestand geregistreerd wordt en in ons onderzoek de aanvangstoestand.

Een van de meest opmerkelijke resultaten van ons onderzoek is het verschil dat aan het licht kwam tussen de bouwpraktijk in de drie grote steden en de rest van het land. Verder treft men aan een overzicht van de grote en klei-ne bouwtechnische gebreken van onze naoorlogse etagewoningen. In een bij-lage wordt een kwantificiering gegeven van alle voorkomende bouwcon-structies. Wij hopen met dit rapport een nieuwe bijdrage te leveren aan de nog altijd tekortschietende kennis over de woningvoorraad.

Zoals vele publicaties zou ook dit rapport niet op deze wijze tot stand zijn gekomen zonder de begeleiding en het commentaar van andere personen. Van die anderen moeten wij op de eerste plaats noemen prof. dr. ir , H. Priemus en ir, A.LoM. Hoenderdos, voorts de deelnemers aan de onder-zoekscluster "Exploitatieproblemen van naoorlogse woningen" van het OTB en de begeleidingscommissie van het DGVH onder voorzitterschap van drs. M.J. van Oostr om, Bijzondere dank zijn wij verschuldigd aan de heer F .H. van Gigch, die optrad als contactpersoon van het DGVH, en aan de heer J.M.A. Ruigrok van het OTB, die heeft zorggedragen voor de reproductie van vele van de afbeeldingen. Het typewerk van het rapport is verricht bij

(12)

2

het OTB. Het merendeel van de foto's is gemaakt door de heer H.W. Krüse van de Fotografische Dienst van de Faculteit der Bouwkunde te Delft. Daarnaast ontvingen wij nog foto's van anderen.

(13)

1

INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

De naoorlogse periode omvat een tijdvak van al meer dan veertig jaar, waarin een zeer omvangrijke woningproductie tot stand kwam. In totaal kwamen in deze periode ruim drie en een half miljoen woningen gereed, waarvan bijna twee miljoen in de non-profit huursector • Wie iets van dat grote aantal woningen wil onderzoeken, ziet zich gedwongen de hoeveelheid onderzoeksmateriaal in te perken. Dat is bij dit onderzoek ook gebeurd: wij beperkten het onderzoek tot een steekproef uit de woningen in meergezins-huizen in de woningwetsector en we splitsten het onderzoek bovendien in twee fasen. De eerste fase omvat de periode van 1945 tot 1965, de tweede fase de jaren 1966 tot 1985. Het doel van het onderzoek is de kennis die nodig is bij toekomstige bouwkundige ingrepen te verzamelen en vast te leggen. Voor ingrepen is immers nodig dat men weet hoe een bouwwerk in elkaar zit en wat de zwakke plekken zijn. Men moet daarnaast bedenken dat in zo'n lange periode als wij nu beschrijven veel is veranderd in de bouwpraktijk, dat heel wat zaken als nieuwigheden zijn ge Introduceerd en dat veel van die nieuwigheden intussen ook weer uit de bouwpraktijk zijn verdwenen; men denke bijvoorbeeld aan de systeembouw of de keuzeplan-nen, Om eventuele toekomstige ingrepen goed te kunnen verrichten is daar-om ook kennis vereist van inmiddels in onbruik geraakte constructiewijzen. Opgemerkt moet worden dat de bouwconstructieve aspecten van de naoor-logse woningvoorraad geen braakliggend terrein zijn. Over nieuwe bouwme-thoden (zoals systeembouw) werd veel gepubliceerd, over het gewone tradi-tionele bouwen veel minder. Een representatieve technische beschrijving van de woningvoorraad bestond tot nu toe nog niet.

Ingrepen zijn vaak onontkoombaar. In naoorlogse woningen blijken zich nog-al eens problemen voor te doen die samenhangen met de toegepaste bouw-methode, het materiaalgebruik en de uitvoering. Men denke aan 'systeem-gebreken', scheurvorming in de constructie, bouwfysische tekorten, beton-schade e.d,

Er lopen momenteel nog andere onderzoeken waarin de naoorlogse woning-voorraad ter sprake komt. Een onderzoek dat ongeveer hetzelfde terrein bestrijkt als het onze is de Kwalitatieve Woningregistratie (KWR). Onlangs zijn hiervan de eerste rapportages verschenen, waarin verslag wordt gedaan van de steekproeven en een raming wordt gegeven van de kwaliteitsachter-standtl), Bij de KWR neemt men de woningen ter plaatse op en kan men dus redelijk exact beschrijven wat men aantreft en in welke conditie de woning, resp. het complex verkeert. Deze methode heeft (zoals elke methode) be-perkingen. Men kan lang niet altijd goed vaststellen welke constructies er zijn toegepast, omdat men het inwendige van de constructie niet kan zien. Dat blijkt ook uit de KWR-rapporten: een aantal elementen, te weten fun-dering (niet zichtbare gebreken), platte daken (dakbedekking) en

(14)

gemeen-schappelijke ruimten, zijn vanwege "opnametechnische bezwaren" niet meegenomen in de berekeningsmethodiek voor de bepaling van de herstel-kosten. Er zijn echter wel meer zaken die door de deskundigen van de woningregistratie niet exact vastgesteld kunnen worden, zoals datgene wat zich onder het oppervlak van vele beganegrondvloeren bevindt, of onder de dakbedekking, wat voor vloerelementen zijn toegepast of wat voor mate-riaal voor weggewerkte leidingen is gebruikt.

De KWR geeft ramingen voor de herstelkosten voor gemeenten van di verse grootte, naar eigendomscategorieën en bouwperioden, maar deze gegevens zeggen niets over de herstelkosten in individuele gevallen. Ons rapport zegt niets over herstelkosten, maar het bevat wel zo volledig mogelijk gegevens over de in de woningvoorraad voorkomende constructiegebreken en over de mate waarin die voorkomen. Een ander verschil met de KWR, dat duidelij-ker zal blijken als over de opnamen door de deskundigen wordt gerappor-teerd, is dat de KWR de tegenwoordige kwaliteit beschrijft (uitgedrukt in aantal guldens herstelkosten) en wij de oorspronkelijk gerealiseerde kwali-teit, alsmede de fouten die daarbij gemaakt werden en de noodzakelijk ge-bleken ingrepen beschrijven. De rapporten vullen elkaar dus aan zonder veel overlappingen. Ons onderzoek vormt tevens een aanvulling op de Kwalita-tieve Woningdocumentatie (tot nu toe het meest indrukwekkende gegevens-bestand over de naoorlogse woningvoorraad) en de Kwantitatieve Mate-riaaldocumentatie (in 1979 begonnen), die beide ooit door het Ministerie zijn opgezet maar die thans niet meer bijgehouden kunnen worden.

De probleemstelling van het hier beschreven onderzoek luidt:

hoe zijn naoorlogse non-profit meergezins-huurhuizen geconstrueerd; hoe-veel is er van wat voor soort constructies uit welke periode; welke bouw-constructieve problemen, die van belang zijn voor een eventuele toekoms-tige renovatie, deden of doen zich voor, resp. kunnen zich in de nabij e toekomst voordoen? Om de aangeduide vragen niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief te kunnen beantwoorden, is een onderzoek vereist aan de hand van een representatieve steekproef.

Noten bij hoofdstuk 1

(l) R. Warringa, Kwalitatieve woningregistratie, stand van zaken na drie steekproeven (MVRO-DGVH, 1985)

(15)

-

- - - -

-2

VERANTWOORDING

De sleutel die toegang geeft tot het onderzoeksmateriaal wordt gevormd door de gunningslijsten van de naoorlogse woningwetwoningen, die voor het overgrote deel bewaard zijn gebleven. De gunningslijsten verwijzen via de dossiernummers naar de dossiers in het archief van het Ministerie. In een analyse van die gunningslijsten zijn alleen de complexen betrokken van meer dan 100 woningen. Door deze inperking van het onderzoeksmateriaal werd een overzienbaar aantal complexen verkregen - iets meer dan 3000 uit naar schatting ca. 31000 (tot 1980) - terwijl toch een zeer belangrijk deel van de woningwetvoorraad bestreken werd, n.l, ruim 50%. Met behulp van de computer werd uit die 3000 complexen een representatieve steekproef getrokken. Door het onderzoek bovendien te beperken tot de woningen in meergezinshuizen (ca. 45% van het totale aantal woningwetwoningen) wordt door tweemaal een steekproef van 100 complexen te trekken onge-veer 1 op elke 7 van de complexen met meergezinshuizen in de woningwet-sector in het onderzoek betrokken.

Een probleem bij het trekken van de steekproef was dat de gunningslijsten tot 1950 in het geheel geen uitsluitsel geven over de vraag of het eenge-zins- of meergezinshuizen betreft. Voor deze periode en voor het jaar 1959, waarvan de gunningslijst niet meer voorhanden was, is de steekproef aange-vuld door net zo lang willekeurige dossiers te lichten uit het archief tot het gewenste aantal complexen van meer dan 100 woningen in meergezinshui-zen voor de betreffende jaren was gevonden. Het uiteindelijke aantal in het onderzoek betrokken complexen komt niet precies op 100 uit, doordat som-mige dossiers niet meer kompleet geleverd konden worden door het archief en andere dossiers uit de steekproef terzijde gelegd moesten worden omdat ze niet aan de gestelde criteria bleken te voldoen (meer dan 100 woningen in meergezinshuizen) en er anderzijds dossiers voorkwamen die 2 of 3 nogal verschillende woningcomplexen onder één dossiernummer omvatten.

Een ander probleem was dat de bestekken in een aantal gevallen alternatie-ven toelieten voor bepaalde bouwmaterialen. Voor de telling van de toege-paste bouwconstructies is steeds het eerstgenoemde materiaal van de be-stekken aangehouden, tenzij de toepassing van het alternatief het meest voor de hand liggend was, bijvoorbeeld bij de omschrijving "grenen of goed vuren". In een ander geval, waarin als alternatief voor een in de handel ver-krijgbare systeemvloer een houten vloer als alternatieve mogelijkheid werd open gelaten, hebben we telefonisch navraag gedaan bij de beheerder, wat tot resultaat had dat in de groep "traditionele bouw met houten vloeren" het aantal van een op twee kwam. Voor de beschrijving van de ca. 100 dossiers is het gewenst om een logische groepsindeling te maken. Voor de systeembouw kan daarbij aangesloten worden op de al eerder gemaakte ver-deling in stapelbouw, gietbouw en grote-elementenbouw(l).

(16)

-<

hout envloer, gevelenz.

=GROEP 4 stee nachtige vloer

-<

ge velzonde rspouw - \ houtenvloer gevelme tspouw =GROEP 5 =GROEP 1 =GROEP] =GROEP)

-<

hout e nvloer steenachtige vloer niet-traditionele bouw

woningenin meergezinshuizen

<

houte n vloer grote-elementenbouw

stee nac htigevloe r

=GROEP 6

Schema groepsindeling

Voor de traditionele bouw bestaat zo'n indeling nog niet. Een probleem is bovendien dat het om een vrij lange periode gaat, waarin wel voortdurend veranderingen optraden, maar waarin geen schoksgewijze ontwikkelingen te onderscheiden zijn. Wel kan men een aantal duidelijke kenmerken noemen, waarvan men het al of niet voorkomen kan gebruiken voor een categorie-indeling. Dat zijn de aanwezigheid van houten of van stenen vloeren als wo-ningscheiding en het wel of niet voorkomen van een spouwconstructie in de gevels. Een probleem, dat hierbij onmiddellijk rijst, is dat het voorkomen van een traditionele constructie als houten vloeren niet beperkt is tot de traditionele bouw, maar evengoed voorkomt bij de niet-traditionele bouw: bij voorbeeld bij het BMB-, het eerste RBM- en bij het Airey-systeem. Evenmin is het ontbreken van een spouw iets exclusiefs voor de traditionele bouw: bij de systemen Welschen, Klijn en het eerste van RBM ontbreekt de spouw ook. Anderzijds ligt bij de niet-traditionele bouw een onderverdeling op grond van houten of stenen vloeren en het al of niet voorkomen van een spouwconstructie niet zo voor de hand omdat de te verwachten grootte van de groepen vrij klein zal zijn. Voor 1965 kwam de erkende systeembouw de meeste jaren immers niet boven een aandeel van 12% van de totale woningproduktie. Voor de traditioneel gebouwde woningen is het echter moeilijk om nog meer kenmerken vast te stellen, die de superioriteit of de inferioriteit van een constructie bepalen. Voor de periode na 1965 is zo'n extra kenmerk nog wel te onderscheiden: het wel of niet voorkomen van gevelisolatie.

Op grond van bovenstaande overwegingen komen wij nu tot de volgende groeps-indeling (zie schema):

1. Traditioneel gebouwde woningen met houten vloeren.

(17)

2. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en met ge-vels zonder spouw.

3. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en spouw-muren.

4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten systeem.

5. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw.

6. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elementenbouw.

Voor de tweede fase 0966-1985) zou men in elk geval kunnen onderschei-den:

1. Traditioneel gebouwde woningen met steenachtige vloeren en gevels met spouw.

2. Niet-traditioneel gebouwde woningen: stapelbouw volgens een gesloten systeem.

3. Niet-traditioneel gebouwde woningen: gietbouw.

4. Niet-traditioneel gebouwde woningen: grote-elementenbouw.

5. Gemengde bouw methoden van giet- of stapelbouw (lijrnblokken) met toegeleverde prefab-elementen: de zgn. nieuwe traditie;

6. Andere bouwmethoden zoals houtskeletbouw.

Met de term 'niet-traditionele bouwmethoden' in bovenstaande categorie-indelingen bedoelen wij de bouwmethoden volgens een gesloten systeem, al of niet voorzien van een door Ratiobouw afgegeven bouwkeur of attest. In het begin van de jaren zeventig gingen steeds meer bouwbedrijven er toe over gietbouw toe te passen zonder in het bezit te zijn van zo'n Ratiobouw-attest. Uiteindelijk werd die gietbouw, inclusief allerlei mengvormen daarvan, in Nederland de meest toegepaste bouwmethode, vandaar de naam 'nieuwe traditie'.

De technische variabelen die in het onderzoek worden betrokken, omvatten alle elementen van de zgn. schil (= dak, gevels, balkon en galerijen), de draagconstructie en de onderbouw(= fundering en souterrain) van de wonin-gen. De binnenafwerking en de uitrusting van de woningen blijven buiten beschouwing met uitzondering van de riolering en de rook- en ventilatieka-nalen. Zie de kwantificering van bouwconstructies, gerangschikt volgens de NL-SfB classificatie, in bijlage 1. Deze lijst ligt ook ten grondslag aan de volgorde waarin de verschillende elementen van de woningen in de hoofd-stukken 4 t/m 9 worden beschreven. De beschrijvingen zijn geïllustreerd met plattegronden, gevels en doorsneden van representatieve complexen en met detailtekeningen. Daarnaast zijn nog foto's opgenomen, meestal van bijzonderheden die uit de tekeningen minder goed tot hun recht komen. De indeling van die hoofdstukken is steeds hetzelfde. Hieronder geven wij daarvan een overzicht, met hetgeen in de diverse paragrafen ter sprake komt. De getallen tussen haakjes verwijzen naar de betreffende NL-SfB codes van bijlage 1.

Aan het eind van ieder hoofdstuk geven wij per element aan wat er over op te merken valt en we vermelden dan telkens of het om gunstige of onguns-tige eigenschappen gaat, door (afgekort) te vermelden: voordeel, neutraal, twijfelachtig, gebrekkig of ondeugdelijk. De betekenis van de gebruikte

(18)

termen is als volgt: Voo. (Voordeel) Neu. (Neutraal) Twij. (Twijfelachtig) Gebr. (Gebrekkig) Ond, (Ondeugdelijk)

een voordeel dat andere constructies niet heb-ben;

= een constatering, nuttig om te weten;

= onder bepaalde omstandigheden minder goed; = een duidelijk gebrek maar niet desastreus;

een ondeugdelijke constructie, die onder on-gunstige omstandigheden onafwendbaar leidt tot het vergaan van een constructie-onderdeel. Met Twij. zijn onder andere beoordeeld: vurenhouten kozijnen en binnenrio-leringen van asbestcementbuizen of (bij hoge woongebouwen) van kunststof. Met Gebr. zijn onder andere koudebruggen gewaardeerd en met Ond. con-structies waarbij geen dampremming aanwezig is aan de binnenzijde van isolatiepakketten, corrosie van de hoofdwapening van consoles en dergelij-ke. Koudebruggen die tot schimmelplekken aanleiding geven - een duidelijk teken van vergankelijkheid - zouden eigenlijk ook met Ond, beoordeeld moeten worden, maar dat zou een inspectie ter plaatse vereist hebben. In het slothoofdstuk worden de bij de evaluatie van ieder hoofdstuk ge-maakte opmerkingen verzameld, worden de hoeveelheden bepaald en wor-den conclusies getrokken.

1. Algemene gegevens

Soort woningen: galerij, portiek, boven- en benedenwoningen, enz. Aantal woonlagen.

Typevariatie.

Soort onderbouw: kelder, souterrain, onderbouw met bergingen en woonruimte, enz.

Dak of kap en eventuele functies zolderruimte. Bijzonderheden: regionale spreiding

verdiepinghoogte

verrichte onderhoud en herstel 2. Onderbouw Bodem voorzieningen. Vloeren op grondslag. F underings voeten/-balken. Keermuren. Paalfunderingen. 3. Buitenwanden Niet-dragende buitenwanden (21.11) t/m (21.14). Dragende buitenwanden (21.21) t/m (21.24). Lateien en gevelbanden (21.15) en (21.25). Blokdilataties (29.0) 4. Binnenwanden Separatiewanden (22.11) t/m (22.14). Dragende binnenwanden (22.21) t/m (22.24). 8

(19)

-

- - - -5. Vloeren

Vlieringen.

Begane-grondvloer (boven kruipruimte). Vloer tussen woningen en onderbouw. Vloer tussen twee woningen.

Verdiepingvloer binnen een woning. Zoldervloer • 6. Galerijen en balkons Galerijen. Balkons. 7. Trappen en trappenhuizen Bordessen. Gemeenschappelijke trappen. Buitentrappen.

Vaste trappen binnen woning. Overige trappen en hellingen. 8. Daken

Platte daken met dakranden en dakbedekking. Hellende daken met dakranden en dakbedekking. 9. Skelet

Kolommen en balken. Wanden en vloeren.

10. Buitenkozijnen en wandopeningen Open portieken.

Buitenkozijnen, ramen en deuren. Buitenpuien.

Hijsbalken

11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten Open doorgangen (b.v, van keuken naar badcel). Binnenkozijnen en binnendeuren.

Binnenpuien. Inbouwpakketten. 12. Dak- en vloeropeningen

Dakramen en dakvensters. Dakkapellen.

Klimluiken. 13. Balustrades

Trapbalustrade.

Balkon- en galerijhekken of borstweringen. Windschermen.

(20)

14. Afwerkingen Wandafwerkingen buiten. Vloerafwerkingen buiten. 15. Afvoervoorzieningen Hemelwaterafvoeren. Rioleringen. Rook- en ventilatiekanalen. 16. Evaluatie

Noten bij hoofdstuk 2

(1) R.S.F. van Elk en H. Priem us, Niet-traditonele woningbouwmethoden in Nederland, Alphen aan den Rijn, 1970.

(21)

~-- - -

-3

ANALYSE GUNNINGSLIJSTEN

De gunningslijsten van woningwetwoningen werden van 1948 tot 1979 door ambtenaren van het Ministerie met de hand bijgehouden. In de loop van 1979 ging men over op computerverwerking. De lijsten zijn zo goed als vol-ledig bewaard: alleen de jaargang 1959 ontbreekt en de lijst van de maand januari 1977. Complexen van voor 1948 kunnen op de lijsten voorkomen als er nog een aanvulling op de woningwetbijdrage werd gegeven; er zijn daar-door ook wat (summiere) gegevens over 1947.

Wij hebben in dit hoofdstuk de gegevens uit de gunningslijsten geanalyseerd, voor zover die met het onderwerp van de rapportage samenhangen: gege-vens dus over aantallen en toegepaste bouwwijzen tot 1965. Zoals reeds ge-zegd in het vorige hoofdstuk, hebben we in de analyse alleen complexen van honderd of meer woningen betrokken. Dat kunnen zijn complexen met een-gezinshuizen, met woningen in meergezinshuizen en complexen van ge-mengde samenstelling. Op de gunningslijsten komen tot en met 1965 329.545 woningen voor, verdeeld over 1539 complexen. Vóór 1952 is uit de gunningslijsten als regel niet op te maken of het om eengezins- of meerge-zinshuizen gaat. Van 25.867 woningen is daardoor onbekend om wat voor woningen het gaat. De woningen waarvan dat wel bekend is, ruim 300.000, bestaan voor ongeveer een derde deel uit eengezinshuizen en voor twee derde uit woningen in meergezinshuizen. Dit totaal van ruim 200.000 wo-ningen in meergezinshuizen betekent dat wij een steekproef hebben van on-geveer 1 op 10 (1 : 9,89), indien we er van uitgaan dat de verdeling tussen eengezins- en meergezinshuizen bij de 25.867 "onbekend" ongeveer over-eenkomt met de rest van het bestand. Wij geven het totale aantal woningen en de verdeling over de provincies in tabel 3.1. Wij hebben de ontbrekende cijfers voor 1959 niet proberen aan te vullen. De aantallen voor de vier grote steden geven wij in tabel 3.2. Opvallend in deze tabel is het geringe aantal eengezinshuizen in Den Haag en de grotere gemiddelde complex-grootte die voor Rotterdam is af te leiden.

Vergelijking van deze cijfers met gegevens uit andere bronnen is mogelijk. Volgens CBS-gegevens is van 1954 tot en met 1965 bouwvergunning ver-leend voor 1217 woningcomplexen van honderd woningen of meer (1). Exclu-sief het jaar 1959 zijn er 1120 van zulke woningcomplexen. Volgens de gun-ningslijsten zijn er 1146 complexen, ruim 2% meer dus. Zo'n verschil is te verklaren uit het andere tijdstip van telling (gunning resp. verlening bouw-vergunning door de gemeente). Volgens diezelfde CBS-statistieken bevatten die 1120 complexen 229.405 woningen (eengezins- en meergezinshuizen te-zamen). Volgens een andere bron, de KWD, zijn er van 1949 tot 1965 328.868 woningen in meergezinshuizen goedgekeurd (2); exclusief 1959 zijn het er 303.399.

(22)

Tabel 3.1. Woningen in complexen van honderd of meer: soort woningen, verdeling over de provincies en totalen

aantal aantal soort totaal totaal eenge- woningen woning aantal aantal zinshuizen in meerge- onbekend woningen complexen

zinshuizen Groningen 3.018 7.014 953 10.985 54 Friesland 5.113 4.878 9.991 46 Drenthe 4.331 1.392 1.294 7.017 44 Overijssel 6.877 13.751 1.278 21.906 116 Gelderland 11.511 10.108 2.713 24.332 131 Utrecht 4.192 14.753 377 19.322 85 Noord-Holland 14.232 44.886 4.399 63.517 313 Zuid-Holland 16.083 82.521 8.261 106.865 423 Zeeland 1.936 794 1.051 3.781 19 Noord-Brabant 23.919 11.467 3.590 38.976 196 Limburg 9.746 11.046 1.951 22.743 111 Flevoland 110 110 1 Nederland 101.068 202.610 25.867 329.545 1.539

Tabel 3.2. Woningen in complexen van honderd of meer: soort woning, verdeling over de vier grote steden en totalen

aantal aantal soort totaal totaal eengezins- woningen woning aantal aantal huizen in meerge- onbekend woningen complexen

zinshuizen Amsterdam 5.020 25.940 1.578 32.538 142 Den Haag 910 19.898 2.845 23.653 100 Rotterdam 6.811 26.318 1.757 34.886 96 Utrecht 2.187 9.591 11.778 42 14.928 81.747 6.180 102.855 380

De KWD heeft weer een iets ander tijdstip van telling, maar als wij daar van afzien betekent dat dat de woningcomplexen van honderd of meer woningen van vóór 1966 minstens twee derde en mogelijk zelfs 72% van het aantal woningen in meergezinshuizen bevatten. Dat gedeelte van de woningen in meergezinshuizen wordt in dit rapport dus beschreven.

Een ander verschijnsel waaraan we hier aandacht moeten besteden is de op-komst van de systeembouw in de beschreven periode. In de hoogbouwgolf, die omstreeks 1964 begon, speelde de systeembouw een belangrijke rol. De systeembouw werd door de overheid gestimuleerd om een grotere woning-produktie te kunnen bereiken. De eerste maal geschiedde dat in 1948 en

(23)

~--- - -

-volgende jaren en opnieuw in 1956 door het bevorderen van het tostandko-men van continucontracten voor systeembouwers. Die tweede stimulans bracht verschillende bouwbedrijven er toe te gaan zoeken naar nieuwe effi-ciënte bouwmethoden, waarmee grootschalige projekten aangepakt zouden kunnen worden (3). Uit de gunningslijsten blijkt dat de systeembouw vooral geconcentreerd is in de provincies Noord- en Zuid-Holland; zie tabel 3.3. Bijna 40% van die systeemwoningen staat in de grote steden; zietabel 3.4.

Tabel 3.3. Aantalsysteemwoningen in complexen van honderd woningen of meer per provincie en in totaal'

aantal aantal soort totaal totaal eengezins- woningen woning aantal aantal huizen in meerge- onbekend woningen complexen

zinshuizen Groninge n 1.263 192 1.455 9 Friesland 2.185 1.900 4.085 13 Drenthe 240 613 853 5 Overijssel 894 683 510 2.087 10 Gelderland 1.232 1.664 970 3.866 21 Utrecht 1.086 375 1.461 4 Noord-Holland 1.641 10.963 2.192 14.796 63 Zuid-Holland 2.399 29.499 4.176 36.074 133 Zeeland 394 394 2 Noord-Br abant 1.926 1.678 1.006 4.610 20 Limbu rg 267 120 529 916 8 Flevoland Ne de r la nd 10.938 49.096 10.563 70.597 288

Tabel 3.4. Aantal systeemwoningen in complexen van honderd woningen of meer in de grote steden.

aantal aantal soort totaal totaal eengezins- woningen woning aantal aantal huizen in meerge- onbekend woningen complexen

zinshuizen Amsterdam 647 7.376 1.068 9.091 36 Den Haag 550 7.909 1.486 9.945 36 Rotterdam 264 6.735 768 7.767 18 Utrecht 1.086 1.086 1 1.461 23.106 3.322 27.889 91

(24)

.,

1950 IHS

Figuur 3.1. Aantal complexen van honderd woningen of meer in de drie grote steden, 1947-1965

(OOG

Figuur 3.2. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in 's Gra-venhage, 1947-1965

Figuur 3.3. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in Am-sterdam, 1947-1965

4000

1950 1955

Figuur 3.4. Aantal woningen in complexen van honderd of meer in Rot-terdam, 1947-1965

(25)

Ook deze cijfers kunnen vergeleken worden met gegevens uit andere bron-nen. Volgens de eerder genoemde CBS-statistieken werden de systeem wo-ningen van 1958 tot en met 1965 voor 74% gebouwd in complexen van hon-derd of meer woningen. In totaal gaat het om 71.587 woningen, eengezins-en meergezins, woningwet-, premie- eengezins-en vrije-sectorwoningeengezins-en tezameengezins-en. Vol-gens weer een andere bron, de jaarverslagen van de toenmalige Centrale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting, zijn er in totaal 158.294 systeem woningen gereedgekomen in de jaren 1948 tot 1966. Als daarvan 74% in complexen van honderd woningen of meer zou zijn gebouwd, zouden dat ruim 117.000 woningen moeten zijn. Houdt men er rekening mee dat de woningen in de premie- en vrije sector er nog moeten worden afge-trokken (maar dat waren er in die tijd niet zo veel), dan blijft een aantal van 70.597 dat er volgens de gunningslijsten zou zijn aan de lage kant. Aan-genomen moet dus worden dat de gunningslijsten onvolledig zijn wat betreft de vermelding van systeemwoningen. In de inleidingen van de hoofdstukken 7, 8 en 9 komen wij hier nog op terug.

Vervolgens moeten we hier nog even vooruitlopen op iets dat in hoofdstuk 5 ter sprake komt. Eind 1960 bleek namelijk dat de traditionele bouwwijze, zoals die in de drie grote steden werd toegepast, ondeugdelijk was. Dat roept de vraagt op: "Wat deed men toen?" Het antwoord blijkt aan de hand van de gunningslijsten moeilijk te geven door de grote onregelmatigheid in het jaarlijks gegunde aantal woningen. Tabellen met cijfers zeggen daar-door niets, evenmin als gemiddelden voor en na 1960. Een iets duidelijker beeld van wat er gebeurde, is te verkrijgen met behulp van histogrammen. Wij geven eerst een beeld van het aantal complexen in de drie grote steden tezamen. Deze grafiek suggereert een lagere produktie vanaf 1960; zie fi-guur 3.1. Bekijken we elk van de drie grote steden afzonderlijk dan ontstaat een ander beeld. In Den Haag (figuur 3.2) werd na 1960 nog maar weinig gebouwd omdat het eigen grondgebied vn de gemeente begon vol te raken. Bijzonder duidelijk is in Den Haag te zien wat het effekt was van de stimu-lansen voor de systeembouw in 1948 en opnieuw in 1956. In Amsterdam (fi-guur 3.3) is in 1961 een duidelijke inzinking waar te nemen. In Rotterdam (fig. 3.4) blijkt niets van een inzinking na 1960; wel lijkt de systeembouw daar dan belangrijker te worden. In tegenstelling tot Den Haag is in Rotterdam geen sterke opleving van de systeembouw te zien in 1956. Dat klopt ook, want Rotterdam deed niet mee aan de continucontracten. Men voerde daar een eigen beleid om tot een efficiëntere woningproduktie te komen.

Tenslotte zal het misschien opgevallen zijn dat er een verschil is tussen sommige totalen van de in dit hoofdstuk gepresenteerde analyse en die van de steekproef in bijlage 1 (de steekproef heeft uitsluitend betrekking op woningen in meergezinshuizen). De verhouding tussen het aantal complexen in de grote steden en complezen daarbuiten had ongeveer 40 : 60 moeten zijn. De verhouding in de steekproef is echter 50 : 50. Zet men bovendien ook het aantal woningen in en buiten de grote steden in de steekproef dan wordt het verschil nog ongunstiger. Het verschil is te verklaren doordat een aantal dossiers niet beschikbaar was en door het aanvullen van ontbrekende jaren in de steekproef op de wijze zoals die in het vorige hoofdstuk is be-schreven; hierbij waren dossiers uit de grote st e de n het gemakkelijkst te vinden. Bij het bestuderen van de gegeven cijfers in bijlage 1 zal men

(26)

hier-mee dus rekening moeten houden.

In de volgende hoofdst ukk e n geven wij de beschr ijvinge n van de naoorlogse etagewoningen volgens de in het vorige hoofdstuk ge ge ven groe psindeling.

Noten bij hoofstuk 3

(1)

16

Centraal Bureau voor de Statistiek, "Woningen waarvoor bouwvergun-ning verleend, onderscheiden naar de grootte van het objekt ", Ma an d-statistiek van de Nijverheid 1954-1958 en maandstatistiek van de Bouwbedrijvigheid 1959-1965.

L.A. Bruggeman, Kwalitatieve Woningregistratie (KWD) 1948-1977 , Enkele kwaliteitsaspecten van de nieuwbouw van woninge n over de a f-gelopen 30 jaar, Den Haag, 1981.

C.C.F. Thijssen, Kenmerken van de naoorlogse sociale woningbouw; in: Van na de oorlog (E.H. Klijn en H. Werke eds.), Delft, 1987.

(27)

4

TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET HOUTEN

VLOEREN

4.1. Algemene gegevens

Slechts twee van de complexen uit de steekproef behoren tot deze groep. Ze dateren uit 1951 en 1952 en zijn beide in Amsterdam tot stand gekomen. Bij een van deze twee gaf het bestek niet direct uitsluitsel over de aard van de aangebrachte vloeren, omdat daarin houten vloeren slechts als variant waren voorgeschreven. Telefonische inlichtingen bij de beheerder wezen uit dat er inderdaad houten vloeren in zaten. Maar ook buiten Amsterdam kun-nen houten woningscheidende vloeren voorkomen. Een ander twijfelgeval was een Haags complex, waarbij op de bestektekening houten vloeren waren getekend en het bestek steenachtige vloeren voorschreef. Hier had telefo-nische informatie als resultaat dat het complex niet in deze groep thuis hoorde.

De twee complexen van deze groep bestaan uit portiekwoningen van vier verdiepingen. Het ene complex heeft loze kapruimten, het andere platte daken. Beide hebben onderhuizen met daarin bergingen plus enige slaapka-mers van de woningen op de onderste verdieping. Het eerste complex telt drie, het tweede twee woningtypen. De verdiepinghoogte is bij beide com-plexen meer dan we nu gewend zijn: 3,00 m (2,70 m vrije hoogte) resp. 2,90 m.

4.2. Onderbouw

Beide complexen zijn gefundeerd op gewapend-betonpalen met verzwaarde voet. Op de palen rust een balkenrooster van gewapend beton. Beide com -plexen hebben ook gewapend-betonvloeren op de beganegrond met daarop houten vloeren op spijker ribben in het gedeelte dat bij de woningen op de eerste verdieping hoort. Bij een van de twee werden de spijkerribben gecar-bolineerd. De ruimte onder de houten vloer wordt geventileerd met buiten-lucht.

4.3. Buitenwanden

Beide complexen hebben dezelfde gevelconstructie: de kopgevels en de ge -vels van het onderhuis zijn van anderhalfsteens metselwerk hardgrauw met achterwerkers van kalkzandsteen, de langsgevels van de bovenbouw bestaan uit een steensmuur van hardgrauw met een klamp van drijfsteen of een an-dere lichte steen, zie fig. 4.1. Bij de anderhalfsteens buitenwanden werd eerst het steense gedeelte aan de buitenzijde opgetrokken van hardgrauw

(28)

aa.ntal ";JOlnqen .,/ ,/

Overzicht van de com ple xe n met traditioneel gebouwde woninge n met houten vloeren

AaÎltêli itCiür,:agEïI: tweE WGur,J.ii~e n dri.e iliDGn1agen

vierwQoi,lag e~ f • fleerdan "lef woonlagen

Ontslu i tlng: portiek:

5yltll1etrlsen "J':et. \insse~Kam er SymrrlE tr lscnzCl"ider;.;isse l ka a:l? i t

asymme tnscb galen j

beneden-en boyenwo"i ng

Onder bouw:

geencnderbou« liIet OndHJuu W gedeelteliJ~ souter rai n souterrain

geaeelt elljk rel Jer keld er

openport ie k

Dakvoro:

plat dak f!auwheli end aak ~ejl end dak

Balkoncpl cssrnq: nIet uitkraçend oai kon hal i ui tkraqenc balkon

vrij uith agei1 d balkon

en afgepleisterd, bij één van de complexen onder toevoeging van een water-kerend middel als Wazuco of Pudlo. Vervolgens werden de achterwer kers van kalkzandsteen aangebracht. Bij het ene complex werden spouwankers voorgeschreven ter verbinding van voor- en achterwerkers, bij het andere niet.

Lateien boven kozijnen en muuropeningen werden in het werk gestort van gewapend beton. Voorts komen nog schokbetonnen afdekbanden voor. Het ene complex met blokken van 98 m lengte heeft wel dilatatievoegen, het andere met bloklengten van 84 tot 112 m niet.

(29)

gewapend beton

-latei

75 x125

stalenhek stalen strip 95x125 schokbeton dorel

4

.1

eb

<t>I '~ 7000 ~ 7000 - ---J:j I

r--

-

-

---

i

I

tB!

...-. ~ -

:

""

·.····I J!< ><

:~~\

}ft

r: .: .' I I . , I, I , " : L__ ____ _ __1. ., I 11 11 IIXN Ir I I

~

houtenbalkl aag

4.2

0

4.1 Geveldetails en houten vloerconstructie, Amsterdam, 1952 4.2 Vloerconstructie met houten balklaag, Amsterdam, 1952

4.4. Binnenwanden

Binnenwanden moeten worden onderscheiden in dragende en niet-dragende binnenwanden.

Separatiewanden tussen kamers werden gemetseld van drijfsteen of andere lichte steen; tussen bergingen werden ze gemetseld van kalkzandsteen op zijn kant. De scheidingswand tussen de bergingen en de woonruimte in het onderhuis wordt bij beide complexen gevormd door een lichte spouwmuur van drijfsteen en kalkzandsteen op zijn kant.

Voor de dragende binnenwanden werd kalkzandsteen gebruikt: steens selwerk voor woningscheidende wanden en in het onderhuis, halfsteens met-selwerk tussen kamers. Bij het trappenhuis werden de dragende wanden bij een complex aan één zijde als schoon werk in hardgrauw uitgevoerd, bij het andere zijn ze geheel van kalkzandsteen.

(30)

4.5. Vloeren

De woningscheidende vloeren zijn bij deze complexen van hout, met houten balklagen en met houten plafondhangers. Naast iedere vloerbalk werd een plafondhanger gelegd (fig. 4.0. Bij het ene complex werden de plafondhan-gers aan de vloerbalken opgehangen, bij het andere zijn ze vrijdragend. Tus-sen de houten balken van een van de complexen ligt een stalen I-balk als onderslag voor de scheidingswanden. De houten balklagen werden aan de onderzijde afgewerkt met rietplafonds.

Bij een van de complexen is de vloer tussen woningen en onderhuis net als de andere vloeren van hout, evenals de vlieringbalklaag. In het midden van die vliering is een looppad. Bij het andere complex is de vloer tussen wonin-gen en onderhuis van gewapend beton. Het gedeelte van die vloer tussen de woningen op de eerste woonlaag en de daarbij behorende slaapkamers in het onderhuis is daarentegen bij beide complexen van gewapend beton. Ook de vloeren boven de poortdoorgangen van een van de complexen zijn van ge-wapend beton, met daarop een houten vloer op spijkerribben.

Per woning werden alleen de vloertjes van de badcellen van beton gemaakt: in het ene geval 6 cm dik, gestort op de houten vloer waarover eerst een laag dakbedekking werd gelegd, bij het andere complex la cm dik. Zie fi-guur 4.2 en 4.3.

4.6. Galerijen en balkons

Galerijen komen bij deze twee complexen niet voor.

De balkons werden in het werk gestort van gewapend beton. Bij het ene complex werden de balkons aan de achtergevels ondersteund door gewa-pend-betonkolommen en balken, aan de voorgevels door stalen kolommen. Het andere complex heeft uitkragende woonbalkons op ingemetselde DIL-profielen en loggia's aan de kopgevels. Bij het eerstgenoemde complex be-vindt zich woonruimte onder de loggia's van de eerste verdieping; daartoe werd de onderkant van de betonplaat bekleed met 5 cm houtwolcement-plaat.

4.7. Trappen en trappenhuizen

De trappen in de gemeenschappelijke trappenhuizen en de bordessen daarin werden in het werk gestort van gewapend beton.

Bij een van de complexen komen buitentrappen voor. Die buitentrappen be-staan uit een hoge stoep met schokbeton treden en een in het werk gestort bordes van gewapend beton; het geheel wordt ondersteund door metselwerk. De woningen op de eerste verdieping met slaapkamers in het onderhuis heb-ben houten binnentrappen. De vlieringen van een van de complexen zijn be-reikbaar via houten ladders (indien nog aanwezig).

(31)

·

--

-4-.3

4.8.

Gewapend-betonvloertje van badcel tussen houten balklagen, Amsterdam, 1952

Daken

Platte daken komen bij beide complexen voor, bij een als hoofddak, bij het andere alleen op een tussenlid van de bouwblokken. Bij beidecomplexen be-staan de platdakconstructies uit houten balklagen met houten vloerdelen. De isolatie van de platte daken bestaat uit 3,5 cm dikke

(32)

houtwolmagnesiet-platen, resp. 5 cm dikke houtwolcementhoutwolmagnesiet-platen, die bevestigd werden tegen de plafondhangers. Het ene complex heeft een overstekend dak op een doorstekende balklaag en op klossen, met een houten buitenboeideel; bij het tussenlid van het andere complex is de dakrand gevormd door de gevel voor het dak langs te laten lopen en van een houten afdekking te voorzien. De dakbedekking bestaat bij beide complexen uit mastiek met twee lagen dak-bedekking, met daarop 3 cm grind.

Een balkonplaat boven een slaapkamer in het onderhuis werd waterdicht ge-maakt door deze te bestrijken met bitumen en in te strooien met fijn grind. Daarop werd dan nog een specielaag aangebracht waaraan een waterkerend middel was toegevoegd.

Een van de complexen heeft een hellend dak, bestaande uit houten gordin-gen, dragend op de doorgetrokken binnenwanden en gevels, met een houten dakbeschot van 18 mmo Het dak heeft een overstek op sporen en klossen en het heeft houten met zink beklede goten. De dakbedekking bestaat uit op-nieuw verbeterde Hollandse pannen. Het andere complex uit de groep heeft boven de hoofdingangen kleine, met pannen gedekte aankappingen, bestaan-de uit houten gordingen met dakbeschot en een houten met zink beklede goot. Deze dakvlakjes zijn gedekt met zwart verglaasde verbeterde Hol-landse pannen.

4.9. Skelet

Volledige skeletten komen bij deze complexen niet voor. Bij één complex komen wel op allerlei plaatsen kolommen voor: in het werk gestorte gewa-pend-betonkolommen onder de eindgevels, gemetselde pijlers van klinkers in de doorgangen van de blokken, ronde schokbetonnen kolommen op de log-gia's van het tussenlid boven de doorgangen en stalen DIL-kolommen onder moerbalken in het onderhuis.

4.10. Buitenkozijnen en wandopeningen

Open portieken of andere ongevulde gevelopeningen, afgezien van loggia's, komen niet voor.

Alle kozijnen zijn van vurenhout, evenals de draaiende of stolpende ramen en de deuren naar de balkons; zie fig. 4.4. Roeden en stolpnaalden zijn bij een van de complexen van hardhout. Het andere complex heeft naar binnen draaiende ramen; om een waterdichte sluiting te verkrijgen zijn op de on-derdorpel stalen strippen aangebracht. De hoofdtoegangsdeuren zijn bij bei-de complexen van grenenhout, waaronbei-der enige met glas. Het ene complex heeft schokbetonnen lekdorpels onder de ramen, het andere lekdorpels van hardhout. Bij beide complexen komen aan de binnenzijde houten venster-banken voor, naast gres of andere tegels. Als materiaal voor de onderdor-pels van hoofdtoegangsdeuren komt voor graniet en schokbeton, bij balkon-deuren alleen schokbeton.

Beide complexen hebben hijsbalken van I-profielen boven de woonkamerra-men.

(33)

vurenhouten kozijn met stolpramen

4.4

120

4.4 Kozijn met stolpraam, Amsterdam, 1952

4.11. Binnenkozijnen, wandopeningen en inbouwpakketten

Open doorgangen komen alleen voor in de doorgetrokken wanden op de vlie-ring vanwege het looppad.

De binnendeurkozijnen zijn van vurenhout. De binnendeuren, soms met een bovenpaneel van glas, zijn fabrieksdeuren; daar werden in deze periode de bekende vierpaneelsdeuren mee bedoeld. De binnenpuien, al of niet met zij-licht, hebben vurenhouten glasdeuren. De dorpels van woningtoegangsdeu-ren en van badcellen werden gemaakt van granito, de overige van gestoomd beukenhout. Een uitzondering wordt gevormd door de dorpels in de woon-ruimte van de onderhuizen van een complex: gehakt graniet. Inbouwpakket-ten komen niet voor.

4.12. Dak- en vloeropeningen

Bij beide complexen is één houten klimluik per blok naar het platte dak aanwezig. In het complex met kap is een klimluik boven in elke portiek ge-maakt. Andere voorkomende vloeropeningen zijn de trapgaten in de wonin-gen op de eerste verdieping naar de benedenruimte.

4.13. Balustrades

De balustrades in het trappenhuis zijn samengesteld uit buizen, profiel-, staf- of stripstaal met beukenhouten leuningen. De balkonhekken bij deze complexen zijn van smeedwerk en samengesteld uit vrij zware staf- of stripprofielen, soms ook uit buizen.

(34)

4.14. Afwerkingen

Wandafwerkingen aan de buitenzijde komen bij één complex voor in de vorm van portlandcement schuurwerk bij poortdoorgangen, balkons, veran-da's en portieken.

4.15. Afvoervoorzieningen

De buitenriolering bestaat bij beide complexen uit gresbuizen; bij een ervan werden ze op geprefabriceerde betonplanken gelegd. Ook de grondleiding onder de woningen bestaat in beide gevallen uit gresbuizen, maar nu met een omstorting van beton en opgehangen aan de betonnen funderingsbalken en vloeren. Aan de buitenzijde van de funderingsbalk werden ontstoppings-deksels aangebracht. De standleidingen zijn in beide gevallen van geasfal-teerd gietijzer.

De hemelwaterafvoeren zijn bij beide complexen van zink.

De rookkanalen werden binnen gemetseld van kalkzandsteen. De ventilatie-kanalen zijn bij het ene complex van kalkzandsteen en bij het andere van lichte bouwsteen gemetseld. Het buitendakse gedeelte van de rookkanalen is bij beide complexen gemetseld van klinkers met een gewapend beton af-dekplaat en met gres schoorsteenpotten. De ventilatiekanalen zijn bij het ene complex ook gemetseld van klinkers en van een gewapendbeton afdek-plaat voorzien, maar de openingen zitten opzij. Bij het andere complex zijn de ventilatiekanalen buitendaks zo goed als onzichtbaar: het kanaal is af-gesloten met kippengaas op het dakbeschot en daarboven ligt een ventila-tiepan.

4.16. Evaluatie

Meer zorgen dan de houten vloeren baren in deze groepde constructies van de platte daken, die onvoldoende geïsoleerd werden. Daarnaast vragen ui-teraard de aandacht de houten woningscheidende vloeren, maar ook de ge-vels, de balkons en de gemeenschappelijke trappenhuizen. Behalve de gerin-ge brandveiligheid en de onvoldoende gerin-geluidsisolatie van de houten vloeren is ook de lekkagegevoeligheid in sommige ruimten een probleem. Ter plaat-se van balkons is de thermische isolatie meestal onvoldoende door het voor-komen van koudebruggen, terwijl bij de gemeenschappelijke trappenhuizen tijdens de bouw onvoldoende aandacht werd besteed aan de geluidsisolatie. Door een te geringe isolatie ontstaan hoge stookkosten; koudebruggen kun-nen plaatselijk condens- of schimmelvorming veroorzaken.

Hieronder geven wij per element aan wat er over op of aan te merken valt. Wij geven daarbij tevens aan of het om een gunstige of ongunstige eigen-schap gaat. Voor de betekenis van de waarderingen ziehoofdstuk 2.

Algemeen:

24

Neu. - etagewoningen met houten vloeren komen

(35)

_ _ _ 700_ _ ~_ _

-- 1952 AMSTERDAM

- 216oorti ehlOningen

vier woonlag en

sY ~ ~Et r isc h zonder wissel kamer met üi1derb üU W

_ piat dak

ni et uit kragence bal kons

1 J Sm

-

~

...

Neu. - de verdiepinghoogte was ten tijde van de bouw van deze complexen nog niet gestan-daardiseerd.

Onderbouw:

Buitenwanden:

Vloeren:

Neu. - de beganegrondvloeren werden in het werk gestort van gewapend beton, een kruipruimte

is niet aanwezig.

Gebr. - de gevels hebben geen spouw; eventuele na-isolatie moet dus aan de buiten- of aan de binnenzijde geschieden;

Gebr. - bij een van de complexen ontbreken dilatatie-voegen; gezien de lengte van de blokken had-den die wel gemaakt moeten worhad-den.

Gebr. - problematisch bij woningscheidende vloeren van hout zijn de brandveiligheid en de ge-luidsisolatie;

Twij. - in de badcellen zitten stenen vloertjes; de hier beschreven constructies hoeven geen problemen te geven, maar het is de vraag of

(36)

dat bij alle andere complexen met houten vloeren ook geldt;

Gebr. - de vloeren in de wc's zijn bij beide complexen van hout en dat is eigenlijk niet acceptabel in een ruimte die vaak met water schoonge-maakt moet worden;

Twij. _ voor de vloeren in de keukens geldt het

bo-venstaande in mindere mate;

Gebr. _ het plafond onder de vliering is niet

geïso-leerd. Galerijen en balkons: Trappen en trappenhuizen: Daken: Buitenkozijnen en wandopeningen: Afvoer-voorzieningen: 26

Gebr. _ in het werk gestorte balkons van gewapend

beton kunnen, doordat beton een andere thermische uitzettingscoëfficiënt heeft dan baksteen, schade veroorzaken aan het onder-liggende metselwerk;

Gebr. _ uitkragende balkons aan betonvloeren vormen

een koudebrug.

Gebr. _ tegen geluidhinder uit het trappenhuis werden bij de bouw geen maatregelen genomen. Neu. _ de dakconstructies zijn van hout; er is dus

geen stenen afdekking boven de vier woonla-gen;

Twij. _ de platte daken werden onvoldoende

geïso-leerd.

Twij. - de buitenkozijnen zijn van vurenhout.

Neu, de grondleiding van de binnenriolering bestaat uit ingebetonneerde gresbuizen opgehangen aan de betonnen beganegrondvloer; deze bui-zen zijn niet via een kruipruimte bereikbaar; Twij. - bij een complex eindigen de ventilatiekanalen

onder een ventilatiepan; het is de vraag of de capaciteit van het kanaal dan voldoende is.

(37)

5

TRADITIONEEL GEBOUWDE WONINGEN MET

STEENACHTIGE VLOEREN EN MET GEVELS ZONDER

SPOUW

5.1. Algemene gegevens

Tot deze groep rekenen wij alle woningcomplexen waarbij één van de aan woningen grenzende gevels geen spouw heeft. Het komt namelijk bij som-mige complexen voor dat de kopgevels van de bouwblokken wel een spouw hebben, maar de langsgevels niet: zulke complexen hebben wij tot deze groep gerekend. Andere complexen hebben we moeten splitsen: een aantal blokken had dan rondom spouwmuren en behoort daarom tot de groep van het volgende hoofdstuk, andere blokken van hetzelfde complex - als regel de hogere blokken - hadden gevels zonder spouw.

Deze groep vormt de grootste groep die we hier beschrijven. Woningen die tot deze groep behoren, komen niet in het hele land voor en bovendien zijn ze na 1960 ook nergens meer gebouwd. De 23 complexen van deze groep ko-men, op één uitzondering na, alleen voor in de drie grote steden Amster-dam, Den Haag en Rotterdam. De ene uitzondering staat in Leiden. Bij eer-der verricht oneer-derzoek was ons gebleken dat tot deze groep behorende wo-ningen ook kunnen voorkomen in gemeenten als Rijswijk en Vlaardingen(l). Op grond daarvan zou men dus kunnen zeggen dat woningen van deze groep voorkomen in de drie grote steden en ook, maar in mindere mate, in de ge-meenten daar omheen. Dat na 1960 geen nieuwe woningen zonder spouwmu-ren meer gebouwd zijn, is ook uit de literatuur bekend: het najaar van 1960 was buitengewoon nat, met veel wind, waardoor op tal van plaatsen lekka-ges ontstonden, vooral bij die gevels waarin kalkzandsteen verwerkt was. De klachten hierover leidden tot het besluit om deze bouwwijze niet meer toe te laten (2).

De meeste woningen van deze groep zijn van het portiektype met vier woonlagen op een souterrain, boven winkels of op een onderhuis, waarvan soms een gedeelte als woonruimte wordt benut. Galerijwoningen van één verdieping of maisonnettes van twee verdiepingen komen minder voor. Ga-lerijwoningen werden in de meeste complexen gemengd met blokken met portiekwoningen; slechts twee complexen bestaan uitsluitend uit galerij-woningen. Blokken van drie woonlagen komen meestal gemengd voor met blokken van vier woonlagen. In deze groep komen driehoge blokken alleen voor in Den Haag en Rotterdam. Galerijwoningen in twee bouwlagen komen bij enkele complexen voor; boven- en benedenwoningen komen eenmaal voor.

Opmerkelijk zijn twee complexen van meer dan vier woonlagen. Het ene is een Haags complex uit 1954 met zes woonlagen met maisonnettes boven winkels, het andere is een Rotterdams complex uit 1952 met zeven blokken van negen woonlagen met galerijen op een onderhuis (3). Hoge woon gebou-wen, die op traditionele wijze zijn gebouwd, zijn waarschijnlijk vrij

(38)

zeld-traditioneel zonder spouw f i t l . . . i f .. " ' ' ' . f" *** f tf t 23

qunninqsiaar 1950 1955 1960

aanta l woningen Aantal woonlagen: twee woonlagen drie woonlagen vier _aanlagen Jeer danvierwoonlagen } } } ) } } } } } } » } } } } } » > } » .. i i f l l i f t f f i f f f f ' t l f " f " 7391 2 7 20 Ontsluitlng: portiek: symoet ri schoet wIsselkamer syuetri srh zonderwisselkame r asyometrisch

gal erij

beneden- enbovensoning

t oft I i I f i t 1+ .... t ..f i t f i .. 14 a Onderbouw: geenonderbouw Jet onderbouw gedeelt elijksouterrain souter rai n gedeeltelijk kelder kei der open porti ek Dakvorm : piat dak

flauw hell enddak hellenddak

••

f jof f • f i l l f ! f • f fit t i f t f f f l f f f t f i . 1 • f 1 13 4 9 2 2 13 4 b Balkonoploss ing: niet ui tkr ageno balkon half ui tkragend balkon vrij uitkragendbal kon

1 1 * 1 1 I I I I 1

1 .1 1 1 * f l f * I . 1

12 6 16

Overzicht van de complexen met traditioneel gebouwde woningen me t st e e nach tige vloeren en gevels zonder spouw

zaam, maar toch zijn uit de literatuur wel enige andere voorbeelden bekend in Enschede en Zaandam(4).

Iets meer dan de helft van de complexen heeft een plat dak. Na 1953 kom en hellende daken nauwelijks nog voor bij deze groep. Wanneer wel eenka p ge-maakt werd, was dat in Rotterdam, Den Haag en Leiden een kap met een flauw hellend dak, die dan slechts een loze ruimte opleverde en in Amster-dam een kap met de voor de dakpannen minimale helling van 30 graden,

maar met een bruikbare zolder ruimte.

Andere plaatselijke verschillen vallen op te maken uit de blokopbouw. Alle zes Haagse complexen hebben een souterrain, of een kelder als de onderste bouwlaag winkels bevat. In Amsterdam daarentegen heeft geen enkel co

m-plex een souterrain, maar hebben zeven van de acht comm-plexen een onder

(39)

huis, waarvan de vloer even boven straatniveau ligt. Die onderhuizen bevat-ten winkels, bergingen en andere ruimbevat-ten en in een aantal gevallen ook

woonruimte, meestal slaapkamers behorend bij de woningen op de eerste

verdieping. Het ene complex dat geen onderhuis heeft, bestaat uit boven-en bboven-enedboven-enwoningboven-en, waarvan de kelders als gevolg van eboven-en bezuinigingsin-greep kwamen te vervallen. De negen Rotterdamse complexen hebben of-wel souterrains, ofof-wel bovengronds gelegen onderhuizen met bergingen en andere ruimten en ook woonruimte, maar geen winkels.

Als verdiepinghoogte komen de meest wonderlijke maten voor, variërend van 2.70 m tot 3.00 m, maar vóór 1959 komt men slechts zelden de later gestandaardiseerde maat van 2.80 m tegen. De standaard verdiepinghoogte van nu (2.70 rn) kwamen we slechts éénmaal tegen: bij maisonnettes. In plaats van de afstand van bovenkant vloer tot bovenkant vloer werd ook wel een maat voor de vrije hoogte tussen vloer en plafond aangehouden: deze

kan variëren van 2.60 m tot 2.744 rn, De twee laatstgebouwde complexen

van deze groep hebben de standaard verdiepinghoogte van 2.80 rn,

5.2. Onderbouw

Bij alle complexen van deze groep werden paalfunderingen toegepast. De enige uitzondering hierop komt voor in Rotterdam, waarbij bij een kwart

Cytaty

Powiązane dokumenty

Powikłania metaboliczne i sercowo- naczyniowe po przeszczepieniu nerki – przebieg kliniczny, zalecenia żywieniowe.

Podkreślić jednak należy, że do obowiązków przedsiębiorcy wynikających z przepisów Prawa geologicznego i górniczego w przypadku ustalenia kierunku rekultywacji „gospodar-

An employee who is posted abroad must have been insured earlier with the Social Insurance Institution (ZUS) – judgment of the Supreme Court of 6 August 2013 (unpublished). If,

di Sansone con Dio attraverso la consacrazione del nazireato, ma anche sottolineare in modo particolare il fatto che Sansone è nazireo dal grembo materno. A questo punto, si apre

Po pierwsze, dr Jonczyk utożsamia ten rodzaj aorystu z aorystem rdzeniowym, który z punktu widzenia morfologii języka greckiego jest odrębnym rodzajem tego czasu,

Wprawdzie uzyskanie ochro- ny na znak towarowy nie gwarantuje upraw- nionemu, że nie narusza on wcześniejszych praw, jednak badanie znaków towarowych przeprowadzone

Без сумніву, складність наукових досліджень полягає в тому, що на такому етапі розвитку психології немає єдиного

Gdy potrawami przy stole karmi się głodne ciało, Niechaj dusza pobożna słowami z nieba się karmi. Salę, która nas żywi, niech pieśń ku czci Boga wypełni, On swym sługom