• Nie Znaleziono Wyników

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)"

Copied!
142
0
0

Pełen tekst

(1)

hp

I

Opdrachtgever:

Rijkswaterstaat

- RIKZ

Ontwikkèlinq

geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat)

Bureaustudie

A1352

(2)

Opdrachtgever

Rijksinstituut voor Kust en Zee

Titel

Ontwikkeling

geulwandsuppletie

ZW-Texel

(Molengat)

Samenvatting

In dit rapport worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar het

morfologisch gedrag van de in 2003 uitgevoerde suppletie op de zuidwestkust van Texel (RSP9 km - RSP11,5 km) in het Molengat. Het onderzoek is gebaseerd op gedetailleerde peilingen die vlak voor en direct na uitvoering van de suppletie zijn gedaan, alsmede op één peiling ruim een half jaar na oplevering. Voorts is gebruik gemaakt van beschikbare gegevens en gebiedskennis en zijn verkennende berekeningen gemaakt met een

morfologisch model van het Zeegat van Texel.

Een belangrijke constatering is dat de suppletie in het golf-gedomineerde gebied ligt. Het morfologisch gedrag past meer bij dat van een vooroeversuppietie dan bij een geulwandsuppletie. De effecten op het grootschalige patroon van geulen en platen op de buitendelta van het zeegat zijn nihil.

Het suppletiezand (1,2 miljoen m') wordt langs de zuidwestkust van Texel verspreid. Dit leidt de komende jaren tot een netto aangroei van de kust ongeveer tussen RSP8 km en RSP12 km. Na een periode van 3 tot 7 jaar zal als gevolg van de doorgaande kusterosie opnieuw moeten worden gesuppleerd. Op een termijn van ongeveer tien jaar kan een natuurlijke aangroei van de kust verwacht worden van zand dat afkomstig is van de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks. Die aanlanding staat los van de hier geëvalueerde suppletie.

Referenties Offerteaanvraag RIKZ/2004/05933dd 11 augustus 2004 Ingediende offerte A 1352Le01 dd 25 augustus 2004

Ingediende meerwerk-offerte A1352Le02 dd 2 september 2004 Opdrachtbevestiging RIKZ/2004/06133 en RIKZ/2004l06263 Contract nummer RKZ-1482

Rev. Auteur Datum Bijzonderh. Gecontroleerd door Goedgekeurd door

0 Steijn Eerste Steetzel Steijn

concept

1 Steijn Definitief Steetzel Steijn

-~~_3nov04

concept

I/)

V?c

2 Steijn Definitief Steetzel Steijn

::::

-Document Specificaties Inhoud

tekst pagina's : 52 tabellen : 12 figuren : 65 appendices : 2

r

voorlopig

r

concept r;( eindrapport Status Rapport nummer: A1352R1r2

Sleutelwoorden: kustlijnhandhaving, geulwandsuppletie,

zandtransporten, morfologie, effectiviteit Projectnummer: A 1352

(3)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2:3 november 2004

Samenvatting

Kustlijnhandhaving en suppleties

Zandsuppleties zijn hèt uitvoeringsmiddel in het huidige kustlijn-handhavingsbeleid. Er worden drie soorten suppleties onderscheiden: strandsuppleties, vooroeversuppieties en

Ir

geulwandsuppleties. Het verschil zit hem in de plaats waar het zand wordt gedeponeerd: de eerste twee van het louter ~olf-gedreven domein tot

geulwandsuppleties in het pure getij-gedreven domein. Door de uitgevoerde suppleties te

monitoren

en te evalueren kunnen richtlijnen worden opgesteld voor het ontwerp van toekomstige suppleties.

Over geulwandsuppleties is nog het minst bekend. De enige geëvalueerde geuIwand-suppletie betrof een kleinschalige proef (10.000 rn') in het Oostgat. In 2003 is voor de zuidwestkust van Texel in het noordelijk deel van het Molengat een aanzienlijk grotere geulwandsuppletie aangebracht, zoals blijkt uit de volgende karakteristieken:

Locatie Tussen RSP9 km en RSP11,48km

Hoeveelheid 1,2Mm3 (beuninhoud); 0,98Mm' (gepeild)

Intensiteit Gemiddeld 480m3/m (op basis van beuninhoud)

Aanlegdiepte Diepte-zone van NAP-3m tot NAP-6m is op NAP-3m gebracht Zand Grof schelphoudend zand D..,

=

450urn

WinQebied Noordzee, L17A

Uitvoering Van februari 2003- augustus2003

Strandhoofden Totaal 8in kustlangs traject; koppenlijn op NAP-2 m; afstand tot suppletie orde 30 - 80m.

De opdracht

Door het Rijksinstituut voor Kust en Zee is aan Alkyon opdracht verleend om een eerste evaluatie uit te voeren van de geulwandsuppletie in het Molengat met als doel:

• Het kwantificeren van de morfologische veranderingen van de suppletie en het beïnvloedingsgebied;

• Het voorspellen van de toekomstige morfologische veranderingen;

• Aangeven hoe in de toekomst de belangrijkste processengevolgd kunnen worden;

• Eenaanzet geven voor een toekomstige richtlijn geulwandsuppleties.

In het onderzoek is gebruik gemaakt van gedetailleerde dieptemetingen vlak voor en direct na uitvoering van de suppletie. Tevensis gebruik gemaakt van de dieptemetingen na de eerste winterperiode (maart 2004). De dataset is aangevuld met beschikbare vaklodingen vanaf 1986van de buitendelta van het Zeegat van Texel, met informatie uit het Jarkus-bestand, met de resultaten van uitgevoerde stroommetingen en met

resultaten van uitgevoerde steekboringen en uitgevoerde Medusa-metingen. Tenslotte is gebruik gemaakt van een morfodynamisch procesmodel:niet om te voorspellen, maar wel om enkele fysische processennader te onderzoeken.

De aanpak van het onderzoek kenmerkt zich door het logisch combineren van alle beschikbare informatie en het op basisdaarvan opstellen van een conceptueel

morfologisch gedragsmodel. Vervolgensis op basisdaarvan een voorspelling gemaakt en zijn aanbevelingen gedaan voor toetsingsparameters en toekomstige

(4)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2: 3 november 2004

Analyse dieptemetingen

De inhoud van de suppletie één jaar na aanvang van de werkzaamheden is nog 800.000 m3;tegen 977.000 m' direct na oplevering van het werk. Er is dus 177.000 m' (zijnde 18 %

van het aanlegvolume) gedurende de eerste winter naar naastgelegen gebieden afgevoerd.

Het suppletiezand is voornamelijk kustwaarts verplaatst. Bij die verplaatsing is een berm opgeworpen met daarachter een trog. Vooral ter plaatse van de koppen van de

zuidelijke strandhoofden heeft dit geresulteerd in de vorming van ontgrondingskuilen.

In het noordelijk deel van de suppletie is veel minder tot helemaal geen sprake geweest van berm- en trogvorming. Ter hoogte van het noordelijke kopse uiteinde van de suppletie is het suppletiezand kustwaarts verplaatst en is de lokale kustlijn zeewaarts opgeschoven. Direct ten zuiden van het noordelijke kopse uiteinde overheerst de erosie. Ondanks deze erosie is er ook in het zuidelijk deel van de suppletie nog wel meer zand aanwezig dan voor de suppletie.

De effectiviteit van de suppletie is uitgedrukt in termen van het volume suppletiezand dat in de BKL-zoneterecht komt. Langsde suppletie zijn vier "BKL-vakken" gekozen in de ondiepe kustzone. In het noordelijke (kopse) vak is sprake van een geringe stijging van de effectiviteit van de suppletie (van 25% direct na aanleg tot circa 27% na de eerste wmterperiode). In het middelste vak neemt de voor de natuurlijke erosie gecorrigeerde effectiviteit toe, namelijk van 9% naar ruim 18%.De geulwandsuppletie heeft hier dus een gunstige uitwerking gehad.In het zuidelijke vak daarentegen is sprake van een negatieve effectiviteit. Ook gecmrigeerd voor het natuurlijk zandvêrlies Werkt hier de uitgevoerde geulwandsuppletie averechts. Dat is het gevolg van de erosie nabij de koppen van de strandhoofden en de uitschuring in de ontstane trog.

Sedimenttransporten

Er zijn modelberekeningen gemaakt met het morfodynamische procesmodel dat reeds beschikbaar was van het Zeegat van Texel (Steijn, 1997). Er is een berekening gemaakt met en zonder suppletie, waarna de verschillen tussen de uitkomsten van beide berekeningen zijn geanalyseerd. Hieruit blijkt dat de geulwandsuppletie in een gebied ligt waar golven de lokale sedimenttransporten bepalen. Tevens blijkt dat het ruimtelijk invloedsgebied van de suppletie op een termijn van jaren, beperkt is tot orde 1 km aan weerszijden van de suppletie (kust-parallel). Loodrecht op de kust is dit

beïnvloedingsgebied beperkt tot enkele honderden meters zeewaarts van de suppletie. Stormen blijken wel van belang te zijn voor de waargenomen ontwikkelingen, maar niet uitsluitend. Voor het jaargemiddelde brandingstransport ter plaatse van de

geulwandsuppletie blijken gemiddelde golfhoogten uit noordwestelijke richting

(noord-I

J

laag) belangrijker. Op basisvan de modeluitkomsten kan geconcludeerd worden dat het feitelijk geen geulwandsuppletie betrof, maar eerder een vooroeversuppietie (want golf-gedomineerd).

De bevindingen uit het procesmodel worden ondersteund door het bestaande inzicht ten aanzien van de aanwezige transporten, door de additioneel uitgevoerde

bewerkingen van de beschikbare stroommetingen en door de analyse van uitgevoerde

Medusa-metingen (Koomans,2004).Uit de Medusa-metingen, aangevuld met

observaties uit profielveranderingen in het noordelijk deel van het Molengat blijkt dat de geul hier niet in de kust insnoert.Want dan zou de bodem van de geul juist uit grof zand bestaan en de ondiepte ernaast uit fijner sediment terwijl het omgekeerde het geval is.

(5)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

Conceptueel model van zandtransporten en morfologie

De invloed van de suppletie op het getijstroombeeld is verwaarloosbaar.

In onderstaande schetsstaan de belangrijkste fysische mechanismen aangegeven die het morfologisch gedrag van de suppletie tot voorjaar 2004 verklaren (de noordpijl wijst in deze schets naar rechts).

®

-

-

-14=

1:zuidwaarts brandingstransport (tombolo) 2:vorming tombolo (geen trog)

3:erosie en afbraak opgeworpen berm 4:brandingstransport (zuidwaartse uitbouw)

De overheersende richting van het langstransport is zuidwaarts (van rechts naar links). Mogelijk heeft dit ertoe bijgedragen dat juist aan de noordzijde een soort tombolo is ontstaan en geen trog. Het ontwerp van de suppletie kan dit mede in de hand hebben gewerkt. Door golfasymmetrie schuift het zand van de suppletie landwaarts op. Hierdoor is een berm ontstaan die in het noordelijk deel reeds na de eerste

winterperiode uiteen is gevallen. In het zuidelijk deel was deze berm nog wel aanwezig. Door brekende golven over genoemde berm ontstaat een netto transport van water (massatransport) dat parallel aan de kust wordt afgevoerd via een trog. Alleen daar waar nog een duidelijke berm in het profiel aanwezig is doet zich dit voor. De trogwerking wordt versterkt door extra turbulentie die ontstaat ter plaats van de strandhoofden (stromingscontractie).

Als gevolg van het zuidgaande brandingstransport (tijdens hoge golven op de berm van de suppletie) verplaatst een deel van het suppletiezand in zuidwaartse richting (cijfer "4" in de schets).

Voorspellingen

Golfasymmetrie leidt tot een verdere landwaartse verplaatsing van het suppletiezand. De berm in het zuidelijk deel van de suppletie zal vermoedelijk spoedig uiteenvallen (als dat inmiddels al niet is gebeurd). Het zand schuift dan verder landwaarts en wordt door brandingsgedreven langstransport langs de zuidwestkust van Texel verspreidt. Gegeven de jaargemiddeld zuidwaartse transportrichting zal het suppletiezand vermoedelijk meer ten goede komen aan het kustvak ten zuiden van de suppletie dan het kustvak ten noorden ervan. Dit hangt overigens af van de richting van de werkelijk optredende golfcondities.

Onderstaande figuur schetst de te verwachten kustlijnveranderingen op een termijn van

I

-

i

orde 2 jaar. Verwacht wordt dat op een termijn van 5 jaar de positieve bijdrage van de suppletie als gevolg van de doorgaande erosie in dit kustvak niet meer waarneembaar zal zijn. In verband met. onzekerheden in de optredende meteorologische condities en onzekerheden in de morfologische respons hierop dient met een bandbreedte van plus

(6)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004

en minus 2 jaar rekening te worden gehouden. Qe verwachte levensduur van de suppletie is daardoor 3 tot 7 jaar, met 5 jaar als beste schatting.

-

~

_

.

-.-

'

_

.

_.-')

Getrokken lijn: indicatie NAP -lijn in 2006 (herverdeling van het suppletiezand langs de kust)

Voorspellingen ten aanzien van de positie van de MKL op een termijn van 2 en 5 jaar staan in de figuren 5.7 en 5.8. Hierin staat ook een bandbreedte waarbij rekening is gehouden met een natuurlijk fluctuatie in de MKL-positie van orde 20 m van jaar tot jaar.

Toetsingsparameters

De gevolgen van de suppletie voor het getijstroombeeld en de grootschalige

ontwikkelingen zijn verwaarloosbaar waardoor de normale toetsingsparameters voor vooroeversuppieties (Spanhoff, 2001) gelden. De geïdentificeerde processen spelen op de ruimtelijke schaalvan een strandhoofd en een kribvak. De tijdschaal van eventuele aanvullende observaties die zich op deze processenrichten, moet hier dan ook op worden aangepast. Het zou een goede aanvulling zijn op de meetgegevens als

medewerkers van de Dienstkring Texel bijvoorbeeld wandelil!.s enkele observaties doen ter plaats van de uitgevoerde suppletie. Dat kan vanahet strand en kan bestaan uit visuele waarnemingen van zichtbare morfologische veranderingen.

Toekomstige geulwandsuppleties

De suppletie "Molengat-2003" leent zich niet goed om een aanzet te kunnen geven tot een richtlijn voor het ontwerpen van geulwandsuppleties. De suppletie heeft namelijk geen aantoonbaar effect op de lokale getijstroming en het migratiegedrag van het

Molengat. Wel kan worden geconcludeerd dat een onderwatersuppletie die dicht onder

j/

voor de stabiliteit van de strandhoofden. In dergelijke situaties kan beter met fijn zandeen kust met strandhoofden ligt, tot trogvorming en ontgronding kan leiden met risico's worden gesuppleerd (minder kans opbermvorming) of lager op de geulwand.

In alle gevallen dient voordat een geulwandsuppletie wordt overwogen of uitgevoerd,

~

erst worden vastgesteld met welk doel de suppletie wordt uitge.voerd. Als het er om

gaat om zo s .. een be aaide hoeveelheid zand in de BKL-zone te krijgen dan

a een ander ontwer vol en dan wanneer de lokaa aanwezi e eulmigratie moet

w....Q!_en eïnvloe~. Als de geulwan etie ervoor moet zorgen dat een voor de kust

liggende zandbank versneld moet aanlanden, dan zal weer een ander ontwerp volgen. Vermoedelijk bestaat er geen uniek recept voor geulwandsup_pletiesin het algemeen. Daarvoor verschillen waarschijnlijk de doelstellingen per geulwandsuppletie te sterk, afhankelijk van de specifieke situatie waarin een getijgeul invloed kan hebben op de kustlijnhandhaving.

(7)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel(Molengat) Rev.2:3 november 2004

Inhoud

Inleiding 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek 1

1.2 Doel van het onderzoek 2

1.3 Aanpak en leeswijzer 2

2 Geulwandsuppletie 5

2.1 Geulwandsuppleties 5

2.2 Effectiviteit en levensduur

2.3 Uitvoering van de geulwandsuppletie Molengat

6

9

3 Analyse dieptegegevens 11

3.1 Typering zuidwestkust van Texel en aangrenzende buitendelta 11

3.2 Beschikbaredieptegegevens 14

3.3 Ontwikkelingen kustlijn ZW-Texel(MKL)

tot

2003 14

3.4 Analyse detailopnames (februari2003- maart 2004) 16

3.5 Profielveranderingen Molengat 18

3.6 Volumeverandering in kuberingsvakken 23

3.7 Effectiviteit geulwandsuppletie 27

4 Analyse zandtransporten 29

4.1 Bestaandeinzichten 29

4.2 Zandtransporten op basisvan Delft2D-berekeningen 30

4.2.1 Inleiding 30

4.2.2 Resultatenmet suppletie 32

4.2.3 Relatieveinvloed geulwandsuppletie 33

4.2.4 Conclusies 34

4.3 Zandtransporten op basisvan stroommetingen en overige bronnen 4.4 Zandtransporten op basisvan overige bronnen

35 37

5 Syntheseen voorspellingen 39

5.1 Conceptueel model 39

5.2 Voorspelling zandbalansenBKL-vakken 42

5.3 Voorspelling kustlijnontwikkeling ZW-Texel 43

5.4 Verwachte levensduurgeulwandsuppletie 43

5.5 Mogelijke toetsingsparameters 44

6 Overwegingenten aanzien van toekomstige geulwandsuppleties .46

7 Conclusiesen aanbevelingen .48

7.1 Conclusiesvan dit onderzoek 48

7.2 Aanbevelingen 50

Referenties

Tabellen en figuren Bijlage A:

Bijlage B:

Verslagvan de expert meeting

Inventarisatie van de mogelijke locatiesvoor een proef met een geuIwand -suppletie

(8)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004

Lijst van tabellen

*) Deze tabellen zijn tussen de tekst geplaatst

2.1* Effectiviteit volgens computerberekeningen vooroeversuppietie Delfland 3.1* Overzicht uitgevoerde suppleties zuidwest Texel

3.2* Veranderingen breedte en diepte Molengat op RSP7,03 km 3.3* Veranderingen breedte en diepte Molengat op RSP9,15 km 3.4 Coördinaten van de hoekpunten van de kuberingsvakken

3.5* Veranderingen in het zandvolume per vak en lodingsinterval (in rn') 3.6* Vak-gemiddelde volumeverandering BKL-vakken0 - G

4.1* Overzicht geschematiseerdegolfcondities Marsdiep model 4.2* Karakteristieken van het sediment in het Marsdiep model 4.3 Zandtransporten over enkele kust-dwarse BKL-vakgrenzen 4.4* Berekende getijvolumes door raai "Nmc0010.530"

(9)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

Lijst van figuren

*) Deze figuren zijn tussen de tekst geplaatst

1.1

*

2.1

*

2.2 2.3* 2.4 3.1 3.2a,b 3.3 3.4 3.5 3.6* 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14 3.15 3.16 3.17* 3.18 3.19* 3.20* 3.21* 3.22* 3.23* 3.24* 3.25 3.26* 3.27 3.28 3.29 3.30 3.31 3.32 3.33* 4.1* 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 Stroomschema onderzoeksaanpak

Schematische weergave van verschillende types suppletie

Mediane korrelgrootte en bodemdiepte (30 impressie uit Koomans, 2003) Fictief tijdsverloop van de effectiviteit van twee typen suppleties

Overzicht stortvakken, locatie strandhoofden en harde objecten De buitendelta van het Zeegat van Texel

Vaklodingen 1986, 1991, 1994, 1997, 2000 en 2003

Detailopname geulwandsuppletie en omgeving - februari 2003 Detailopname geulwandsuppletie en omgeving - augustus 2003 Detailopname geulwandsuppletie en omgeving - maart 2004 Bliksemgrafieken van de GHW-lijn van zuidwest Texel

Time stack raai 8.6 Time stack raai 10.13 Time stack raai 12.98

Positie van MKL langs de zuidwestkust van Texel 1970 - 2003 MKL-posities raai 8.6

MKL-posities raai 10.13 MKL-posities raai 12.98

Verschilbodem februari 2003 - augustus 2003 Verschilbodem augustus 2003 - maart 2004 Verschilbodem februari 2003 - maart 2004

Vervorming van de suppletie in bovenaanzicht (augustus 2003 - maart 2004) Overzicht van profielen (en Jarkus-raainummers)

Dwarsprofielen 1986 - maart 2004 (raai 7.03) Dwarsprofielen 1986 - maart 2004 (raai 8.2) Dwarsprofielen 1986 - maart 2004 (raai 9.15) Dwarsprofielen 1986 - maart 2004 (raai 10.33) Dwarsprofielen 1986 - maart 2004 (raai 11.08) Dwarsprofielen 1986 - maart 2004 (raai 12.69) Gekozen vakindeling

Veranderingen zandvolume vak E

Veranderingen zandvolume vakken A tot en met D Veranderingen zandvolume vakken F tot en met I Veranderingen zandvolume vakken J tot en met M Veranderingen zandvolume vakken N tot en met Q Veranderingen zandvolume vakken R tot en met U Veranderingen zandvolume vakken V tot en met X

Effectiviteitslijnen BKL-vakken D tot en met G (tot maart 2004)

Indicatie van dominante zandtransportprocessen voor de kust van ZW-Texel Bodemligging 1997, start berekeningen

Stroombeeld bij maximale ebstroom - alleen getij - met suppletie Stroombeeld bij maximale vloedstroom - alleen getij - met suppletie Getijgemiddeld reststroombeeld - alleen getij - met suppletie Getijgemiddeld reststroombeeld - zuid-laag - met suppletie Sedimenttransport bij eb - zuid-laag - met suppletie

(10)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat) 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15 4.16 4.17 4.18 4.19 5.1

*

5.2* 5.3* 5.4 5.5 5.6 5.7a,b 5.8a,b Rev.2: 3 november 2004

Berekend jaarlijks netto zandtransportpatroon - met suppletie

Stroom beeld bij maximale ebstroom - verschil tussen beide berekeningen Stroom beeld bij maximale vloedstroom - verschil tussen beide berekeningen Getijgemiddeld reststroombeeld - verschil tussen beide berekeningen

Idem - conditie noord-laag Idem - conditie zuid-hoog

Verschil in bodem ligging en jaarlijks sedimenttransport na conditie GG Idem - conditie zuid-laag

Idem - conditie zuid-hoog Idem - conditie noord-laag Idem - conditie noord-hoog

Schetsvan de processen achter berm- en trogvorming

Schets van de berm-afbraak, tombolo-vorming en zuidwaartse uitbouw Schets van de lange termijn veranderingen in de kustlijn

Voorspelling veranderingen zandvolume vakken A, B en C Voorspelling veranderingen zandvolume vakken 0, E en F Voorspelling veranderingen zandvolume vakken G, H en I MKL2003 en voorspelling MKL2006

(11)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004

1

Inleiding

1.1

Aanleiding tot het onderzoek

In het kader van het Nederlandse kustlijnhandhavingsbeleid wordt jaarlijks zand langs eroderende delen van de kust gesuppleerd. Dit zand wordt van dieper water op de Noordzee gehaald en gedeponeerd op eroderende kustvakken waar de actuele kustlijn (de zogenaamde Te Toetsen Kustlijn TKL) een bepaalde norm (de zogenaamde

BasisKustLijnBKL)dreigt te overschrijden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1991). Bepalend voor de positie van de TKLzijn de posities van de zogenaamde Momentane Kustlijnen (MKL) van de tien voorafgaande jaren. De MKL wordt berekend aan de hand van de jaarlijkse kustmetingen en is een maat voor het volume zand in een kuststrook tussen NAP +3 m en gemiddeld NAP-S m.

De kust van ZW-Texel is één van de meest gesuppleerde kustvakken van Nederland. Vlak voor de kust, op enkele honderden meters uit de gemiddelde waterlijn, ligt het

Molengat dat sinds lange tijd een migratie kent richting kust. Hierdoor wordt de invloed van deze geul op de erosie van de kust steeds sterker. In verschillende onderzoeken wordt hier op ingegaan (o.a. Cleveringa, 2001),hetgeen er mede toe heeft geleid om langs dit kustvak een proef te doen met een geulwandsuppletie. In het voorliggende rapport wordt een eerste evaluatie beschrevenvan de geulwandsuppletie ZW-Texel. Tot eind jaren negentig werden de suppleties vooral als strandsuppletie uitgevoerd. Het zand wordt dan op het strand gedeponeerd, waardoor het direct ten goede komt aan het zandvolume in de BKL-zone en dus aan het handhaven van de kustlijn. Deze werkwijze leidt echter wel tot een relatief hoge "kuubsprijs" en werkt tijdens de uitvoering verstorend op de aanwezige functies op en langs het strand. De laatste jaren wordt mede hierom meer ervaring opgedaan met vooroeversuppieties. Daarbij wordt het zand op enige afstand uit het strand gedeponeerd. De toename van het zandvolume in de BKL-zone is dan niet direct maximaal (want ligt deels buiten de BKL-zone),maar de verwachting is dat door natuurlijke zandtransporten een deel van het gesuppleerde zand alsnog naar de BKL-zonewordt getransporteerd. Deze manier van suppleren levert een lagere kuubsprijs waardoor het mogelijk wordt om met hetzelfde budget meer zand te suppleren. Bijkomend voordeel is dat het grotere zandvolume een grotere bijdrage levert aan het op peil houden van de zandvoorraad van de gehele Nederlandse kust (Derde Kustnota).

Er zijn enkele locaties langs de Nederlandse kust waar de positie van de kustlijn mede bepaald wordt door de dynamiek van dicht onder de kust gelegen getijgeulen. Onder andere in Steijn (2002) worden de geulen langs de eilandkoppen van de Waddenkust geanalyseerd. Maar ook langs de eilandkoppen in de Voordelta is sprake van invloed van getijgeulen op het zandvolume van de BKL-zone (in het bijzonder het Oostgat en in mindere mate het Slijkgat bij Goeree en het Krabbengat bij Schouwen). Om de kustlijn ook op deze locaties te handhaven worden zogenaamde geulwandsuppleties

overwogen. Er wordt dan zand gedeponeerd op de landwaarts gelegen geulwand, dus in het doorstroomprofiel van de geul. Het is nog niet bekend hoeveel zand men op een geulwand dient aan te brengen om op termijn voldoende zand in de aangrenzende BKL-zone te krijgen. Het is zelfs denkbaar dat in bepaalde situaties een geulwandsuppletie in het geheel niet ten goede komt aan het zandvolume van de BKL-zone, maar "slechts"

(12)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

Om te kunnen beoordelen of geulwandsuppleties een adequaat middel zijn in het kader van de kustlijnhandhaving van met name eilandkoppen is onderzoek vereist. Dergelijk onderzoek staat thans nog in de kinderschoenen en zou te zijner tijd moeten leiden tot een ontwerprichtlijn voor geulwandsuppleties.

1.2

Doel van het onderzoek

In het onderzoek wordt de geulwandsuppletie van het Molengat gebruikt om meer te weten te komen over de effectiviteit en de levensduur van geulwandsuppleties. Naast generieke lessenzal dit onderzoek ook tot een voorspelling moeten leiden van de verdere ontwikkeling van dein 2003 uitgevoerde geulwandsuppletie.

Het doel van het onderzoek is met deze achtergrond viervoudig, namelijk: 1. Het kwantificeren van de morfologische veranderingen van de uitgevoerde

geulwandsuppletie, afgezet tegen de natuurlijke morfologische veranderingen van de kust van ZW-Texel;

2. Het voorspellen van de toekomstige morfologische veranderingen van de geulwandsuppletie en aangrenzende kustvakken;

3. Het aangeven van hoe in de toekomst de geïdentificeerde processen gevolgd en getoetst kunnen worden;

4. Eeneerste aanzet geven voor richtlijnen aangaande toekomstige geulwandsuppleties.

Omdat de suppletie zeer recent is uitgevoerd (zomer 2003) zijn er nog maar weinig dieptemetingen beschikbaar. De metingen die er zijn betreffen dieptemetingen van vlak voor de suppletie (februari 2003), direct na de suppletie (augustus 2003) en na de eerste winter (maart 2004). Vanwege deze relatief kort tijdserie kunnen geen definitieve uitspraken worden gedaan omtrent de morfologische ontwikkeling van de suppletie en de effecten op de omgeving. Dit impliceert dat bij het aangeven van de toekomstige ontwikkelingen relatief grote bandbreedtes zullen moeten worden aangehouden.

1.3

Aanpak en leeswijzer

De aanpak van het onderzoek laat zich karakteriseren als het "bij elkaar brengen en analyseren van alle beschikbare informatie en het op basisdaarvan komen tot een conceptueel model van hetgeen er in werkelijkheid is gebeurd en vermoedelijk nog zal gebeuren". Er is dus niet gekozen voor een aanpak waarin modelberekeningen centraal staan, noch voor een aanpak die zich hoofdzakelijk richt op analysevan metingen. Het logisch combineren van alle beschikbare kennis en informatie heeft als voordeel dat er in een relatief kort tijdsbestek een redelijk volledig beeld kan ontstaan van de dominante fysischeprocessen.Nadeel is dat het in kwantitatieve zin zijn beperkingen heeft en daarom als "eerste aanzet tot" moet worden beschouwd.

Onderstaand stroomschema (figuur 1.1)weerspiegelt de gevolgde aanpak. De cijfers in de onderste blokken van dit stroomschemaverwijzen naar de eerste drie doelstellingen van het onderzoek.

Het is belangrijk eerst stil te staan bij de vraag wat effectiviteit van suppleties nu eigenlijk inhoudt. Het antwoord daarop is immers mede richtinggevend voor de wijze waarop de beschikbare gegevensmoeten worden bewerkt. In hoofdstuk 2 wordt hier

(13)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3november 2004

op ingegaan. Aan de orde komen de verschillende manieren waarop

geulwandsuppleties beoordeeld kunnen worden. Er wordt een voorstel gedaan voor het kwantificeren van de effectiviteit van suppleties door middel van zogenaamde

effectiviteitslijnen.

In hoofdstuk 2 wordt tevens beschrevenhoe de geulwandsuppletie ZW-Texel is

uitgevoerd enwelke bijzonderheden tijdens endirect na de uitvoering van het werk zijn opgetreden.

I

Data

7

KeMis op de plank

1

~~

I

-

bestanden

I I

~

Data

I

I

1 Efliciencylijn Transport Processen "lot heden"

I

1

2 Expert Hypothesen Meeting

I

I

2 3 Voorspellen Richllijnen

Efliclencyliün voor toetsparameters met bandbreedte "vinger aan de pols"

Figuur 1.1 Stroomschema studie-aanpak

Uit het stroomschema blijkt dat de beschikbare data zijn onderverdeeld in

dieptegegevens en"overige gegevens".Tot de overige gegevens behoren bijvoorbeeld de uitkomsten van stroommetingen. Aan de rechterkant in het schema staat"kennis op de plank". Dit verwijst naar de kennis die onder anderein het kader van KUST*2000in de afgelopen jaren is opgedaan.

De dieptegegevens zijn op verschillende manieren bewerkt en geanalyseerd. De resultaten hiervan staan beschrevenin hoofdstuk 3.

Tot de "kennis op de plank" behoort ook een morfodynamisch procesmodel gebaseerd op de DELFT2Dprogrammatuur. Dit model is gebruikt om enkele maatgevende

(14)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2:3 november 2004

van de ontwikkelingen van de suppletie te komen omdat het bestaande model daar voor te veel beperkingen heeft.

De "overige gegevens" zijn eveneensnader bewerkt met het uiteindelijke doel om een beeld te krijgen van de transportprocessen in en rondom het suppletiegebied. Het gaat daarbij zowel om de situatie met suppletie als zonder suppletie, om zodoende het relatieve effect van de suppletie te kunnen vaststellen.De analysevan de

zandtransporten wordt beschrevenin hoofdstuk 4.

Op basisvan de analysesvan de bodemgegevens en het verkregen beeld van de dominante zandtransportprocessen, is een conceptueel model opgesteld van het morfodynamisch gedrag van de suppletie en is beschreven hoe dit aansluit bij het morfologisch kustsysteemvan ZW-Texel.In hoofdstuk Sworden de hypothesen beschreven die betrekking hebben op de fysische processenen mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de morfologische veranderingen van de geulwandsuppletie en de aangrenzende gebieden.

Nadat de hypothesen waren geformuleerd zijn de bevindingen van het onderzoek teruggekoppeld op een team van deskundigen, aangeduid met "expert meeting". In bijlage A is het verslag van deze expert meeting opgenomen. Mede op basisvan de tijdens de expert meeting gevoerde discussiesis een voorspelling gemaakt van de toekomstige ontwikkeling van de kust van ZW-Texel (paragraaf S.3)en de resterende levensduur van de suppletie (paragraaf S.4). Daarbij is ook aandacht besteed aan de mogelijkheden om de ontwikkelingen in de nabije toekomst te kunnen monitoren (paragraaf S.5).

In hoofdstuk 6 worden vervolgens enkele overwegingen gegeven ten aanzien van toekomstige geulwandsuppleties. Het betreft een meer generieke beschouwing zonder direct verband met de uitgevoerde geulwandsuppletie in het Molengat.

Tenslotte worden in hoofdstuk 7 de belangrijkste conclusiesvan het onderzoek

samengevat. Tevens worden hierin aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek en het uitvoeren van een nieuwe proef met een geulwandsuppletie. In bijlage B van dit rapport wordt een inventarisatie gegeven van geulen die voor een dergelijke proef in

(15)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004

2

Geulwandsuppletie

2.1

Geulwandsuppleties

Suppleties die in het kader van de kustlijnhandhaving worden uitgevoerd, kunnen in drie categorieën worden ingedeeld:

• Strandsuppleties (al dan niet in de vorm van een banket tegen de duinen aan); • Vooroeversuppieties, en

• Geulwandsuppleties.

Voor zover bekend bestaan er geen vastomlijnde definities waarmee kan worden beoordeeld in welke categorie een bepaalde suppletie valt. Globaal gesproken zijn strandsuppleties zandtoevoegingen die louter en alleen in de BKL-zone plaatsvinden. In de praktijk worden strandsuppleties vrijwel altijd boven laagwater uitgevoerd; dit in verband met de verrekening. Vooroeversuppieties daarentegen kunnen deels zand toevoegen aan de BKL-zone,maar kunnen daar ook volledig buiten liggen (zie onderstaande schetsen).Doorgaans worden vooroeversuppieties uitgevoerd in de (ongestoorde) dieptezone tussen NAP-3m en NAP-7m. Een ander onderscheid tussen strandsuppleties en vooroeversuppieties zit in de uitvoering: strandsuppleties worden vrijwel altijd uitgevoerd met persleidingen, terwijl vooroeversuppieties worden geklapt gestort via stortkoker of ge-rainbowed.

Duin Duin

Duin

Strandsuppletie Vooroeversuppietie Geulwandsuppletie

Figuur 2.1 Schematische weergave van verschillende types suppletie

Het onderscheid tussen een geulwandsuppletie en een vooroeversuppietie is lastiger te maken. Ook het zand van een geulwandsuppletie zal niet na aanleg volledig ten goede komen aan de BKL-zone.Het onderscheid zit meer in het doel van de suppletie. In het geval van een vooroeversuppietie is het de bedoeling om de zandvoorraad in de actieve kustzone te vergroten. Bij een geulwandsuppletie kan dat echter een afgeleid doel zijn. Het gaat bij een geulwandsuppletie in eerste instantie om het compenseren van de migratie van een getijgeul richting kust. In zekere zin is het dus een meer actieve benadering van kustlijnhandhaving, omdat actief geprobeerd wordt om natuurlijke ontwikkelingen (zoals geulmigratie) te beïnvloeden.

Het verschil tussen een vooroeversuppietie en een geulwandsuppletie kan ook worden aangeduid door middel van het maatgevend (zand-)transportproces ter plaatse van de suppletie. Een vooroeversuppietie ligt dan in het door golfdynamiek gestuurde deel van het kustprofiel. terwijl een geulwandsuppletie ligt in een zone waar getijstromingen de aanwezige zandtransporten domineren. Deze indeling is nog kwalitatief, omdat zowel getijstromingen als golfwerking samen het transportregime ter plaatse kunnen bepalen, maar het geeft wel een duidelijke denkrichting aan.

(16)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

In het recente verleden is slechts zeer beperkte ervaring opgedaan met geuIwand-suppleties. Feitelijk is alleen de suppletie uit 2001 uitgevoerd op de oostelijke geulwand van het Oostgat ter hoogte van Dishoek (Walcheren) een geulwandsuppletie. Ook de migratie van het Krabbengat voor de kust van Schouwen is bewust beïnvloed door een suppletie van circa 3 miljoen m'zand in 1987. Bij die suppletie werd het hele kustprofiel zeewaarts verlegd, dus het betrof een combinatie van een strandsuppletie, een

vooroeversuppietie en deels een geulwandsuppletie. Geulwandsuppletie in het Oostgat

Het stortvak van de geulwandsuppletie in het Oostgat lag tussen NAP -7,5 m en NAP-15 m en had een omvang van circa 100 bij 50 m. De geul heeft ter plekke een helling van circa 1:7 (Cleveringa e.a., 2004). In totaal is circa 10.000 m' glauconiet houdend zand in het stortvak gestort. Dit zand kwam vrij tijdens het boren van de tunnel onder de Westerschelde en heeft bijzondere radiometrische eigenschappen. Dankzij deze eigenschappen van het zand kon de relatief kleine "bult" zand die ontstond direct na het storten in de tijd worden gevolgd. Uit de evaluatie van de metingen kwam naar voren dat een groot deel van het aangebrachte zand (meer dan 80 %) na circa een half jaar nog in het suppletievak aanwezig was (Koomans e.a., 2001).

"Geuldrempelwandsuppletie"

Figuur 2.2 geeft een beeld van de positie van de suppletie ten opzichte van de geulas van het Molengat. Als we de geulas leggen door de diepste punten, dan volgen de twee eveneens in de figuur aangegeven lijnen (aangeduid met A en B). Lijn B hoort

ontegenzeggelijk bij het Molengat, maar lijn A zou ook kunnen wijzen op een dieper deel van het kustprofiel dat aan de zeezijde begrensd wordt door een naar de kust toe opschuivende ondiepte (de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks). We kunnen dus niet echt spreken van een duidelijke geulwandsuppletie. Er zou ook gesproken kunnen worden van een geuldrempelwandsuppletie, omdat de suppletie ligt op de noordelijke drempel van het Molengat. Om verwarring te voorkomen zal deze terminologie niet worden gebruikt.

2.2

Effectiviteit

en levensduur

Voor de meeste suppleties geldt dat na verloop van tijd opnieuw gesuppleerd moet worden. Als er veel zand wordt gesuppleerd zal het doorgaans langer duren voordat er opnieuw gesuppleerd moet worden dan wanneer er weinig wordt gesuppleerd. Dit hangt ook af van de intensiteit van de erosie. Ook het type suppletie speelt een rol bij de herhalingstijd van suppleties. In dit verband wordt vaak gesproken over de effectiviteit van suppleties. Als het lang duurt voordat er weer gesuppleerd moet worden, dan was de uitgevoerde suppletie kennelijk effectief. Zou er weer spoedig na de suppletie opnieuw gesuppleerd moeten worden, dan was er sprake van een weinig effectieve eerste suppletie.

De levensduur van een suppletie, gedefinieerd als de tijdspanne tussen twee

opeenvolgende suppleties, is gekoppeld aan de effectiviteit van de suppletie. Om de effectiviteit van een suppletie te kunnen vaststellen is het belangrijk om deze nader te definiëren, opdat het in een getalswaarde kan worden uitgedrukt.

(17)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2: 3 november 2004

Mogelijke definitie van effectiviteit

Kijken we in de bestaande literatuur, dan wordt voor het eerst specifiek op effectiviteit van suppleties ingegaan door Roelse(1995). Hij evalueerde de tot dan toe uitgevoerde ~suppleties en concludeerde onder andere dat na enkele jaren ruim 75 % van het aangebrachte zand nog in het betreffende BKL-vakzat.Hij verwees naar dit percentage als maat voor de effectiviteit.

Over de effectiviteit van vooroeversuppieties is minder bekend. Het is gebleken dat vooral voor een kustprofiel met brekerbanken nog maar weinig iste zeggen over de effectiviteit.

Een mogelijke technische definitie van de effectiviteit van suppleties is: "het percentage

van het aanlegvolume van de suppletie dat bijdraagt aan het zandvolume in de BKL

-zone". Hiermee wordt direct een koppeling gelegd met het doel van de suppletie,

namelijk het handhaven van de kustlijn. In formulevorm:

E

~I+.

~JJectlvltelt

•••

=

ll(volumeBKL-

zone)

*100

01-/0

totale.suppletievolume

(2.1)

Het is noodzakelijk om af te spreken welk deel van de kust in deze definitie moet

worden meegenomen. Isdat alleen het kustvak dat grenst aan de uitgevoerde suppletie, of is dat een ruimer kustvak? Het is immers denkbaar dat zand vanaf een suppletievak door natuurlijke zandverplaatsingen andere (BKL-)kustvakkenvoedt. Daar staat

tegenover dat niet gezegd is dat in die andere kustvakken ook enige suppletiebehoefte zou zijn geweest. Zandwinst vanuit het naastgelegen suppletievak heeft dan in het kader van de kustlijnhandhaving geen toegevoegde waarde. Hier wordt later in deze paragraaf op teruggekomen. 100 .-. 75 '$.

-

-'i

-50

">

;: u 111 ij 25 0 0 -j",,,,,, vooroevers ppletie strandsuppletie 2 3 tijd (jaar) 4 5 6

Figuur 2.3. Fictief tijdsverloop van de effectiviteit van twee typen suppleties

Verschillende ervaringen (Delfland, Egmond, Bergen) wijzen er wel op dat de effectiviteit van vooroeversuppieties afneemt naarmate het zand verder uit de kust wordt gedeponeerd en in situaties waarbij brekerbanken in het kustprofiel aanwezig zijn (Egmond I Bergen).

(18)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2: 3 november 2004

Effectiviteit volgens formule (2.1) is tijdafhankelijk, omdat de volumeverandering in de BKL-zoneeen functie is van de tijd. Bij strandsuppleties begint het op 100 % direct na aanleg (t=O), geleidelijk aflopend naar bijvoorbeeld 75% na 5 jaar (uitgaande van de samenvattende conclusie uit Roelse,1995).Eenkleine vooroeversuppietie op NAP-7 m geeft aanvankelijk nog geen volumeverandering in de BKL-zone (effectiviteit op t=O is 0%), maar na vijf jaar kan bijvoorbeeld 30 % van het aanlegvolume alsnog in de BKL-zone terecht zijn gekomen. De effectiviteit loopt dan dus op van 0% naar 30 %.Beide fictieve zogenaamde effectiviteitslijnen staan in onderstaande figuur 2.3 weergegeven. Alkyon heeft in het verleden gekeken naar de mogelijke effectiviteit van een

vooroeversuppietie voor de kust van Delfland.Aan de hand van uitgebreide berekeningen met het computermodel UNIBEST-TCis gekeken naar de

zandverplaatsingen van vooroeversuppieties als functie van de tijd en aanlegdiepte. De uitkomsten van dat onderzoek in termen van effectiviteit volgens vergelijking (2.1) zijn samengevat in tabel 2.1. Met een dergelijk set van getallen kunnen effectiviteitslijnen worden getekend ..

Effectiviteit suppletie per aanlegdiepte

Aanlegdiepte Tijd Gaar)

(-NAP m) 1 2 3 4 5 >5 <4.00 75 69 67 67 67 67 4.50 44 45 46 48 50 5.00 26 29 32 35 37 38 5.50 15 19 22 25 28 6.00 9 12 15 18 21 6.50 5 8 11 13 15 7.00 3 5 7 9 11 12 7.50 2 3 5 7 8 >8.00 1 2 4 5 6

Tabel2. 1Effectiviteit volgens computerberekeningen vooroeversuppIetie Delfland

Het zijn de lokale transportprocessen die bepalen hoe de lijnen lopen. Vermoedelijk bestaat er ook geen universeel toepasbare lijn, omdat toch vaak iedere locatie uniek is. Zeker als het gaat om een geulwandsuppletie kunnen transportprocessen onderdeel uitmaken van een groter geheel dan de getijgeul zelf (buitendelta en het hele zeegat). Hierdoor kan het verloop van de "effectiviteitslijnen" grilliger verlopen als gevolg van meer morfologische feedback-mechanismen, maar ook onvoorspelbaarder waardoor een grotere bandbreedte rondom voorspellingen moet worden aangehouden.

Effectiviteit onderwatersuppletie ZW-Texel

Uit de beschrijving van de uitgevoerde geulwandsuppletie voor de kust van ZW-Texel (paragraaf 2.3) blijkt dat er feitelijk op de drempel van de geul is gesuppleerd. Het is dus een onderwatersuppletie die weliswaar in het traject van het Molengat ligt, maar toch niet goed te vergelijken is met de (pure) geulwandsuppletie uit 2001 in het Oostgat. Om die reden wordt in dit rapport onder de effectiviteit van de onderwatersuppletie ZW-Texel verstaan de definitie volgens vergelijking 2.1. We zullen dus expliciet kijken naar de zandopbrengst in de landwaarts van de uitgevoerde suppletie gelegen BKL-zone.

(19)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004

Tevens zullen we de hoeveelheid nog aanwezig zand in het stortvak als maat nemen voor het schatten van de resterende levensduur van de suppletie (paragraaf 5.4).

2.3

Uitvoering van de geulwandsuppletie

Molengat

De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op een rapport van de Dienstkring Texel van Rijkswaterstaat Noord-Holland (Smit, 2003) en mondelinge informatie van de heer Witte van dezelfde dienst.

De uitvoering

In de periode februari - augustus 2003is met sleephopperzuigers (kortweg: hoppers) in totaal 1,21 Mm3 zand gesuppleerd voor de kust van ZW-Texel tussen RSP9 km en RSP

11,5 km. Dit getal is gebaseerd op peilingen in het beun van de schepen. Het verschil tussen de in- en uitmeting (peiling suppletiegebied) geeft een bijna 20 % lagere waarde van 0,98 Mm3• Dit verschil wordt veroorzaakt door mogelijk zandverlies tijdens het storten en inklinking van het zand.

Gemiddeld bedraagt de intensiteit van de suppletie 480 m3/m. De stortvakken lagen

ongeveer in het gebied tussen NAP -3 m en NAP -7 m. Globaal is door de suppletie de diepte in de stortvakken op ongeveer NAP -3 m gebracht.

Het suppleren is vanuit het midden (ongeveer ter hoogte van RSP10 km) begonnen. Als de weersomstandigheden het toelieten werd eerst het hoogste deel van het profiel door middel van "rainbowen" gesuppleerd. Op de diepere stortvakken werd geklapt.

De bijna 250 stortvakken, van ieder 50 bij 50 m, staan aangegeven in figuur 2.4. Hierin staan tevens de strandhoofden en obstakels op de zeebodem (in de meeste gevallen resten van bunkers) aangegeven. De aanwezigheid van de bunkers kan worden verklaard uit het gegeven dat deze weliswaar tijdens de Tweede Wereldoorlog op de voorste duinrand zijn gebouwd, maar dat door de voortschrijdende kusterosie deze thans enkele honderden meters in zee liggen. Omdat de bunkers "wegzakken" in de zandige zeebodem, steken de meeste bunkers nog slechts decimeters boven de zeebodem uit. Omdat sommige van de bunkers het varen met de hoppers onmogelijk maakten is het oorspronkelijke stortschema aangepast, wat staat weergegeven in figuur

2.4.

De stortvakken liggen vrij dicht op de koppen van de strandhoofden. Dat geldt vooral voor twee strandhoofden in de noordelijke helft van het suppletiegebied. De

strandhoofden langs de kust van ZW-Texel zijn gebouwd in de periode 1955 - 1987. Ze zijn van noord naar zuid aangelegd, zodat het meest zuidelijke strandhoofd (ter hoogte van ongeveer paal 9) als laatste is gebouwd. Aanvankelijk lagen de koppen van de strandhoofden ongeveer op de laagwaterlijn, maar ook hier geldt dat als gevolg van de voortschrijdende kusterosie de koppenlijn bij aanvang van de suppletie ongeveer op NAP-2 m lag.

Reedstijdens de aanleg bleek er een achterloopse geul te ontstaan die leidde tot erosie rondom de koppen van de strandhoofden. Vanuit het noorden werd deze "trog" op natuurlijke wijze opgevuld, maar in het zuidelijk deel van de suppletie bleef het aanwezig tussen de waterlijn en de aangebrachte suppletie.

(20)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004

Suppletiezand

Het suppletiezand is afkomstig van een locatie op 11 km vanaf de kust (gebied L17A). Het zand op deze locatie is vrij grof met relatief veel schelpdelen. Ook stenen komen voor in dit gebied, maar deze werden tijdens het winnen zo goed mogelijk gescheiden van het zand door een rooster voor de zuigkop.

TNO-NITG heeft in september 2003 metingen in het gebied verricht waaronder boringen en monsternames. Uit de zeefanalyse van de monstername ter hoogte van de suppletie volgde een 010van 283 ILm, een Dsovan 462 um en een 090 van 884lLm. Het slibgehalte is kleiner dan 1 % en het suppletiezand had een redelijk hoog schelpgehalte (1 -10 % volgens Van der Spek, e.a.,2004).

Met zogenaamde Medusa-metingen is eveneens de korrelgrootteverdeling van de zeebodem vastgesteld. Ook uit deze metingen kwam naar voren dat het suppletiezand een Dsohad van orde 400 - 500 ILm.Deze korrelgrootte is bijna twee keer zo groot als het zand dat oorspronkelijk op de kust van ZW-Texel voorkwam. Als gevolg van de in de jaren negentig uitgevoerde strandsuppleties (eveneens met grof zand uit

zandwingebied L17A) is de 050 van de bovenste laag van het strand en de ondiepe vooroever reeds grover geworden.

Figuur 2.2 (overgenomen uit Koomans, 2003) toont in drie-dimensionaal perspectief de uitgevoerde geulwandsuppletie op een ondergrond met kleuren die de korrelgrootte weergeven. Er is goed te zien dat het suppletiezand grof is, maar een opvallende discontinuïteit in de bodemsamenstelling levert het niet.

(21)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

3

Analyse dieptegegevens

3.1

Typering zuidwestkust

van Texel en aangrenzende

buitendelta

Ruimte- en tijdschalen

De kust van ZW-Texel en het Molengat maken onderdeel uit van een veel groter morfologisch systeem: het Zeegat van Texel. Morfologische veranderingen in een deelgebied hebben via soms ingewikkelde en vaak nog onbegrepen morfologische interacties gevolgen voor de morfologie elders. Hoewel gesteld kan worden dat alles met alles samenhangt speelt de schaalvan de morfologische verandering of ingreep een belangrijke rol.

De ruimteschaal is vaak gekoppeld aan de afmetingen van een bepaald morfologisch element; de tijdschaal wordt meestal gezien als de tijdsduur waarop karakteristieke morfologische ontwikkelingen zich voordoen. In het Zeegat van Texel zijn globaal de volgende ruimte- en bijbehorende tijdschalen te vinden:

• Het hele zeegat bestaande uit vloedkom (westelijke Waddenzee), zeegat (Marsdiep) en buitendelta. Figuur 3.1 toont een beeld van de buitendelta met de meest

kenmerkende ondiepten en geulen. Ruimtelijke dimensies van de drie hoofd-onderdelen van het zeegat zijn globaal orde honderden km'. De tijdschaal waarop veranderingen zich op deze schaalvoordoen bedraagt decennia tot eeuwen. Een voorbeeld hiervan zijn de effecten van de afsluiting van de Zuiderzee in 1932. • Grote geulen en banken, zoals het Nieuwe Schulpengat, de Texelstroom of de

Noorderhaaks. Typische oppervlakten van dergelijke morfologische eenheden zijn 5 tot 20 km', De tijdschaal waarop veranderingen zich op deze schaal voordoen bedraagt tientallen jaren tot een eeuw. Eenvoorbeeld is de aanlanding van de plaat Onrust begin 20e eeuw op de Horsvan Zuid-Texel.

• Kleinere geulen en banken, zoals het Molengat, op een ruimteschaal van hooguit enkele km', De tijdschaal van morfologische veranderingen van deze eenheden bedraagt enkele jaren tot enkele decennia.

• Kleinere structuren zoals bodemribbels, ed. De bijbehorende ruimte- en tijdschalen nemen verder af tot meters en dagen.

Uit het voorgaande blijkt reeds dat morfologische tijdschaal en ruimteschaal

gecorreleerd zijn. De ontwikkelingen op een kleine ruimtelijke schaal kunnen het gevolg zijn van "eigen gedrag" of een responsop ontwikkelingen uit een groter schaalniveau. De essentievan deze constatering is dat de ontwikkelingen van het grote systeem losstaan van dat van het kleinere systeem.En dat de ontwikkelingen van het kleinere systeem apart kunnen worden onderzocht, zonder het geheel mee te hoeven nemen. Dit laatste kan alleen zolang de randvoorwaarden of de trendmatige veranderingen uit het grotere systeem in de beschouwing worden meegenomen. De conclusies die dan voor het kleine deelsysteem uit het onderzoek volgen, zijn alleen geldig binnen de tijd- en ruimte-schalen van dat kleinere deelsysteem.

Elias(2003) heeft het voorgaande uitgewerkt voor de buitendelta van het Zeegat van Texel. Hij laat zien dat globaal het gebied ten noorden van de Noorderhaaks en het gebied ten zuiden hiervan twee apart te beschouwen deelsystemen zijn. De

(22)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

bijbehorende tijdschalen bedragen decennia tot een eeuw. Omdat de uitgevoerde geulwandsuppletie en de kustlijnhandhaving van ZW-Texel zich primair richt op een termijn van jaren, kunnen we dus in onze morfologische evaluatie en analyse volstaan met het gebied ten noorden van de Noorderhaaks.

Huidige situatie noordelijk deel buitendelta

Op het noordelijk deel van de buitendelta ligt een belangrijke ondiepte, waarvan het hoogste gedeelte (boven GLW) de Noorderhaaks vormt. Het oostelijk deel van de Noorderhaaks wordt aangeduid als de Razende Bol, zij het dat er geen strikte grens tussen beide banken is. Ongeveer 50 jaar geleden was er nog wel sprake van

afzonderlijke ondiepten Noorderhaaks en Razende Bol.

Het meest westelijke deel van de buitendelta wordt ook wel de Keizersbult genoemd. Het is een subgetijde gebied dat voorheen in de uitstroming lag van het Westgat. Het betreft hier het voormalige ebschild van het zeegat, dat met het veranderen van het geulenstelsel op de buitendelta als een relict is achtergebleven.

Ten noorden van de Noorderhaaks strekt zich een langgerekte ondiepte in

noordwaartse richting uit. Karakteristieke diepten zijn NAP - 4m tot NAP - 6m. Deze ondiepte, die somswordt aangeduid als de "noordelijke uitlopers van de

Noorderhaaks", flankeert het langs de kust gelegen Molengat.

Het Molengat loopt vlak onder de kust van de uitgestrekte strandvlakte De Hors (Zuid-Texel) en heeft een overwegend NNW-ZZOgeulas oriëntatie. De maximale diepte bedraagt circa NAP-21 m; de lengte bedraagt circa 6 km en een karakteristieke maat voor de breedte (gemeten tussen de tegenoverliggende NAP -5 m dieptelijnen) is 600 m.

Het getijvolume door het Molengat bedraagt ruim 200 miljoen rn'(paragraaf 4.3). Het Molengat is weliswaar betond, maar de meeste schepen (voornamelijk visserskotters) gebruiken deze vaarweg niet meer. Erwordt geen minimale vaardiepte onderhouden. Aan de noordkant van de geul ligt een drempel, min of meer ter hoogte van RSP9,5 -RSP10,5 km. De kleinste diepte is hier NAP-7 m.

De noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks worden doorsneden door een vloedgeul die pal langs de noordflank van de Razende Bol loopt en door een minder duidelijke geul verder naar het noorden toe. In Steijn (2002)wordt de eerste geul het Razendgat genoemd en de tweede "geul" het Nieuwe Molengat.

Op de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks liggen ter hoogte van ongeveer Jarkus-raai 8 enkele hogere banken (tot NAP-2 m). In navolging van de historische banken die hier meer dan een eeuw geleden voorkwamen, worden deze banken de "Nieuwe Ezels" genaamd. In figuur 2.4 is deze bank aangeduid met "bankje". Deze figuur laat ook mooi zien dat dit bankje een soort splitsingspunt vormt voor de uitstroming van het Molengat.

De zuidwestkust van Texel

Tot de zuidwestkust van Texel wordt hier gerekend het kustvak tussen RSP9 km en RSP 18 km. De strandvlakte De Hors (ten zuiden van RSP9 km), hoort hier dus niet bij. Dit komt mede omdat voor de strandvlakte geen BKLis vastgesteld en hier dus geen kustlijnhandhavingsbeleid van toepassing is.

(23)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

Voor de kust ligt een brekerbank ongeveer vanaf RSP13 km in noordwaartse richting. Uit Jarkus-gegevens blijkt dat deze brekerbank in de jaren zestig en zeventig verder zuidwaarts doorliep tot ongeveer RSP10 km.

Langs de zuidwestkust van Texel zijn strandhoofden aanwezig op ongeveer 500 meter onderlinge afstand.

Globale schets van recente morfologische ontwikkelingen

Er zijn relatief veel referenties waarin verslag wordt gedaan van de waargenomen morfologische veranderingen in het Zeegat van Texel. Vaak wordt daarbij op beschouwende wijze verhandeld over de mogelijke oorzaken van de beschreven

ontwikkelingen. Voorbeelden zijn: Beckering Vickers, 1951, Ringma, 1953, Battjes, 1961, Joustra, 1971, de Reus, 1980, Van der Tuin, 1983, Glim, e.a., 1987 en 1988, Sha,1991, Van Santen (1999), Walburg (2001), Cleveringa (2001), Van Veen (2002) en Steijn (2003).Ook zijn er verschillende meetcampagnes uitgevoerd, waarvan verslag wordt gedaan in ondermeer Studiedienst Hoorn (1976 - snelheidsmetingen vloedkommen Marsdiep en Vlie), Blok, e.a. (2001 - debietmeting 15 februari 2001), De Reus, e.a. (1982

-debietmetingen) en De Leeuw (1999 - debietmetingen Marsdiep).

De laatste jaren zijn de morfologische veranderingen ook geanalyseerd met

gebruikmaking van numerieke modellen. Voorbeelden zijn: Steijn, e.a. (1997, 2000 -Delft2d-modellering) en Van Marion (1999 - inverse modelleringstechniek).

Van belang voor de ontwikkeling van de zuidwestkust van Texel is de verandering die is opgetreden in de vorm van de Noorderhaaks. Langs de westflank van de Noorderhaaks treedt vooral sinds medio 20e eeuw erosie op. De GLW-lijn bijvoorbeeld is sinds 1950 hier met bijna 2 km oostwaarts opgeschoven. Dit proces gaat nog steeds verder. Omdat de oostoever van de Noorderhaaks (de Razende Bol) redelijk plaatsvast is gebleven, is hiermee ook de vorm van de Noorderhaaks veranderd. De strandhaak die in 1986 nog aan de zuidzijde van de Noorderhaaks lag, is in 2001 verdwenen. Aan de noordkust van de Noorderhaaks zien we het omgekeerde. Hier is de bolle kustlijn uit 1986 verdwenen en is een nieuwe strandhaak ontstaan. De vorm van de Noorderhaaks is in de afgelopen 15 jaar als het ware" omgeklapt", waarbij het zwaartepunt van de bank zuidwaarts is opgeschoven.

Ongeveer gelijktijdig met de "afbraak" van de Noorderhaaks ontstonden de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks. De opbouw van deze ondiepte heeft invloed gehad op het stroom beeld en de migratie van het Molengat. Door de ondiepte nam de lengte van de geul toe en er ontstonden nieuwe "geulen" in meer west - oost richting dwars over de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks. Het opschuiven van de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks in de richting van de kust van Texel is een proces dat sinds 1986 plaatsvindt (waarschijnlijk al langer, maar dat is hier niet onderzocht). Als de migratiesnelheid niet verandert, dan is het noordelijk deel van het Molengat (ten noorden van RSP8 km) voor 2015 uit de Jarkus-profielen verdwenen.

Kanttekening

In de volgende paragrafen wordt, waar relevant, in meer detail ingegaan op de

bovenstaande ontwikkelingen. Dat die beschrijving niet uitputtend is komt omdat het in dit onderzoek vooral gaat om de ontwikkeling van de uitgevoerde geulwandsuppletie. Zoals zal blijken is het morfologisch effect van de suppletie zeer lokaal van aard, hetgeen een uitgebreide analyse en beschrijving van de morfologische ontwikkelingen in een groter gebied buiten de orde van dit onderzoek plaatst.

(24)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

3.2

Beschikbare dieptegegevens

Voor deze studie is gebruik gemaakt van de volgende dieptegegevens: • Vaklodingen 1986, 1991, 1994, 1997,2000 en 2003.

Het voor dit onderzoek relevante gedeelte van de opnames staat weergegeven in figuur 3.2a en 3.2b. De "witte" gebieden liggen boven NAP. De wat merkwaardige verdieping in de noordelijke uitlopers van de Noorderhaaks in 1986 is een meet- of

verwerkingsfout.

• Gedetailleerde vaklodingen in een gebied rondom de geulwandsuppletie: februari 2003, augustus 2003, maart 2004.

De gemeten bodems met aanduiding van de omtrek van de geulwandsuppletie, staan weergegeven in de figuren 3.3 tot en met 3.5. In deze figuren staan tevens de

stortvakken en de strandhoofden aangegeven. De resultaten van de recente najaarspeiling (september 2004) waren helaas nog niet beschikbaar.

• Gegevensuit het Jarkus-bestand tot en met 2003.

Om de kustlijnontwikkeling in historisch perspectief te kunnen plaatsen zijn alle beschikbare Jarkus-raaien gebruikt.

De dieptegegevens zijn op verschillende manieren bewerkt en geanalyseerd. De Jatkus-gegevens zijn eerst gebruikt om een beeld te krijgen van de veranderingen in de positie van de MKL. Tevenszijn zogenaamde "time-stacks" gemaakt die een beeld geven van de

profielontwikkeling als functie van de tijd. De resultaten van deze bewerkingen worden gepresenteerd in paragraaf 3.3.

De detailopnames van het suppletiegebied en omgeving zijn gebruikt om een eerste indruk te krijgen van het "beïnvloedingsgebied" (paragraaf 3.4).Dit

beïnvloedingsgebied is vervolgens onderverdeeld in 24 kleinere vakken, waarvoor het verloop van het zandvolume is uitgerekend (paragraaf 3.5).

De vaklodingen en gedetailleerde opnames zijn gebruikt om een beeld te schetsenvan de veranderingen in de profielen dwars over het Molengat (paragraaf 3.6). Op basis hiervan kunnen zowel conclusiesworden getrokken over de trend in de

profielveranderingen en de mogelijke invloed van de suppletie daarop, maar kan ook iets worden gezegd over de seizoensvariaties(zomer I winter).

3.3

Ontwikkelingen

kustlijn ZW-Texel (MKL) tot 2003

Een bondige beschrijving van de erosie van de kustlijn van zuidwest Texel wordt gegeven in Cleveringa (2001).

Langdurige kustachteruitgang

Sinds eind negentiende eeuw is de achteruitgang van de GHW-lijn van zuidwest Texel erg groot. Dit wordt geïllustreerd door de bliksemgrafieken in figuur 3.6. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat de positie van de GHW-lijn ter hoogte van RSP9 tot en met 12 km circa 1300 meter landwaarts is opgeschoven. Over een periode van ongeveer 130jaar geeft dit een gemiddelde kustachteruitgang van 10 mIj.

(25)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

115801870 115801890 1900 1910 1920 1930111401_ 1860 1970 1980 1990 2000 l1jd(jaren)

Figuur 3.6 Bliksemgrafieken van de GHW-lijn van zuidwest Texel

Suppleties zuidwestkust van Texel

Na de eerste Kustnota (1991) is de kustlijnachteruitgang bestreden met suppleties.Tabel 3.1 geeft hiervan de details voor de zuidwestkust van Texel. De hoeveelheden zijn gebaseerd op metingen in het beun van de desbetreffende hoppers. De zandwinlocatie was telkens gebied L17A. Het suppletiezand was relatief grof (050orde 400 - 500 J.Lm).

Jaar Type suppletie Locatie Hoeveelheid Gemiddelde

(RSPkm) (rn') intensiteit (m3/m)

1994 Strandsuppletie 9,30 - 12,10 761.000 271

1997 Strandsuppletie 10,38 - 11,43 340.000 324

2000 Strandsuppletie 10,11-11,90 357.000 199

2003 Geulwandsuppletie 9,00 - 11,48 1.213.000 490

Tabel 3. 1 Overzicht uitgevoerde suppleties zuidwest Texel

''Time stacks"

Een time stack is een figuur waarin alle beschikbare profielopnames van één vaste meetraai als functie van de tijd worden gegeven. Omdat de Jarkus lodingen telkens op vaste raaien worden genomen kunnen hiermee eenvoudig dergelijke time stacksvoor zuidwest Texel worden gemaakt. In de figuren 3.7 tot en met 3.9 staan de time stacks voor Jarkus raaien 8.60 (circa 400 meter ten zuiden van de geulwandsuppletie), 10.13 (ongeveer in het midden van de suppletie) en 12.98 (nog net in het gebied waar een brekerbank voor de kust ligt). De profielen in de figuren zijn verticaal boven elkaar geplaatst waarbij de y-asverschuiving equidistant is van jaar tot jaar (als er een grotere afstand is betekent dit dat er één of meerdere opnames ontbreken).

De profielen laten zien dat er in dit deel van de kust geen duidelijke geul vlak onder de kust ligt. Er is eerder sprake van een normaal kustprofiel dat geconfronteerd wordt met

(26)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2:3 november 2004

een naar de kust toe opschuivende ondiepte. In figuur 3.7 is goed het landwaarts opschuiven van de Nieuwe Ezelste zien.

In figuur 3.9 is de brekerbank zichtbaar die op deze locatie in de laatste tien jaar een zeewaartse verplaatsing van ongeveer honderd meter heeft gekend.

Verloop MKL-posities

Voor alle beschikbare Jarkus raaien langs de zuidwestkust van Texel zijn de MKL-posities berekend. Daarbij is gewerkt volgens de berekeningsmethode uit de Nota "De

Basiskustlijn" van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1991), kortweg de Eerste Kustnota. Het verloop van de positie van de MKL in de tijd geeft een beeld van de kustachteruitgang. In het kustlijnhandhavingsbeleid wordt overigens aan een enkele MKL-positie geen waarde gehecht. In plaats daarvan wordt een TKL berekend uit een tijdserie van tien achtereenvolgende MKL-posities.

De MKL wordt berekend uit de oppervlakte van een kustprofiel tussen twee verticale niveaus. Het bovenste niveau is de duinvoet (NAP +3 m); het onderste niveau hangt onder andere af van het GLW-peil. Voor de zuidwestkust van Texel ligt de ondergrens op NAP -4,74 m. De MKL is een horizontale positie die wordt uitgedrukt als een afstand tot de lokale RijksStrandPalen-lijn (RSP).Het is een maat voor de "gevuldheid" (met zand) van een kustprofiel.

Figuur 3.10 laat de positie zien van de MKL voor zuidwest Texel over de periode 1970-2003. RSP10 km ligt ongeveer ter hoogte van de (Parijse)Y-coordinaat 558.000 m.Hier is de kusterosie het sterkst, hetgeen vermoedelijk ook te maken heeft gehad met de aanleg van de strandhoofden in de periode 1959 - 1987. Door de zuidwaartse aanlegmethode werd als het ware een erosiegolf zuidwaarts geforceerd ("Iijzijde erosie").

In de figuren 3.11 tot en met 3.13 staan de berekende posities van de MKL voor de raaien 8.60, 10.13 en 12.98 km (dezelfde raaien als in de figuren 3.7 tot en met 3.9). De kustachteruitgang bij raai 8.6 in termen van MKL-posities bedroeg 200 meter over een periode van 12 jaar van 1979 tot 1991 (ruim 16 mIn. Vergelijkbare snelheden traden op in de aangrenzende Jarkus raaien.

De trendbreuk die figuur 3.11 rond 1990 laat zien, wordt niet veroorzaakt door

suppleties. Die beginnen immers later en zijn noordelijker uitgevoerd (zie tabel 3.1). De trendbreuk houdt vermoedelijk verband met het in de jaren tachtig sterk noordwaarts uitbouwen van de ondiepte ten noorden van de Noorderhaaks en de gevolgen daarvan voor het stroombeeld langs de kust. Het kustvak is door deze ontwikkeling meer in de luwte van de ondiepte komen te liggen hetgeen mogelijk een natuurlijke stabiliserende werking op de MKL-positie heeft gehad.

In figuur 3.12 en 3.13 is door middel van verticale strepen aangegeven wanneer er op de betreffende locatie is gesuppleerd. De lengte van deze strepen is een maat voor de gemiddelde intensiteit van de suppletie (tabel 3.1). Als gevolg van de (strand-)suppleties verschuift de MKL-positie hier duidelijk in zeewaartse richting.

3.4

Analyse detailopnames (februari 2003-

maart

2004)

De bodemopnames van vlak voor de geulwandsuppletie, direct erna en na het eerste winterseizoen (figuren 3.3 tot en met 3.5) zijn verticaal van elkaar afgetrokken. Dat leidt tot drie "verschilbodems" die getoond worden in de figuren 3.14 tot en met 3.16. In

(27)

Ontwikkeling geulwandsuppletie

ZW-Texel (Molengat) Rev.2: 3 november 2004

deze figuren staan ook de strandhoofden en de contouren van de stortvakken aangegeven.

Figuur 3.14 laat duidelijk de aangebrachte geulwandsuppletie zien. De inhoud van de suppletie is op basisvan de verschilbodem berekend op 0,98 miljoen rn' (zie de

opmerkingen hierover in paragraaf 2.3).

In figuur 3.15 is te zien waar erosie en sedimentatie is opgetreden op en nabij de aangebrachte suppletie. Duidelijk te zien is de erosie langs de westflank van de

suppletie. Hier is in verticale zin bijna de helft van het suppletiepakket verdwenen. Ook is goed te zien hoe verder naar de kust toe juist een verdere ophoging van de suppletie heeft plaatsgevonden. Hier is kennelijk een berm opgeworpen (zoals ook goed te zien is in de profielopnames in paragraaf 3.6). Direct achter voornoemde berm zien we een strook waar de bodem is verdiept. Hier is kennelijk een trog ontstaan.

In het noordelijke circa één-derde deel van de geulwandsuppletie zijn de waargenomen bodemveranderingen iets anders. Bij het noordelijke kopse eind van de suppletie is bijvoorbeeld geen berm en evenmin een trog ontstaan. Hier lijkt eerder sprake van een landwaarts verplaatsen van het suppletiezand, of de vorming van een tombolo als mogelijk gevolg van het invangen van zuidwaarts gericht brandingstransport. Ten zuiden van het noordelijke kopse uiteinde is geen berm ontstaan. Het kan zijn dat hier eerst wel een berm is opgeworpen, maar in maart 2004 was daar niet veel meer van over. Dit kan er op wijzen dat de lange smalle en hoge berm in kleinere delen uiteen valt en dat dit procesaan de noordkant is begonnen.

Het sedimentatie I erosie patroon uit figuur 3.16 (februari 2003 - maart 2004) laat zien dat er ook na de winterperiode nog steeds een duidelijke geulwandsuppletie over is. Ook de trog tussen de geulwandsuppletie en de koppen van de strandhoofden is goed herkenbaar. Deze trog heeft in maart 2004 een uitgang in zuidwaartse richting: aan de noordzijde is sprake van een "normaal" kustprofiel.

De sedimentatie links-onder in figuur 3.16 is het resultaat van het verder landwaarts opschuiven van de Nieuwe Ezels.Deze migratie is het sterkst in de wintermaanden, zoals blijkt uit een vergelijking met figuur 3.14 en 3.15. Dit versterkt het vermoeden dat deze migratie met golfdynamiek verband houdt (dat in de winter immers sterker is).

Op basisvan de figuren 3.14 en 3.16 is een overlay gemaakt van de "1 m-contour" van de geulwandsuppletie. Dat is de lijn die aangeeft waar ten opzichte van februari 2003, de bodem als gevolg van de suppletie verticaal 1 meter ondieper is geworden. Hieruit volgt een globaal beeld van de vervorming van de aangebrachte geulwandsuppletie in bovenaanzicht en voor de periode augustus 2003 - maart 2004. Het resultaat staat in de onderstaande figuur 3.17 (Iet op dat de figuur is gekanteld om een en ander goed te kunnen schalen: het noorden is naar rechts).

Uit figuur 3.17 blijkt vooral dat de aangebrachte geulwandsuppletie redelijk op zijn plaats is gebleven. Er is sprake van een geringe zuidwaartse uitbouw (tot maximaal 150 m) en vooral een versmalling als gevolg van een landwaartse migratie van de westflank.

(28)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat) Rev.2:3 november 2004 ,-

-~'~/'

~,'

.

_

--

-

,'

-

--

-~

~--

-s-:

_

""

..

---Getrokken lijn:lijn waar debodem 1 mondieper is geworden in de periode feb-augustus 2003 Stippellijn: idemin de periode augustus2003·maart 2004.Het verschil tussen beidecontouren geeft een beeld van de vervorming van deinitieel aangebrachte suppletie.

---

...

---

....

__

.-, ,

.

,

-,

_.

'''---_.

-~

-

..

--

-

-

-

--

... ---'

r

..L

Figuur 3. 17 Vervorming van de suppletie in bovenaanzicht (augustus 2003 - maart 2004)

3.5

Profielveranderingen Molengat

Op basis van de beschikbare diepteinformatie zijn een groot aantal kustprofielen gemaakt. Posities en nummering van deze profielen staan aangegeven in figuur 3.18 (met de 2003-bodem als ondergrond). De profiel nummers komen overeen met de Jarkus

-aanduidingen. De dik aangegeven profielen zijn in deze paragraaf opgenomen en worden hieronder kort besproken.

Rul:7.03 8 8 4 2 0 ·2 -4 -4l -4l -10 -12 -1. -18 -18 -20 -22 ·24 -28 -28 -30 0 1000 12l1O 1500

(29)

Ontwikkeling geulwandsuppletie ZW-Texel (Molengat)

Rev.2:3 november 2004

De profielen voor raai 7.03 staan gegeven in figuur 3.19. Het is de doorsnede die loopt van de strandvlakte de Hors (links in de figuur) door het diepste deel van het Molengat tot op de Razende Bol (rechts in de figuur). De zwart-gekleurde lijnen zijn ontleend aan de vaklodingen tot en met 2000; de drie gekleurde lijnen hebben betrekking op de detailopnames die gemaakt zijn in het kader van de monitoring geulwandsuppletie. De figuur laat zien hoe de keel van het Molengat is veranderd in de periode 1986 - 1994 (toen de Razende Bol sterk oostwaarts uitbouwde). Weliswaar zijn er ook

profielveranderingen opgetreden in de periode februari 2003 - maart 2004, maar het is onwaarschijnlijk dat die verband houden met de uitgevoerde suppletie. De

veranderingen die zijn opgetreden zijn dermate klein dat ze vermoedelijk vallen binnen de natuurlijke variaties die inherent zijn aan dergelijke geul-plaat systemen. Dit blijkt ondermeer uit de getallen uit tabel 3.2.

1986 1991 1994 1997 2000 Maart 2004 Breedte op NAP -Sm [m] 730 580 570 570 660 640 Max. diepte [NAP m] - 18,5 - 23,5 - 26 - 27,5 - 28 -26 Natte doorsnede onder

NAP -Sm [m2] 8650 8380 7960 8420 8420 8690

Tabel 3.2 Veranderingen breedte en diepte Molengat op RSP7,03 km

Raai:8.2 8r----r----,----,----,----r----,----~~~--~

'

-

1

_

···1l1li1 · --- 1l1li4 ·-1l1li7 -+-2000 -1ob03 - oug03 : - mrlO4 4 ·12

Figuur 3.20 Dwarsprofielen raai 8.2 (1986 - maart 2004)

De profielen van raai 8.2 worden gegeven in figuur 3.20.De kust van Texel ligt links en rechts is de geleidelijk landwaarts opschuivende Nieuwe Ezels zichtbaar. Of er sprake is van een duidelijke geul kan op basis van deze profielen niet worden geoordeeld. Uit de

Cytaty

Powiązane dokumenty

Nowy program będzie zaś wymagał od nich nie tylko dobrego przygotowania merytorycznego (to oni wybierają program i podręcznik), lecz przede wszystkim całkowitej zmiany

Najpierw Puzyna przedstawia mędrca z Równi Krupowej jako „samorodnego geniusza&#34;, „prekurso- ra na miarę europejską&#34;, jednak prekursora, który „dziś już troszkę

Mogą to być również mapy lub kartogramy dotyczące pro- blematyki wprawdzie pominiętej na mapie głównej, lecz treściowo z nią łączącej się; ich celem jest dopełnienie

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

Analiza programu strategicznego Poznań – turystyczna Metropolia prowadzi do jednego, najważniejszego w kontekście badania możliwości wdrażania systemu European Tourism

Judicial review of administrative action refers to a specific type of conflict administrative proceedings subject to administrative justice jurisdiction rules, but most of rules

Znany był jednak jako leśniczy i to zostało odnotowane nie tylko w metryce jego śmierci, ale również w zapisie metrykalnym dotyczącym jego córki..

„Wiara rodzi się z tego, co się słyszy, tym zaś, co się słyszy, jest Słowo Chry- stusa” (Rz 10, 17).. Chrześcijanie wyznają, że Chrystus jej jedynym pośred- nikiem