• Nie Znaleziono Wyników

Randvoorzieningen van rioolstelsels kritisch beschouwd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Randvoorzieningen van rioolstelsels kritisch beschouwd"

Copied!
42
0
0

Pełen tekst

(1)

ISSN-0169-6246

Oktobe r 1991

,

f!~~'i

·

T

U

Delft

Randvoorzieningen van

rioolstelsels kritisch beschouwd

Mededelingenvan de Vakgroep Gezondheidstechniek&Waterbeheersing

R.G.Veldkamp

(2)

Technische Universiteit Delft Faculteit der Civiele Techniek

Vakgroep Gezondheidstechniek & Waterbeheersing

Sectie Gezondheidstechniek

Tec

hnische

U

niversiteit

D

elft

Fac

ulteit

CiTG

Bib

liotheek Civiel

e

T

echni ek

Stevinweg 1

2628 CN Delft

Randvoorzieningen van rioolstelsels

kritisch beschouwd

Mededeling nr. 42

van de Vakgroep Gezondheidstechniek & Waterbeheersing Ir. R.G. Veldkamp

(3)

Inhoud

Inleiding Principes

Overzicht vuilreducerende middelen Hoofd- en nevenaansluitng

Het bergingsaspect Het bezinkingsaspect Het rendement Ontwerp

De ontwikkeling in Nederland en andere West-Europese landen Algemene uitgangspunten bij het ontwerp

De Nederlandse ontwerpmethode

De invloed van de vloeitijd en de first flush

De invloed van de kwaliteit van het ontvangende water op de ontwerpmethode Toepassing

Emissie- of immissieprincipe?

Toepassing randvoorzieningen gerelateerd aan de vuiluitworp Resultaten recente binnenlandse onderzoeken

Nieuwe ontwikkelingen Conclusies

(4)

INLEIDING

Gemengde rioolstelsels en regenwaterriolen van gescheiden stelsels zijn of worden ontworpen voor een maximale afvoercapaciteit. Deze afvoercapaciteit kan bij zware regenbuien worden overschreden. De hoeveelheid water die niet naar de rwzi kan worden verpompt zal via noodoverlaten het stelsel verlaten en in het oppervlaktewater terechtkomen.

Een indicatie voor een te grote vuiluitworp naar het ontvangende water zijn klachten van omwonenden of visverenigingen. Deze klachten gaan in de regel over stank, vissterfte en visuele vervuiling in de buurt van overstorten. Deze negatieve verschijnse-len zijn dikwijls periodiek, zoals vissterfte. Stank en vissterfte worden direct opgemerkt, in tegenstelling tot bacteriologische verontreinigingen.Dat gebeurt alleen daar waar het oppervlaktewater een recreatieve functie heeft en er zodoende een kans bestaat op besmetting. Naar de effecten op lange termijn is weinig gericht onderzoek gedaan. Het effect van versluiering door andere lozingsbronnen speelt hierbij een grote rol.

De effecten van emissies op het ontvangende water zijn op een eenvoudige manier terug te dringen met het doorspoelen van het oppervlaktewater waardoor een ver-dringings- en verdunningseffect op de geloosde verontreinigingen optreedt. Deze oplossing ligt binnen de mogelijkheden van een waterkwaliteitsbeheerder. De maatregel voldoet op het eerste gezicht, maar de totale geloosde vuilvracht blijft even groot! Het probleem wordt niet bij de bron aangepakt, men tracht alleen de kwalijke gevolgen zo beperkt mogelijk te houden.

Het probleem aanpakken bij de bron kan door vermindering van de vuillozing op het ontvangende water. Deze reductie is te bereiken met de volgende maatregelen:

Vergroting van de berging in het rioolstelsel zelf door het zgn. opdikken van de afvoerriolen onderin het stelsel.

Verhoging van de pompovercapaciteit. Deze maatregel heeft effect op de werking van de zwaarder te belasten rwzi.

Het zo goed mogelijk tegengaan van slibafzettingen in de rioolstelsels. Preventief (en geen curatief) onderhoud van rioolstelsels.

Toepassing van randvoorzieningen.

Met betrekking tot het laatste punt, het toepassen van randvoorzieningen, zijn er diverse mogelijkheden voorhanden die in dit rapport worden behandeld. Na deze inleiding volgen drie hoofdstukken: Principes, Ontwerp en Toepassing.

In het hoofdstuk Principes worden enkele algemene zaken behandeld die vallen binnen het kader van dit artikel. Er wordt een overzicht gegeven van het hele scala aan middelen om de vuillozing in te perken. Van de in aanmerking komende randvoorzienin-gen wordt in hoofdzaak aandacht besteed aan bergbezinktanks. Deze tanks hebben een dubbele functie: het creëren van extra berging en het tegenhouden van bezinkbaar materiaal. De aspecten berging en bezinking worden afzonderlijk toegelicht.

Daarna volgt een uiteenzetting over het rendement, de verschillende manieren waarop rendementen van een bergbezinktank zijn te berekenen en - niet onbelangrijk - de valkuilen waar men in kan lopen bij rendementsberekeningen.

In het hoofdstuk Ontwerp wordt aandacht geschonken aan de aanpak in een aantal West-Europese landen. Na het noemen van de belangrijkste uitgangspunten bij het ontwerpen wordt in detail ingegaan op de Nederlandse ontwerpmethode.

(5)

Enkele voor het ontwerpen van belang zijnde aspecten, met name de first flush en de kwaliteit van het ontvangende water, worden nader toegelicht.

In het volgende hoofdstuk Toepassing wordt eerst de filosofie aangestipt die ten grondslag ligt - of beter gezegd zou moeten liggen - aan een eventuele keuze voor een randvoorziening. Dient men uit te gaan van het emissie- of immissieprincipe? Vervolgens wordt de toepassing van randvoorzieningen in relatie gebracht met de vuiluitworp.

Er wordt beknopt ingegaan op enkele recente onderzoeken in Nederland, die merendeels in het kader van het NWRW-onderzoek vallen.

Dit hoofdstuk wordt afgerond met een opsomming van enkele nieuwe ontwikkelingen. In het laatste hoofdstuk Conclusies worden tenslotte de belangrijkste punten van het rapport opgesomd.

(6)

PRINCIPES

Overzicht vuilreducerende middelen

Het hele scala aan vuilreducerende middelen is inmiddels zo groot dat een indeling in enkele hoofdgroepen wel op zijn plaats lijkt. Hoewel een indeling in strikt gescheiden groepen vrijwel onmogelijk is en er altijd overlappingen zijn, kan een indeling in drie groepen worden gemaakt waarbij het zwaartepunt van de gekozen middelen duidelijk verschilt.

Constructieve middelen

=

randvoorzieningen Zuiveringstechnische middelen

Operationele middelen

Bij de constructieve middelen (samen te vatten onder de benaming "randvocrzle-ningen-) wordt getracht de vuiluitworp te reduceren door het aanbrengen van extra volume (berging) eventueel gecombineerd met afscheiding van deeltjes onder invloed van de zwaartekracht (bezinking). Sommige oplossingen hebben tot doel alleen de hoeveelheid geloosd afvalwater te verminderen, bij het merendeel wordt tevens een reductie van de concentratie aan geloosde stoffen beoogd. Enkele randvoorzieningen zijn vermeld in tabel 1.

Tabel 1: Overzicht randvoorzieningen

Reductie vuiluitworp door: Conventionele overstortput

-Verbeterde overstortput bezinking/concentratie Werveloverstortput bezinking/concentratie Bergbezinktank berging en bezinking Bergbezinkriool berging en bezinking

Retentietank berging

Bergtank berging

Bergingsriool berging

Spiraalbocht bezinking/concentratie Theekop afscheider bezinking/concentratie

Zuiveringstechnische middelen zijn behandelingsmethoden die tot doel hebben de concentratie aan geloosde stoffen te verminderen via technieken die ook gebruikt worden bij de afvalwaterzuivering. De hoeveelheid geloosd afvalwater wordt niet gereduceerd:

Zeven

Vlokvorming, gevolgd door afscheiding (sedimentatie, flotatie of filtratie) Biologische behandeling (kontaktstabilisatie, bioschijven)

Adsorptie aan aktiefkool Desinfectie

Operationele middelen worden gevonden op het vlak van beheer e.d. Afvoerregulering

(7)

In het NWRW-onderzoek [NWRW 1984] werden de verbeterde overstortput. de wervel-overstortput en de bergbezinktank aangemerkt als oplossingen die nader onderzoek ver-dienden. Van deze drie heeft een bergbezinktank de hoogste vuilreducerende werking .

Daarom wordt in dit artikel de meeste aandacht aan dit type randvoorziening besteed.

Een bergbezinktank is een reservoir dat in vele uitvoeringsvormen is te realiseren. Om het onderscheid met andere typen reservoirs te houden is in tabel 2 een overzicht gegeven van de mogelijke reservoirs waarmee men te maken kan krijgen bij het ontwerpen van rioolstelsels. Gelijkluidende Duitse en Engelse benamingen zijn ook vermeld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen reservoirs zonder externe overstort,

waarbij er geen afvoer naar het oppervlaktewater kan plaatsvinden en reservoirs met een externe overstort waarbij, na vulling van het reservoir, ook afvoer naar het oppervlaktewater plaatsvindt.

Tabel 2: Overzicht reservoirs als randvoorziening

Reservoirs zonder externe overstort

Regenwatertank Buiten het stelsel gelegen reservoir voor op-D: Regenwasserbecken vang van gemengd afvalwater. Vormt

meest-Regenbecken al onderdeel van rwzi. E: Storm-sewage tank

Retentietank Reservoir zonder overstortvoorziening voor D: Regenwasserrückhaltebecken afvoerregulering

Rückhaltebecken

E: Storm-water retention tank

Bergtank Reservoir zonder overstort, ter vergroting van D: Fangbecken de berging.

E: Storm-retention tank

I

Reservoirs met externe overstort

I

Regenwaterbezinktank Bezinkingstank voor regenwater in ge-D: RegenauslaBklärbecken scheiden stelsels

Regenklärbecken E: Storm-water tank

Bergbezinktank Reservoir met, behalve een afvoer naar het

0:

Regenüberlaufbecken riool ook een overstort naar oppervlaktewa-E: Storm-water overflow tank ter.

Detention tank

Combinatietank Combinatie van een bergtank en een berg-D: Verbundbecken bezinktank.

De in de STORA woordenlijst opgenomen benamingen voor deze voorzieningen eindigen allemaal op -bassin in plaats van -tank. Een bassin is een open constructie, een tank daarentegen kan zowel open als gesloten zijn. Omdat bovengenoemde randvoorzienin-gen open èn gesloten worden uitgevoerd verdient de benaming tank de voorkeur.

(8)

Hoofd- en nevenaansluiting

Een berg-, bergbezink- of combinatietank kan op twee verschillende manieren op het rioolstelsel worden aangesloten, in hoofdaansluiting of nevenaansluiting (zie figuur 1).

riool

-aonvoer_

ê

TANK _afvoer

overstorting

Hoofdaansluiting

!

vulling tank

-I

TANK

I

loverstorting

Nevenaansluiting

Figuur 1: Schema hoofd- en nevenaansluiting

In hoofdaansluiting (D:HauptschluB; E:on-Iine) staat de tank in serie met het riool. De tank wordt continu doorstroomd, tijdens de droogweerperiode met de dwa en tijdens regenperiodes met gemengd afvalwater.

In nevenaansluiting (D:NebenschluB; E:off-Iine) ligt de tank naast het riool en wordt pas gevuld wanneer tijdens neerslag het waterpeil in het riool stijgt en via een overstort de tank binnentreedt. Na afloop van de regenbui loopt de tank leeg via een terugslagklep of wordt de tank leeggepompt wanneer het riool hoger ligt dan de tankbodem. Een tank in hoofdaansluiting is alleen te verkiezen als er voldoende verval aanwezig is. Wanneer dit niet het geval is, een situatie die in Nederland veelvuldig voorkomt, dan moet het afvalwater na het passeren van de tank continu worden opgepompt, zowel de dwa als de rwa. Dan is een tank in nevenaansluiting te verkiezen omdat de dwa langs de tank loopt; er hoeft alleen te worden gepompt wanneer het regent.

Aan beide manieren van aansluiten kleven nog andere voor- en nadelen, die in tabel 3 worden opgesomd.

Tabel 3: Hoofd- en nevenaansluiting: voor- en nadelen

Hoofdaansluiting Nevenaansluiting

Lediging onder natuurlijk verval. Hoogteligging t.o.v. riool vrij te kiezen. Goede zelfreinigende werking. Geen intrede van zand en grove delen Voordelen Eenvoudige inpassing in nieuwe tijdens droog weer.

stelsels. Betere verdeling instromend debiet Eenvoudige inpassing bij uitbreiding. De dwa loopt steeds door de tank. Lediging rn.b.v, pomp (bij lage ligging). Groot hoogteverlies. Minder goede zelfreinigende werking.

Nadelen Extra overloopconstructie tussen riool

(9)

Het bergingsaspeet

Uit tabel 1 komt duidelijk naar voren dat bij sommige randvoorzieningen de bergings-functie bepalend is, dat bij andere randvoorzieningen de bezinkingsbergings-functie van overwegend belang is, terwijl bij de bergbezinktanks en -riolen beide aspecten een rol spelen. Het is daarom van belang om beide aspecten apart te beschouwen.

Het creëren van een extra volume in rioolstelsels wordt bewerkstelligd door het opnemen van retentietanks of bergtanks. Hoewel met beide tanks het bergingsvolume wordt vergroot, is hun uiteindelijk doel toch verschillend.

Eenretentietankheeft slechts een hydraulische functie en dient absoluut niet voor het achterhouden van bezinkende stoffen. De inhoud van de tank dient voor de tijdelijke buffering van gemengd afvalwater tijdens buien, om op die manier het water vertraagd af te voeren. Tijdens het vullen van de tank is de afvoer derhalve kleiner dan de aanvoer. Retentietanks kunnen onder de volgende omstandigheden worden toegepast:

Aan het eind van een stelsel ter ontlasting van het transportriool naar de rwzi, waardoor een kleinere diameter kan worden toegepast. Een kostenvergelijking moet uitkomst geven over deze toepassing en over de grootte van de tank. Vlak voor een gemaal ter vermindering van de te installeren pompcapaciteit. Bij de aansluiting van een uitbreiding op een bestaand stelsel ter voorkoming van grotere transportriolen.

Na een noodoverlaat ter ontlasting van het oppervlaktewater wanneer het afvoerend vermogen van dit ontvangende water te klein is.

Een

berçtsnk

dient in de eerste plaats voor het creëren van meer berging ter

vermindering van de emissie naar het oppervlaktewater. Toch kan ook nu de bergingsfunctie met verschillende oogmerken worden ontworpen.

In landen als Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk zijn bergtanks (Fangbecken) bedoeld om de first flush op te vangen. Op die manier tracht men het vuil binnen het stelsel te houden en zo de vuillozing te verminderen. Uiteraard is toepassing alleen zinvol in die stelsels waarin duidelijk sprake is van een first flush. In Nederland met zijn vele vlakke en sterk vermaasde stelsels is dit meestal niet het geval. Hier wordt een bergtank simpelweg gezien als een middel om de overstortingsfrequentie te verlagen. Hoewel de benadering verschilt, wordt ook nu een reductie van de vuilemissie beoogd.

Het bezinkingsaspeet

Uitgezonderd de hiervoor behandelde berg- en retentietanks wordt met alle overige voorzieningen een reductie van de vuilemissie nagestreefd middels bezinking. In voorzieningen met een klein volume, zoals verbeterde overstortputten en wervelover-stortputten. speelt de berging slechts een ondergeschikte rol. Alleen in bergbezinktanks en -riolen heeft, naast de bezinking, ook de berging een behoorlijke invloed op de vuilemissie.

De reductie ten gevolge van bezinking wordt voor discrete deeltjes bepaald door de oppervlaktebelasting. Voor flocculente deeltjes is daarnaast ook de verblijftijd van invloed. Als basis voor het ontwerp van een bergbezinktank kan de bezinktheorie voor continu doorstroomde tanks worden gehanteerd,zoals gebruikelijk is bij het ontwerpen van bezinkingstanks van rwzi's [Kop 1989]. Het theoretische rendement is te berekenen uit de cumulatieve frequentieverdeling van de bezinksnelheden der deeltjes met de formule

(10)

Po

R

=

(1-Po) +

..!.

r

sdp

So

.Ic

waarin

R

=

rendement

H

Po deeltjesfractie met bezinksnelheid

<

Sa (-)

So

=

de oppervlaktebelasting (m/h)

s

=

bezinksnelheid van een deeltje (m/h)

Een en ander is toegelicht in figuur 2.

fr octie met bezink -snelheden <s bezinkzone Po---- -- - --- - -- , 1/aof·dP

!

,,

2:

,

____ __ _ J I

,

,

I

,

I

,

I p. : o So sm ox bezinksnelheid s (m/h )

Figuur 2: Het rendement van een bezinktank

Op dit theoretische rendement dient een reductie te worden toegepast als gevolg van de niet te vermijden turbulentie van het water in de tank. Afhankelijk van de vormge-ving van de tank en vooral van de stroomsnelheid van het water kan deze reductie

oplopen tot zo'n 30%.

Het zonder meer toepassen van deze bezinktheorieop bergbezinktanksen -riolen moet

met de nodige voorzichtigheid geschieden. De theorie is opgesteld voor continu

doorstroomde reservoirs met een constant debiet. Daarvan is bij dit type tanks geen

sprake. Ze worden alleen benut tijdens (hevige) neerslag, een discontinu gebeuren. Eerst wordt de tank gevuld met gemengd afvalwater. In deze fase zal er nauwelijks sprake zijn van enige bezinking. Pas na volledige vulling wordt de tank continu

doorstroomd en wordt het stromingspatroon rustiger. De stromingsconditiesin bergbe

-zinktanks zullen dan ook verre van ideaal zijn.

In vergelijking met een normale bezinktank wijkt een bergbezinktank op nog meer

punten af. Ten eerste is voor iedere regenbui de toevoer naar de tank verschillend,

afhankelijk van de intensiteit van de neerslag. Ten tweede is gedurende een regenbui

de regenint ensit eit nooit constant en zal dientengevolge het instromend debiet een

grote variatie vertonen. Ten derde is er een variatie in de concentratie van de

aangevoerde stoffen gedurende de bui. Ten vierde zijn de bezinksnelheden nooit

(11)

Bij een langdurige bui met lage intensiteit zal de tank heel langzaam vollopen en vervolgens ook langzaam worden doorstroomd. In dit soort situaties benadert de werking die van bezinkingstanks op een rwzi. Bij zeer intense buien zal de tank in zeer korte tijd worden gevuld en van bezinking zal nauwelijks sprake zijn; de tank fungeert eerder als een woelbak. Wanneer in dit soort omstandigheden de externe overstort

aanspringt zal het bezinkeffect bijzonder laag zijn.

Het rendement

Het rendement van een bergbezinktank is opgebouwd uit:

1. Een reductie t.ç.v. de berging. Er stort een kleinere hoeveelheid afvalwater over.

2. Een reductie t.g.v.de bezinking. Er stort minder geconcentreerd afvalwater over.

Om de werking van bergbezinktanks beter te kunnen beoordelen is het zaak om niet alleen te kijken naar het totaalrendement, maar ook naar het bergings- en bezinkings-rendement.

Het totaalrendement van een bergbezinktank zou kunnen worden bepaald door de vuiluitworp van een rioolstelsel op bijvoorbeeld jaarbasis te vergelijken met die van een identiek rioolstelsel aangevuld met een bergbezinktank. Indien het stelsel gemakshalve wordt voorgesteld door een bak, is dit schematisch weergegeven in figuur 3.

A

Lr

zonder bergbezinktank

A

B

LY-Y

met bergbezinktank

Figuur 3: Vuiluitworp uit stelsel met en zonder externe bezinktank

In de figuur zijn A en B de jaarlijkse vuilvrachten. Het totaalrendement is

R, = A-B ,100%

A

Het is onjuist om 2 stelsels met elkaar te vergelijken op basis van een gelijkblijvend volume voor de totale berging [Koot 1985, NWRW 1989-2], zoals in figuur 4.

A

A

B

ril

lilT!

I

zonder bergbezinktank

met bergbezinktank

Figuur 4: Vuiluitworp uit stelsel met en zonder bergbezinktank als onderdeel van de onderdrempelberging

(12)

Als de berging in het stelsel wordt verminderd door toepassing van kleinere buisdiame-ters dan heeft zo'n ingreep invloed op de vuilemissie. De vuiluitworp A' hoeft niet gelijk te zijn aan de vuiluitworp A. Het verschil (A-BI in de vuiluitworp naar het ontvangende water is dus niet volledig toe te schrijven aan de aanwezigheid van de bergbezinktank maar wordt deels veroorzaakt door het verschilleden sedimentatie- en opwoeigedrag in de stelsesl zelf. Een goede vergelijkingsmaatstaf ontbreekt derhalve.

Het totaalrendement is te spitsen in een deel t.g.v.berging en een deel t.ç.v. bezinking.

vuilgehalte

(gim3)

o

v,

V2

toegevoerd volume (m 3 )

Figuur 5: Concentratieverloop in toe- en afvoer tijdens neerslag

In figuur 5 is het vuilgehalte van de toevoer naar een bergbezinktank uitgezet tegen het ingestroomde volume tijdens een regenbui. Voor de gehele regenperiode is in totaal V2

m3gemengd afvalwater de tank ingestroomd, waarvan een deel V, m3 is overnestort. Het verschil (V2 - V, I is de inhoud van de tank. De laatst ingestroomde hoeveelheid (V2 - V,I stort niet over maar wordt in de tank geborgen. Het gearceerde oppervlak tussen V, en V2 geeft de geborgen vuilvracht weer. In dezelfde figuur is de concentratie van het geloosde water uitgezet. Het verschil tussen beide lijnen is de bezonken vuilvracht. Het bergingsrendement is:

v,

r

c/ndV geborgen vuilvracht

x

100% =

~.

x

100% ingestroomde vuilvracht v,

I

c/ndV o

Het bezinkingsrendement is:

bezonken vuilvracht

x

100% = ingestroomde vuilvracht v,

I

(c/n-c&ot'tld V o

x

100% v,

I

c/ndV o

Om een beter inzicht te krijgen in de werking van bergbezinktanks is nader onderzoek naar deze deelrendementen uitgevoerd in het kader van de NWRW [NWRW 1986,

(13)

NWRW 1987]. In deze rapporten zijn ook het bergings- en bezinkingsrendement uitgerekend. Het is opvallend dat optelling van beide rendementen een getal geeft dat hoger is dan het totaalrendement, iets wat volgens de eerder gegeven definities niet mogelijk is. In de NWRW-rapporten echter wordt het bezinkingsrendement op een andere manier gedefinieerd, nl. als:

bezonken vuil vracht

x

100%

ingestroomde - geborgen vuilvracht

Hiermee is een valkuil geschapen die tot veel verwarring kan leiden. De vraag rijst welk definitie de juiste is.

Wanneer men een bergbezinktank zuiver als bezinkingstank wil beoordelen,dan volstaat

de definitie van de NWRW-onderzoekers. Zij berekenen immers het rendement van de

tank op basis van de doorgestroomde(=overgestorte) hoeveelheid water, precies zoals

het met bezinkingstanks op een rwzi gebeurt.Maar een bergbezinktank is geen zuivere

bezinkingstank, zodat dit rendementsgetal misleidend kan zijn.

Voor de rioleringswereld is het in de eerste plaats van belang dat men een indruk krijgt

van de meerwaarde van een bergbezinktank tot de reductie van de vuiluitworp. Het

totaalrendement geeft deze informatie. Als men vervolgens is geïnteresseerd in de bijdrage van de bezinking aan het totaalrendement dan is de door de auteur gegeven

definitie de juiste. Voor het onderzoek aan de bergbezinktanks in Amersfoort en

Kerkrade krijgt men dan het volgende beeld op basis van de CZV-metingen: Amersfoort - CZV-vrachten in kg

Totaalovergestorte vracht Totaal bezonken vracht Totaal geborgen vracht Totaal ingestroomde vracht

Kerkrade - CZV-vrachten in kg Totaalovergestorte vracht Totaal bezonken vracht Totaal geborgen vracht Totaal ingestroomde vracht

1648,1 1393,7 2270,9 5312,7 14.636 15.364 8.553 38.552 Totaalrendement Bezinkingsrendement Bergingsrendement Totaalrendement Bezinkingsrendement Bergingsrendement 69% 26% 43% 62% 40% 22%

Het in de NWRW-rapporten vermelde (gemiddelde) bezinkingsrendement voor Amers-foort en Kerkrade reduceert van 46% en 51 % naar resp. 26% en 40%.

Deze getallen verdienen echter nog een verdere correctie, omdat een gedeelte van de vuilreducerende werking van de tanks niet in het onderzoek is betrokken. In de rapporten staat letterlijk -Monsters van gebeurtenissen, waarbij geen lozing op het

oppervlaktewater is opgetreden, zijn niet in dit onderzoek opgenomen

.-Dit houdt in dat de neerslaggebeurtenissen waarbij de bergbezinktank enkel functioneer-de als bergtank niet in beschouwing worfunctioneer-den genomen. Het specifieke van een bergbezinktank is nu juist dat hij niet onder alle omstandigheden fungeert als bergbezinktank maar voor een aantal kleinere buien alleen als bergtank. Zolang er geen overstorting uit de tank is opgetreden is er geen verschil tussen een bergtank en een bergbezinktank. Wanneer men deze kleine buien ook in de berekening betrekt zal dit als gevolg hebben dat het aandeel van de berging in werkelijkheid veel groter is geweest. Het bergingsrendement, betrokken op het totaalrendement, zal dan ook meer zijn en het bezinkingsrendement zal navenant dalen. Zonder de beschikking te hebben over de

(14)

oorspronkelijke meetgegevens is een exacte berekening niet te geven, maar voor Amersfoort is een vrij nauwkeurige schatting mogelijk. Voor het onderzoek in Amersfoort zijn ook de zgn. "interne overstortingen" (vulling tank zonder lozing) gedurende de onderzoekperiode vermeld. Van deze interne overstortingen,in totaal 35 stuks, is alleen het aantal monsters bekend, geen analyseresultaten. Uit het aantal monsters is voor iedere interne overstorting een exacte ondergrens van de ingestroom-de hoeveelheid water te berekenen. Er wordt veroningestroom-dersteld dat het werkelijk ingestroomde volume gemiddeld over de hele onderzoeksperiode precies tussen twee bemonsteringspeilen ligt. De tankinhoud tussen 2 bemonsteringspeilen is exact 70

m"

,

Per gebeurtenis is het ingestroomde volume te berekenen als: (aantal monsters

+

%

x aantal interne overstortingen) x 70

rn".

Bij de berekening van de extra geborgen vuilvracht wordt het over de onderzoeksperio-de gemidonderzoeksperio-delonderzoeksperio-de CZV-gehalte van onderzoeksperio-de toevoer aangehouonderzoeksperio-den: 225,2 g/m3

• Het totale geborgen extra volume bedraagt 12.915

rn".

De totaal geborgen extra CZV-vracht is 2908,5 kg.

Uit de aldus verkregen vuilbalans zijn de rendementen opnieuw te berekenen. Amersfoort - CZV-vrachten in kg

Totaalovergestorte vracht Totaal bezonken vracht Totaal geborgen vracht Totaal ingestroomde vracht

1648,1 1393,7 5179,2 8221,2 Totaalrendement Bezinkingsrendement Bergingsrendement 80% 17% 63%

Wanneer ook de kleine buien worden meegerekend stijgt het totaalrendement van de bergbezinktank van 62% naar 80%. Het aandeel hierin t.ç.v. de bezinking is slechts 17%, een heel ander getal dan de in het NWRW-rapport vermelde 46%.

De in een recent artikel van Wiggers aangehouden reductie van de gemiddelde vuil vracht met 30%, louter en alleen als gevolg van bezinking in een bergbezinktank, was al laag geschat [Wiggers 1991]. In werkelijkheid blijkt de reductie t.g.v. bezinking nog veel lager uit te pakken, voor de metingen van Amersfoort dus 17%.

(15)

ONTWERP

De ontwikkeling in Nederland en andere West-Europese landen

In Duitsland en Zwitserland werden al heel vroeg berg(bezink)tanks gebouwd. In deze landen, die toonaangevend zijn op het gebied van bergtanks en bergbezinktanks, gaat men bij het ontwerp van rioolstelsels voornamelijk uit van de first flush. Onderzoeken in Groot-Brittannië [Gameson 1962] en in Duitsland [Krauth 1971] hadden immers uitgewezen dat het eerst aanstromende gemengd afvalwater het meest vervuild is, de zgn. first flush. Om verzekerd te zijn van een first flush effect wordt, vooral in Duitsland, de voorkeur gegeven aan kleine rioolstelsels met elk een eigen overstort. Bovendien zijn, in tegenstelling met de Nederlandse situatie, vele rioolstelsels in hellende gebieden gelegen, wat de aanwezigheid van een first flush effect versterkt. Het ontwerp van bergtanks en bergbezinktanks gaat in Zwitserland en Duitsland uit van hetzelfde uitgangspunt. Deze en nog andere overeenkomsten vinden hun oorsprong in de "Bodensee-Kommission" [Bodensee 1973] waarin vertegenwoordigers van Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse universiteiten zetelden. In deze landen wordt de keuze tussen een bergtank en een bergbezinktank voornamelijk bepaald op basis van de stroomtijd in het rioolstelsel die als maatgevend wordt beschouwd voor de aan- of afwezigheid van de first flush. Verder bestaan er in het empirische ontwerp van bergtanks, bergbezinktanks en kombinatietanks geen grote verschillen. In Duitsland wordt volgens de meest gebruikte ontwerpmethode [ATV 1977] een ontwerpintensiteit opgelegd afhankelijk van de kwaliteit van het oppervlaktewater waarop de overstortvoorziening loost. Naast een bergings- en in mindere mate een bezinkingsfunctie bezitten de ver-schillende tanks in Duitsland ook een regulerende functie. De doorvoercapaciteit naar de rwzi's wordt beperkt tot een veelvoud van de dwa, meestal twee. Het debiet dat niet meteen kan worden doorgevoerd wordt geborgen in de tank. In Nederland geschiedt de regulering meestal door middel van pompen.

Net als in Duitsland, wordt in Zwitserland de inhoud van de tank bepaald uitgaande van de oppervlaktewaterkwaliteit.

In Groot-Brittannië zijn relatief weinig grote tanks gebouwd. Als er al tanks worden toegepast, dan wordt de voorkeur gegeven aan bergtanks boven bergbezinktanks, omdat ook in dit land veel nadruk wordt gelegd op het opvangen van de first flush. Zeer veel aandacht wordt in Groot-Brittannië echter besteed aan kleinschaliger oplossingen in de vorm van allerlei types verbeterde overstortputten. Dit heeft o.a. te maken met de veel geringere berging in hun stelsels en de daaruit resulterende hoge overstortings-frequenties. De verbeterde overstortputten beogen in de eerste plaats een verhoging van de vuilreductie door een verbeterde afscheiding van bezinkende en drijvende deeltjes, voornamelijk gebaseerd op hydraulische principes. Aan het aspect berging wordt veel minder aandacht geschonken.

De eerste bergbezinktanks in Nederland zijn reeds geruime tijd geleden gebouwd: voorbeelden hiervan zijn de bergbezinktanks te Enschede (1966) en te Kerkrade (1970). De aanpak in Nederland verschilt echter aanzienlijk met die in Duitsland en Zwitserland. In Nederland zijn de stelsels over het algemeen groot qua oppervlak. Vele stelsels hebben een sterk vermaasde structuur. Dit gegeven, gecombineerd met het feit dat de meeste stelsels zeer vlak zijn aangelegd, zorgt er voor dat van een first flush effect bij de overstort dikwijls weinig is te merken. Dit heeft een verschillende uitvoeringswijze van de tanks tot gevolg. In Duitsland en Zwitserland zijn de meeste tanks bergtanks

(16)

(berging van de first flush), terwijl in Nederland ook veel bergbezinktanks worden

aangetroffen (berging

+

bezinking). Verder zijn in Duitsland en Zwitserland de meeste

tanks opgenomen in hoofdaansluiting. In Nederland daarentegen worden voornamelijk

tanks in nevenaansluiting aangetroffen.

Algemene uitgangspunten bij het ontwerpen

Randvoorzieningen dienen in het algemeen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

1. Ze moeten een zo groot mogelijke reductie van de vuiluitworp bewerkstelligen.

2. Ze moeten een grote bedrijfszekerheid hebben.

3. De stichtings- en exploitatiekosten moeten zo laag mogelijk zijn.

4. Het onderhoud dient tot een minimum beperkt te blijven.

5. Hun werking moet zoveel mogelijk onafhankelijk zijn van debietfluctuaties.

6. Ze moeten qua hoogteligging goed inpasbaar zijn, vooral als aanvullende

voorziening in bestaande stelsels.

7. Bij plaatsing in hoofdaansluiting moet het doorvoerdebiet goed zijn te regelen als

daar noodzaak toe bestaat.

8. Ze mogen geen stank- of geluidshinder veroorzaken.

De Nederlandse ontwerpmethode

De meeste ontwerpmethodes beperken zich tot het berekenen van het vereiste volume van een bergbezinktank. In Nederland bestaan geen eenduidige ontwerpregels die, afhankelijk van bepaalde stelselkarakteristieken, de grondslag vormen van een volume-berekening. Soms vormt een gewenste overstortingsfrequentie de basis voor een bepaald volume, soms is het een gewenste verblijftijd in de bergbezinktank.

Via een gewenste overstortingsfrequentie wordt, in samenhang met een gekozen

pompovercapaciteit, een bepaalde berging vereist. Deze berging wordt geheel of gedeeltelijk gevonden in het rioolstelsel zelf als onderdrempelberging. Voor het geval de onderdrempelberging ontoereikend is, moet een deel van de berging worden gevonden in extra randvoorzieningen zoals bergtanks of bergbezinktanks.

Bergtanks hebben louter een retentiefunetie en hun vereiste volume is alleen afhankelijk van hydraulische condities. Deze rekenregels worden hier niet verder behandeld. Bergbezinktanks hebben naast een retentiefunctie ook een afscheidingsfunctie. Het is immers de bedoeling dat een zo groot mogelijke hoeveelheid slib wordt belet over te storten naar het oppervlaktewater middels bezinking. De analogie met

voorbezinkings-tanks van een rwzi ligt voor de hand.

De Nederlands ontwerpmethode steunt hoofdzakelijk op de parallellen die er bestaan tussen een voorbezinkingstank van een rwzi en een bergbezinktank. Het enige verschil zijn de empirisch vastgestelde waarden voor de oppervlaktebelasting en de verblijftijd

en de daarmee samenhangende eis aan de turbulentie.

Ontwerpgrondslagen

De ontwerpregenintensiteit is 20 lIs per ha verhard oppervlak. De verblijftijd is minimaal 20 min.

De oppervlaktebelasting varieert tussen 5 en 10 m3/(m2.h).

De lengte-breedte verhouding is 5à 6.

De diepte bedraagt maximaal 2 m.

(17)

Het kengetal van Reynolds moet bij voorkeur 10.000à 20.000 zijn en zeker niet meer dan 30.000.

Het kengetal van Camps moet groter dan 10.6 zijn.

Berekeningswijze

1 . Bepaal uit een hydraulische berekening van het stelsel het ontwerpdebiet voor de bergbezinktank. Dit kan met behulp van een computerprogramma of simpelweg met de rationele methode:

a

=

i.F' . 10.3

waarin:

a

=

instromend debiet in de tank in m3/s. i

=

ontwerpregenintensiteit in l/ls.ha).

F'

=

verhard oppervlak in ha.

2. Bepaal het nuttig volume V van de bergbezinktank (in m3

) uit de eis van een

minimale verblijftijd T (in s) in de tank: V

=

O.T

De doorvoercapaciteit wordt hierbij verwaarloosd omdat deze klein is t.O.V. het instromende debiet tijdens neerslag.

Er wordt een constante aanvoer aangenomen:

a

=

constant. De duur van de ontwerpregen of de stroomtijd in het rioolstelsel hebben dus geen invloed op de dimensionering van de bergbezinktank.

3. Bepaal de horizontale oppervlakte A van de tank uit de eis van een gewenste oppervlaktebelasting v0 (in rn/hl:

A

=

O/vo

4. Bepaal de nuttige hoogte H uit het volume V en de oppervlakte A van de tank: H

=

V/A

5.

Bepaal de lengte en breedte van de tank met in achtneming van een gewenste lengte-breedte verhouding.

6

.

Bereken de horizontale stroomsnelheid in de tank:

u

=

O/(S.H)

7.

Controleer de mate van turbulentie met het Reynolds getal Re: Re

=

u.R/u

waarin:

R

=

de hydraulische straal in m.

u

=

de viscositeit in m2/s.

De hydraulische straal is de verhouding tussen het natte oppervlak en de natte omtrek van de stroomvoerende doorsnede:

R

=

(BH)/(B

+

2H)

De viscositeit is temperatuursafhankelijk en is voor 100C gelijk aan 1,31

x

10.6

m2/s.

De dimensionering is gebaseerd op ideale stromingsconditeits in de tank. In de praktijk treden deze ideale omstandigheden niet op. De belangrijkste afwijking wordt gevormd door het turbulente karakter van de stroming. Een maat voor de turbulentie is het Reynoldsgetal. Laminaire stroming, waarbij de deeltjes langs rechte stroombanen kunnen bezinken, treedt op bij Reynoldsgetallen kleiner dan 2000. Deze waarde is in bergbezinktanks onhaalbaar en men zal dan ook een zekere mate van turbulentie dienen te accepteren. Naarmate de turbulentie hoger wordt treedt reductie van het bezinkeffect op.

a.

Controleer de stabiliteit van de stroming met het Camps getal Ca: Ca

=

u2/ (g.H)

(18)

Een belangrijk uitgangspunt in de berekeningen is dat de snelheidsverdeling uniform is over de dwarsdoorsnede. In de praktijk hoeft dit niet altijd het geval te zijn door aanwezigheid van dichtheidsverschillen, stroomneren e.d. Het Campsgetal is een goede maat voor de mogelijke aanwezigheid van instabiliteiten. Naarmate het Campsgetal hoger is, is de stroming stabieler. Een hoger Campsgetal betekent echter ook meer turbulentie, zodat beide kengetallen tegenstrijdige eisen aan de dimensionering oplegggen.

Vergeleken met buitenlandse ontwerpmethoden is de Nederlandse methode aan de veilige kant wat de inhouden van de ontworpen bergbezinktanks betreft.

De Nederlandse methode brengt slechts een gering aantal factoren in rekening en is dus betrekkelijk eenvoudig. Maar omdat alle buitenlandse ontwerpmethoden ook deels steunen op empirische gegevens, is de hier gepresenteerde methode niet slechter. De keuze van de empirische waarden is immers voornamelijk een kwestie van ervaring en gezond verstand. Op basis van praktijkervaring is men in Nederland gekomen tot empiri-sche waarden van de ontwerpneerslag (i = 20 I/(s.ha)), van de oppervlaktebelasting tv,

=

5 à 10 m/h) en van de verblijftijd (r ~ 20 min).

Wel wordt in de besproken methode op geen enkele manier rekening gehouden met de kwaliteit van het ontvangende water. Dit is echter niet uitsluitend een probleem bij het ontwerpen van bergbezinktanks, maar meer algemeen bij het integrale ontwerp van rioolstelsels.

Men dient zich goed te realiseren dat de gepresenteerde ontwerpregels zijn gebaseerd op een continue toevoer naar de tank. In het geval van neerslagafvoer is hiervan nimmer sprake. Een bergbezinktank wordt belast met een in de tijd variabel debiet. Het is juist deze dynamische belasting die er voor zorgt dat een bergbezinktank zich niet onder alle omstandigheden als een bezinktank gedraagt maar soms eerder het karakter krijgt van een woel bak.

Over de meest aangewezen afmetingen en over de constructieve vormgeving van de tank om een optimale bezinking te verkrijgen is nog zeer weinig bekend. Fysisch modelonderzoek is nodig om meer inzicht te verkrijgen in de werking van bezinktanks onder sterk wisselende dynamische omstandigheden.

De invloed van de vloeitijd en de first flush

In landen als Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Frankrijk en Groot-Brittannië speelt de first flush een zeer grote rol bij het ontwerp en de dimensionering van bergbezinktanks. De first flush wordt zowel in rekening gebracht bij de keuze van het bekkentype als bij de berekening van het volume van het bergbezinktank.

In de Duitse, Zwitserse, Oostenrijkse en Franse literatuur wordt vooral de vloeitijd

t.

aangetroffen als maatgevende parameter voor het first flush effect (de vloeitijd is de stroomtijd vanaf het in tijd verst verwijderde punt van het rioleringsgebied tot aan de randvoorziening). Dit hoeft geen verwondering te wekken omdat - zoals reeds eerder vermeld - een Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse delegatie samen in een kommissie (Die Bodensee-Kommissionl zetelden die de dimensionering van bergbezinktanks bestudeer-de en ook één van bestudeer-de eerste ontwerpmethobestudeer-des voor bergbezinktanks opstelbestudeer-de [Bobestudeer-den- [Boden-see-Kommission 1973].

In de achter ons liggende jaren waarin het NWRW-onderzoek is uitgevoerd is er in Nederland een hevige discussie ontstaan of er wel sprake was van een first flush effect

(19)

in de Nederlandse rioolstelsels. Men leek in steeds grotere getale geneigd om een first flush te ontkennen.

In verband met de invloed van het first flush effect op het ontwerp van bergbezinktanks kan men zich volgende twee vragen stellen:

1. Is er wel een first flush effect aanwezig in grote rioolstelsels?

2. Is er een (wezenlijk) verschil in overgestorte vracht voor de verschillende types bergbezinktank?

Om eem antwoord te geven op de eerste vraag kunnen meetgegevens, verricht op verschillende rioolstelsels, enige klaarheid in deze materie brengen. Voor enkele rioolstelsels met een bergbezinktank werd nagegaan welk deel van de totaal instromende vracht in een bepaald percentage van het instromend volume is begrepen (figuur 6).

De gegevens voor de rioolstelsels te Entzheim (Frankrijk) en Büsnau (Duitsland) werden uit de literatuur gehaald [Bellefleur 1989], [Krauth 1971].

De curven voor Amersfoort en Kerkrade werden uit de NWRW-rapporten gedestilleerd [NWRW 1986, 1987].

Voor elke overstortgebeurtenis te Amersfoort en Kerkrade werd nagegaan welk percen-tage van de aanstromende gemengd afvalwaterhoeveelheid wordt opgevangen in de eerste X m3

• Telkens werd ook nagegaan wat de vuil vracht in deze X m3 was. De

opgevangen vracht is gesommeerd voor alle bestudeerde overstortgebeurtenissen. Op deze manier werd het mogelijk voor de rioolstelsels van Amersfoort en Kerkrade de grafieken uit figuur 6 op te stellen. Hierin is weergeven welk percentage van de vuilvracht in een bepaald percentage van de opgevangen hoeveelheid afvalwater begrepen zit.

w

~ ~ M ~

opgevongen volume/ totooivolume [~]

• Kerkrode + Amersfoor t 0 Busnou 6 Entzheim

100

g

90 :i: BO v 0 !> 70 Ol ö

2

60 <, 50 :i:v 40 0 !> l: 30 Ol

""

c 20 0 > Ol

""

10 c, o 0 0

Figuur 6: First flush effect in enkele rioolstelsels

De stippellijn in figuur 6 geeft de situatie weer waarbij de vuilvracht gedurende de overstorting recht evenredig is met de hoeveelheid overstortend water, m.a.w. er is geen first flush aanwezig. Alle lijnen liggen boven deze stippellijn, zodat in elk van de bestudeerde stelsels een first flush effect waarneembaar is.

(20)

Uit figuur 6 kan men aflezen dat de eerste 20% van het totaal aanstromend volume respectievelijk

42 % van het BZV bevatten (Stuttgart-Büsnau) 39

%

van het BZV bevatten (Entzheim)

35 % van het CZV bevatten (Kerkrade) 29 % van het CZV bevatten (Amersfoort)

De mate waarin dit effect optreedt hangt nauw samen met de hellingsgraad van de leidingen en van de verdeling, de grootte en de aard van het verhard oppervlak. Zo is de first flush in de stelsels van Stuttgart-Büsnau en Entzheim vrij uitgesproken, wat niet zo verwonderlijk is omdat er slechts 12 resp. 16 hectaren verhard oppervlak zijn en in kleine stelsels hoe dan ook een sterker first flush effect aanwezig is. Het rioolstelsel in Amersfoort is ook niet zo groot (26 ha verhard oppervlak). Kerkrade heeft wel een groot verhard oppervlak (60 ha) maar is dan weer in een hellend gebied gelegen zodat hierin ook een zeker first flush effect waarneembaar is.

Opvallend is dat het eindpunt van de curve voor Kerkrade bijna op de stippellijn ligt. Wanneer 80% van de overgestorte hoeveelheid afvalwater wordt beschouwd is hierin ook 80% van de vuilvracht begrepen. Dit is volomen in overeenstemming met het in het NWRW-rapport 5.1 uitgesproken vermoeden dat het rioolstelsel in Kerkrade tijdens hevige neerslag volledig wordt schoongespoeld [NWRW 1989-1]. Voor de curve van Amersfoort is dit beslist niet het geval, wat het vermoeden bevestigd dat in dat stelsel een gedeeltelijke herbezinking van sediment optreedt.

Voor grote stelsels in weinig hellende gebieden wordt de first flush afgevlakt en vertraagd. Bovendien is het zo dat indien meer dan 50% van het aanstromende volume dient te worden opgevangen, men van een first flush effect nauwelijks voordeel kan hebben omdat de first flush (indien die al aanwezig is) zich vooral manifesteert in de eerste 25 à 40% van de aanstromende hoeveelheid afvalwater.

In Duitsland lATV 1977] houdt men indirekt rekening met een mogelijke first flush bij de keuze van het type randvoorziening. Dit gebeurt via de vloeitijd

t.

als ontwerppara-meter:

t.

<

15 min : bergtank

t.

>

15 min : bergbezinktank

Achtergrondgedachte hierbij is dat bij een vloeitijd

t.

in het rioolstelsel van minder dan 15 minuten een bergtank het meest geschikt is om de first flush op te vangen. Hoe en waarom de grens van 15 minuten werd gekozen is niet duidelijk te vinden.

Door Munz [Munz 1973n4] worden naast de vloeitijd

lt

ook de helling van het riole-ringsgebied en de eventuele aanwezigheid van bovengelegen overstortvoorzieningen in rekening gebracht om het first flush effect te begroten.

Op de tweede vraag, of er een verschil bestaat in de vuiluitworp bij toepassing van verschillende types randvoorziening, is getracht een antwoord te geven door gebruik te maken van de gepresenteerde meetgegevens in de NWRW-rapporten 8.1 en 8.2. Door bewerking van deze meetresultaten is het mogelijk na te gaan wat de overgestorte vuilvracht gedurende de meetperiode zou zijn geweest voor verschillende fictieve inhouden van een bergtank en een bergbezinktank. De hiervoor gehanteerde methode wordt gedetailleerd beschreven in een nog te publiceren artikel. Het resultaat is te zien in figuur 7.

Zo is bijvoorbeeld uit de bergbezinktank te Amersfoort, een rechthoekige tank met een inhoud van 640 m3

, gedurende de meetperiode 60,8 kg CZV per ha verhard oppervlak overgestort. Voor inhouden van de tank tot 1150 m3 blijkt de vuilvracht bezonken en geborgen in een bergbezinktank groter te zijn dan de geborgen vuilvracht in een

(21)

1

Amersfoort

I I I I 1 I I '1' I I I I I I \ I I I I I I \ I I I I I

-

---r--

I

\----r---j---

\ I I

----r-

I

---r-

I

---

r---

I

--I \ I I I I I I \ I I I I I ---- --~---~- -_rI \ I-- --- -- r---I -- --r ---I ~ - --- -I -- ~-- --- -I -60,8 :

v

:

:

:

:

:

F=======F 1==1--~---~---~---r---t ---I I 1\ I I I I I I I 1\ I I I I I

-

---

---

I

t

-

r

I

-

'~""t---1t---It---r---I ----r-1 --- -I I 1 '4 1 I I I I I I " I I I I -- - - - -~-I ~--T-I I \-- ---r- - - -r ---r---- - - -~ --- - -- -I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I ---~ - ~--+-~-I I I I ,\----I~---~I---~I-- --- --~ ---I --I I I I I\ I I I I I I I I I \ I I I I 90 80 '0 70 J: <,

'"

60 ~ > 50 N U

"

40

~

"'

g, 30 ti > 20 0 10

'

~~

I I I I I ....~ I I I

-

---l-Jl--L-l

1 : : :

-

J---J~~:~-~-:

:

:

..

l

...

-

---

JL-

L

---~---

:

I I I I I I I ...__ _ I I I 500: :100q 1500 2000 64'0 840 1i50 2500 3000 tankinhoud [m 3 ] -- - - - berC)tonk

Figuur 7: Overgestorte vuilvracht voor verschillende fictieve inhouden en types randvoorzieningen in Amersfoort

bergtank. Uit de berekeningen die geleid hebben tot figuur 7 blijkt dat, wanneer in Amersfoort een bergtank in plaats van een bergbezinktank had gestaan, deze een inhoud van 840 m3

had moeten hebben om eenzelfde vuillozing te verkrijgen. Tanks met meer dan 1150 m3

inhoud blijken "voldoende grootW

te zijn t.O .V. de aanstromende hoeveelheid afvalwater. Vermits er een first flush aanwezig is in het stelsel van Amersfoort wordt vanaf deze inhoud in een bergtank meer vuil tegengehou-den dan in een bergbezinktank.

De curve voor een combinatietank kan niet worden afgeleid uit de meetgegevens van Amersfoort. Wel kan worden opgemerkt dat deze vuilvrachtcurve tussen de beide andere curves moet liggen, vermits een combinatietank constructief het midden houdt tussen een bergtank en een bergbezinktank.

In sommige ontwerpmethodes wordt bij het bepalen van de tankgrootte rekening gehouden met de vloeitijd

lt

.

In de ATV-methodewordt het firstflush effect ingebracht via de vloeitijdfactora die volgens figuur8 afhankelijk is van t•. De factor a is eigenlijk een "meer-dan-evenrediçheidsfactor" omdat de tankinhoud per ha verhard oppervlak met a moet worden vermenigvuldigd. Dit betekent een grotere tankinhoud bij grotere vloeitijden. De achterliggende gedachte is de volgende: Als de vloeitijd in een stelsel groter is, is het first flush effect minder uitgesproken en heeft men een grotere inhoud per ha verhard oppervlak nodig om eenzelfde hoeveelheid vuil op te vangen.

De bezwaren die tegen het gebruik van factor a kunnen worden ingebracht zijn: - De factor is afgeleid uit meetgegevens van Stuttgart-Büsnau met een vloeitijd van

6,7 min en vraagt een enorme extrapolatie bij toepassing voor stelsels met vloeitijden groter dan 30 min.

- De factor is ontwikkeld vanuit de gedachte een first flush te moeten opvangen, maar wordt niet alleen bij de dimensionering van bergtanks maar evenzeer bij de dimensionering van bergbezinktanks gebruikt.

(22)

... ...-_..__...

~

...

i-:

... ... ...

7

... ...

;7

--_... _____•__•._.&0....... .............. • • &0&0•• • • • • •

1

... ... o 2

...

.B u ~1 .8

~

<B .21,6 > 1,4 1.2 1 o 5 10 15 20 25 JO 35 40 Vloeitijd

T

Figuur 8: De vloeitijdfactor a als functie van de vloeitijd ti

In de ontwerpmethode van Munz wordt de vloeitijd ook in rekening gebracht, echter anders dan in Duitsland. Bij vloeitijden kleiner dan 15 min wordt de tankinhoud per ha

verhard oppervlak goter bij toenemende

ft

.

Voor stelsels met een

ft

groter dan 15 min

wordt de tankinhoud kleiner bij stijgende vloeitijden. Munz gaat er van uit dat in een groter rioleringsgebied de neerslagintensiteit meer verspreid is en dat dus voor een

gebied met een grotere~de gemiddelde neerslaghoeveelheid per ha verhard oppervlak

kleiner zal zijn.

In de Nederlands ontwerpmethode wordt geen rekening gehouden met de vloeitijd. Het effect van de vloeitijd op de tankinhoud is voor de genoemde methoden af te lezen in figuur 9.

Nederland ATV A 128

30 40

vloeitijd tI [min] 20 10

---

---

---., ••• -,<,-, , _ •••••••

~~.~

••••. 1. 5 , - - - , 1.4 -e ] 1.3 .5 1.2 " . c 1.1 2 11 1 't: 0.9 ~ 0.8 .~0.7

é

0.6 ~0.5 > 0.4 0.3 0.2 0.1 O + - - - r - - - , - - - . - - - , - - - - l o

(23)

De meningen over de invloed van ti zijn verdeeld. De ene zegt een groter specifiek

(=

per ha verhard oppervlak) volume te vragen bij stijgende ti en de andere een kleiner.

De waarheid ligt waarschijnlijk ergens tussen beide, hetgeen hier concreet wil zeggen dat het waarschijnlijk correcter (en uiteraard ook eenvoudiger) is de factor

t.

niet in rekening te brengen bij de berekening van de tankinhoud, zoals in Nederlan gebruikelijk. Overigens blijkt uit het bovenstaande dat de invloed van ~ nog niet eenduidig te begroten is en het heeft weinig zin een factor die men niet kent in rekening te brengen voor de berekening van een volume.

De invloed van de kwaliteit van het ontvangende water op de

ontwerp-methode

Een lozing vanuit het rioolstelsel op het oppervlaktewater brengt een vervuiling van het ontvangende water teweeg. Elke randvoorziening heeft als uiteindelijk en enig doel de lozingen vanuit het rioolstelsel op het oppervlaktewater kwalitatief te verbeteren enlof kwantitatief terug te dringen. Het lijkt dan ook voor de hand liggend bij-het ontwerp van een rand voorziening rekening te houden met de kwaliteit van het oppervlaktewater. In deze paragraaf wordt voor enkele ontwerpmethodes voor bergbezinktanks nagegaan of de kwaliteit en de aard van het oppervlaktewater waarop wordt geloosd invloed hebben op het ontwerp, in het bijzonder op de inhoudsberekening van de tank.

In Nederland worden waterkwaliteitsplannen opgesteld door de waterkwaliteits-beheerders. Daarbij wordt al het oppervlaktewater binnen het beheersgebied ingedeeld in diverse types, afhankelijk van het gebruiksdoel.

Naarmate de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van het water strenger zijn, zal de vuiluitworp verder dienen te worden beperkt.

In Nederland is men er aan gewend om te denken in termen van berging in mmo Strengere eisen aan de oppervlaktewaterkwaliteit worden vertaald in het toepassen van extra berging. Het verband tussen beide grootheden is de overstortingsfrequentie, die immers vermindert bij het vergroten van de berging. De waterkwaliteit bepaalt dus op een heel indirekte manier het wel of niet bouwen van bergbezinktanks. Op de eigenlijke dimensionering in termen van inhoud, lengte, breedt en hoogte heeft de waterkwaliteit geen invloed.

In het buitenland is de kwaliteit van het oppervlaktewater waarop de overstorten lozen soms direkt als dimensioneringsgrondslag in de ontwerpmethode opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de in Duitsland gebruikelijke ATV-richtlijn [ATV 1977] en in het bijzonder voor de in Zwitserland door Munz ontwikkelde ontwerpmethode [Munz

1973/1974].

Toen in Duitsland ontwerpnormen voor bergbezinktanks dienden te verschijnen, bestonden er al wel richtlijnen voor de dimensionering van gemengde rioolstelsels lozend op het oppervlaktewater via noodoverlaten. Deze stelsels werden zo ontworpen dat bij een regenbui met een intensiteit i kleiner dan een zekere kritische regenintensiteit ikrit geen overstorting uit het rioolstelsel mocht plaatsvinden. Men achtte het wenselijk

de reeds jaren aanwezige overstorten en de nieuw te plaatsen bergbezinktanks in gemengde rioolstelsels op dezelfde basis te kunnen beoordelen, wat op juridisch vlak van belang kon zijn. Bovendien maakt het geen verschil uit of de overgestorte vuil-vracht wordt geloosd via een gewone overlaat dan wel via een bergbezinktank. Daarom werd ikrit ook ingevoerd bij het ontwerpen van bergbezinktanks in gemengde

(24)

Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen ikriten de hoeveelheid afvalwater die naar

de rwzi wordt gevoerd (en dus belet wordt over te storten). Op een niet rechtstreekse wijze werd wel een dergelijk verband gevonden via de meetgegevens van Krauth in Stuttgart-Büsnau [Meier 1979]. Het gevonden verband, weergegeven in tabel 4, heeft geen fysische betekenis, maar stemt enkel overeen met de meetgegevens van Krauth. In de ATV-methode wordt als doel vooropgesteld 90 % van de biologisch afbreekbare

en bezinkbare stoffen bij regen naar de rwzi te voeren. Vandaar dat in principe ikrit

=

15 l/s.ha wordt genomen. Men vertrouwt erop dat de metingen die tot bovenstaande tabel hebben geleid correct en algemeen geldig zijn. Het ligt voor de hand dat de resultaten uit tabel 4 niet zonder meer geëxtrapoleerd mogen worden naar grotere riool

stelsels. Uit metingen blijkt trouwens dat in stelsels, waarin ikrit gelijk is aan 15 l/s.ha,

de 90%-grens niet wordt gehaald [Meier 1979]. In Oostenrijk is men overigens

voorzichtiger en wordt slechts gerekend op 70 à90% doorvoer naar de rwzi bij een ikrit

van 15 IIs.ha [Hörler 1988].

Tabel 4: Verband tussen ikriten overstortvracht (naar meetgegevens van Krauth)

ikrit percentage jaarlijkse vuilvracht die tijdens

ll/s.hal

neerslag naar rzwi wordt gevoerd.

7 ca. 70%

10 ca. 80%

15 ca. 90%

30 ca. 95%

De kritische regenintensiteit is een functie van de verhouding laagwaterdebiet van de ontvangende rivier t.O.V. vuilwaterdebiet (figuur 10). De oppervlaktewater"factor" wordt in deze methode dus in rekening gebracht via het laagwaterdebiet van de

ontvangende rivier. Voor grotere ontvangende rivieren wordt een kleinere ikrit (en dus

een kleiner vereist volume voor de bergbezinktank) toegelaten. De achterliggende ge-dachte hierbij is dat rivieren met een kleiner debiet gevoeliger zijn voor vuillozingen vanwege het geringere verdunningseffeet en dus beter moeten worden beschermd door een beperking van het aantal overstortingen. In vergelijking met de meeste andere ont-werpmethodes voor bergbezinkbassins, leidt de ATV -richtlijn tot bergbezinkbassins met

kleine inhouden. Vandaar dat het wellicht beter ware geweest

ï..m

=

15 IIs.ha aan te

nemen in rioolstelsels die lozen op oppervlaktewateren met groot debiet en voor

kleinere ontvangende rivieren een grotere ikrit op te leggen.

In verband met de keuze van het laagwaterdebiet voor de bepaling van ikrit , en dus ook

van het volume van het bergbezinkbassin, zijn de volgende punten van belang: Het laagwaterdebiet is niet de enige parameter die de aard van het oppervlaktewa-ter kan karakoppervlaktewa-teriseren. De reeds aanwezige vervuiling alsook de functie van het ontvangende water zijn op zijn minst even belangrijke factoren.

In de ATV-richtlijn wordt niet vermeld hoe de laagwaterafvoer dient te worden bepaald.

(25)

Kritisc he regen intensiteit

.

..

. .

,

..

: :

. . ..

: : : : 15 ~ ~._--+--+.+··· i··· ·~···· ···· ·f····+·· · · ·+ ···~ ~._ _~._ _-+ ~.._.! . 14

t

i ;

·

·F

··

j

···

·

j

··

·

·

···

+

·

+

···

++

·

+··

·

·

··

·f

···

·

··+····

+·-j-

··

··

.

13

··

·

···

·

+ ·

··

···

+···H

-+-

·

·

; .

.

;

-+

+

+ ;

+

~

+

;

·i···················

î

12

···~···

··

~···~···~

·

·t

·

·

·~

·

··

·

~

·

···

·

.

t

+

~

~

~

_-

~.

-

---

+

~_

._-

j

-

.

1

11

~ ~

.

.

..+

.

.

~.~ ~

;

...;

~

·

..+

) ····;··

·

.··.

)

~

;

·

i ·_ . •- 10

··

···+·

····

--l-

··

·H++

·

-j--

··

···

··

f

··+···-t-··

:··+·

···

f

··

····+

···

·+

·

+

····

··

·

··

··

··

·

····

··

9

·

··

·

·

··

·

j

···

·

··

·

··i

··

··

t--t

·

t

···j

····j·

·

···i··

·

·t···t···j""··j"

'

·

·

··

:

··

··

·

··

·

t

····

··

·

··

(···

··

···--··

8 ···i···~···+++···i····1···f····+···+

.

.

+-.

+-

[

...

.

.

L····1····~··· 7 i i : :: i i : : : i i : : 2 3 45 7 10 2030 5070100 200 400700000

laagwaterdebietjdwa

RQI080991

Figuur 10: De kritische regenintensiteit als functie van het laagwaterdebier

In de ontwerpmethode van Munz komt een invloedsfactor U voor die de kwaliteit van

het ontvangende water mathematisch in rekening brengt. De grootheid U varieert

tussen 20 voor oppervlaktewateren die gunstig zijn voor het ontvangen van het

overgestorte rioolwater (groot debiet, geringe vervuiling met microverontreinigingenen

zuurstofbindende stoffen, geringe visuele vervuiling) en 50 voor oppervlaktewateren

waarop de lozingen zoveel mogelijk dienen te worden beperkt.

Allereerst is het kritische punt waarop een bergbezinktank nodig is rechtstreeks

afhankelijk van de factor U. Dit is het geval als: ikl it S

%

U U/s.ha)

De ontwerpparameter ikrit heeft dezelfde grootte-orde als in de ATV-richtlijn, zo'n 10 à

15 l/s.ha. De van te voren vast te stellen waarde voor

ï..m

is bepalend voor het ontwerp.

Later wordt dezelfde factor U opnieuw gebruikt ter vaststelling van de totale

onderdrempelberging B:

B = U +

22.-

(m3/ha )

5

1+m

. afvoercaoaciteit uit bergbezinktank

waann m

=

droogweerafvoer

In Nederland, waar de bergbezinktanks meestal in nevenaansluiting zijn geplaatst, is de

factor m gelijk aan nul als de tank pas na beëindiging van de regenbui wordt geledigd.

De totale onderdrempelberging wordt vervolgens voor een deel toegerekend aan een

bergingsreservoir, waarbij nog onderscheid wordt gemaakt tussen een bergtank of

(26)

TOEPASSING

Emissie- of immissieprincipe?

Een lozing vanuit het rioolstelsel op het oppervlaktewater brengt een vervuiling van het

ontvangende water (voor zover dit nog vervuild kan worden) teweeg.Elke

randvoorzie-ning heeft als uiteindelijk en enig doel de lozingen vanuit het rioolstelsel op het oppervlaktewater kwalitatief te verbeteren en/of kwantitatief terug te dringen. Het lijkt dan ook voor de hand liggend bij het ontwerp van een randvoorziening rekening te houden met de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Het globale systeem -gemengd rioolstelsel met randvoorziening - rwzi -

opper-vlaktewater- kan zowel beoordeeld worden aan de hand van de toegestane hoeveelheid die uit het rioolstelsel op het oppervlaktewater wordt geloosd (emissie) als aan de hand van de toegestane belasting van het oppervlaktewater (immissie).

Uitgaande van de gesteldheid van het oppervlaktewater, worden bij een ontwerp volgens het immissieprincipe, voor de belasting van het oppervlaktewater een aantal grenswaarden voor verschillende vervuilingsparameters vastgesteld. Vanzelfsprekend zou het immissieprincipe als uitgangspunt moeten dienen bij het ontwerp van rioolstels-els. Het dimensioneren van een randvoorziening aan de hand van de immissie is echter niet zo vanzelfsprekend, immers:

Het is een zeer moeilijke opgave toelaatbare belastingen vast te stellen die een zekere uniformiteit bezitten en tegelijkertijd voor meerdere oppervlaktewateren geldig zijn.

Om de toelaatbare belasting te kunnen bepalen zou voor iedere randvoorziening een reeks (dure) metingen aan het ontvangende water vereist zijn, teneinde de waterkwaliteit te bepalen. Bovendien moeten deze metingen regelmatig worden herhaald.

De vervuiling van het oppervlaktewater wordt niet enkel en alleen veroorzaakt door de overstortingen uit gemengde rioolstelsels.

Er zijn genoeg situaties te vinden waarin voor een bepaalde vervuilingsparameter de bijdrage van riooloverstortingen slechts 10% is en de resterende 90% afkomstig is van het effluent van een rwzi en van de landbouw. Alvorens over te

gaan tot de bouw van een randvoorziening zou men eerst voor elk oppervlakte

-water het aandeel van elke vervuiler tot de totale vervuiling moeten vaststellen. Met de huidige technische stand van zaken is het dan ook realistisch het emissieprinci-pe te hanteren bij de dimensionering van randvoorzieningen in gemengde rioolstelsels. Het emissieprincipe gaat uit van de geometrie van het rioolstelsel en bepaalt aan de hand hiervan een grenswaarde van de één of andere vervuilingsparameter.

Toepassing randvoorziening gerelateerd aan de vuiluitworp

Ook al is in het voorgaande aangeraden bij de dimensionering van een randvoorziening uit te gaan van het emissieprincipe, neemt dat niet weg dat bij het ontwerpen rekening kan (moet) worden gehouden met de aard van en de toestand waarin het opper-vlaktewater zich bevindt.

Het probleem is enkele eenvoudige parameters te vinden die in staat zijn de toestand

van de ontvangende rivier te karakteriseren. De effecten van overstorten uit

(27)

thermisch, zintuiglijk (reukhinder, visuele hinder, ..) zijn. Verder kunnen rioolwaterlozin-gen het zuurstofgehalte verminderen, de alrioolwaterlozin-gengroei bevorderen (door lozing van fosfor en stikstof), zware metalen in het oppervlaktewater brengen, virussen overbrengen en de fauna en flora verstoren of vernietigen. Een studie van de toestand van het oppervlaktewater zou met al deze factoren moeten rekening houden. Bovendien is het van belang of het oppervlaktewater waarop wordt overgestort een recreatie-, vis-, natuurgebied- of ander water is.

Verder wordt een nauwkeurige inschatting van de invloed van rioollozingen op de waterkwaliteit nog bemoeilijkt indien men voor elke vervuilingsparameter een tijdsas-pect in rekening brengt. Men onderscheidt drie effecten:

Korte termijn effecten. De duur van de benadeling is gelijk aan de duur van de vervuilingsperiode (bijv. een baadverbod wordt ingesteld zodra de concentratie aan bacteriën boven een bepaalde grenswaarde ligt en opgeheven zodra de concentra-tie beneden deze grenswaarde is gedaald).

Middellange termijn effecten. De duur van de benadeling strekt zich uit over de vervuilingsperiode plus nog een zekere tijd (bijv. wanneer een zuurstoftekort in viswaters een vissterfte veroorzaakt, omhelst de benadelingsperiode zowel de vervuilingsperiode zelf als de periode die nodig is geweest om de vispopulatie terug op te bouwen)

lange termijn effecten. De duur van de benadeling loopt over een langere tijd van verschillende overstortgebeurtenissen en hun tussenperioden (bijv. de belasting met persistente organische verbindingen of zware metalen).

Rekening houdende met bovenstaande kan men bij het ontwerpen van randvoor-zieningen één van de volgende uitgangspunten aanhouden:

1. De eenvoudigste (en minst goede) oplossing is om geen rekening te houden met de kwaliteit van het oppervlaktewater.

2. Een betere oplossing is om aan te nemen dat er een eenduidige samenhang bestaat tussen de bovenvermelde factoren onderling (hydraulische belasting, reukhinder, belasting met zuurstofverbruikende stoffen, enz.) samen met de tijdsfactoren. Het volstaat dan één van deze factoren in rekening te brengen. Dit principe wordt bijvoorbeeld gebruikt in de ATV-richtlijn, waarin de hydraulische belasting als maatgevend wordt aangenomen. Impliciet wordt dus verondersteld dat bij een grote hydraulische belasting ook de reuk en visuele hinder, de belasting met zuurstofverbruikende stoffen, nitraten, microverontreinigingen, enz. groot zullen zijn.

3. De beste oplossing is een indeling voor de oppervlaktewateren te maken die rekening houdt met meer dan één factor. Deze variabelen dienen zo gekozen te zijn dat zij representatief kunnen zijn voor de ervaren vervuiling van het ontvangende water en bovendien gemakkelijk zijn te bepalen of te meten. In het NWRW eindrapport wordt aldus een onderverdeling gemaakt. Voorgesteld wordt rekening te houden met de omvang van het ontvangende watersysteem, de gemiddelde stroomsnelheid, het feit dat het oppervlaktewater al dan niet hydraulisch is geïso-leerd en de aanwezigheid van waterplanten in het oppervlaktewater.

Een van de onderzoeksthema's in het kader van de NWRW was het effect van overstortingen op de kwaliteit van het oppervlaktewater [NWRW 1990-3]. Van de 63 in dit onderzoek opgenomen locaties is het ontvangende water ingedeeld naar grootte en naar stromingscondities. Men heeft onderscheid gemaakt tussen groot, middelgroot

(28)

en klein ontvangend water enerzijds en stilstaand, semi-stilstaand en stromend water anderzijds.

Een voorspelbare uitkomst van het onderzoek was dat er in groot en/of stromend water

geen problemen optraden. Op klein stilstaand water daarentegen, bijvoorbeeld

kopslootjes, is in meer of mindere mate een ernstige verslechtering van de kwaliteit geconstateerd.

Hiermee is duidelijk aangetoond dat overstortingen een locaal probleem vormen dat dan ook locaal moet worden aangepakt.

Een aanpak zoals is voorgesteld in de provincie Noord-Brabant roept vraagtekens op.

Voor de gehele regio zijn richtlijnen opgesteld voor het realiseren van een hoeveelheid berging in de stelsels. In de basis richtlijnen zijn 7 mm onderdrempelberging en 0,7 mm pompovercapaciteit vereist, aangevuld met 3 mm berging in gesloten bergbezinktanks. Als aanvullende eis is gesteld dat 13 mm extra berging nodig is voor lozingen op water met een specifieke ecologische kwaliteits-doelstelling en 7 mm extra berging voor alle

typen water waaraan minder strenge doelstellingen zijn opgelegd.Deze extra berging

dient te worden uitgevoerd als open reservoirs.

Bij een dergelijke regionale in plaats van locale aanpak bestaat het gevaar dat er enorme investeringen worden gedaan op plaatsen waar de waterkwaliteitsproblemen niet zo nijpend zijn. Bovendien dragen deze richtlijnen een enigszins eenzijdig karakter wanneer

alleen bergbezinktanks in aanmerking komen om de doelstellingen te bereiken. Het

toepassen van andere, voor de locale situatie wellicht meer geschikte randvoorzienin-gen dient ook in overweging te worden randvoorzienin-genomen.

Een zo kosteneffeetief mogelijke oplossing verdient een gedifferentieerde aanpak. Op grond van het voorgaande worden de hierna gegeven stappen aanbevolen.

1• Localiseer de grootste problemen in een beheersgebied met betrekking tot de

(mogelijke) nadelige beïnvloeding van de waterkwaliteit door overstortingen.

2. Probeer door middel van het opstellen van een vuilbalans te achterhalen in

hoeverre de bijdrage van overstortingen maatgevend zijn voor de slechte kwaliteit van het oppervlaktewater.

3. Voordat wordt besloten tot de bouw van randvoorzieningen dient eerst te worden

nagegaan of meer kosteneffectieve maatregelen dan de bouw van deze

randvoor-zieningen hetzelfde effect teweeg brengen.

Resultaten recente binnenlandse onderzoeken

Werveloverstortout te Goes

In het kader van de NWRW zijn ook metingen uitgevoerd aan een werveloverstortput

te Goes [NWRW 1990-1

J.

De put heeft een diameter van 8 m en is gedimensioneerd

op een maximale aanvoer van 1,2 m3/s, waarvan 0,2 m3/s wordt afgevoerd en de

resterende 1m3/svia de overstort naar het oppervlaktewater verdwijnt (zie figuur 11).

In de onderzoeksperiode zijn 13 overstortgebeurtenissen opgetreden. Tijdens deze gebeurtenissen zijn 3 deelstromen bemonsterd: de aanvoer, de afvoer en het overstortende water. Op basis van debietmetingen en analyses op het CZV kan voor iedere gebeurtenis een vuilbalans worden opgesteld, die - in afwijking van die in het NWRW-rapport - luidt:

(29)

In het rapport is niet vermeld hoe de geborgen vuilvracht is bepaald. Het is triest te moeten constateren dat van de 13 gebeurtenissen er 12 onvolledig zijn bemonsterd door het wegvallen van 3x de aanvoer, 1x de overstort en 8x de afvoer.

Uit de resultaten is het totaalrendement bepaald op basis van de berekende vuilvrach-ten. Voor het CZV bedroeg dit 53% voor de gehele onderzoeksperiode. Ook nu is het interessant om na te gaan wat de bijdrage is geweest van de berging en hoeveel er is tegengehouden door "bezinking" of beter door vuilconcentratie in de put.

Goes - CZV-vrachten in kg Totaal afgevoerde vracht Totaalovergestorte vracht Totaal geborgen vracht

3782 3744 467 Totaalrendement Concentratierendement Bergingsrendement 53% 47% 6%

Totaal aangevoerde vracht 7993

Het bergingsrendement, hier 6%, is beduidend lager dan dat van de bergbezinktanks in Amersfoort en Kerkrade, 43% resp. 22%. Dit is logisch, want de inhoud van de werveloverstortput in Goes is slechts 135 m3 tegen 640 m3 en 2100 m3 voor

Amersfoort resp. Kerkrade.

overstortr

duik

û

/

Afvoer naar ontvcrlgend weter

Figuur 11 : Werveloverstortput

Cytaty

Powiązane dokumenty

In order to investigate the benefits of aeroelastic tailoring and morphing, this dissertation presents a dynamic aeroelastic analysis and optimisation framework suitable for the

A nawet gdy telefon wydaje się „głuchy”, jak w Śpieszmy się Twardowskiego, Pustych miej‑. scach Kamieńskiej, Telefonie Jastruna, to zawczasu uczy dbania

kształtują się organa centralne oraz dokonuje się in­ tegracja towarzystw terenowych i kółek rolniczych.. i tę datę można

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

Inny rozmówca stwierdził, że nie byli przywiązani do ziemi, którą otrzymali, ważne były dla nich inne wartości: wszyscy przesiedleńcy poszli do miasta, że byli mądrzejsi

However, we notice that all essential features for these samples, such as small magnitude of the effect, sinusoidal phase depen- dence, positive sign, and the long high

Lecz przez to właśnie, przez co nie usłuchaliśmy Boga i nie uwierzyliśmy Jego słowu, przez to samo wprowadził posłuszeństwo i ule- głość Jego słowu, przez to właśnie

Zowel op het strate- gische niveau (het nemen van beslissingen over lange termijn investeringen) als op het directe uitvoerende niveau dienen het technische, financiële