RANDVOORWAARDEN VOOR HET
INZETTEN VAN BAGGERMATERIEEL
door
Prof.ir. J. de Koning Technische Hogeschool Delft Afdeling der Werktuigbouwkunde.
"De Techniek van het Grondverzet".
Herdruk mei 1978.
VAKGROEP
WATERBOUWKUNDE Afd. Civiele Techniek
lH
DelftI N HOU 0
I. Definitie.
11. Typen bagqerwerk.
111. Analyse van een baggercyclus.
IV. Werkomstandiqheden die de keuze van de werkmethode en van de te gebruiken werktuiqen beinvloeden.
V. Beschrijving en schetsen van het voornaamste hedendaagse baggermaterieel en de hulpwerktuigen.
I. DEFINITIE
Baggerwerk is grondwerk onder water en/of grondwerk uitgevoerd met drijvend materieel.
11. TYPEN EAGGERWERK
11-1. Baggerwerk in ontgraving
Het gewenste grondwerk is de ontgraving (havenbekken, kanaal etc.).
De uitkomende specie moet afqevoerd worden.
11-2. Baggerwerk in ophoqing
Het gewenste grondwerk is de ophoginq (dijk, weqlichaam, terreinophoginq, etc.)
De benodigde specie moet erqens gewonnen worden en worden aangevoerd.
11-3. Combinatiebagqerwerk.
Het gewenste grondwerk is een combinatie van ontgravinq en ophoging (bijvoorbeeld havenbekken met opqehooqd bouwterrein rond dit havenbekken).
111. ANALYSEVANEENBAGGEr~CYCLUS
111-1. Verbreken 'Jan de samenhanq van de grond.
111-2. Ontgraven.
111-3. Reactiekracht ten opzichte van de ontgravinqskracht (verankering etc.)
111-4. Vertikaal transport.
111-5. Storten in het middel van vervoer.
111-6. Ontvangen in het middel van vervoer.
111-7. Mors.
111-8. Kwaliteitsverbetering - klasseren.
111-9. Horizontaal vervoer.
llI-lO. Storten in de afvoerput.
lII-11. Opstorten in de ophoginq.
lII-12. Verdichten en profileren.
III-1.
lII-1.1.
lII-1.2.
lII-1.3.
III-1.4.
VERBREKEN 'JAN DE SAMENHANG VAN DE GROND.
Chemisch
=
sprinqen met sprinqstof (rots of rotsachtige grond)Mechanisch snijden, hakken, rippen.
snijrand, beitel, tand (samenhangende grond, bijv. zware klei)
Hydraulische erosie
=
losspoelensleepkop, spuitkop (bijv. zand - zachte klei - slib)
Evenwichtsverstorinq
=
instorten van een talud - oppersen (alle grondsoorten behalve harde klei en rots)Door middel van springen ; mechanisch entgraven hydraulisch erosief onderqraven, trillen of schokken bovenbelastinq.
111-2. ONTGRAVEN EN MENGSELVORMING
111-2.1. Mechanisch:
1lI-2.2.
lII-3.
1lI-3.1.
lII-3.2.
Lepel ; emmer grijper blad. Hydraulisch:
Zuigmond van een zuiqpijp - stuwkracht van de vloeistof.
REACTIEKRACHT TEGENOVER SNIJ- EN ONTGRAVINGSKRACHTEN, NAUTISCHE- EN WEERSKRACHTEN.
In horizontale zin
Ankers - draden - lieren Spudpalen
Stuwkracht van scheepsschroeven.
In vertikale zin
Drijfvermogen van het schip - draden - ladderlier " 11 11 11 _ hij sdraad - hij slier Gewicht van het ontqravende toestel (bijv. qrijper)
lII-4. VERTIKAAL TRANSPORT
111-4.1. Mechanisch
1II-4.2.
Grijper - lepel - emmer - vijzel - schottenband.
Hydraulisch
(stuwkracht van de vloeistof) Zuigpijp.
III-5. III-5.1. 111-5.1a. III-5.1b. III-5.2. III-5.2a. lII-5.2b.
STORTEN IN HET IU:JDEL VAN VERVOER Bij varend tr3nsport
~~~2_2~~~~~~~!E~~E9~_~E~~~~
lepeldirekt
grijper via stortgoot emmer
laadgoot sproeier
(hopperzuiger)
(stationnaire winzuiqer)
Bij continu transport
~~~2_2~~~~~~~~~~~~~~_~r~~!~
transportbandvloeigoot schudgoot
trechter met ontwateringsmachine stortbak
stortbak met ontwateringsmachine.
~~~
_
~~!~~_~~~~~~~~_~r~~!~
drijvende persleiding - landleidingzweefleidinq (boom) d.m.v. zandpomp gezonken leidinq landleiding
111-6. ONTVANGEN IN HET MIDDEL VAN VERVOER
111-6.1. Bij mechanische toevoermiddelen (lepel,emmer, grijper) - geen speciale problemen bij bakken of hopperruimen
- ontvangtrechters en ontwateringsapparatuur bij transport -bandenafvoer.
III-6.2.
III-7. MORS
Bij hydraulische toevoer van de specie
- bij ruimen van bakken of hoppers speciale middelen om de bezinking te bevorderen en de overstortverliezen te beperken. - bij pijpleidingtransport qeen speciale maatreqelen.
III-9. KvlALITEITSVERBETERING - klasseren - Lnda'kken - droqen.
lII-B.l. Hyáraulisch
Overstromen van de bak of hopper - ontslibben.
Indikken in spits of met cyclonen (beperking overstortverlies) Droogpompen.
III-8.2. Mechanisch
Trilzeven (bijv.ontwateringszeven) Schudzeven (grindwinning)
Brekers.
111-9. HORI~ONTAAL VERVOER
111-9.1. Varend
Elevatorbak al of niet zelfvarend Onderlosser " Oplosser " .81evatorklepbak " Splijtbak " Kantelbak " " " "
"
""
"
"
"
" Dekbak " " " Zeehopper zelfvarend Zelfvarende qrijperhopper Zelfvarende hopperzuiger Sleephopperzuiger.III-9.2. Mechanisch (direkt of na eventueel lossen van de bak door een elevator)
'l'ransportband Kabelbaan
Spoor
Vrachtwagen.
III-9.3. Hydraulisch (Pijpleidingen Bakkenzuiqer
Snijkopzuiger
Zelfvarende hopperzuiger.
2-fase stroming)
II1-10• STORTEN IN DE AFVOERPUT
111-10.1. Onderlossend
Vanuit hulpwerktuig (Onderlosser, oplosser, splijtbak). Vanuit eigen werktuig (grijperhopper, hopperzuiger, sleephopperzuiger).
III-l0.2. Mechanisch
Met grijperkraan.
IlI-l0.3. Hydraulisch (met zandpomp via pijpleiding) zelflossende sleephopper
bakkenzuiger snijkopzuiqer "dustpan"-zuiqer.
111-11. OPSTORTEN IN DE OPHOGING 111-11.1. Mechanisch ("droog" stort)
bulldozer dragline payloader wielloader vrachtwagen
schiften transportband - verdeelbanden schiften spoor - wissels, meerdere sporen.
IIl-11. 2. Hydraulisch ("nat" stort)
Diverse wisselLeidinqen via broekstukken en afsluiters. Periodiek verlengen van de pijpleidinqen.
Indammen stort met kaden.
Regelen stort en onderhoud kaden met bulldozers, draq-lines, payloaders, wielloaders. etc.
Afvoer stortwater via waterkisten, pompstations en hevels.
111-12. VERDICHTEN EN PROFILEREN VAN DE OPHOGING 111-12.1. Hydraulisch
Resultaat sterk afhankelijk van de qrondsoort.
Goed, niet al te fijn zand geeft op een hydraulisch stort de beste verdichtinq die men denken kan.
Hydraulisch profileren is mogelijk op vlakke, brede storten. Taluds en detailprofilering worden mechanisch afqewerkt. IlI-12,.2. Mechanisch
Droog ingereden en hoge smalle hydraulische storten worden door bulldozers en/of draqlines geprofileerd en verdicht. Andere verdichtinqsapparatuur:
- walsen (o.a. schapenpootwals) - vrachtwaqens
IlI-13.2.
IIl-13.3.
IlI-13.4.
Winderosie.
Stropoten, krammatten, kleibekledingen, grasmatten. Verkeerskrachten.
Trottoirs, wegdekken, startbaan, dekkonstrukties, grasmat. Hemelwater.
Tonrondte, taluds, bermsloten, drainage.
IV. WERKOMSTANDIGHEDEN DIE DE KEUZE VAN DE WERKMETHODE EN VAN DE TE
GEBRUIKEN WERKTUIGEN BEINVLOEDEN.
IV-i. IV-2. IV-3. IV-4. IV-S. IV-6. IV-7. IV-B. IV-9. IV-10. IV-ll. IV-12. IV-13. IV-14. IV-iS. IV-16. IV-17. IV-lB.
Omvang van het werk naar hoeveelheid en vervoersafstand.
De gevraagde capaciteit in verband met beschikbare fondsen en de economie van het op te leveren werk.
De bereikbaarheid van het werk door het materieel.
De te verwijderen of te sparen begroeiinq of bebouwing.
De te verwijderen of te verwerken grondsoort.
De beschikbaarheid en kwaliteit van wingebieden voor ophoog-specie en/of stortputten of stortterreinen voor de afvoer van de specie.
De mogelijkheden voor de afvoer van stortwater.
Water- en weersomstandigheden.
Zandtransport en inslibbing.
Dimensies: lengte - breedte - hooqte - diepte.
Vereiste toleranties in horizontale en vertikale zin.
De stabiliteit van het gemaakte werk en de onmiddellijke omgeving.
Vervoersafstand in horizontale en vertikale zin.
Vervoerstracé's en transportmogelijkheden te water en te land.
Verankeringsmogelijkheden en -moeilijkheden.
Hinder van en voor de scheepvaart.
Gevaar of hinder voor de omgeving.
IV-1.
IV-2.
IV-3.
IV-4.
IV-5.
Toelichting op de genoemde omstandigheden.
Omvang van het werk naar hoeveelheid en vervoersafstand. De omvang is een zeer belangrijke faktor bij de keuze van de kapaciteiten van de werktuigen. Het afwegen van de verhouding
tussen kosten van aan- en afvoer en de kosten per verwerkte m3 is daarbij vaak bepalend.
De gevraagde kapaciteit in verband met de beschikbare fondsen en de economie van het op te leveren werk.
Beperking van periodiek vrijkomend geld kan beperkte produktie veroorzaken en tengevolge daarvan prijsverhogend werken.
Daartegenover is het denkbaar dat bij geforceerde produktie de m3-prijs hoger is, maar dat het eerder gereedkomen van het werk de extra kosten verantwoord maakt.
De bereikbaarheid van het werk door het materieel.
Het is begrijpelijk dat bijvoorbeeld een groot werk dat
onmiddellijk grenst aan groot vaarwater, een totaal andere inzet van materieel mogelijk maakt dan een groot werk dat alleen
bereikbaar is via kleinere vaarwegen of zelfs uitsluitend over land. In verband met de problematiek van de bereikbaarheid van het werk heeft het per boot, spoor of trein transportabele bagqerwerktuig een grote vlucht genomen.
De te verwijderen of te sparen begroeiing of bebouwing.
Begroeiing kan de inzet van het type materieel sterk beinvloeden. Wanneer men bijvoorbeeld moet baggeren in moerasgebieden met mangrovebossen, kan bijvoorbeeld een cutterzuiqer of emmerbagger-~olen niet zonder meer worden ingezet, maar moeten de bomen en de zich in de grond bevindende wortels apart worden verwijderd. Het tempo waarin dit werk kan gebeuren bepaalt het tempo van het erop volgende baggerwerk enz.
Het sparen van bebouwing of begroeiing kan aanleiding geven tot grotere vaarafstanden of persafstanden.
De te verwijderen of te verwerken grondsoort.
Dit is het meest belangrijke gegeven in verband met de te kiezen werkmethoden en werktuigen. De produktie van alle werktuigen wordt er in zeer.hoge mate door bepaald en in bijna alle gevallen
is een variatie in de produktie tot 1:5 denkbaar, wanneer men de moeilijkste grondomstandigheden vergelijkt met de gemakkelijkste. In hoofdstuk 111 is de baggercyclus geanalyseerd in dertien punten.
Al deze dertien punten worden zeer sterk beinvloed door de te .verwerkengrondsoort.
Hiervan zijn de volgende punten vooral van belang voor de haalbare produktie:
111-1 Verbreken van de samenhang van de grond (hardheidsgraad, kleef, inwendige wrijving, pakkinqsdichtheid)
111-2 Ontgraving
IV-S.l IV-S.2 IV-S.3 IV-S.4 IV-6. IV-6.1 Iv-6.2
111-6 Ontvangen in het middel van vervoer
-overstortverliezen in verband met korrelgrootte.
111-7 Mors - in verband met samenhang, kleef, korrelgrootte. 111-9 Horizontaal vervoer - in verband met mate van uiteenvallen
in de snijkop en de zandpomp van klei, de korrelgrootte van zand en grind, volumegewichten en stof-soortelijke gewichten. Baggerspecie kan in het algemeen ingedeeld worden als volgt :
Gesteenten rots koraal Samenhangende specie Niet samenhangende specie - klei - veen - slib - bagger - zand - grind. Oude konstrukties - puin - glooiingen - zinkstukken
- lichte stortsteen - zware stortsteen - betonblokken - wrakken
- houten en betonnen palen - grotere of kleinere te water
geraakte voorwerpen (ledikanten, fietsen, wielen, etc.)
Een uitgebreide klassifikatie van gesteenten en grondsoorten voor baggerdoeleinden is gepubliceerd door de "International Commission for the Classification of Soils to be dredged". PIANC, Stockholm 1971. Uit het voorgaande mag blijken hoe belangrijk het is bij het
voorbereiden van een baggerbestek een nauwgezet boorprogramma met laboratoriumonderzoek op de grondmonsters uit te voeren.
De beschikbaarheid en kwaliteit van wingebieden voor ophoogspecie en/of stortputten of stortterreinen voor de afvoer van de specie. In de eerste plaats is de kwaliteit van de specie (in de
meerderheid van de gevallen zand voor ophogingswerkzaamheden en keileem en klei voor teendammen én de bekledinq) bepalend voor de keuze van de winput.
Daarnaast is de ligging ten opzichte van het werk van het alle r-grootste belang. Bij de wegenbouw en de stadsuitbreiding in Nederland bijvoorbeeld is het vanaf ~ 19S0 tot nu toe normale
IV-6.4
IV-6.5
van het vaarwater en de wekelijks af te voeren kwantiteit.
De laatste jaren is de Overheid in West-Nederland ertoe overgegaan, de zandwinning in een aantal zeer grote "natuurlijke" zandwingebieden te concentreren, waaruit jarenlang continu in particulier beheer of in overheidsbeheer zand wordt gewonnen :
met varend transport in Zuid-Nederland in Noord-Holland
de Zeeuwse zeearmen (Rotterdam)
Spiegelpolder, Wijde Blik, IJsselmeer (Amsterdam)
met pijpleidingtransport over lange afstand
in Noord-Holland Vinkeveense plassen (Amsterdam) IJsselmeer (Amsterdam).
De laatste ontwikkeling op het gebied van zandwinning is winning op grote schaal van zand uit de Noordzee op betrekkelijk grote afstand uit de kust (~20 km) (Amsterdam - Rotterdam) .
De winning van klei en keileem heeft veel meer een regionaal karakter, al zijn de vaarafstanden soms toch nog aanzienlijk.
(Zuiderzeewerken: keileemput bij Urki Deltawerken kleiput bij Numansdorp).
De ontwikkeling van asfaltbekledingen op dijken en dammen heeft de behoefte aan keileem en kleiputten doen verminderen, althans niet doen vermeerderen.
Ook de afvoer van uit werken in ingraving afkomende specie baart vaak zeer veel zorgen en kan in hoge mate bepalend zijn voor de prijs van een bepaald werk en de keuze van het werktuig.
In een dichtbevolkt land als Nederland is de ruimte beperkt en moeten vaak grote afstanden met hulpmaterieel (bakken) gevaren worden. Als klapput komen vaak oude zand- of grindputten of diepe plaatsen in een rivier in aanmerking. Zijn deze niet op een
economische afstand beschikbaar, dan wordt het noodzakelijk de specie op de wal op te persen.
Bij zeewerk is meestal een punt van overweging, hoe ver men van het gemaakte werk af moet storten om er zeker van te zijn dat er geen geklapte specie in het werk terugkomt. Soms kan het accepteren van een zekere mate van inslibbing en het extra baggerwerk ten gevolge daarvan goedkoper uitkomen dan het verder wegbrengen van de specie zonder risico van aanslibbing.
De mogelijkheid voor de afvoer van stortwater
Soms ligt het opgespoten werk hoger dan de boezem, het meer, de zee. Het stortwater kan dan worden afgevoerd via een zogenaamde "stortkist", die in een van de stortkaden is ingebouwd.
Meestal krijgt men morsproblemen in de boezem waarin men afwatert en zal secundair baggerwerk noodzakelijk zijn om bijvoorbeeld de vaar-diepte ter plaatse te handhaven.
IV-7.2 Indien het stort lager ligt dan de waterniveaus in de omgeving, wordt een pompstation noodzakelijk en wordt het stortwater via een buisleiding naar de boezem gepompt.
IV-7 IV-7.1
IV-8. IV-8.1 IV-8.2 IV-8.3
,
IV-8.4 IV-8.S IV-8.6Water en weersomstandigheden Deze bepalen :
de werkbaarheid in verband met het aan de grond brengen of houden van mechanische en hydraulische middelen om de samenhang van de grond te verbreken en de ontgravingsmiddelen zoals lepel, grijper,
baggeremmerleiding, zuigpijp, etc.;
de werkbaarheid in verband met de verankeringsmoeilijkheden bij slecht weer. Doorkomen van ankers, buigen of breken van spudpalen de manoeuvreerbaarheid (harde zijwind, onder een hoek inkomende zware stroom. etc.) in verband met het regelmatig afbaggeren van de bres;
de werkbaarheid in verband met het langszij ont.vangenen houden van bakken bij dwarsstroom en/of hoge windsnelheden en hoge golven de werkbaarheid in verband met het op zijn plaats houden van
afvoermiddelen zoals drijvende leidingen en drijvende transport-banden ;
problemen van het slaan van kleppen en wippende zuigpijpen bij zeegaande hoppers,en hopperzuigers.
Het is moeilijk cijfers te geven, maar als algemene indicatie voor de werkbaarheid in golven kan het volgende gelden.
~~~!:!:_9~!~~!~9
kleine werktuigen ladend in bakken grote werktuigen ladend in bakken
kleine werktuigen met drijvende leiding grote werktuigen met drijvende leiding zelfvarende hoppers met steekpijp sleepzuiger met deiningscompensator
0,3 à 0,5 m' 0,5 à 1,0 m' 0,2 à 0,5 m' 0,5 à 1,0 m' 0,6 à 1,0 m' 2,0 à 4,0 m'
~~9!:_9~!~~!~9
kleine werktuigen ladend in bakken grote werktuigen ladend in bakken
kleine werktuigen met drijvende leiding grote werktuigen met drijvende leiding zelfvarende hoppers met steekpijp sleepzuiger met deiningscompensator
0,2 à 0,4 m' 0,4 à 0,8 m' 0,2 à 0,5 m' 0,3 à 0,6 m' 0,4 à 0,8 m' 2,0 à 4,0 m' Stroomsnelheid
IV-9.
IV-10.
IV-10.l IV-10.2 IV-10.3
mogelijk stroom vangen.
Voor de meeste grote cutterzuigers kan de grens op ~ 2 knocp snelheid geschat worden.
Bij baggermolens en stationaire winzuigers ligt de grens ongeveer bij 3 knoop indien de verankering en het vrijboord van het schip
voldoende zijn. Bij hoge snelheden werkt men het liefst met zelf
-varende bakken, omdat het aanleggen van gesleepte bakken problemen
kan opleveren.
Zandtransport en inslibbing
Dit probleem doet zich vooral voor in rivieren, zeearmen, kust-wateren en havenbekkens van zeehavens.
Het is vooral een probleem van de ontwerper, hoe hij zijn stortput kiest teneinde te voorkomen dat reeds gebaggerde en gestorte
specie weer terugkomt in de put. Dit bij diverse alternatieve oplossingen te kwantificeren is een uitermate moeilijk probleem. Het zandtransport en de inslibbing zijn van zeer groot belang in verband met de manier van verrekening. Het verkrijgen van betrouw-bare kwantitatieve g~gevens op dit punt is dan ook uiterst
belangrijk. Dit is echter nog maar zeer beperkt mogelijk. In het algemeen leidt verrekening in profiel bij aanzienlijk zandtransport of opslibbingsgevaar tot een onjuiste prijsvorming. Waarschijnlijk geeft meting in het middel van vervoer in dit opzicht de beste resultaten.
Omdat recent ingeslibde lagen in het algemeen geen vaste pakking hebben, zuigt het gemakkeliJk. Het grote probleem wordt dan echter de bezinking van de vaste stof in het laadrulm (zie 111-6).
Bij sleephopperzuigers die zeer fijn slib uit bijvoorbeeld haven-kommen zuigen, is het gebruikelijk het laadruim niet te laten overlopen, maar het volumegewicht van het mengsel zoals de zand-pomp dat geeft te accepteren. De cyclus wordt dan: volpompen -varen - storten - volpompen - etc.
Dimensies: lengte - breedte - hoogte - diepte De dimensies zijn vaak bepalend voor :
het type werktuig dat kan worden toegepast; de grootte van het toepasbare werktuig;
het aantal toe te passen werktuigen om een gevraagde produktie te halen.
De lengte is vooral van belang bij sleepzuigers, omdat deze een grote sleeplengte nodig hebben om economisch te kunnen werken. Sleeplengten korter dan 500 m" in één richting bijvoorbeeld leiden tot progressief afnemende p~oduktie.
De breedte is van speciaal belang bij zwaaiende werktuigen zoals emmerbaggermolens, baggerlepels en snijkopzuigers.
De minimale breedte is afhankelijk van de mogelijkheid van het vrijbaggeren van het werktuig en het bijbehorende hulpmaterieel. Globaal kan gesteld worden:
minimale sneebreedte op de waterlijn
Wlnzuiger
~ 1,4 x lengte molea
pontonbreedte + 2 bakbreedten + 10 m'
lengte van de zuiger + geheven ladder
4 x de lengte van de zuiger (mogelijkheid van rondqaan) 300 à 400 m' Emmerbaggermolen Baggerlepel Sni]kopzuiger Sleepzuiger Diepte :
a. De ter plaatse van het baggerveld aanwezige diepte :
vooral van belang voor hopperzuigers en sleepzuiqers,
daar deze in geladen toestand over het nog niet gebaggerde
veld moeten kunnen varen.
Voor een kleine sleepzuiger
Voor een middelgrote sleepzuiger Voor de grootste sleepzuiger
+ 6 m'
+·8 m' + 10 m'
b. Voor de andere werktuigen geldt, dat voldoende vaardiepte
aanwezig moet zijn tot aan het werk en dat bij de eerste snede
voldoende diepte wordt gemaakt voor
1. vaardiepte,
2. de morslaag onder het schip,
3. de benodigde waterdiepte onder het vlak van het werktuig,
in verband met het zandvrij houden van de wierkasten van
de koelwaterpompen voor de motoren.
Ten gevolge van deze eis is de minimumdiepte van de eerste
snede bij zeer kleine baggermolentjes of minisnijkopzuigers
~ 2 m'-laag water. Bij grote emmerbaggermolens of snijkop
-zuigers is het uiterste minimum 5 m'-laag water. Deze 5 m'
kan wel oplopen tot 8 m' indien er een hoge bres boven water
staat (bijvoorbeeld: 4 m' bres boven water geeft 12 m' bres;
bij 25% mors waterdiepte ter plaatse van het schip 5 m').
Deze eis heeft belangrijke konsekwenties voor het trappen
-baggeren in het zijdelingse talud. Bij een zeer hoge bres
is men genoodzaakt ruw voor te baggeren en.het talud speciaal
na te baggeren (kantjebaggeren) (zie fig. V-1.4). Dit
"kantjebaggeren" is een dure operatie en dient alleen geëist
te worden indien het voor het werk noodzakelijk is.
Bij de baggerlepels zal het in het algemeen voldoende Zl]n
bij laag water 1 m' diepte onder het vlak van het ponton
te houden. Daar de lepel een voorbres boven water kan
ontgraven en niet afhankelijk is van de nastort van de bres,
zal de mors veel geringer zijn dan bij emmermolens of snijkopzuigers.
Hoogte :
0e invloed van de hoogte van de bres
:
s
in he~ hi~rvoorgaande reeds besproken.Verder is van belang de hoogte van obstakels die overwonnen moeten worden met bijvoorbeeld persleidingen of bandtrcmsporteurs
(bijv. heuvels en bergen) en het hoogteverschil tussen bijvoorbeeld
perszuiger en stort.
IV-ll, Vereiste toleranties in vertikale en horizontale zin
Er zijn diverse redenen om van een baggerwerk een bepaalde tolerantie te eisen :
IV-ll.1 Vanwege de te baggeren en/of de te verrekenen hoeveelheid
IV-ll.l.l
~~Ï_~~~~~~_~~_~~~~~~~~~
a. Vertikale tolerantie.Is het voornaamste hoeveelheidskriterium bij grote brede vaargeul (bijv. Hoek van Holland - IJmuiden).
Mors is essentieel bij dit punt .
.
b. Horizontale tolerantie.
Zeer belangrijk bij zeer smalle geulen (bijv. de sleuf voor de rioolwaterleiding te Scheveningen).
c. Taludtolerantie.
Hierbij spelen de eigenschappen van de grond in verband met de stabiliteit een zeer grote rol.
Daarnaast kan het van het grootste belang zijn of het werktuig evenwijdig aan het talud werkt of dwars erop, zoals noodzakelijk is bij het baggeren van een tunnelsleuf in een tijgebied of in een rivier ; de inbreekhoek van bijv. een baggermolen kan dan beslissend worden (recente voorbeelden: Beneluxtunnel -tunnel te Antwerpen) .
IV-ll.l.2
~
~
1_~
~
~~
~~
_~
~
_
~2~~~~~
~
a. Vertikale tolerantie.Vooral afhankelijk van de zettingseigenschappen van de opge -spoten specie en die van de ondergrond.
De uiteindelijke egalisatie vindt meestal door middel van bulldozers plaats.
b. Horizontale en taludtolerantie.
Bij een opspuiting gaat men trapsgewijze omhoog.
Er kunnen uitzakkingen e.d. optreden. Daarom wordt het talud
dan ook achteraf altijd met droge werktuigen onder profiel gebracht, zodat men zich kan instellen op de toleranties
behorende bij droge werktuigen (vooral draglines).
Een hoeveelheidsprobleem zit hier bij lage taluds nauwelijks in. Vanwege technische eisen wordt het talud met een droog werktuig
(meestal dragline) nageprofileerd en men kan bij normale
taludhoogten tot bijv. 2 m' zeer goed schatten of er voldoende zand zit of te veel.
Iets anders wordt het wanneer een hoog talud moet worden
gemaakt. Men ziet dan vaak dat men achteraf zand moet wegrijden of bijvoegen.
IV-ll.2 Vanwege esthetische of technische eisen
IV-ll.2.1
~~2_~~~~~~_~~_~~~~~~~~~
a. Horizontale tolerantie.
Hier worden vooral hoge eisen gesteld bij smalle geulen of kanalen. Bij zeer brede vaargeulen bijv. is er al een grote nautische tolerantie vereist, zodat de eisen aan de bagger-tolerantie te stellen ook ruimer kunnen zijn.
Bij havenbekkens en kanalen waarbij de taluds of de keer-wanden boven water uitkomen, kunnen er uit de technische eisen van een rechte keerwand, kademuur of talud tamelijk strenge tolerantie-eisen voortkomen.
Bij nauwe sleuven voor kustwerken moeten de zijkanten van het kustwerk of de leiding natuurlijk altijd vrij blijven van de teen van het talud.
b. Vertikale tolerantie.
Dieptetolerantie van vaarwegen, teneinde bezwaren voor de scheepvaart in verband met de vaardiepte te voorkomen.
In het algemeen is deze eis bij kleinere vaarwegen in binnen
-wateren strenger dan bij grootscheepsvaarwater waarbij getijde,
zandtransport, inslibbing en zoutgehalte een rol spelen.
Bij deze vaarwegen is de keuze van het tijdstip van dnderhoud vaak belangrijker dan de baggertolerantie als zodanig.
Bij bouwsleuven of bouwputten voor bijv. tunnels worden strenge eisen aan de tolerantie gesteld in verband met de fundatie en de ondersabeling.
c. Taludtolerantie.
Het maakt een zeer groot verschil of het onderwatertaluds betreft of taluds die boven water uitsteken.
De tolerantie-eisen liggen in beide gevallen in een verschillende orde van grootte.
Bij een talud onder water zijn stabiliteits- en nautische eisen beslissend.
Bij taluds die boven water uitsteken zal men bijv. een rechte waterlijn eisen. Bij een groot getijdeverschil kan dit een zeer zware eis betekenen, die slechts bereikt -kan worden met speciale, aparte profileringswerktuigen. Ook het feit dat derge
-lijke taluds vaak bekleed worden met gestorte of gezette steen,
of worden voorzien van een asfaltlaag, stelt strenge eisen.
Het alternatief is immers dat men met de dure steen of asfalt moet uitvullen.
IV-11.3 Haalbare toleranties met de verschillende werktuigen bij bagger-werken in ingraving
e. de baggerdiepte in samenhang met de optimale stand van de ladder.
f. de bekwaamheid van het personeel.
g. de instrumentatie aan boord van het werktuig. h. de methode van plaatsbepaling.
i. de mate van automatisering van het werktuig.
j. de kwaliteit van het uitzet- en peilwerk en de daarvoor gebruikte hulpmiddelen.
IV-11.3.2
~~~~~!~~~!~~~_~~~~~~~~_~~~~~~~_~~~~~!_~~~~~~~~_~~!~~~~~!~~_
In tabel IV-11.3.2 is een poging gedaan de relevante gegevens
in een overzicht te plaatsen. De gestelde gegevens zijn echter zodanig belangrijk, zowel voor opdrachtgever als aannemer, dat het zin zou hebben een studiecommissie in te stellen die een
dergelijke lijst zou kunnen samenstellen en voor zijn
verant-woording nemen. Misverstanden en geschillen zouden bij het
bestaan van een dergelijke lijst beslist kunnen verminderen,
terwijl er een stimulans van zou kunnen uitgaan om de werktuigen
in dit opzicht te verbeteren. Een prachtig voorbeeld van een
verbetering in dit opzicht is de toepassing van gyrokompassen
op snijkopzuigers.
'1'ABt:L IV -11.3.2 GLOBALE TOLERANTIECIJFERS VOOR NOIDIAAL PRODUCERENDE BAGG.t:RWERKTUIGEN 19
Nr. Werktuig Grootte van het Gesteenten Niet samenhangende grond Samenhangende grond Organische Toesla,q:Toeslag Toeslag
werktuig grond voor lJwars- voor
-
-Gesprongen Verweerde Stenen Grind Zand Slib Harde klei. Zachte k Le i Veen getijde stroom zware
rots rots en per m' + 1,5m/
golf-zachtere tijver- sec. slag
gesteenten schil TH Ty TH TV TH Ty TH Ty
'
r
H TV TH TV TH TV TH TV TH TV TV TH TH TV Emmerinhoud y-1 Emmer- 50 - 200 liter N.T. N.T. N.T. N.T. N.T. N.T 50 20 100 30 75 - 15 50 10 75 15 75 25 5 cm' 50 25 15 bagger-200 - 500"
150 30 100 20 ? ? 75 25 150 50 125 25 75 15 125 25 100 35 5 75 50 25 molens 500 - 800"
N.T. N.T. N.T. N.T. ? ? 100 35 200 60 150 30 100 20 150 30 12545
5 100 75 35 LeEelinhoud y-2.1)DrijvendE 0,5 - 2 m3 y-2.2 )bagger- 2 - 5"
lepels I Gri,jEerinhoud V-3.1)Drijvende 0,5 - 2 m3 100 50 100 25 ? ? 75 50 100 25 N.T. N.T. N.T. N.T. 50 30 7540
5 25 25 15 V-3.2 )grijpers 2 - 4"
200 75 200 50 ? ? 150 75 200 50 N.T. N.T. N.T. N.T. 150 75 150 75 5 50 50 25 y-4 ) 4 - 7"
250 100 250 75 ? ? 200 100 300 75 N.T. N.T. N°.T. N.T. 250 100 250 125 5 75 75 35 Cutteri
y-5 Snijkop- 0,75 - 1,50 N.T. N.T. N.T. N.T. N.T. 150 50 200 40 150 30 75 15 100 25 100 30 5 50 25 15 zuigers 1,50 - 2,50 75 25 50 20 N.T. 225 75 250 50 200 40 ~OO 20 150 40 125 40 5 75 50 25 I 2,50 - 3,50 100 30 75 25 N.T. 300 100 300 60 250 50 150 30 200 50 175 60 5 100 75 35 HOEEerca,Ea-~iteit V-8 Zeegaande 500 - 2.000 N.T. N.T. N.T. 500 150 1500 500 N.T. N.T. N.T. N.T. N.T. N.T. N.T. N.T.-
-
-
- hopper-2.000-
5.000 N.T. N.T. N.T.h
ooo
250 2000 750u
.
T. N.T. N.T. N.T. N.r
,
N.T. N.T. N.T.-
-
-
-zuigersrv-t t
.»
IV-12.
IV-12.1
IV-12.2
Afwegen van kosten en tolerantie-eisen
Dit plmt speelt een zeer grote rol indien tolerantie-eisen worden gesteld in verband met de te bagger~n hoeveelheid.
Bij scherpe tole~antie-eisen wordt de te baggeren of te verrekenen hoeveelheid in m wel minder, maar de prijs per m3 zal duurder worden. Bijv.: kantjebaggeren met een kleine emmerbaggermolen om taluds aan de maat te draaien is duur extra werk.
Steeds dient te worden afgewogen, wat waarschijnlijk de meest economische oplossing zal zijn.
De stabiliteit van het gemaakte werk en de onmiddellijke omgeving De stabiliteit van het gemaakte werk kan in gevaar komen:
~~1_~~~~~~_~~_~~~~~~~~~
a. doordat een te steil talud is gebaggerd.
Dit kan voorkomen bij werken waarbij het baggertechnisch noodzakelijk is een hoge bres te ondergraven. Aanvullend draglinewerk of werken met een speciaal op dit probleem
ingericht werktuig kan noodzakelijk worden indien de bezwaren te groot worden.
b. doordat erosie ten gevolge van stroom het talud ondergraaft. De remedie hiertegen is het toepassen van zinkstukken en kraagstukken. De eigenlijke techniek hiervan valt buiten het kader van het baggeren.
c. Bij het zuigen van zand met een winzuiger is het vereist op voldoende afstand van oevers en te sparen gebouwen e.d. te blijven. Uiteraard hangt een en ander af van de diepte waarop men zuigt. Bij de gebruikelijke zuigdiepte van 30 m' is 125 m' een minimummaat. De totale breedte van een winput is dus een belangrijk gegeven. Een put van bijv. 400 m' is zeer goed exploitabel i 300 m' is de minimumbreedte. Is deze niet beschikbaar, dan wordt het inzetten van een snijkopzuiger noodzakelijk.
~~1_~~E~~~_~~_~2~~~~~~
Bij het opspuiten van terreinen met slechte ondergrond is het optreden van oppersingen een van de meest vervelende
bijverschijn-selen. Het kan voorkomen dat de fundatie van huizen die op meer dan 100 m' van de spuitkade verwijderd zijn, door oppersingen worden beschadigd.
Een remedie is soms ter plaatse voorzichtig droog zand in te rijden.
Ook het zakken van het zandniveau op het stort kan kostbare gevolgen hebben wanneer het niet economisch is de leiding naar het ingezakte gebied terug te leggen. Het ontbrekende zand moet dan worden bijgereden of geschoven.
lV-13
lV-13.1
lV-13.2
Vervoersafstand in horizontale en vertikale zin
Vertikaal vervoer
Het aspect diepte bij de ontgraving is behandeld onder lV-10.3.
De consequenties ten aanzien van het vertikale opvoeren kunnen het best geanalyseerd worden aan de hand van 111-4.
111-4.1 Mechanisch
Bij de grijper en de lepel zal de baggerdiepte van invloed zijn op de produktie in verband met de cyclustijd. Hoe dieper, hoe minder produktie. De grijper is het minst aan een maximale baggerdiepte gebonden.
Bij de lepelbagger zou men een grotere diepte kunnen halen door een kleinere lepel met langere steel en giek toe te passen. De beperking in produktie gaat dan dubbelop: een kleinere lepel en een langere cyclustijd.
Bij de emmerbaggermolen zal men het aantal emmers gaan beperken en emmers door schalmen gaan vervangen. Diverse molens zijn om -gebouwd voor het diep baggeren in tunnelsleuven.
111-4.2 Hydraulisch
Bij hydraulisch opvoerende werktuigen kan de zuigdiepte, die normaal beperkt is tot 30 m', opgevoerd worden bij blijvend rendement door de zandpomp op een ladder onder water te plaatsen of een ejecteur in de zuigleiding te plaatsen.
Horizontaal vervoer
Bij werken in ingraving zowel als die in ophoging zlJn de ver -voersafstanden en -omstandigheden van grote betekenis. De middelen van vervoer zijn genoemd in 111-9.
Dit is mogelijk in twee gevallen:
a. indien het baggerwerk wordt uitgevoerd in snel stromend water (rivier of zeearm).
In dit geval kan het baggerwerktuig zijn specie zijdelings van het werktuig in de rivier storten.
b. bij mechanische ontgraving door een emmerbaggermolen via een zogenaamde "vloeigoot", die een lengte van 30-50 m' kan hebben.
De specie wordt met water door de goot gespoeld.
c. bij ontgraving door een winzuiger of snijkopzuiger via een korte, dwarsscheepse drijvende leiding.
IV-13.2.2
~~~~~~~
_
~~
_
~99~!9!~~~_~!~!~~9
_
J~~~
_
~QQQ
_
~~L
Steeds meer wordt de snijkopzuiger voor dit werk toegepast, vooral indien het een combinatiewerk betreft (ingraving -ophoging). De normale persafstand is 1500 à 2000 m' met normaal zand (200 ~ - 1 mm). Bij het persen van bagger kan deze afstand ± 2 x zo groot worden; bij het pompen van grind blijft de persafstand beperkt tot ± 400 m' (ip alle gevallen persdruk ± 60 mwk).
Wanneer bij een werk in ingraving een onderwaterbergplaats op korte afstand (2 à 3 km) beschikbaar is, kan vooral bij het verwerken van slappe klei en bagger de emmerbaggermolen met klapbakken goedkoper werken.
Wanneer de klapput ver weg ligt (b.v. 10 km), is het vaak voor-deliger een terrein in de buurt te zoeken en onder de molen met elevatorbakken (fig. V-17.1) te werken en de specie met een bakkenzuiger aan de wal te persen.
Bij het vervoeren van grind over deze afstand kan men het beste mechanisch ontgraven (grijper) en transporteren met drijvende en aansluitende landtransportbanden. Hydraulisch vervoer van grind is in het algemeen niet economisè~.
IV-13.2.3
~~
~
~~~~
_
~~_2~~~~
_
~!~~~9_i~~_~Q_~~L
Dit is vooral het terrein van het varende transportmiddel. De belangrijkste hulpvaartuigen op dit gebied zlJn gegeven in de figuren V-13.1; V-14.1; v-15.1; V-16.1; V-17.1 en V-1S.1.
Hoe verder de afstand wordt, hoe meer het verantwoord is de vaartuigen zelfvarend te maken. Bij de zeer grote afstand
(> 20 km) wordt het zandtransport steeds meer beschouwd als normaal transport per schip en is het beunschip, waarop de
schipper met zijn gezin en een dekknecht woont, sterk in op-komst. Nabij de plaats van bestemming wordt het schip gelost met een bakkenzuiger, die het zand via een pijpleiding in het werk perst.
Voor het vervoer van zeer grote hoeveelheden zand over een zich grotendeels niet wijzigend tracé kan men denken aan
transport door een lange persleiding, waarin een aantal tussen-stations zijn geplaatst. Nabij Amsterdam zijn twee van deze lange leidingen geïnstalleerd, één van 12 km met 7 zandpompen in serie over 6 stations verdeeld en één van 7 km met 5 zand-pompen in serie verdeeld over twee stations. De investeringen die met dergelijke installaties gemoeid zijn, zijn zeer hoog, maar de vervoerskosten kunnen concurreren met varend transport + bakkenzuiger, vooral wanneer de vaarweg beperkt van afmetingen is en vele bruggen en sluizen heeft.
IV-13.2.4
~~~
_
~~~~~~~
_~
~
_
~~E~~~~!~
_
~~
_
~~~~~~~!~~~
_
~~~
_
e~1
_
e~29~~~~~~
_
~~
kustwateren en zeearmenVoor het werken wat verder van de kust op de rivier geldt wat in de punten IV-13.2.1; IV-3.2.2; IV-3.2.3 is gesteld.
Bij baggerwerken in kustwateren geldt voor het mechanisch opvoeren met b.v. een baggermolen, grijper of lepel, hetgeen gesteld is onder IV-13-1.
Bij het zuigen komt er bij de gebruikelijke werktuigen zoals hopperzuiger en sleepzuiger het punt bij, dat de zandpompen, die op de normale wijze in het schip gebouwd staan, naarmate
het laadruim zich vult dieper onder water komen te staan. Dit geeft hetzelfde effect als bij de winzuigers met de pomp op de ladder.
Omdat de zuigers die moeten voldoen aan de nieuwste eisen voor diepe oliegeulen (30 mI zuigdiepte) ook een grotere diepgang hebben, ontstaat er voor het vertikale opvoeren geen nieuw probleem.
Horizontaal transport
Dit vindt voor een belangrijk deel varende plaats en vaak is het het baggervaartuig zelf, dat ook het varende transport ver
-zorgt (zie fig. V-4.1j V-B.l en V-9.1).
Indien een emmerbaggermolen, lepel of grijper ontgraaft, is het middel van vervoer de zelfvarende zeehopper (zie fig. V-l.lj V-3.1j V-3.2 en V-13.1).
De vaarafstanden variëren van 2 tot 20 km.
De schepen moeten volledig zeewaardig zijn.
Als de vaarafstand zeer groot is, kan het zinvol zijn de lading van een hopper met eigen pompen aan de wal te pompen. Meestal blijkt deze oplossing echter duur in verband met de lange tijd die met het aan- en afkoppelen en het leegzuigen van het laad
-ruim gemoeid_is~ Vaak is het goedkoper in een put te klappen en met een aparte win-perszuiger aan de wal te persen. Dit type werkopzet is meestal slechts dán economisch als men er tevens
IV-14 Vervoerstracé's en transportmogelijkheden te water en te land De geografische omstandigheden ter plaatse van het werk kunnen een grondige wijziging aanbrengen in de keuze van materieel.
Wanneer er b.v. een werk in ophoging gemaakt moet worden op een afstand van 40 km van de natte winput, er is geen vaarweg en er is geen weg voor vrachtwagens, dan zal er tegenover elkaar gezet dienen te worden:
a. de winning met een zuiger - droog maken van het zand - laden op vrachtwagens - vervoer per vrachtwagen.
Vaste investering: de bouw van een werkweg van 40 km lengte.
b. de winning met een zuiger - drijvende leiding - landleiding met 10 tussenstations.
Vaste investering: afschrijving leiding en 10 tussenstations. De omstandigheden op dit punt kunnen eindeloos variëren. Met dit voorbeeld is echter duidelijk, dat dit punt essentieel is voor de keuze van materieel.
IV-1S Verankeringsmogelijkheden en -moeilijkheden
Zie de figuren V-1.3; V-2.4; V-3.ll; V-3.2.l; V-3.3.l; v-S.3.l; V-S.3.2; V-S.3.3; V-6.2; V-8.2 en V-9.4.
In deze figuren is getracht duidelijk te maken hoe de snij-, vacuÜID- en graafkrachten worden opgevangen door verankeringen aan ankers en draden, spudpalen en het drijfvermogen van de schepen.
Indien de ankergrond slecht is, kan het gebeuren dat ze gaan krabben, hetgeen tot ernstig produktieverlies aanleiding kan geven.
Er zijn op verankeringsgebied een aantal aanvullende maat-regelen mogelijk:
a. toepassen van boegbakken om de draadlengte te vergroten,
waardoor de krachten soepeler worden opgevangen;
b. het aanbrengen van b.V. honderd meter zware scheepsketting tussen draadkous en anker;
c. het toepassen van ankers met zeer grote vloeien, zogenaamde Danforth-ankers of ?lipper-Delta ankers.
d. het toepassen van zogenaamde gekatte ankers, d.i. twee ankers in serie met een stuk scheepsketting ertussen; e. het toepassen van zeer lange draden naar de wal, die daar
op zogenaamde "dodemans-bedden" worden vastgezet;
f. wanneer spudpalen slippen, kan men vanaf het achterschip een paar draden op ankers aan stuurboord en bakboord naar voren toe uitzetten om meer houdkracht te krijgen. Bij een snij
-kopzuiger kan men de voorzijdraden vaker verplaatsen, waar-door ze minder kans krijgen het schip naar achteren te trekken.
Wanneer b.v. bij het inbreken in een nieuw werk er voor de spudpalen van een snijkopzuiger teveel water staat of er staat teveel golfslag, wordt er met eer. zogenaamde "Christmas tree" gewerkt, d.i. een kruis van drie draden (twee vooruit en een achteruit), die de spudpaal vervangen.
Sleepzuigers hebben geen last van deze problematiek, omdat ze hun reactiekracht ontlenen aan de stuwdruk van de schroeven.
Bij de olieboringen zijn reeds systemen bekend waarbij een exploratievaartuig op zijn plaats wordt gehouden door 4 elektro
-nisch gecommandeerde Voith-Schneider-schroeven.
In het algemeen zijn verankeringsproblemen vaak zeer tijdrovend en kunnen ernstig produktieverlies ten gevolge hebben.
IV-16 Hinder voor de scheepvaart
Vooral met onderhoudsbaggerwerk heeft men vrijwel altijd met scheepvaart te maken, maar ook met ander baggerwerk heeft men er zeer vaak mee te maken.
Ieder baggerwerktuig is een hinderpaal voor de scheepvaart. Deze hinder kan verminderd worden door:
a. het aantal baggervaartuigen zo beperkt mogelijk te houden, dus eenheden te stellen met een optimale produktie;
b. de hinder ten gevolge van verankeringen zoveel mogelijk te beperken door waar dat mogelijk is spudpalen toe te passen
(b.v. bakkenzuiger of grijperkraan) ;
c. een varend werktuig toe te passen (sleepzuiger).
Sleepzuigers (fig. V-9.1) zijn in dit opzicht in haven
-monden een aanzienlijke verbetering. Dit wil echter niet zeggen dat ze geen hinder veroorzaken. Wanneer ze zuigen kunnen ze door hun trage tempo de scheepvaart ophouden.
Daarnaast zijn ze tijdens het zuigen minder manoeuvreerbaar dan een gewoon schip. Tenslotte koersen ze bij het rondgaan dwars op de normale vaarkoers.
IV-17 IV-17.1 IV-17.2 IV-17.3 IV-17.4 IV-17.5 IV-17.6 IV-17.7 IV-17.8
Gevaar of hinder voor de omgeving
Gevaar:
Verzakking van bestaande konstrukties ten gevolge van
onder-graving.
Door oppersingen naast ophogingen.
Spuiters (lekken in persleidingen) die op de openbare weg terecht komen. Vooral bij vriezend weer kan dit levensge-vaarlijk zijn.
Over openbaar terrein gespannen verankeringsdraden, die bij breken of bij loskomen, na ergens achter te haken opzij spatten en alles verwoesten wat ze op hun weg tegenkomen. Beschadigen van kabels en zinkers.
Aanvaringen van de transportvaartuigen met andere vaartuigen en waterbouwkundige konstrukties (remmingwerken etc.).
Bij springwerk vibratie en stagnatie van weg- en waterverkeer.
Het opbaggeren van munitie.
Hinder:
IV-17.9 Omleggingen van wegen en vaarwegen in verband met b.v. het zichzelf in het werk ingraven van een baggerwerktuig.
IV-17.10 Vervoer van demontabele werktuigen over de weg. IV-17.11 Extra belasting van beweegbare bruggen en sluizen.
IV-17.12 Door dieper water, beïnvloeding van de golfslag en invloed op de visstand ten gevolge van stratificatie.
IV-17.13 Bevordering van kwel en zoute kwel.
IV-18.14 Geluidshinder, vooral van de knerpende emmerbaggermolen. IV-17.15 Tijdelijke overgangen over persleidingen en opgeperste
terreinen.
IV-17.16 Passage van pijpleidingen over veld en erf.
Deze punten kunnen aanleiding zijn tot herziening van een oorspronkelijk baggertechnisch ideale opzet en in voorkomende gevallen aanleiding geven tot inzet van speciaal materieel. IV-17.17 Zandverstuivingen op opgespoten terreinen.
Verontreinigingen
Opslibbing van particuliere en openbare watergangen ten gevolge van terugvoer van stortwater.
Spuiters in persleidingen.
Van opgespoten terreinen weggewaaid zand.
Bevuiling van wegen met van vrachtwagens gevallen klei voor afdekking van zandstorten.
Drijvende veeneilanden en boomstronken bij een werk in ingraving.
Mors van mechanisch gravende werktuigen.
Mors van varende bakken in openbaar vaarwater. Opslibbing in de omgeving van stortputten.
Vertroebeling van het water bij werken met een sleepzuiger, die regelmatig aanzienlijke hoeveelheden slib in het water deponeert.
IV-18.l0 Vervuiling van het water door overstromende bakken naast IV-18 IV-18.l IV-18.2 IV-18.3 IV-18.4 IV-18.5 IV-18.6 IV-18.7 IV-18.8 IV-18.9
IV-18.ll Vervuiling van het vaarwater in de buurt van bakkenzuigers. winzuigers.
IV-19 Beschikbaarheid van werktuigen
Het ontwerpen en bouwen van een baggerwerktuig dat niet standaard is, duurt 1 à 1,5 jaar. Het is dus duidelijk dat er bij een in
-schrijving meestal uitslui tend gecalculeerd moet worden met
be-staand materieel, omdat de tijd voor speciale aanbouw ontbreekt
en aankoop uit voorraad vaak niet mogelijk is. Met de bouw van
standaardmaterieel, dat in voorraad wordt gebouwd, is er de
laatste jaren voor de kleinere werken enige verandering in deze
situatie opgetreden. Voor grote projecten is speciale aanbouw
van materieel alleen mogelijk als het meerjarige contracten
betreft.
Het gehele complex van beschikbaarheid van materieel kan bij de aanbesteding aanleiding geven tot aanzienlijke prijsverschillen,
IV-20 Mogelijkheid en tijdsduur van mobilisatie en demobilisatie van
de werktuigen
Vooral bij werken in het buitenland is het probleem van mobili-satie en demobilisatie zeer belangrijk. Het verslepen van
baggermaterieel is tijdrovend (gemiddeld 6 weken enkele reis)
en zeer kostbaar wat betreft sleepkosten en verzekering. Een aannemer die met zijn materieel in de buurt ligt is met zijn prijsaanbieding vaak in het voordeel. Vooral bij kleinere werken speelt dit een grote rol.
Het kan dus van zeer groot belang zijn, de gevraagde voltooi-ingstijd van het werk zodanig te verlengen dat een per zee-schip transportabel, demontabel werktuig het werk kan maken. Men spaart tijd op de mobilisatie; die tijd kan voor de pro-duktie worden benut. Men spaart vaak zeer veel geld op de mobilisatie en demobilisatie.
IV-21 De manier van meten en verrekenen
Het bepalen van de gebaggerde hoeveelheid is vaak een groot probleem.
:;:nprincipe kan men meten:
IV-21. 1 in het profiel van ontgraving,
Iv-21. 2 in de ophoging,
IV-21. 3 in de middelen van vervoer.
IV-21. 1 Bij meten in het profiel van ontgraving zijn er onnauwkeurigheden ten gevolge van:
IV-21.1.1 niet recht hangen van peilloden ten gevolge van b.v.
stroom,
IV-21.1.2 valse echo's op zwevend slib bij echolodingen, IV-21.1.3 zandtransport en inslibbing,
IV-21.1.4 uitschuring ten gevolge van stroom.
IV-21.2 Bij meting in de ophoging kunnen er onnauwkeurigheden optreden ten gevolge van:
IV-21.2.1 verzakking, afschuiven en inklinken van de ondergrond, IV-21.2.2 afvoer van fijn zand door de waterkist,
IV-21.2.3 zandverlies door winderosie,
IV-21.2.4 wegstromen van zand of grind bij storten in stromend water,
IV-21.2.5 verlies door golfslag en stroom, IV-21.2.6 de meetnauwkeurigheid als zodanig.
IV-21.3 Bij meting in het middel van vervoer is met betrekking tot de bepaling van de verwerkte hoeveelheid van bete-kenis:
IV-21.3.1 de meetnauwkeurigheid als zodanig,
IV-21.3.2 de zogenaamde uitlevering.
In zeer veel gevallen wordt de voorkeur gegeven aan meten in het middel van vervoer, omdat dat de meest betrouwbare meting is van de door de aannemer geleverde prestatie. Dit is in de praktijk echter slechts vol
-doende nauwkeurig mogelijk in een transportschip of b.v. een vrachtwagen. Meting b.v. in een pijpleiding is tot nu toe nog niet voldoende nauwkeurig mogelijk gebleken.
In verband met het meten worden soms expres bakken in het proces opgenomen, zodat in dat geval de meetmethode de manier van uitvoering van het werk bepaalt en het benodigde materieel vastlegt.
v.
BESCHRIJVING EN SCHETSEN VAN HET VOORNAAMSTE HEDENDAAGSE BAGGERMATERIEEL EN DE HULPWERKTUIGEN.FIGUREN (Een onderstreept nummer betekent één tekenblad. Meerdere figuren op één blad aangegeven met een accolade.)
V-i V-lol {V-1.2 V-l.3 V-l.4 V-2 V-2.1 V-2.2 { V-2.3 V-2.4 V-2.5 V-3 V-3.1 EMMERBAGGERMOLEN
Algemeen plan: zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede Ontgravingstechniek, emmer - bres
Krachtenevenwicht: in vertikale zin in horizontale zin
Wijze van bewegen langs de bres: in horizontale zin in het dwarsprofiel
DRIJVENDE BAGGERLEPELS
Drijvende baggerlepel (dipper dredger)
Algemeen plan: zijaanzicht - bovenaanzicht - vooraanzicht Drijvende trekbaggerlepel (backhoe dredger)
Algemeen plan: zijaanzicht - bovenaanzicht - vooraanzicht Ontgravingstechniek, lepel - bres
Krachtenevenwicht': in het horizontale vlak in het vertikale vlak Wijze van bewegen t.O.V. de bres
plattegrond zijaanzicht
DRIJVENDE GRIJPER
Grijperkraan op spudponton
Algemeen plan: zijaanzicht - bovenaanzicht - vooraanzicht V-3.1.1 Krachtenevenwicht in het vertikale vlak
V-3.2 Grijperkraan op verankerde ponton Algemeen plan: zijaanzicht -
bovenaan-zicht - vooraanzicht
Fig. V-3.lol, fig. V-3.3 en fig. V-3. 3.1 op één blad V-3-2.1 Krachtenevenwicht in het vertikale vlak,
zijaanzicht en vooraanzicht
V-3.3 Ontgravingstechniek, grijper - bres v-3.3.1 Krachtenevenwicht tijdens het indringen
V-S.3 Krachtenevenwicht
V-S.3.1 Linksdraaiende snijkop stuurboürdzwaai v-S.3.2 Linksdraaiende snijkop bakboo!.dzwaai v-S.3.3 Krachtenevenwicht in het horizo~tale vlak v-S.4
V-6
Wijze van voortbewegen t.O.V. de bres: in het horizontale vlak
detaillering stappen met vaste palen
WINZUIGERS
V-6.1.l Winzuiger met drijvende leiding
Algemeen plan: zijaanzicht - plattegrond V-6.l.3 Diepzuiger met bakkenlaadinrichting
Algemeen plan: zijaanzicht - plattegrond -dwarsdoorsnede v-6.2 V-6.3 V-7 V-7.1 V-7.2 V-B V-B.l V-B.2 V-9 V-9.l V-9.2 { V-9.3 V-9.4 V-10 V-10.l
Krachtenevenwicht: in het horizontale vlak
in het vertikale vlak
Wijze van bewegen t.o.V. de bres in het horizontale vlak
SPLEETKOPZUIGER (dustpan-àxedqer)
Algemeen plan:
zijaanzicht met detail zuigmond plattegrond
doorsnede ter plaatse van de zandpomp
vooraanzicht met ladderbok en bokken voor de hydraulische palen
Wijze van bewegen t.O.V. de bres in het horizontale vlak ZEEGAANDE HOPPERZUIGER
Algemeen plan:
zijaanzicht met bres plattegrond
dwarsdoorsnede met bres
Krachtenevenwicht tijdens het zuigen in het horizontale vlak
SLEEPZUIGER
Algemeen plan baggerinrichting:
zijaanzicht met bres plattegrond
dwarsdoorsnede met bres
Algemeen plan hopperinrichting:
zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede
Techniek van losmaken en opvoeren van de specie, langsdoorsnede van zuigkop en bres
Krachtenevenwicht: in het vertikale vlak
in het horizontale vlak
SLEEPZUIGER MET DWARSSCHEEPSE ZWEEFPIJP (boom dredger)
Algemeen plan: zijaanzicht - plattegrond -dwarsdoorsnede
V-ll V-ll.i V-12 V-12.i V-13 V-13.i V-14 V-14.i V-iS V-1S.l V-16 V-16.1 V-17 V-17.1 V-iS V-1S.i
HULPMATERIEEL
BAKKENZUIGER Algemeen plan: zijaanzicht
plattegrond met pijpleiding naar de wal dwarsdoorsnede met pijpleiding naar de wal DRIJVEND TUSSENSTATION
Algemeen plan: zijaanzicht
plattegrond met aansluitende pijpleidingen dwarsdoorsnede met aansluitende pijpleidingen
ZEEGAANDE HOPPER Algemeen plan:
zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede
ELEVATORKLEPBAK Algemeen plan:
zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede
OPLOSSER
Algemeen plan:
zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede
SPLIJTBAK Algemeen plan: zijaanzicht plattegrond
dwarsdoorsnede laadruim gesloten dwarsdoorsnede laadruim geopend
dwarsdoorsnede geopend ter plaatse van de hydraulische cilinder
ZELFVARENDE ELEVATORBAK MET SCHOTTELSCHROEF Algemeen plan:
zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede BEUNSCHIP (zelfvarende elevatorbak met woning) Zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede
v-l EMMERBAGGERIDLEN '"Ij H G)
fig. V-l.l Algemeen Plan - zijaanzicht - plattegrond - dwarsdoorsnede
<:
1.
2.
Door met een drijfriem aangedreven drijfwerk met rondsel
Grote kamwielen met 5-kantige boventuimelaar ,_.
,_.
3. Emmerketting
4. Ladder
5. 6-kantige ondertuimelaar of "rol"
6. Langs de voorpoten van de hoofdbok verstelbare lagerblokken voor de draaias
van de ladder (hoogste stand)
6a. Laagste stand ladderas
7. Hoofdbok
8. Vaste stortgoot
8a. Beweegbare gedeelte van de stortgoot
9. Ladderlier 10. Ophangdraad van de ladder 11 . Boeglier 12. 13. Voorzijlieren P.s.: Op de hoofdbok:
hulpladder weggelaten
Achterlier 14. Achterzijlier Aan dek: 15. 16. Draadpalen
Overzetklep van de stortgoten bakkenverhaallier en
stort-bakkenliertjes weggelaten.
17. Casco
18. Emmerkraantje
19. Ladderbok
z
w
z
_J<t
0
_j ~ a, ~ ~t>
a:::
z
w
w
(9
w
(9
~lL..
(9
w
«
o
_jCO
<t
a:::
w
z
z
w
EMHERBAGGERMOLEN
fig. V-l.3 Krachtenevenwicht a. in het horizontale vlak
24-h Resultante in het horizontale vlak van de snij- en ontgravingskrachten
25 Trekkracht bakboord voorzijdraad
26-h Trekkracht boegdraad (resultante
horizontaal vlak)
27 Resultante voorzijdraad en boegdraad
28 29
Trekkracht bakboord achterzijdraad Resultante van de ankerkrachten b. in het vertikale vlak
24-v Resultante in het vertikale vlak van de snij- en ontgravingskrachten
30 Resultante van de waterverplaatsing van het
casco en het gewicht van het schip 26-v Resultante in het vertikale vlak van de
boegdraadkracht en zijdraadkrachten
31 Resultante in het vertikale vlak van
draadkrachten, eigen gewicht en
waterver-plaatsing. ~·1 H G)
<
< fig. V-l.2 Ontgravingstechniek 5. 10. 21. 22. ,_. ,_. 3. Emmerketting WN3a. Onderbocht van de emmerketting
4. Ladder
6-kantige ondertuimelaar of "rol"
Ladderdraad
Breshoogte
"Pal':'"lengte" (vordering van de baggermolen teneinde uit het zeskant lopen van de emmerleiding te voorkomen.
FIG. V
.
1.3.
FI G. V.1
.
2
.
EM MERBAGGERMOLEN
EMHERBAGGERHOLEN
"1j H
G'l
.
fig. V-1.4
~~1~~_~~~_e~~
~
2~~_~~~2~_9~_e~~~
<:.
... 17. Plattegrond van de emmerbaggermolen
32. Boeganker 33. Boegbakje ol:> 34. Bakboord-voorzijanker 35. Stuurboord-voorzijanker 36. Bakboord-rechterzijanker 37. Stuurboord-achterzijanker 38. Achterlier 39. Slag over bakboord 40. Slag over stuurboord
41. Weg van het zeskant bij de slag over stuurboord (40)
42. Weg van het zeskant tijdens het zoge
-naanrle"pallen" over bakboord. d.i.
het inhalen van de boegdraad om de molen vooruit te brengen.
43. Weg tijdens het "pallen" over stuurboord
44. Weg van het zeskant tijdens de slag over bakboord (39)
~~~~~2~~!~
::
~
46. Bakboord-begrenzingslijn behorende bij de trap die bij de gebaggerde diepte hoort.
47. Uitgraving met een dragline of dergelijke tot op de waterlijn
48. Uitkomende specie uit uitgraving (47) 49. Waterlijn
50. Ontwerptaludlijn
51 a tlm c Werkelijk gebaggerde trappen 45. Stuurboord-begrenzingslijn behorende bij
de trap die bij de gebaggerde diepte hoort
FIG
.
V1
.
4
.
,34
EMMER BAG
GERMOLE N
_._
.
~._.
---fig. V-2.1 DRIJVENDE BAGGERLEPEL (dipper dredge) Algemeen Plan .t, ! rol '.., 1. Ponton 2. Kraanhuis 3. Draaikrans 4. Toplier 5. Lepellier 6. "Steel"-lier(en) 7. Giek 8. Steel ("stick") 9. Om een as draaibare geleidingsbus voor de steel 10. Emmer 11. Losklep van de emmer 12. Snijrand van de emmer 13. Steel-bewegingsdraad 14. Emmerdraad 15. Topdraad '"Ij H o
.
<:.
16. A-frame 17-s,_ d 1 17-b Voorspu pa en 18-s -1' d d 18-b SpUQ ler ra en { 19-s 19-b Spudpalenlieren 20. Achterspudlier 21. Achterspuddraad 22. Achterspud of wandelspud 23. Bak N ...~ (\J
l>é
(!)
_JLL
W
z
a...
<lW
W
_j..,._
0.... ""':0
_JZ
0::
z
W W
w
>
(!)
w
L
-,
(9
w
0::
<t:
(91f
0
al
_j<l:,
~ ~ \ o...
V.2
Fig. V.2.2 Drijvende trekbaggerlepel
'Ij t-'. I.Q 1. Schip 2. Kraanhuis 3. Draaikrans 4. Topdraadlier 5. Trekdraadlier 7. Giek
<
b bakboord I\.).
I\.) s=
stuurboord 8. LepelsteelBb. Hydraulische bediening van kantellepel 10. Baggerlepel lOb. Kantellepel 11. Baggerlepelklep 12. Snijrand 14. Trekdraad 15. Topdraad 16. A-frame 17. Spud
18. Spuddraad (-"klim" en "daal"draad)
19. Spudlier met dubbele trommel met clutchen en sliprem - omkeerbaar
20. Hijslier achterspud
21. Hijsdraad achterspud
22. Achterspud
23. Transportbak
.~9 1 8 llJl II'I~~~ y~
\
.-\
I"11
~
\
1 1
-11
~
I I
-
.j
i-
~
I
\
/
,-45 ...FIG
.
V.2.2
.
_~oj'_
3. Steel "Ij "Ij Baggerlepel f-' f-'. <.Q.
<.Q Fig. V.2.3 Ontgravingstechniek < <8. Steel van de lepel N N
ol:> w
10. Lepel
11. Losklep van de lepel
12. Snijrand van de lepel
25. Tand op de lepelrand
V.2 Baggerlepel
fig. V.2.4 Krachtenevenwicht
1. Schip
2. Giek
26. Resultante graaf en snijkrachten in het
vertivale vlak
27. Horizontale reactie door de bodem
28. Vertikale reactie door de bodem
29. Resultante van 27 en 28
30. Resultante van scheepsgewicht en
opdrijvende krachten
31. Resultante van de reactiekrachten in
het vertikale vlak
32. Resultante van graaf- en snijkrachten
in het horizontale vlak
33. Reactie horizontaal in de stuurboordspud
34. Reactie horizontaal in de bakboordspud
35. Resultante van de reactiekrachten in het
---.~, -,
FIG.V
.
2
.
4
.
_30FIG.V 2
.
3
.
I
DRIJVENDE
BAGGER LEPEL
,//
71
V.2
"l
t-'. <0
.
fig. V.2.5 Drijvende baggerlepel - wijze van bewegen t.o.v. de bres 1. Schip 2 . Kraanhuis
<
N.
Vl 3. Draaikrans kraanhuis 4. Tophijslier 5. Lepelhijslier 6. "Steel"versteller 7. Giek8. Steel (stick) van de lepel 10. Lepel
13. Versteldraad van de steel 14. Lepelhijsdraad
15. Topdraad
17. Gehesen spudpaal
18. Daal en klimdraad van de spudpaal 20. Achter spud hijslier
21. Achter spud hijsdraad 22. Achterspud
36. Reikwijdte van de lepel 37. Als 36
38. Als 36 na verstappen
(/) l{)
w
a::
C\Ien
p;
w
_.J 0o
w
(/)LL
CL
(9W
z
_.J 4:0::
_JW
z
o
w
(9(!)
w
«
~en
w
en
r-a::
0
W
0
0
>
Z
z
W
>
<{>
w
"""") N-0::
J0
~ /V.3. DRIJVENDE GRIJPER
V.3.1 GRIJPERKRAAN OF SPUDPONTON
Algemeen plan - zijaanzicht - bovenaanzicht - vooraanzicht 1. Schip
2. Kraanhuis 3. Draaikrans
4. Lier v.d. topdraad
5. Lier met dubbele trommel voor hijs - sluitdraad
en vangdraad
6. Lier van de stuurdraad 7. Kraangiek
8. Grijper 9. Stuurdraad
10. Hijs-sluitdraad en vangdraad vld grijper 11. Topdraad 12. A. frame 13. Voorspudpalen 14. Spudpaaldraden 15. Spudpaallier 16. Lier vld achterspudpaal 17. Draad achterspudpaal 18/18a Kantelende achterspudpaal
19. Hydraulische cylinder voor het
overduwen van de achterspudpaal
20. Bereik van de grijper in het horizontale vlak
21. Transportbak "IJ t-'" <Q
<
w ... b bakboord s stuurboordz
0
I-Z
0
~CL
(f)0
::>
z
1>1
CL
<{ lf) _..J o,o
CL
u,
0
z
w
-
W .L.. 2«
w
<t:
(9 _..JCC
<{ ~a::
w
CL
J-Cl:::
<.9
/
• I!CV!
L.__
.J
v.3 DRIJVENDE GRIJPER
V.3.2 GRIJPERKRAAN OP VERANKERDE PONTON
'"'l
t-'.
I.Q
.
<:
Algemeen plan - zijaanzicht - bovenaanzicht - vooraanzicht W
N 1. Schip 2. Kraanhuis 19. Bakboordachterzijdraad 20. Bakboordvoorzijdraad 21. Achterdraad 22. Boegdraad 23. Stuurboordvoorzijdraad 24. Stuurboordachterzijdraad 25. Transportbak
41. Draadpalen van de zijdraden
3. Draaikrans
4. Lier van de topdraad
5. Lier met dubbele trommel voor hijs-sluitdraad
en vangdraad
6. Lier van de stuurdraad
7. Kraangiek
8. Grijper
9. Stuurdraad
10. Hijs - sluitdraad en vangdraad v/d grijper
11. Topdraad 12. A frame 13. 14. 15. 16. 17. 18.
Liertrommel voor bakboord achterzijdraad
Liertrommel voor bakboord voorzijdraad
Liertrommel van de achterdraad
Liertrommel van de voordraad
Liertrommel van de stuurboordvoorzijdraad
~
--
<,'""
-,
10 8FIG
.
"V:.
.
3
.
2
.
'2 \'2.V.3 DRIJv.ENDEGRIJPER
Grijper op verankerde ponton
v.3.2.1 Krachtenevenwicht in het vertikale vlak Zijaanzicht en vooraanzicht 1. Schip 2. Kraanhuis 3. Draaikrans 7. Giek 8. Grijper 9. Stuurdraad
10. Hijs- sluitdraad en vangdraad
11. Topdraad 12. A.-frame 41. Draadpalen 'Tl f-'. .o <: W N ,__. Zijaanzicht
42. Resultante vld gewichten langsscheeps
43. Resultante v/h v,erplaatstewater langsscheeps 44. Resultante gewichten en verplaatst water 40. Gewicht van de vulling van de grijper
Vooraanzicht
45. Resultante van de gewichten dwarsscheeps 46. Resultante v/h verplaatste water dwarsscheeps 47. Resultante van de gewichten en het verplaatste
water dwarsscheeps
~40
1~2
It-~1~1
-tl
ILt3
11t
la "" ~10 I \t
~4 ZIJAANZICHTFIG
.
~
.
3
.
2
.
1
.
BV.3 DRIJVENDE GRIJPER
Grijperkraan op spudponton
Fig. 3.1.1 Krachtenevenwicht in het vertikale vlak
1. Schip
7. Giek
13. Spudpaal
34. Resultante totaalgewicht en opdrijvende kracht
35. Reaktie van de grond op de spudpaal
36. Gewicht van de gevulde grijper en lostrekkracht
Fig. V.3.3.1 GRIJPER
Krachtenevenwicht tijdens het indringen
in de grond
38. Eigen gewicht van de grond
39. Reaktie van de grond op de snijwanden van de
grijperhelften
Fig. V.3.3 Ontgravingstechniek
Grijper - bres
8. Grijper
27. Snijrand van de grijperhelften
28. Verbindingsstang hijskop - grijperhelft
29. Vangoor
30. Wielen van het sluittakel
31. Scharnier van de grijperhelften
32. Sluit - hijsdraad 33. Vangdraad 37. Ontgraven grond "l "l "l f-'. f-'. f-'. tOtOtO
«<
ww w ww ... ... ...FIG.~.3.3.
ONTGRAVINGSTECHNIEK GRIJPER - BRESFIG.
Jl.3.1.1.
GRIJPERKRAAN OP SPUDPONTON KRACHTENEVENWICHT IN HET VERTIKALE V~AK ?>4 7'3(GEVULDE GRIJPER) IJ..\~
....t-...I~o f , \
t
3có.
t
-~."FIG.~.3.3.1.
V.4 ZEEGAANDE HOPPER MET GRIJPERKRAAN "I
t-'. .o
Fig. V.4.1 Algemeen plan b bakboord
1. Schip s
=
stuurboord<
,&::.
....
2. Schroef voor scheepsvoortstuwing3. Roer
-4. Achterankerlier
5. Kippenkooi, constructie voor langsscheepse
versterking Sb. Boegankerlier 0. Bodemkleppen
7. Trekcylinder voor het trekwerk
8. Laadruim
9. Achterzijdraden 10. Voorzijdraden
11. Stang voor het trekwerk
12. Klepketting voor het trekwerk 13. Kraanhuis van de grijperkraan 14. Kraangiek 15. Grijper 16. Grijper hijsdraad 17. Hijstrommel 18. Toptrommel 19. Topdraad 20. Draaikrans
0:::
"'w
z
..g0...
<{
:
_
-
--
~
~.~I
:::sc
~0:::
~ '\l)W W
0
0...
Pt
z
«
J---
0:::
(9
«
(9
LL
(9
W
._
W W
N
L
_. ~ ~V.5.
Fig. V.5.1
1. Schip
2. Snijkopladder
Snijkopzuiger - Algemeen plan
3. Beun met ladderdraaipunt
4. Snijkopaandrijving, bestaande uit tandwielkast
en J.::lektromotor 5. Snijkop aandrijfas 6. Snijkop 7. Zuigopening 8. Zuigleiding 9. Zuigzak 10. Zuigleiding in schip 11. Zandpomp 12. Pers van zandpomp 13. Draaigland 14. Drijverpijp 15. Kogelscharnier 16. Drijvende ketel 17. Spud 18. Spudhijsdraad 19. Spudhijslier 20. Ladderhijslier 21. Ladderhij sdraad 22. Laddo r bok 23. Splldbl~lj(Jelglijdende, bevestiging van sj)lld é.lilfl schip 'Tl f-' -.c
<
24. Bakboord zijdraadlier 25. Stuurboord zijdraadlier 26. Bakboord zijdraad 27. Stuurboord zijdraad28. Tuimelschijf op ladder, voor 26
29. Tuimelschijf op ladder, voor 27
30. Bakboord ankergiek
31. Stuurboord ankergiek
32. Bakboord ankerlier
U1 ...
33.. Stuurboord ankerl ier
34. Achterankerlier, t.b.v. verankering op
draden, in plaats van spuds
35. Stuurboord anker neuring draad
36. Bakboord anker neuring draad
60. Spudbok
b bakboord
19bi / 119 '" 17 12 21
-/
-
--
-
---- ~-.
F
IG.
V
.
5
.
1.
II
, 3'::> ,26 -6V.5.
Fig. V.5.2.1 Snijkopzuiger - ontgravingstechniek
-bakboord zwaai
"'l
1-"
<.Q
linksdraaiende snijkop
< V1 N
Werkende zwaai in zachte klei, veen en niet samenhangende specie
5. Snijkopas
6. Snijkop 7. Zuigmond
8. Zuigpijp
62. Achterring van de snijkop
63. Bladen van de snijkop
64. Naaf van de snijkop
65. Ladderkop
66. Met water gesmeerd rubberlager van de snijkopas
67. Hoogte van de snede
68. Baan van de snijrand van het mes
69. Zijdelingse beweging per mespassage
=
sneedikte... 70. Draairichtini snijkop
71. Zwaairichting van de snijkop 72. Snijhbe,Ksnijkopmes
F I G
.
V
.
5
.
2
.
1
.
ON TGRAVI
NG 5 TECH NIE K
E,3