• Nie Znaleziono Wyników

Critische beschouwingen betreffende de wettelijke bepalingen tot bescherming van den industrieelen eigendom, meer in het bijzonder in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Critische beschouwingen betreffende de wettelijke bepalingen tot bescherming van den industrieelen eigendom, meer in het bijzonder in Nederland"

Copied!
172
0
0

Pełen tekst

(1)

-.v?fsfe*^-. ^jéjj^

i l awlillhiiiiiBiiji 11,11 i i i l i i iiiiii«iiiii!!iii!iuii:iin.iij

Bibliotheek TU Delft P 1020 4432

(2)

CRITISCHE BESCHOUWINGEN

BETREFFENDE

DE WETTELIJKE BEPALINGEN TOT BESCHERMING VAN DEN

INDUSTRIEELEN EIGENDOM

MEER IN HET BIJZONDER IN NEDERLAND

^

^

y

(3)

CRITISCHE BESCHOUWINGEN

BETREFFENDE DE WETTELIJKE BEPA-LINGEN TOT BESCHERMING VAN DEN

INDUSTRIEELEN EIGENDOM

MEER IN HET BIJZONDER IN NEDERLAND

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE TECHNISCHE WETENSCHAP, AAN DE TECHNISCHE HOOGESCHOOL TE DELFT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAG-NIFICUS IR. C. L. VAN DER BILT, HOOG-LEERAAR IN DE AFDEELING DER ELECTRO-TECHNIEK, TE VERDEDIGEN VOOR EEN COMMISSIE UIT DEN S E N A A T OP WOENSDAG 14 MEI 1924, DES NAMIDDAGS

TE 3 UUR DOOR

MAXIMILIAAN LODEWIJK VAN DER SCHAAFF

SCHEIKUNDIG INGENIEUR

(4)

Bij het verschijnen van dit proefschrift, grijp ik de gelegen-heid aan, om mijn dank te betuigen aan U, Delftsche Hoogleeraren, die mijne studie voor Scheikundig Ingenieur geleid hebt.

Toen ik in Delft kwam, had ik reeds iets van de techniek gezien, en ik gedenk met groote dankbaarheid, dat U daarmede rekening wildet houden, en steeds mij een gereed oor leenen, wanneer ik al eens met eenig voorstel bij U kwam.

Diezelfde stimuleerende medewerking heb ik direct ook bij U gevonden. Hooggeachte Promotor, Prof. Dr. J. A. Veraart, vanaf het oogenblik dat ik U mijn voorstel ontvouwde om een proef-schrift te schrijven over de materie die zoo zeer mijn belang-stelling heeft.

De besprekingen, die ik gedurende de wording van mijn dissertatie met U mocht voeren, hebben mij geleid tot een zoo breed mogelijke belichting van mijn onderwerp, waarvoor ik U hierbij nog wel mijn dank betuig.

(5)

INLEIDING. I

De studie van de wettelijke bepalingen tot bescher-ming van den industrieelen eigendom vereischt te gelijker tijd inzicht zoowel in het nationaal en interna-tionaal recht als in de techniek, zoodat een goede orien-teering voor den jurist evenals voor den technicus, eigenaardige moeilijkheden medebrengt, waardoor zij dit terrein niet bij voorkeur betreden.

Schrijver dezes meent het dan ook nuttig, aan zijn critische beschouwingen een overzicht te doen voorafgaan van de op het gebied van den intellectueelen eigendom van kracht zijnde nationale en internationale regelingen bij wet en tractaat, terwijl hij in een aanhang-sel den officieelen tekst van de verschillende wetsarti-kelen heeft ondergebracht, die in zijn betoog worden aangehaald ^). Dit laatste moge den technicus, die de verschillende juridische bronnen niet tot zijn beschik-king zou hebben, de lezing veraangenamen.

') Naar dit aanhangsel wordt ter plaatse verwezen door een A ge-volgd door het paragraafcijfer.

(6)

Hii^iniJwiii-M,^uniiii«.| , iiiii ||i^^^^mi>!T iii'iK'K. • VMüwnivwiilw

(7)

OVERZICHT VAN DE BESTAANDE WETTEN EN TRACTATEN OP HET GEBIED VAN DEN

INTELLECTUEELEN EIGENDOM.

De industrieele eigendom maakt een onderdeel uit van den intellectueelen eigendom, welke laatste ook dien eigendom omvat, welken wij voorloopig kortheids-halve den artistieken eigendom zullen noemen, doch die, gelijk later zal blijken, een grooter gebied omvat dan in dien naam is neergelegd.

In ons land wordt de intellectueele eigendom beschermd door een viertal wetten: de industrieele eigendom door Octrooiwet en Merkenwet, waarbij ook de Handelsnaamwet genoemd kan worden; de artis-tieke eigendom door de Auteurswet.

De eerste drie wetten zouden nog nader gepreciseerd kunnen worden als de beschermers van respectievelijk den technischen, den technisch-commercieelen en den commercieelen eigendom.

In een volgend hoofdstuk zal worden uiteengezet, dat het vaak lastig is, om een scherpe scheiding tus-schen de begrippen industrieelen en artistieken eigen-dom te maken, vooral wanneer men te doen heeft met artistieke nijverheidsproducten. Verschillende Staten bezitten dan ook afzonderlijke wetten voor dit grens-gebied, omvattend de bescherming van industrieele modellen en teekeningen. In ons land kennen wij een dergelijke afzonderlijke regeling niet. De consequenties

(8)

daarvan zullen in een volgend hoofdstuk onder oogen gezien worden, doch maken het noodig om nu ook de Auteurswet in onze beschouwingen op te nemen.

In dit hoofdstuk: zal ik, ten bate van een duidelijk overzicht, mij nog niet bezig houden met de moeilijk-heden eener uiterst scherpe begrenzing van het terrein door elke wet bestreken, doch slechts in breede contouren aangeven hoe nationaal en internatio-naal de bescherming van den intellectueelen eigendom geregeld is.

De intellectueele eigendom kent dan:

1. In vrijwel alle beschaafde landen een octrooi-(patent-)wet, op grond waarvan nationale bescherming verkregen kan worden voor nieuwe uitvindingen (in 't algemeen: technische voortbrengselen of werkwijzen, met verrassend effect.)

Voor ons land is dat de Octrooiwet van 1910 (Staatsbl. N° 313)^).

Deze wet strekt zich tevens uit over de Nederland-sche koloniën en bezittingen.

2. De eerste internationale band werd gelegd door de: Union internationale pour la protection de la pro-priété industrielle, tot stand gekomen in 1883 t^ Parijs en herzien te Brussel in 1900 en te Washington in 1911.

De voornaamste punten dezer regeling zijn: a. De onderdanen van elk der toegetreden Staten zullen in alle andere landen der Unie voor wat betreft de octrooien van uitvindingen, de gebruiksmodellen, de teekeningen of modellen van

nijverheid, de fabrieks- of handelsmerken, den handelsnaam, de aanduidingen van herkomst, het

') Aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 15 Januari 1921 (Staatsbl. No 15) en 15 October 1931 (Staatsbl. No 1127).

(9)

tegengaan van de oneerlijke mededinging, de voor-deden genieten, welke de onderscheidene wetten aan de nationalen toekennen of zullen toekennen. Dientengevolge zullen zij dezelfde bescherming hebben als deze, en hetzelfde wettelijk verhaal tegen elke inbreuk op hun rechten, mits zij de voorwaarden en formaliteiten nakomen, aan de nationalen opgelegd.

b. De onderdanen van elk der toegetreden Staten zullen na het indienen eener aanvrage voor octrooi van uitvinding of gebruiksmodel in een der aangesloten Staten, gedurende een jaar een recht van prioriteit genieten in elk der andere Staten.

c. Op overeenkomstige wijze zal een recht van prioriteit van 4 maanden ontstaan door het depot van een fabrieks- of handelsmerk of industrieel model of teekening.

d. Vervallen-verklaring van een octrooi op grond van niet-toepassing, zal niet mogelijk zijn binnen drie jaren, gerekend van af de indiening der aanvrage in het betreffende land.

e. De handelsnaam wordt in alle Staten beschermd zonder verplichting van depot.

ƒ. De onder è en c genoemde rechts-objecten zullen een tijdelijke bescherming verkrijgen op officieel erkende internationale tentoonstellingen. g. Elk der contracteerende Staten zal een dienst voor den industrieelen eigendom inrichten, en er zal ten behoeve van de internationale centralisatie van dezen arbeid een internationaal bureau te Bern opgericht worden.

A. Nieuwe toetredingen van Staten zullen steeds mogelijk zijn.

(10)

toe-tredii^ tot dit verdrag na de laatste wijziging, bij de wet van 19 Maart 1913 (Staatsbl. N° 104)^). Verder zijn op het oogenblik nog 30 andere Staten toegetreden, zoodat deze Unie — de z. g. Union générale, in tegen-stelling met verder te bespreken Unions restreintes — thans de volgende 31 staten, met in totaal een bevolking van circa 704.000.000 zielen, omvat: Amerika (V. S. van Noord-), België, Brazilië, Bulgarije, Cuba, Dantzig (Vrije stad-), Denemarken (met Faroë-eil.), Domini-caansche Republiek, Duitschland, Estland, Finland, Frankrijk (met Algerië en koloniën), Groot-Brittannië (met Australië, Canada, Ceylon, Nieuw Zeeland en Trinidad «Sc Tobago), Hongarije, Italië, Japan, Luxem-burg, Marocco, Mexico, Nederland (met O.- en W.-Indië), Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal (met Azoren en Madera), Roemenië, Servië (met Croatie en Slavonië), Spanje, Tsecho-Slowakye, Tunis, Zweden en Zwitserland.

Dit tractaat heeft voor den industrieelen eigendom zeer groote beteekenis gekregen. Speciaal op het sub b genoemde recht wordt dagelijks beroep gedaan.

3. Een dergelijke Unie voor de Noord-, Midden- en Zuid-Amerikaansche Staten is de „Convention pan-américaine sur les brevets d'invention, les patentes de dessin, et les dessins et modèles industriels", tot stand gekomen te Buenos Aires op ao Augustus 191 o.

De voornaamste bepalingen zijn:

a. De onderdanen van elk der aangesloten Sta-ten zullen in de andere StaSta-ten, Sta-ten opzichte van de wettelijke bescherming van uitvindingen,

indus-trieele teekeningen en modellen volkomen de zelfde rechten genieten als de nationalen.

') Zie ook Kon. Besluit van 25 April 1913 (Staatsbl. No 142).

(11)

b. Zij zullen na het indienen eener aanvrage voor octrooi op een uitvinding in een der aange-sloten Staten, gedurende een jaar een recht van prioriteit genieten in elk der andere Staten.

c. Op overeenkomstige wijze zal een recht van prioriteit van 4 maanden gevestigd worden door het dépót van een industrieele teekening of model.

d. Nieuwe toetredingen van Staten zullen steeds mogelijk zijn.

Het tractaat is thans geratificeerd door de volgende Staten:

Noordelijke groep: Cuba, Dominicaansche Republiek^) Guatemala, Haïti, Nicaragua, Panama, Vereenigde Staten van Noord-Amerika **).

Zuidelijke groep: Bolivia, Brazilië, Ecuador, Paraguay, Peru, Uruguay ^).

4. Vrijwel alle beschaafde Staten bezitten een Mer-kenwet welke het recht regelt tot uitsluitend gebruik van een merk ter onderscheiding van iemands fabrieks-of handelswaren van die van anderen.

Voor ons land is dat de Merkenwet van 30 Sept. 1893 (Staatsbl. N° 146) %

Deze wet beperkt zich tot het Rijk in Europa. Voor de Nederlandsche koloniën vigeerden te dezer zake aanvankelijk drie Koninklijke Besluiten van 9 November 1893 (Staatsbl. Nos 159, 160 en 161) respec-tievelijk voor Ned. Oost-Indië, Suriname en Curafao,

') De vermelding van den staatsvorm geschiedt hier om verwarring te voorkomen met Dominica, het eiland uit de Leewardgroep, een Engelsche kolonie.

^) Niet toegetreden zijn: Mexico en El Salvador. Aanvankelijk toe-getreden doch later uittoe-getreden zijn Costa Rica en Honduras.

') Niet toegetreden zijn: Argentinië, Chili, Columbia en Venezuela.

*) Gewijzigd en aangevuld bij de wetten van 30 Dec. 1904 (Staatsbl. No 284), 10 Febr. 1910 (Staatsbl. No 56), 7 Jan. i g i i (Staatsbl. No 5), 8 Febr. 1912 (Staatsbl. No 64), 39 Juli 1916 (Staatsbl. N0347), 25 Juli 1919 (Staatsbl. No 523), en 4 Dec. 1920 (Staatsbl. 849).

(12)

welke later vereenigd werden in één Koninklijk Besluit van 39 Augustus 1912^).

Hierbij dient echter opgemerkt te worden, dat ondanks deze samenvatting, de procedure voor het verkrijgen van een merkinschrijving in elk der drie gebieden (Oost-Indië, Suriname en Curagao) geschei-den gehougeschei-den is, zoodat dus thans ook nog drie afzonderlijke deponeeringen voor een zelfde merk vereischt worden te Batavia, Paramaribo en Willemstad.

De Nederlandsche Merkenwet bevat zelve geen strafbepalingen tegen misbruik van merken. De ge-laedeerde zal zijn civiele actie moeten baseeren op art. 1401 Burgerlijk Wetboek — onrechtmatige daad (A § i) — terwijl een strafrechtelijke vervolging ge-grond kan worden op art. 337 Wetboek van Straf-recht (A § 2).

Voor de koloniën en bezittingen zal een beroep ge-daan moeten worden op het art. 393 Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch Indië (A § 3).

5. Een internationale regehng op merkengebied is tot stand gekomen door de „Union concernant Tenrégistrement international des marques de fabri-que OU de commerce" tot stand gekomen te Madrid in 1891, en herzien in 1900 te Brussel, en in 1911 te Washington.

De voornaamste bepalingen zijn:

a. De onderdanen van elk der aangesloten landen zullen, na deponeering van een handels-of fabrieksmerk in hun eigen land (nationale in-schrijving) zich eveneens de bescherming van hun merk in alle andere aangesloten landen

kun-') Gewijzigd bij de besluiten van 27 Mei 1914 (Staatsbl. No 216) 1 Dec. 1914 (Staatsbl. No 550B), 26 Jan. 1915 (Staatsbl. No 26), 4

(13)

nen verzekeren door middel van één deponeering (internationale inschrijving) bij het Internatio-nale Bureau te Bern, voorzien bij de Unie van Parijs. (Zie § 2 van dit hoofdstuk, punt g.)

b. In die aangesloten landen waar de ver-leening van bescherming aan bepaalde eischen gebonden is, zullen deze voor de internationale inschrijving niet strenger mogen zijn dan voor

de nationale inschrijving.

c. De bescherming zal 20 jaar duren, ^) waarna de inschrijving steeds zal kunnen worden ver-nieuwd.

d. Nieuwe toetredingen van Staten zullen steeds mogelijk zijn.

Tot deze z.g. „Schikking van Madrid" zijn thans 19 landen toegetreden, met een totaal-bevolking van circa 373.000.000 zielen, n.l.: België, Brazilië, Cuba, Dantzig (Vrije stad-), Duitschland, Frankrijk, (met Algerië en koloniën), Hongarije, Italië, Marocco, Mexico, Nederland (met Ned. Oost-Indië, Surina-me en Curafao), Oostenrijk, Portugal (Surina-met Azoren en Madera), Roemenië, Servië (Croatie en Slavonië) Spanje, Tsecho-Slowakije, Tunis en Zwitserland.

6. Voor de Amerikaansche Staten geldt de „Con-vention pan-américaine sur les marques de fabrique", evenals de onder § 3 genoemde conventie tot stand gekomen te Buenos Aires op 20 Augustus 1910.

De voornaamste bepalingen daaruit zijn : a. De bescherming zal omvatten: fabrieks-en handelsmerkfabrieks-en fabrieks-en dfabrieks-en handelsnaam,

') Ook de nationale inschrijving in Nederland blijft zoolang van kracht.

(14)

6. Het deponeeren van een fabrieks- of han-delsmerk in een der aar^esloten Staten zal ten gunste van den aanvrager een recht van priori-teit van 6 maanden in de andere Staten doen ontstaan.

c. Er zullen twee samenwerkende bureaux voor dezen dienst gesticht worden, een te Havana (voor de Noordelijke groep van Staten) en een te Rio de Janeiro (voor de Zuidelijke groep).

d. Na deponeering van een merk in een der aangesloten Staten, zal dit na inschrijving bij een der bovengenoemde bureaux een bescherming genieten in alle andere aangesloten Staten.

e. Elk inwoner van een der Staten zal in elk der andere Staten de doorhaling van een reeds ingeschreven merk kunnen eischen en verkrij-gen, op grond van:

A. Zijn eerder gebruik van dat merk of een er op gelijkend merk in het land waar de inschrijving plaats had, of

B. Het feit dat de inschrijver bekend was met den eigendom of het eerder gebruik van het merk door een ander in een der aan-gesloten landen, of

C. Het feit dat de inschrijver op het oogenblik van inschrijving geen enkel recht had op den eigendom of het gebruik van het merk.

D. Niet-gebruik van het merk binnen den door de landswet gestelden termijn.

ƒ. Handelsnamen zullen in alle toegetreden Staten beschermd worden, zonder verplichting van inschrijving.

(15)

f"i'.i'tiviiimf'wvm''''m'<<!WWil^{f'iiifi'WWini.I'" »n

!""""^*J'".w.»ain>ii»-belang. Daarmede wordt toch uitgesproken dat het recht op een merk zal ontstaan door eerste gebruik en niet door eerste inschrijving,

Tot deze Unie traden de Staten toe die reeds genoemd zijn bij de Pan-Amerikaansche Unie voor bescherming van octrooien (zie § 3 van dit hoofdstuk, blz. 8). Daar van de 10 Zuidelijke Staten tot heden slechts 6 het verdrag ratificeerden, en het toetreden van minstens 7 Staten als eisch was gesteld geworden, werd het bureau te Rio de Janeiro nog niet opgericht. De bescherming in de Zuid-Amerikaansche Staten op grond van internationale inschrijving te Havana is daardoor onzeker.

7. Als oorlogskind mag betiteld worden het zoowel voor octrooi- als voor merkenrecht geldende inter-nationale „Arrangement concernant la conservation OU Ie rétablissement des droits de propriété industrielle atteints pas la guerre mondiale".

De voornaamste bepalingen daaruit zijn:

a. Prioriteitsrechten van octrooien voor uit-vinding of voor gebruihmodéllen, van fabrieks-of handelsmerken, van teekeningen en modellen, die op I Aug. 1914 nog niet waren verloopen of die sinds dien aanvingen, worden verlengd tot den afloop van een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding der Schikking. (heeft thans nog slechts historische beteekenis.)

6. Industrieele eigendomsrechten welke sinds I Aug. 1914 vervielen, kunnen weder hersteld worden door vervulling der formaliteiten (tax-betalingen enz.) binnen een jaar na in werking-treding der Schikkii^. (heeft thans nog slechts historische beteekenis).

(16)

en den datum der inwerkir^reding dezer Schik-king zal niet medetellen in den termijn voor-geschreven voor de toepassing van een octrooi, of het gebruik van fabrieks- en handelsmerken of het toepassen van industrieele teekeningen en modellen.

d. Geen enkel octrooi, fabrieks- of handels-merk, industrieele teekening of model, op i Aug. 1914 nog van kracht, zal kunnen vervallen of nietig worden verklaard, enkel uit hoofde van niet-toepassing of niet-gebruik vóór den afloop van een termijn van 2 jaren te rekenen van de inwerkingtreding dezer Schikking, (heeft thans nog slechts historische beteekenis).

e. Nieuwe toetredingen van Staten zullen mogelijk zijn.

De toetreding van Nederland tot het verdrag werd goedgekeurd bij de Wet van 19 Maart 1921

(Staatsbl. No 612)^).

Totaal omvat deze tijdelijke beperkte Unie thans 21 landen en 3 Engelsche koloniën, n.l.: België, Brazilië, Dantzig (Vrije Stad-), Denemar-ken, Duitschland, Frankrijk, Groot-Brittannië (met Ceylon, Nieuw Zeeland en Trinidad & To-bago) Hongarije, Japan, Marocco, Noorwegen, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Servië, (Croatie en Slavonië), Spanje, Tsecho-Slowakije, Tunis, Zweden en Zwitserland.

Als datum van inwerkingtreding, dus uit-gangspunt van de verschillende termijnen, werd gesteld 30 Sept. 1920.

8. Een permanente beperkte Unie is nog in 1891 te

') Zie ook het K. B. van 21 Mei 1921 (Staatsbl. No 733) houdende vertaling van het verdrag.

(17)

fl.» ili.ll- W I H . W ! » » » " » ! ! ! ! 1.1 IJJLll l H l f m i l i m i P l l i . l l I M f JIJ.. 1^WJM™I*I|,I>II<«-I"U1WI

Madrid tot stand gekomen en herzien te Washington in i g i i , n.l. de „Umon concernant la repression des fausses indications de provenance".

De voornaamste bepalingen uit deze overeenkomst zijn:

a. Elk product dragende een valsche aandui-ding van herkomst, waarin een der aangesloten landen of eenig deel daarvan genoemd wordt als plaats van herkomst, zal op het gebied van alle aangesloten Staten in beslag genomen kunnen worden; of tegen zoodanig product zal althans dezelfde bescherming door de wet ingeroepen kunnen worden, die ook aan de nationalen ver-leend wordt.

6. Wanneer de verkooper zijn naam of adres vermeldt op producten ^ o m s t i g uit een ander land dan dat van verkoop, zal die naam of dat adres vergezeld moeten zijn van een juiste opgave in duidelijke letters, van het land of van de plaats van fabricatie of voortbrenging.

c. De rechter in elk land zal kunnen bepalen, dat een benaming die het karakter heeft van soortnaam buiten de bepalingen van dit arranment valt; echter zullen de benamingen van ge-bieden van herkomst van wijnproducten *) niet onder deze reserve vallen.

d. Nieuwe toetredingen van Staten zullen steeds mogelijk zijn.

Zooals reeds blijkt uit de onder c genoemde bepa-ling, werd dit tractaat in hoofdzaak gesloten door de wijnproduceerende landen ten einde den wijnverkoo-pers een mogelijkheid te geven tot verhaal van schade, geleden door het misbruik van namen als Madera, Cognac e.d.

(18)

Tot deze beperkte Unie zijn thans i i landen toe-getreden, te weten:

Brazilië, Cuba, Dantzig (Vrije stad-) Frankrijk (met Algerië en koloniën), Groot-Brittannië (met Nieuw Zeeland), Marocco, Portugal (met Azoren en Madera), Spanje, Tsecho-Slowakije, Tunis en Zwitserland.

Nederland heeft zich hier dus afzijdig gehouden. In Nederland zou in gevallen als hier bedoeld, een strafactie kunnen uitgelokt worden op grond van on-eerlijke mededinging (Art. 328bis Wetboek van Straf-recht, Zie A § 4), of op grond van art. 337 W. v. S. (A § 2).

In dit verband kan ook herinnerd worden aan de Nederlandsche Handelsnaamwet (1921, Staatsbl. 842). 9. Ten slotte moet hier ook het auteursrecht ge-noemd worden, daar dit op enkele punten met het industrieel eigendomsrecht saamgesmolten is.

Van zelf sprekend is ook hier de nationale regehng voorafgegaan aan de internationale, doch daar de thans in Nederland vigeerende Auteurswet (in 1912) belangrijk gewijzigd werd onder invloed van de inter-nationale regeling, schijnt het beter om met de bespre-king van die laatste aan te vangen.

De internationale regeling van het auteursrecht kwam tot stand door de Berner Conventie in 1886, later herzien te Parijs (1896) en te Berlijn (1908), de z.g. „Union internationale pour la protection des oeuvres litteraires et artistiques.

De voornaamste bepalingen, voor zoover die be-trekking hebben op den industrieelen eigendom en wat daarmee verwant is, zijn:

a. De verdragsluitende Staten verleenen be-scherming voor alle voortbrengselen op letter-kundig, wetenschappelijk en artistiek gebied,

(19)

welke ook de vorm van reproductie zij, waaronder dus te rekenen zijn: werken van teeken-, schilder-, bouw-, beeldhouw-, graveer- en litografeerkunst of fotografie, ontwerpen en schetsen en plastische werken betrekking hebbend op de aardrijkskunde, de topografie, de bouwkunde en de wetenschap-pen.

b. Werken van kunst toegepast op de nijver-heid worden beschermd voor zoover de binnen-landsche wetgeving van ieder land het toelaat.

c. De auteurs behoorende tot een dei toegetre-den Staten genieten in elk der andere Staten alle rechten, verleend aan de nationalen.

d. Het genot en de uitoefening dezer rechten zijn aan geen enkele formaliteit onderworpen, en zijn onafhankelijk van het bestaan der bescher-ming in het land van herkomst van het werk.

e. De duur der bescherming omvat het leven van den auteur en vijftig jaar na zijn dood, of zooveel als de landswet anders zal bepalen ^).

ƒ. Er zal te Bern een internationaal bureau in stand worden gehouden voor de algemeene leiding te dezer ZJJce.

g. Nieuwe toetredingen van Staten zullen steeds mogelijk zijn.

h. Elk auteur uit een der aangesloten landen heeft gedurende lo jaar in de andere aangesloten landen het uitsluitend recht vertalingen te doen verschijnen.

Nederland trad tot dit tractaat toe bij de Wet van 6 Maart 1915 (StaatsbL No 140)').

•) De Nederlandsche Auteurswet wijkt echter niet van die bepaling af. ') Zie ook de Wet van 26 Juni 1911 (Staatsbl. No 197) en net Kon. Besluit van 28 October 1912 (Staatsbl. No 323).

(20)

Totaal zijn 27 staten toegetreden, n.l.: België, Bra-zilië, Bulgarije, Dantzig (Vrije stad-), Denemarken (met koloniën), Duitschland, Frankrijk (met Algerië en koloniën), Griekenland, Groot-Brittannië (met koloniën), Hongarije, Haïti, Italië, Japan, Liberia, Luxemburg, Marocco, Monaco, Nederland (met kolo-niën), Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Spanje, Tsecho-Slowakije, Tunis, Zweden, Zwitserland.

10. De bescherming van het auteursrecht in Neder-land werd het eerst geregeld door de wet van 1881, die zich echter niet uitstrekte tot werken van beeldende kunst.

De thans vigeerende Nederlandsche Auteurswet van 1912, tot stand gekomen onder invloed van de bovengenoemde te Berlijn herziene Berner Conventie, vult nu dit gemis aan, door hare bescherming uit te strekken over alle in dat tractaat genoemde onder-werpen (zie boven 9a), zoodat dus o.m. bescherming verleend wordt voor:

a. Teeken-, schilder-, bouw- en beeldhouw-werken, lithografieën, fotografieën, graveer- en andere plaatwerken,

ontwerpen, schetsen en plastische werken, be-trekking hebbende op de bouwkunde, de aardrijks-kunde of andere wetenschappen, en in het alge-meen ieder voortbrengsel op het gebied van we-tenschap op welke wijze of in welken vorm het ook verveelvoudigd kunne worden. Ten einde elk misverstand uit te sluiten wordt afzonderlijk (art. 17 Auteurswet) vermeld, dat het nabouwen van bouwwerken beschouwd wordt als inbreuk op auteursrecht. (Zie A. § 5).

De Nederlandsche Wet gaat nu echter nog verder, door te verklaren, dat als werken waarop 18

(21)

auteursrecht bestaat, eveneens beschouwd zullen worden:

b. De „werken van op nijverheid toegepaste kunst", welker bescherming (zie hierboven bij 9b) door de Conventie Bern-Berlijn slechts faculta-tief is gesteld.

Als verdere belangrijke bepalingen mogen hier nog vermeld worden:

c. Het auteursrecht vervalt door verloop van 50 jaar, te rekenen van den dag van het over-lijden van den auteur.

d. De Auteurswet is ook bindend voor Ne-derlandsch Indië.

e. Tegen inbreuk op het auteursrecht bevat de Auteurswet verschillende strenge strafbepa-lingen — art. 26 tot 36, en 44 — door welk laatste artikel het Wetboek van Strafrecht aangevuld wordt met artikel 326-bis (zie A. § 6).

I I . In het bovenstaande valt op, dat de Berlijnsche Conventie de bescherming der op nijverheid toege-paste kunst uitstrekt „voor zoover de binnenlandsche wetgeving van ieder land dat toelaat".

Hieruit valt reeds eenigszins af te leiden, dat het onderwerp beschouwd werd als een hetwelk afzonder-lijke nadere wetteafzonder-lijke regeling eischt.

Verschillende landen kennen dan ook zoodanige wetten tot bescherming van teekeningen, industrieele modellen en gebruiks-modellen, als voorbeeld waar-van te noemen zijn: België, Cuba, Denemarken, Duitschland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Italië, Japan, Mexico, Noorwegen, Oostenrijk, Por-tugal, Servië, Spanje, Tunis, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Zweden en Zwitserland.

(22)

Nederland niet. Eenigszins in de plaats daarvan is nu echter in de Auteurswet vermeld, dat de op nijver-heid toegepaste kunst valt onder de bescherming der Auteurswet.

In een der volgende hoofdstukken zal worden na-gegaan of niet door deze accumulatie de wet aan diep-te verloren heeft, wat zij aan breeddiep-te daardoor won.

Een internationale regeling, speciaal voor deze technisch-artistieke materie, bestaat niet.

(23)

EENIGE BELANGRIJKE VERSCHILPUNTEN IN DE SYSTEMEN VAN OCTROOIVERLEENING

IN DE VERSCHILLENDE LANDEN. IIL

Alvorens het overzicht van het voor den intellec-tueelen eigendom geldende recht te beëindigen, moet nog iets gezegd worden omtrent de belangrijkste punten van onderscheid die in de Octrooiwetten der verschillende landen tot uiting komen.

Ten opzichte van de verleening van octrooi (patent, brevet) zijn twee uitersten aan te geven, waartusschen enkele overgangsvormen voorkomen.

Deze uitersten zijn:

a. De octrooiverleening na z. g. vooronderzoek, en

b. De octrooiverleening zonder vooronderzoek.

In het eerste geval gaat de Staat pas over tot het verleenen van octrooi, nadat hem, in casu het desbe-treffend staatsorgaan (Octrooiraad) gebleken is, dat de octrooiaanvrage voldoet aan verschillende technische eischen, zooals aanwezigheid van uitvindingsgedachte, nieuwheid, technisch effect, eenheid. In het tegenge-stelde geval wordt octrooiverleening geweigerd. Echter blijft het octrooi, zoowel gedurende de verleeningspro-cedure, als ook na verleening, nog steeds aanvechtbaar en vatbaar voor nietigverklaring door den rechter op grond van door derden te leveren bewijs, dat het voor-onderzoek niet volledig was. Ondanks het

(24)

vooronder-zoek en de daarop steunende octrooiverleening wordt dus een absoluut recht niet geboren.

Dit systeem wordt gevolgd door Nederland, Dene-marken, Duitschland, Noorwegen, Oostenrijk, Ver-eenigde Staten van Noord-Amerika, Zweden, en eenige andere Staten.

Daar tegenover staat het onder b genoemde systeem van octrooiverleening zonder vooronderzoek. Óp elke aanvrage, die slechts aan enkele formeele eischen vol-doet, wordt octrooi verleend, onafhankelijk van den inhoud der aanvrage, ook al zou deze technisch geheel fout zijn, b. V. het project voor een eeuwigdurende beweging bevatten.

Deze octrooiverleemng heeft dus slechts het karak-ter eener simpele registratie, teneinde lakarak-ter in een eventueelen rechtsstrijd datum en inhoud van het technisch concept te kunnen bewijzen.

Dit systeem wordt in de meeste Romaansche landen gevolgd, zooals België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Spanje, de BaUcan-Staten, verder in bijna alle Engelsche koloniën en de meeste Zuid-Amerikaansche republieken.

Beide systemen hebben hun voor en tegen.

Het eerste systeem eischt bij het vooronderzoek van beide partijen arbeid, die achteraf nutteloos kan blijken en dan een maatschappelijk verlies beteekent, wanneer b.v. de uitvinder later zijne uitvinding abandonneert; het systeem kan voeren tot een strijd tusschen Octrooiraad en uitvinder over theoretische bezwaren die in de praktijk niet vernomen zullen worden. Het tweede systeem scha-kelt dit werk uit. Ontstaat later strijd, dan is dit steeds tusschen reëele partijen, bezitters van met elkaar strijdige octrooien, eventueel den bezitter van een octrooi en hem die belang heeft bij de annuUeerii^ ervan. De min of meer theoretische officieele strijd van het eerste systeem wordt hier dus uitsluitend een practische

(25)

civielrechte-J I I.civielrechte-J .Mi.i.«icivielrechte-JMji>Fi5i(»n«inp»pip»w^_iniiL! .m . ..j«,Bm»(«vcivielrechte-JTiwii.i".n>w«>"

lijke of strafrechtelijke strijd, die de rechter te beslissen krijgt, en die eventueel eindigen zal met de nietig-verklaring van ten onrechte verleende octrooirechten.

In het laatste schuilt weer een gevaar. Elk rechter toch kan geroepen worden om in deze speciale en tech-nische materie een beslissing te geven, hetgeen maakt, dat meer dan bij andere wetsuitleggingen, onzekerheid gaat ontstaan ten opzichte van de jurisprudentie. Daarentegen is in het eerste systeem het vooronderzoek gelegd in de handen van steeds hetzelfde college, den Octrooiraad, welke uit juristen en technici samengesteld zijnde, het meest competent geacht mag worden. In ons land schrijft bovendien de Octrooiwet voor, dat verschillende procedures, zooals b. v. de vordering tot nietigverklaring of opeisching van een octrooi, gevoerd moeten worden voor de Rechtbank te *s-Gravenhage waardoor de eenheid in rechtspraak bevorderd wordt. Het systeem van het vooronderzoek brengt ook met zich mede, dat de Staat eischen stelt aan hen die als gemachtigden van uitvinders optreden voor den Octrooi-raad, waardoor waarborgen ontstaan voor een vak-kundige behandeling en een goede omschrijving van het alleenrecht, op grond waarvan later met succes tegen namaak zal kunnen worden opgetreden. Daar komt bij, dat door de wrijving van het vooronderzoek de omschrijving der alleenrechten nog verscherpt kan worden, omdat het vooronderzoek dient te zijn gelijk de wrijving van den slijpsteen die het gereedschap scherpt, en niet gelijk de wrijving van den rem die beweging in rust doet verkeeren.

In de landen zonder vooronderzoek stelt men echter evenmin eischen aan dengenen die zich als vertegen-woordiger van den uitvinder opwerpt, als aan den inhoud der ingediende stukken. Het gevolg van een en ander is dan ook, dat in die landen de meest defectueuse >

(26)

f octrooibeschrijvingen worden ingediend, die wanneer zij later in rechten als uitgangspunt moeten dienen, blijken van geen waarde te zijn.

Afgezien nog van de meer of minder goede omschrij-ving van het alleenrecht, blijft bij het systeem zonder vooronderzoek steeds het groote bezwaar bestaan, dat een eventueel kooper van een dergelijk brevet geen enkele zekerheid heeft, dat de uitvinding op zich zelve inderdaad nieuw is. Hem hangt dus het gevaar van latere nietig-verklaring van het octrooi steeds boven het hoofd, waar-door al zijn exploitatie-uitgaven vergeefs geweest kunnen zijn. De serieuse adspirant-kooper zal dus een onderzoek moeten (doen) instellen, waarvan het resultaat zeker niet beter en billijker zal zijn, dan wanneer een goed uitgeruste Octrooiraad met zich specialiseerende ambte-naren, bibhotheek, enz. dat onderzoek verrichtte.

In sommige landen kent men een beperkt vooronder-zoek, zoo b. V. in Engeland, waar de vooronderzoeker bij zijn onderzoek naar de nieuwheid, zich uitsluitend bepaalt tot de Engelsche octrooien uit de laatste 50 jaar.

Een belangrijk verschil vertoonen de Octrooiwetten ook ten opzichte van het object, waarvoor de octrooi-bescherming verleend kan worden.

Zoo kan in verschillende Staten (b. v. Frankrijk) octrooi verleend worden voor eene stof-op-zich-zelve, terwijl de Octrooiwetten van andere landen (b.v. Neder-land) dit stof-octrooi met name uitsluiten. Deze laatsten maken dan echter wel octrooi voor nieuwe werkwijzen mogelijk en sluiten daarbij de volgens die werkwijze bereide stof in.

De eerste Zwitsersche Octrooiwet (1888) sloot echter weer werkwijzen van bescherming uit, op aandrang van de Zwitsersche fabrikanten welke niet gehinderd wenschten te worden bij het nawerken van Duitsche

(27)

gepatenteerde procedé's. De latere Zwitsersche Octrooi-wet (1907), liet echter die onbillijkheid tegenover den buitenlander vallen.

Het argument tegen de verleening van z. g. stof-octrooien is, dat wanneer iemand octrooi heeft verkre-gen op eene nieuwe door hem gevonden stof, anderen nu niet meer zullen zoeken naar een betere, goed-koopere bereidingswijze, omdat, ook al mocht die poging slagen, zij die geoctrooieerde stof toch niet in het verkeer zouden mogen brengen. Op die wijze wordt het monopolie, verleend aan hem die slechts één weg aangaf om de stof te bereiden, te drukkend en te belem-merend voor den vooruitgang der techniek. Volgens de meeste octrooiwetgevingen wordt hem dan ook slechts voor die werkwijze een alleenrecht verleend hetwelk dan tegelijkertijd insluit de volgens die werkwijze bereide stof. Zoolang geen ander proces van bereiding gevonden wordt, heeft de uitvinder praktisch een stofoctrooi. Voor nieuwe bereidingen, op zich zelve een uitvinding zijnde, kunnen nu echter aan anderen octrooirechten verleend worden, welke dan de langs dien nieuwen weg bereide stof insluiten, zoodat dan voor de stof geen monopohe meer bestaat.

Zoolang er nog slechts één geoctrooieerde werkwijze, dus een semi-stof-octrooi bestaat, kan volgens Neder-landsch recht de octrooihouder bij inbreuk zich beroe-pen op eene zeer bijzondere bepaling die een uitzon-dering vormt op den algemeenen rechtsregel, dat wie eischt ook bewijzen moet. Art. 43, al. 4 (Zie A.

§ 7) toch bepaalt, dat wanneer een nieuwe stof (waar-voor dus slecht één geoctrooieerde bereidingswijze bekend is) door anderen dan de octrooihouder op de markt gebracht wordt, vermoed wordt dat die stof volgens de geoctrooieerde werkwijze bereid is. Het beginsel van dit praesumtio juris is ontleend aan de

(28)

Duitsche Patentwet van 1891 (Art. 35, al. 2, zie A § 8). Zeer terecht is in dit speciale geval, de bewijslast den gedaagde opgelegd, omdat anders het bewijs wellicht nooit te leveren zou zijn, en dus de waarde van het octrooi zeer gering zou geacht moeten worden.

Ten slotte moet er nog op gewezen worden, dat er ook Octrooiwetten zijn, die weliswaar het stof-octrooi toestaan, eventueel als resultaat eener geoctrooieerde werkwijze, doch daarbij met name geneesmiddelen, voedings- of genotmiddelen uitsluiten. Te dien opzichte bestaan weer verschillende min of meer divergeerende bepalingen, die haar grond vinden in de opvatting dat de genoemde stoffen in het belang van het algemeen geen onderwerp van een monopolie mogen uitmaken. In het critisch gedeelte van mijn betoog hoop ik de onjuistheid van deze opvatting uiteen te zetten.

De Nederlandsche Octrooiwet kent dergelijke bepa-lingen niet.

Ook ten opzichte van het recht op een fabrieks- of han-delsmerk zijn twee systemen te onderscheiden, en wel:

ie. Het systeem, waarbij het recht op het uitsluitend gebruik van een merk gaat ontstaan ten gevolge van eerste gebruik, en

2e. Het systeem, waarbij dat recht gaat ontstaan ten gevolge van de eerste officieele inschrijving (wettelijke deponeering).

Onze vroegere Merkenwet huldigde het laatste systeem, doch de thans vigeerende Merkenwet van 1893 volgt, in navolging van die der meeste andere Staten, het eerste systeem.

Inschrijving van een merk schept dus geen „droit acquis".

Het reeds ingeschreven merk kan steeds aangevochten worden en eventueel door den rechter nietig verklaard 26

(29)

i,ai,i. •..uiw ii^i i.ii^ifiig|i9inm;pnii.> --••; i»in> iiiijii!ii|nji

worden op grond van bewezen eerste gebruik van het merk door een ander.

Een nadeel van het eerste systeem is de blijvende onzekerheid, ook na inschrijving van het merk. Een voordeel is echter, dat niet een onbevoegde zich rechten kan verzekeren op eens anders merk, dat b.v. niet een handelsagent op eigen naam de merken van zijn princi-paal doet inschrijven, dezen het verder gebruik ervan verbiedt en nu profijt trekt van diens moeite, kosten, reclame en reputatie. In enkele Zuid-Amerikaansche Staten zijn deze praktijken wel toegepast ten opzichte van Europeesche fabrikanten.

De in § 6 van het vorige hoofdstuk genoemde Pan-Amerikaansche Merkenunie aanvaardde het eerste systeem (zie punt e aldaar), zoodat Argentinië en Chili die in hun landswetten het tweede systeem huldigen niet toetraden. In die Staten werden dan ook de zoo juist gesignaleerde uitwassen van oneerlijke concurren-tie geconstateerd.

Gememoreerd kan nog worden, dat een enkele maal een uiting zich doet hooren, die voor Nederland terug-keer wenscht naar het eerst genoemde systeem.

In de Algemeene Vergadering van het Verbond van Nederlandsche Fabrikantenvereenigingen, gehouden te Utrecht in November 1921 hield de Heer Bijleveld,

Industrieel en Lid van de Tweede Kamer, een lezing in dien geest, waarna ook eene desbetreffende motie door de vergadering werd aangenomen.

Daar de belichting echter uit den aard eenzijdig, en niet geheel feilloos was, en het vraagstuk diepere kennis van deze materie en zijne historische ontwikkehng eischt dan algemeen aanwezig geacht mag worden of door eene lezing kan worden bijgebracht, mag aan deze uit-spraak geen al te groote beteekenis worden gehecht.

(30)
(31)

•'•«*»v»"W'.w^" • lui^jjii, mi'J'.'"T"»""«p;iwwT

CRITISCH GEDEELTE

Es dürfte kaum ein Gebiet unseres positiven Rechts gelien, auf dem die Grandanschauungen und die grundlegenden Begriffe so unsicher und umstritten sind, wie im Patentrecht.

(Prof. Dr. jur. K. Englander,

(32)
(33)

DE MOTIVEERING VAN HET OCTROOIRECHT. IV

Bij de besprekingen, die gedurende de samenstel-ling van dit geschrift gehouden werden, kwam, nadat een belangrijk deel der volgende hoofdstukken reeds was geconcipieerd, onder meer deze vraag naar voren: is de octrooispecialist, telkens met klem opkomende voor het goed recht van den uitvinder en voor krach-tige bestraffing van den namaker, wel in staat om voldoende objectief het octrooirecht te zien als maatschappelijken factor, die wellicht onder bepaalde omstandigheden ook een remmenden invloed zou kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van techniek en maatschappij?

Inderdaad werd en wordt nog steeds niet door allen het octrooirecht als eene maatschappelijke noodzake-lijkheid erkend.

De geschiedenis van de tot stand koming der wette-lijke regelingen van het octrooirecht, toont dat daarbij in de verschillende landen een meer of minder belangrijke tegenstand moest worden overwonnen O* Zelfs werd de Nederlandsche Octrooiwet van35 Januari 1817 (Staatsbl. No 6) ingetrokken bij de wet van 15 Juli 1869 (Staatsbl. No 126), waarna pas weder in 1910 opnieuw eene Nederbndsche Octrooiwet tot stand kwam.

') Uitvoerig is deze geschiedenis te vinden o.m. bij: Prof. Mr. W. H. Drucker, Handboek voor de Studie van het Nederlandsche Octrooi-recht. Hoofdstuk I.

(34)

Hoewel thans alle beschaafde Staten in het bezit zijn van een regeling van het octrooirecht voor uit-vindingen, neemt dit niet weg, dat nog tegenstanders, en daaronder Hooggeleerde, der octrooiwetgeving ge-vonden worden, zoodat het nuttig schijnt om de boven-gestelde vraag zoo objectief mogelijk onder oogen te zien. Zonder al te zeer in herhalingen te treden van de reeds vroeger veelvuldig van beide zijden naar voren gebrachte argumenten, en die o.m. bij Drucker te genoemder plaatse kunnen worden nageslagen, wil ik trachten nog enkele andere overwegingen aan te voeren, die, voor zoover mij bekend, niet door vroegere schrijvers werden genoemd.

Als een der eerste grondslagen van het octrooirecht wordt al sinds lang de billijkheid en rechtmatigheid beschouwd, gelegen in den eisch, dien het individu doet gelden op den eigendom zijner intellectueele scheppingen.

Zoolang het Staatsgezag meer den absoluten vorm had, had ook de toewijzit^ van een octrooi meer den vorm van een gunst die door een vorst aan een onder-daan werd verleend.

Pas het tijdvak van de Fransche Revolutie bracht het beginsel van den intellectueelen eigendom naar voren. Onder de „droits de l'homme" zou ook een subjectief octrooirecht gerekend moeten worden, niet als gunst door den vorst verleend, doch verkregen als gevolg van den plicht, dien het Staatsgezag hebben zou om den geestelijken eigendom van zijn onderdanen te beschermen.

Deze opvatting vindt o.m. hare uiting in een reso-lutie welke aangenomen werd op het Internationale Patentcongres, dat te Weenen in 1873, gehouden werd, luidende „Der Schutz der Erfindungen ist in den 32

(35)

Gesetzgebungen aller zivilisierten Nationen zu ge-wahrleisten, weil das Rechtsbewusztsein der zivilisier-ten Nationen den gesetzhchen Schutz der geistigen Arbeit verlangt".

Naast deze billijkheidsoverwegingen heeft men even-zeer nuttigheidsoyerwegingen naar voren gebracht.

Wanneer geen Octrooiwet bestaat, zal de uitvinder uit commercieele overwegingen zijn uitvinding zoo goed mogelijk trachten geheim te houden. Geen macht zal hem tot openbaarmaking kunnen dwingen. Onteigening, zooals ten opzichte van een octrooi wèl kan geschieden, is dan onmogelijk. Er bestaat dèn eerst recht het gevaar van een monopolie, dat eventueel van vader op zoon kan overgaan, terwijl juist het monopolie-begrip aangehaald wordt als een bezwaar tegen octrooien.

Bestaat wèl een Octrooiwet, dan is de toestand een geheel andere.

Steeds wordt dan van den uitvinder die zich onder haar bescherming stelt, geëischt, dat hij zijn uitvin-d i i ^ volleuitvin-dig zal meuitvin-deuitvin-deelen, waar tegenover hem uitvin-dan een alleenrecht in uitzicht gesteld wordt gedurende een beperkt aantal (15 tot 20) jaren, na welk tijdsver-loop elke bescherming zal vervallen.

Het is dus niet alleen de uitvinder die voordeelen geniet van deze transactie. Voor den Staat, die het tijdelijk monopolie verleent, schuilen er evenzeer voordeelen in. Na het vervallen van het recht komt toch de uitvinding geheel ten goede aan de industrie, die nu zonder eenige retributie zich ervan zal kunnen bedienen. Doch ook reeds eerder vormt de officieel gepubliceerde beschrijving der uitvinding een waar-devolle aanwinst voor de technische literatuur. Zij kan een stimulans blijken voor verder onderzoek, en aan-leiding geven tot nieuwe uitvindingen.

(36)

Door de mogelijkheid om een monopolie te ver-krijgen, is de ban der geheimhouding gebroken en is de uitvinder geworden tot wat Damme, een bekend Duitsch schrijver op dit gebied, noemt, den „Lehrer der Nation" Ó.

In het hierbovenstaande is verondersteld, dat den uitvinder de finantieele middelen ter beschikking staan, noodig voor de exploitatie van zijn uitvinding. Vanzelf-sprekend is dat zeer vaak niet het geval. En dan kan het octrooi een sociale functie vervullen, steunend den zwakke in zijn maatschappelijken strijd. Immers wordt de uitvinder die finantieele medewerking zoekt,

onmiddellijk geplaatst voor het dilemma, geen hulp te kunnen krijgen zonder zijn uitvinding te openbaren, doch zulks doende, geen zekerheid te hebben, dat anderen er zich niet van zullen meester maken.

Door een octrooi(aanvrage), waarvan de kosten gewoonlijk nog wel binnen zijn bereik liggen, heeft hij dan een middel om met belangstellenden open kaart te spelen, zonder het gevaar te loopen dat anderen de vruchten van zijn werk zouden kunnen plukken ^). En onmiddellijk hieraan knoopt zich een technisch-economische functie van het octrooi. Immers de com-mercieel geschoolde weet, hoeveel risico's en onkos-ten steeds verbonden zijn aan elke nieuwe exploita-tie, ook van het beste product. Hij zal de spits moeten afbijten, en wanneer eindelijk de zaak marcheert, wel-licht zien hoe anderen dan zullen trachten om mede zijn voordeelen binnen te halen ^).

') Das Deutsche Patentrecht. Pag. 8.

*) In dit verband zou nog de mogehjkheid eener pro-deo-procedure voor den Octrooiraad onder oogen kunnen worden gezien.

') Op het gebied der handelsmerken liggen recente voorbeelden voor het grijpen, hoe fabrikanten zich haasten om voor hun waren bekende handelsmerken te doen inschrijven welke, met opoffering van groote kapitalen vaak, voor andere waren zijn gelanceerd.

(37)

Wanneer hij dus niet een alleenrecht zich zal kunnen scheppen, zal hij opzien tegen het ter hand nemen van het nieuwe, doch de mogelijkheid van het alleenrecht zal in staat kunnen zijn, hem het risico van den opzet te doen aanvaarden.

Daardoor werkt dus het octrooi ook stimiileerend op den technischen ondernemingszin.

Het komt mij voor, dat de afwijzende houding, die enkelen nog aannemen ten opzichte van octrooien, voortspruit, behalve uit het niet overwegen van de hierboven uiteengezette beginselen, uit de associatie van het begrip monopolie met dat van consument-uitbuiting. Men acht het octrooi in staat, om kunst-matig en onredelijk een prijs hoog te houden of op te drijven ten koste van den consument, en dus eigenlijk anti-maatschappelijk te werken. Ik acht mij gelukkig, te kunnen aantoonen dat dit niet het geval is, en dat integendeel een „octrooi voor uitvinding" steeds de kosten van het maatschappelijk leven zal verlagen. De verkeerde beoordeeling van de maatschappelijke functie van het octrooi zal wel daaruit voortvloeien, dat inderdaad monopolies in het algemeen anci-maat-schappelijk in den hierboven geschetsten zin werken, welke ongunstige beoordeeling nu ten onrechte over-gedragen wordt op de zeer speciale „octrooien voor uitvinding".

Een monopolie, dat niet voor een uitvinding ver-leend wordt, kan anti-maatschappehjk werken, omdat daarbij niet alleen voor de toekomst een alleemecht wordt verleend, doch omdat daarbij tevens het reeds op dat gebied bestaande wordt opgeheven en verboden. Voorbeelden daarvan zijn het monopolie van den Staat voor het brievenvervoer, de tabaks- en lucifers-regie in sommige landen, en dergelijke.

(38)

Eveneens kan een monopolie anti-maatschappelijk werken, wanneer het tot stand komt door aaneen-sluiting van alle op hetzelfde gebied werkende produ-centen, die nu, door uitschakeling van de onderlinge concurrentie, verder het door hen omvatte gebied beheerschen en den op hun trust aangewezen consument kunnen ringelooren.

Het octrooi voor een uitvinding, en het monopolie voor de toepassing ervan, kunnen echter slechts betrekking hebben op het nieuwe, het nog nimmer toegepaste, en laten dus het op dat oogenblik reeds bekende absoluut vrij,

Terwijl het eerst genoemde monopolie als een schaduw over onze omgeving valt, is een octrooi voor uitvinding als een lichtstraal die de duisternis doet terugwijken.

De geoctrooieerde uitvinding krijgt steeds te con-curreeren met het reeds op dat gebied bestaande. Wanneer zij zich dan op de markt een plaats verovert, is dat het bewijs ervoor, dat zij voor den consument voordeeliger dus goedkooper of beter is, dan het reeds bestaande.

Wie b.v. er in zou slagen, om uit gras een motorbrandstof te maken, krijgt te concurreeren met de bekende aardoliefracties, en moet dus in prijs daaronder komen; alleen dan is zijn vinding van praktische beteekenis. Indien het hem zou gelukken, om voor zijn brandstof per gewicht- of volume-eenheid een prijs te maken hooger dan die der aardohefractie, zou dat allerminst een bewijs zijn voor een prijsopdrijvend vermogen van het octrooi, omdat ieder consument vrij is den lageren prijs van de „oude" vloeistof te blijven betalen, terwijl bovendien het vermeerderd aanbod van brandstof juist een prijsdaling zou mogen doen verwachten, 36

(39)

doch het zal alleen mogelijk zijn, indien de ver-brandingswarmte der nieuwe brandstof zooveel hooger is dan die der oude, dat de consument zijn caloriën billijker koopt en dus goedkooper zijn behoefte bevredigt.

Zoo zal een nieuwe verfstof te concurreeren hebben met alle reeds bekende, en alléén dan een hooger prijs per gewichtseenheid kunnen opbrengen, wanneer haar eigenschappen (dekkracht, duurzaamheid enz.) alweer in zoodanig sterkere mate boven die der bestaande verfstoffen uitgaan, dat de consument zijn schilder-werk billijker dan vroeger krijgt uitgevoerd en

onder-houden, en dus winst boekt.

Zelfs wanneer zou blijken, dat de uitvinder een buitengewoon hooge, veronderstel „onbehoorlijke", winst zou maken, ook dan nog zou de maatschappij

door de uitvinding gebaat zijn, omdat de consument die winst immers alleen dan zal mogelijk maken, indien hij zelf beter dan vroeger zijn eigen behoeften zal kunnen bevredigen. Bovendien bevatten de octrooiwetten van alle landen (behalve Amerika) het voorschrift, dat de octrooihouder, binnen enkele jaren na het verleenen van het octrooi, in het land waar dat geschiedde, een inrichting in werking moet hebben, welke in staat is om de binnenlandsche behoefte aan het beschermde product te dekken. Deze exploitatie-dwang, die den weigerachtige bedreigt met intrekking van het octrooi, maakt, dat de ontvangsten ten deele weer in het land zelf als loon terugkeeren. En einde-lijk zal na beëindiging van het octrooirecht de uit-vinding door elkeen kunnen worden toegepast, zoodat dan de onderlinge concurrentie der fabrikanten ook de eventueel buitengewoon hooge fabrikantenwinst zal doen verdwijnen te verderen bate van den con-sument.

(40)

De verstokte tegenstander van het octrooirecht stelt toch weer de volgende vraag: Wanneer het geestelijk eigendomsrecht werkehjk een maatschappelijke nood-zakelijkheid zou zijn, hoe is het dan te verklaren, dat het recht op den materieelen eigendom geacht mag worden zoover terug te gaan als de geschiedenis der menschheid, terwijl het geestelijk eigendomsrecht toch pas in de laatste honderd jaar naar voren is gekomen? De vraag schijnt een argument tegen de noodzake-lijkheid van geestelijk eigendomsrecht in te houden. Echter alleen voor wie maatschappelijke evolutie ontkent. Evolutie in moreelen en evolutie in techni-schen zin.

De moraal is niet een voor alle tijden onveranderlijk begrip. Onze huidige arbeidswetgeving kunnen wij niet overbodig verklaren door een verwijzing naar het lijfeigenschap der Middeleeuwen of het slavenwezen der Oudheid. Evenmin als het streven onzer dagen naar internationale arbitrage kan worden gedesavou-eerd door een beroep op den eeuwenouden strijd der volken. En zoo ook is de rechtmatigheid en mo-reele noodzakelijkheid van het geestelijk eigendoms-recht pas later naar voren gekomen, onder invloed van de omstandigheden, die in het begin van dit hoofd-stuk ter zake van de rechtmatigheid werden genoemd. In dit verband kan er ook op worden gewezen, dat Engeland, het land dat in staatkundige ontwikkehng het Continent ver vooruit was, ook het land is met de oudste wettehjke regeling van het octrooirecht (Sta-tute of monopolies van 1623).

Daar komt bij, dat het steeds aangroeiende zielental den strijd om het bestaan voor elk individu heeft ver-zwaard. De goede, oude tijd met zijn kleine indus-trietjes, pompeuse gilden, tevreden meesters en gezel-len, heeft in den loop der eeuwen plaats gemaakt

(41)

voor heftig concurreerende fabrieksnijverheid en groot-industrie, met alle de zorgen van het arbeiders-vraagstuk.

Die verscherping van den maatschappelijken strijd spreekt zich op tal van wijzen uit. Zoowel in het zoeken naar telkens nieuwe afzetgebieden, het eventueel met de wapens in de hand veroveren van „handelssferen", het dumpen van den zwakkeren concurrent, als in het voeren van reusachtige reclamecampagnes, even-tueel door zaken die vroeger dat middel ver beneden haar waardigheid zouden hebben geacht, en in tal van andere uitingen.

Deze verscherpte levensstrijd, waarbij door de vor-ming van groot-industriëele vennootschappen tel-kens grooter kapitalen betrokken worden, verslapt helaas bij velen de moraal ten opzichte van den con-current ^), en verscherpt dus de noodzakelijkheid om angstvallig elk technisch bezit, materieel of geestehjk, te verdedigen. Ook de plicht die het Wetboek van Koophandel aan de N. V. oplegt, om jaarlijks haar resultaten te publiceeren, kan concurrentie in het leven roepen.

In mijn oog is er dan ook een nauw verband tus-schen de omstandigheid dat de noodzakelijkheid eener Octrooiwetgeving pas later bleek, en de ontwikkeling van industrie en vennootschapswezen in de richting der groot-industrie.

') Wanneer fabrieken, b.v. bij de oprichting, gebrek hebben aan vakkundige voormannen, plaatsen zij vaak oproepingen in de bladen van die plaatsen in binnen- of buitenland, waar gelijksoortige fabrie-ken reeds zijn gevestigd, om door het aanbieden van belangrijk gunsti-ger voorwaarden enkele goede, in het vak doorkneede leiders „over te pompen".

In het algemeen ook blijkt de correctheid van handelen tusschen (natuurlijke) personen belangrijk zich te wijzigen, en niet ten goede, zoodra slechts rechtspersonen in het spel zijn, waarbij vaak alleen het criterium van al of niet onder de Strafwet te vallen, aangelegd wordt als maatstaf.

(42)

Eveneens dient hier de aandacht gevestigd te worden op de ontwikkehng in de laatste honderd jaar van de menschelijke communicatie-middelen, telegraaf, tele-foon, fotografie, reproductie-werkwijzen, tijdschriften, technische literatuur, personenverkeer te land en te water, enz.

Alle die middelen dragen er toe bij, dat iemands pres-taties binnen korten tijd alom bekend kunnen zijn, alsook dat de werkman uit de eene fabriek zich thans gemakkelijk verplaatsen kan naar een andere fabriek over een afstand die hem vóór een eeuw zeker zou hebben afgeschrikt.

Deze verbeterde communicatie maakt de kans op al of niet opzettelijke ontleening veel grooter, en het is dus niet te verwonderen, wanneer thans de geestehjke auteur zich daartegen tracht te wapenen door een octrooibescherming.

In de achter ons hggende eeuwen was dus de behoefte aan een octrooi niet zoo groot, terwijl ook een Octrooi-wetgeving zooals wij die thans opvatten, toen niet goed mogelijk geweest zou zijn, door het ontbreken van een internationale documentatie van wetenschappelijke Hteratuur, repertoria e.d. Pas daardoor wordt mogelijk, om den stand van een bepaalde techniek op een bepaald oogenblik te leeren kennen, en aan de hand daarvan uit te maken, of het als nieuw-aangemelde ook inderdaad, met groote waarschijnlijkheid althans, nieuw is.

Ten slotte zal de tot stand koming van de wetgeving op den geestelijken eigendom ook nog vertraagd zijn geworden door het eigenaardig immaterieëel karakter van het rechtsobject, waarbij de omschrijving van het eigendomsrecht veel lastiger is, dan wanneer het mate-riëele zaken betreft.

(43)

En eindelijk komt de tegenstander van het octrooi-recht nog met deze vraag: Wanneer dan het geestelijk eigendomsrecht wetteHjk erkend wordt, zal dan ook niet b. v. den medicus toegestaan moeten worden om een bepaalde operatieve behandeling onder octrooi te brengen? Zoo ja, zal dit dan niet leiden tot oneervolle toestanden; zoo neen, waar is dan de grens op dit gebied tusschen oirbaar en niet-oirbaar ?

En hoe zullen deze vragen beantwoord moeten wor-den, wanneer het b. v. nieuwe geneesmiddelen betreft, die in geneeskracht de bekende ver achter zich laten? Het is inderdaad mogelijk, hier een grens aan te geven.

Wij kunnen toch onderscheid maken tusschen de handeling direct van mensch tot mensch, zooals van medicus tot patiënt, waarbij alles aankomt op het per-soonhjk ingrijpen, en daarnaast de indirecte handehng van mensch tot een onbekende groep van menschen, zonder dat daarbij persoonhjk contact plaats heeft. Het laatste nu typeert de industrie. Het eerste valt daarbuiten.

De drijfveeren voor deze tweeërlei soort handelingen 2ajn geheel verschillende.

Het doel van den industrieel is: geld te verdienen, het doel van den medicus is in de eerste plaats, zijn medemensch te helpen, en daardoor zich zelf een bestaan te scheppen. Zijn kunst draagt het stempel van het persoonhjke, niet geheel op anderen overdraagbare, waartegenover de industrie dat hooger persoonhjk karakter mist.

Naast den industrieel die bloot staat aan diefstal, staat dus b. v. de chirurg, wiens persoonlijke talenten onvervreemdbaar zijn. Deze voelt dan ook geen behoefte aan bescherming van de door hem gevonden kunst bewerking, omdat zijn ambitie hooger gaat dan

(44)

die eener geldmakerij, en omdat zijn kracht ook juist schuilt in het persoonhjke van zijn werk. En de patiënt zou, indien al een „medische licentie" verleend werd, daardoor toch nog niet het zoo noodige vertrouwen in den persoon van den licentie-nemer verkrijgen.

De gezochte grens is dus wèl scherp aan te geven. Alleen de „onpersoonlijke" industrieele, dus in eerste instantie op geldelijk gewin gerichte, en dus den naijver van concurrenten opwekkende en door hen ontvreemd-bare daad, zij vatbaar voor octrooi. De niet-industrieele daad van mensch tot mensch vraagt niet, en eigent zich ook niet voor een dergehjke bescherming, die het karakter van de daad geheel zou ontwrichten.

Het is dus een zeer juist principe, dat het octrooi-recht in de verschillende landen beperkt is tot het ter-rein der industrie.

Tenslotte dient nog de vraag onder oogen gezien te worden, of niet evenzeer het geneesmiddel en zijn fabrikatie moet worden uitgesloten van octrooibescher-ming, op grond van overeenkomstige overwegingen, en het groote belang dat de maatschappij heeft bij de vrije verhandeling van medicamenten.

Inderdaad is in enkele landen zooals Denemarken, Italië en Japan het geneesmiddel door de wet uitge-sloten van octrooibescherming. Het komt mij echter voor, dat deze uitsluiting op een verkeerd inzicht berust. Gelukkigerwijze bestaat zij niet in ons land, hetgeen nu echter tot gevolg heeft, dat zij die hetzelfde verkeerde inzicht deelen, daarin een reden meenen te bezitten om de octrooiwetgeving als anti-maatschap-pelijk te brandmerken.

Het bedoelde verkeerde inzicht vindt zijn grond in de omstandigheid, dat degene, die pharmaceutische

(45)

||ii!i',«i'i-!.wii i|>i..Pijiiituifg»p;i|iwp|WBy!ii.wjy!pipiM- i.'.'.''..L.ii.i.i..imiJi|^p

producten vervaardigt over één kam geschoren wordt met den medicus die ze toepast. Het is echter duidelijk, dat de eerste hier niet een daad-van-mensch-tot mensch verricht, niet uitgaat van een philantropisch beginsel, doch uitsluitend eigen materieel voordeel met zijn zuiver industrieele handelingen beoogt.

Wordt hem dus niet de gelegenheid gegeven om van zijn werk de materieele vruchten te plukken, dan denkt hij en niemand in de chemische industrie eraan, om zich toe te leggen op het zoeken naar en het bereiden van pharmaceutische producten, en om voor de zieke menschheid deze kastanjes uit het vuur te halen, doch hij werpt zich op een wèl beschermde (werkwijze voor vervaardiging van een) meststof of verfstof.

Wanneer men mij een te sterk op den voorgrond schuiven van het egoïstisch beginsel zou verwijten, zou ik de vraag willen stellen wat het resultaat zou zijn, indien b. v. een beroep gedaan werd op de geld-markt tot stichting van een onderneming voor de berei-ding van zeer noodige pharmaceutische producten, waarbij direct zou worden medegedeeld, dat de zaak

niet zou kunnen rendeeren en dus telken jare opnieuw kapitaal zou noodig hebben om te kunnen bhjven bestaan. Het is te verwachten, dat elkeen de nobele daad der participeering aan zijn buurman zou overlaten.

De bewering, dat de maatschappij een medicament absoluut noodig kan hebben, kan geen grond opleveren om den ontdekker ervan of den uitvinder der bereidings-wijze het recht op zijn geestelijken eigendom te ont-zeggen. Het staat toch immers den zieke ook niet vrij om het medicament uit de apotheek te stelen. En niet vergeten mag worden, dat de Staat zich het recht kan voorbehouden om octrooien tegen vergoeding te onteigenen, waartoe ook onze Octrooiwet in artikel 52 (A § 9) de gelegenheid opent.

(46)

Hetgeen hierboven gezegd is voor medicamenten, geldt evenzeer voor voedingsmiddelen, waarvoor in enkele buitenlandsche Staten eveneens octrooi wordt geweigerd.

Met het bovenstaande meen ik te hebben aangetoond, dat de bezwaren tegen het octrooirecht in de eerste plaats berusten op een verkeerde generaliseering van het monopohebegrip. Dat de rechtsgrond voor het octrooi van uitvinding gezien moet worden in de bil-lijkheid ten opzichte van den uitvinder en het nut der verleening voor de maatschappij. Dat het octrooi een sociale beteekenis heeft, waar het den maatschappelijk zwakkere steunen kan wanneer hij de medewerking van het kapitaal zoekt, terwijl het daarna een technisch-economische functie heeft als stimulans voor den onder-nemer om hem het risico van den opzet te doen aan-vaarden. En ten slotte dient het octrooi vooral gezien te worden als noodzakelijk onderdeel van den tech-nischen vooruitgang, van snellere uitwissehng van gedachten, van groeiende, heftig concurreerende groot-industrie, welke meer publiciteit van werk en resultaten, en meer personeelverplaatsingen met zich mede brengt.

Het zou nu echter nog mogehjk zijn, dat men bereid was een geestehjk eigendomsrecht te erkennen, zonder den huidigen vorm der Octrooiwetgeving als den bes-ten te beschouwen.

De vraag wordt wel gehoord, of men niet beter deed, het huidig systeem van octrooiverleening te vervangen door een systeem waarbij aan hem, die zich door een uitvinding verdienstehjk heeft gemaakt voor de maat-schappij, een belooning toe te kennen.

Vooral in Frankrijk zijn na den oorlog enkele

(47)

. j . ™ , . u . . i iiiiiii.ii^i|i.uiLii nii^^npm|pqig||nfiin3!iii .11.1, • .1 ih mmmi<m^

plannen gelanceerd om de verdiensten der wetenschap-pehjke werkers en der kunstenaars meer te beschermen en te beloonen, daar deze klasse van intellectueelen steeds meer zich gedrukt voelde tusschen de groep der zakenmenschen aan de eene zijde en die der hand-werkers aan de andere zijde.

Een eerste uiting daarvan is de Fransche wet van 20 Mei 1920, welke den kunstenaars of hun nabestaan-den een zekere provisie verzekert van nabestaan-den prijs waar-voor hun werken achtereenvolgens in het openbaar verkocht worden, zoodat naarmate hun beroemdheid en daarmede ook de prijs van hun werken stijgt, zij een vergoeding ontvangen bij latere verhandehng van werken uit vroegere jaren. Men noemt dit een droit de suite of droit d'auteur aux artistes,

Evenzoo heeft men den geleerden uitvinder of ont-dekker van een wetenschappehjk principe dat wellicht niet voor octrooibescherming vatbaar is, een vergoe-ding willen geven voor zijn aan de maatschappij ten goede gekomen werk. Prof. Barthélemy te Parijs maakte daarvoor een wetsontwerp, inhoudende in de eerste plaats de erkenning van een soort droit d'auteur aux in-venteurs de principe, en in de tweede plaats de erkenning van een dergelijk recht voor uitvinders na expiratie van hun octrooi'). Dit project heeft het onderwerp van verschillende besprekingen uitgemaakt, zoo ook in de door den Volkenbond benoemde „Commission de cooperation intellectuelle", welke Barthélemy uit-noodigde om zijn ideeën voor haar uiteen te zetten, en welke commissie in haar rapport van 24 Augustus 1922 uitsprak: „qu'il faut estimer qu'en matière de découvertes scientifiques, l'idée même a Ie droit d'etre protegee et non pas seulement son application."

^) Uitvoerig te vinden in: La Propriété Industrielle 1923 pag. 113 en volgende.

(48)

Dergelijke projecten werden de laatste jaren ook geleverd door den Franschman Dalimier, aanvanke-lijk voor biologische ontdekkingen doch later uitge-breid tot het gansche gebied der wetenschap, en door Ruffini, Hoogleeraar te Turijn, welk laatste project

eveneens door de bovengenoemde commissie uit den Volkenbond werd behandeld.

Op te merken valt nu, dat deze projecten niet het uitschakelen van octrooibescherming voor uitvindin-gen beoouitvindin-gen, doch inteuitvindin-gendeel er naar streven om de bescherming van den geesteHjken vader van uitvin-ding of ontdekking nog uit te breiden.

Gezien ook het groote aantal octrooiaanvragen het-welk voortdurend ingediend wordt ^), mag het on-mogehjk geacht worden om deze alle door eenige officieele lichamen op hun waarde te doen taxeeren, en een vergoeding naar rato daarvan uit te keer en. Het is trouwens niet duidehjk, door wie het bedrag der vergoedingen en de kosten van het onderzoek zouden moeten worden opgebracht. Bovendien is niemand in staat om de waarde van een uitvinding, die nog slechts op papier staat, aan te geven, daar zij een func-tie is van tal van bijkomstige commercieele factoren, zooals het er achter geplaatste kapitaal, de momen-teele behoefte, de kennis van zaken, de energie van den exploitant, enz., enz. En het is ook wel duidehjk, hoe zeer willekeur hier zal kunnen gaan heerschen.

Zou men de officieele beoordeeling en belooning willen uitstellen tot het oogenblik dat de uitvinding reeds vruchten zou dragen, dan komt de belooning op een oogenblik dat zij eigenhjk niet meer direct noo-dig is, en verliezen omgekeerd zij, die door gebrek aan kapitaal nog niet konden exploiteeren, de kans van

^) Voor de landen, aangesloten bij de Unie van Parijs bedroeg dit aantal voor 1921 in totaal ruim 304.000.

(49)

s l ^ e n die zij in den vorm van een octrooi zouden bezitten.

Resumeerende mag dus gezegd worden, dat het streven naar belooning van den geleerden uitvinder of ontdekker alleszins de overweging waard is, doch dat dit systeem, dat eenigszins in den geest van het systeem der Nobel-prijzen zou zijn, slechts in enkele buitengewone gevallen van algemeen erkende betee-kenis zou kunnen worden toegepast, en nimmer in de plaats zal kunnen treden van het huidige systeem van octrooiaanvrage en -verleening.

(50)

VERGELIJKING VAN DE RECHTEN VERLEEND DOOR OCTROOIWET, MERKENWET EN

AUTEURSWET. V.

Daar de Nederlandsche Auteurswet haar bescher-ming zeer ver uitstrekt, zal ook zij ingeroepen kunnen worden ten bate van industrieele producten, zoodat het nuttig mag heeten, de rechten te vergehjken die uit de in den titel genoemde drie wetten kunnen worden afgeleid. Te meer waar toch de uitvinder, het

beschermingssubject der Octrooiwet, beschouwd mag worden als de evenknie van den auteur, het bescher-mingssubject der Auteurswet.

Beiden toch zijn scheppende geesten.

I Naast de definitie: „l'art c'est la nature vue a travers d'un temperament", zou men de omschrijving stellen "> kunnen: „l'invention c'est la nature vue a travers

d'un esprit".

Bij vergehjking van de genoemde wetten bhjkt echter onmiddellijk, hoe groote en ongemotiveerde verschillen op dit gebied bestaan, en hoezeer deze op verschillende tijdstippen tot stand gekomen wetten divergeeren, ook waar het de behandeling van analoge onderwerpen geldt.

Beschouwen wij daartoe achtereenvolgens de: Vestiging: en instandhouding van het recht.

Voor een octrooi eischt dit, het voldoen aan ver-schillende verplichtingen: indiening van vakkundig opgestelde beschrijving met conclusie(s), teekening(en),

(51)

storting eener niet onbelangrijke tax^), verdediging tegen oppositie van den Octrooiraad of van derden, zoodat vakkundige bijstand vrijwel onontbeerlijk is te achten, en betahng van jaartaxen na verleening.

De indiening van een verzoek tot inschrijving van een handels- of fabrieks/ner/c, ten einde later gemakkehjk zijn eerste gebruik van het merk, den rechtsgrond, te kunnen bewijzen, eischt eveneens verschillende formaliteiten en finantieele opofferingen (voor het Rijk in Europa: f. 30.-, voor de koloniën en bezittingen nog eens te vermeerderen met 3 x f 30.-, terwijl ook het onderzoek naar de inschrijvingsrnogehjk-heid kosten meebrengt) en herhaling van al deze for-maliteiten en offers telkens na 20 jaar.

De Auteurswet eischt geen enkele formaliteit. De publicatie reeds van het werk schept den rechtsgrond. Geenerlei offer wordt gevraagd voor vestiging of instandhouding van het recht.

Dnnr van het recht.

De duur van het octrooirecht in ons land is 15 jaar, te rekenen vanaf den dag der verleening van het octrooi.

In andere landen is deze termijn meestal even groot, doch ook wel 17 of 20 jaar. Daarbij wordt echter de aanvang van die periode soms gesteld op den dag van indiening der aanvrage om octrooi, waardoor, wan-neer met het onderzoek der aanvrage tijd verloren gaat, de duur van het recht verkort wordt. Na expi-ratie van den termijn wordt de uitvinding onherroepe-hjk publiek eigendom.

De merkinschrijving bhjft in de meeste landen 20 jaar van kracht, doch is dan vatbaar voor verlenging. Het auteursrecht bhjft tot 50 jaar na den dood van den auteur van kracht, en is niet vatbaar voor verlenging.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Orzeczenie Appleby i inni v.. Przy ocenie konieczności ingerencji w prawo do swobody wypowiedzi polegającej na oddaleniu wniosku o retransmisję przez radio rozprawy o

After analysis of the flow solution, the shape optimization is performed based on 7 time instances, and the corresponding averaged total pressure loss coefficient is chosen as

The problem of the application of the Roman law in the provinces and of the legal situation of the inhabitants of the provinces, before and after the acquisition of

Ram ssau33 vasallagium m ansos habet naturales 62, exceptis 8 parochialibus, agros m ontosos, semeňte aestivali ad m edietatem tantum conseminabiles, ligna ad focum et

1 Według informacji Starostwa Powiatowego oraz PUBP w Białej Podlaskiej w po- wiecie bialskim z amnestii skorzystało około 510 osób, w tym 222 członków WiN.. W Inspektoracie Biała

Comparison of static and fluidic yield stress values of fluid mud layer using different geometries; SSV = viscosity decline from stress sweep, SSS = deformation slopes from

Od odpowiedzi na pytanie czy uda się zlikwidować KDT, czyli czy uda się spowodować dopływ kapitału ze źródeł zewnętrznych, oczywiście przy zapewnieniu ingerencji instytucji