BOLWERKEN ALS STADSPARKEN
("\ ....;....
~o ~O NU! 0) ... - BIBLIOTHEEK TU Delft \ I P 1702 1489I
1111111111111
C 517442l
J
BOLWERKEN ALS
Nederlandse stadswandelingen in de 1ge en 20e eeuw
drs. Elisabeth Cremers
ir. F red Kaaij
ir. Clemens M. Steenbergen
Vakgroep Landschapskunde en Ecologie / TH - Delft
Delftse Universitaire Pers /1981
Uitgegeven door:
Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11
2628 RT Delft (015) 783254
Copyright
©
1981 by Delft University PressNo part of this book may be reproduced or used in any form or by any means -graphic, electronic, or mechanical,
in
-cluding photocopying, recording, taping or information storage and retrieval systems - without written permission of the publisher: Delft University Press.
INHOUD
Voorwoord 1 Ten geleide 3 Inleiding 11 Vestingbouw 13 De versterkte stad 25Het stedelijk groen in de 1ge eeuw 45 Jan David Zocher jr. (1791-1870) 65 Lucas Pieters Roodbaard (1782-1851) 93 Leonard Anthony Springer
(1855-1940) 107
Overige ontwerpen 121
Vestingwallen en natuurbehoud 131 Herkomst afbeeldingen 149
VOORWOORD
Wie op toeristische kaarten routes zoekt met zogenaamde "fraaie verge -zichten" zou kunnen besluiten dat ons land er wat dat betreft bekaaid vanaf komt. In dit vlakke land be -hoort het onder andere daarom tot de ontwerpopgave van de landschapsarchi -tect om zulke "fraaie vergezichten" te scheppen.
Toen in het najaar van 1980 bij ons het idee ontstond om middels het werk van enkele 1ge eeuwse land-schapsarchitecten het begrip " ste-delijke landschapsarchitectuur" in de Afdeling der Bouwkunde enigs -zins te illustreren, hadden wij nog niet het vermoeden dat we uiteinde -lijk zouden belanden op zo'n "toe -ristische route met fascinerende ta -ferelen en fraaie vergezichten". De "stadswandeling", de stijlvol ont -worpen, contrastrijke, verheven groene route langs de oude stadsrand diende zich immers al spoedig aan als
thema waarop de landschapsarchitec -ten, op wier werk wij het oog hadden laten vallen, allen hun ontwerpcapa-citeiten hebben beproefd.
Voor een uitdieping van dit thema stond ons door omstandigheden
slechts een geringe hoeveelheid tijd ter beschikking. Er zou veel meer over te zeggen zijn dan hier gebeurt en dit boekje pretendeert dan ook geenszins een met betrekking tot het onderwerp allesomvattende studie te zijn. Allereerst hebben wij ons be -perkt tot Nederlandse voorbeelden. Verder hebben we ons voornamelijk ge -concentreerd op de ontwerpen van Zocher, Roodbaard en Springer. Ten -slotte hebben we ook nog in de ont -werpen van laatstgenoemden een se -lectie aangebracht op basis van be -langrijkheid en het voorhanden zijn van voldoende kaarten en tekeningen. Verder onderzoek, met name naar bui -tenlandse voorbeelden, alsmede het
ontwikkelen van nieuwe ontwerpideeën voor de veelal in vervallen staat verkerende stadswandelingen, die eerste groengordels der oude steden, moet dan ook een vervolg zijn op deze verkenning.
Bij ons onderzoek hebben we veel be -reidwillige medewerking gekregen van talloze gemeenten, instellingen en personen. In het bijzonder zijn we dank verschuldigd aan de gemeente -archieven van Haarlem, Kampen, Leeuw-arden, Utrecht en Zaltbommel; drs. C. Oldenburger van het Springerar-chief aan de Landbouwhogeschool; ir. H. Walkate en J . Sneep van de
Stichting Menno van Coehoorn; P. Karstkarel; H. Rutten; ir. J . Weg-ner; prof.dr.ir. J .C. Visser en drs. A. Littel die bereid was om het hoofdstuk over natuurbehoud voor zijn rekening te nemen.
TEN GELEIDE
Het thema van de tentoonstelling "Bolwerken als stadsparken" en de ontwerpen van Zocher, Roodbaard en Springer zouden de indruk kunnen wek -ken, dat de initiatiefnemers de nog aanwezige bolwerken met hun majes -tueuze boombeplanting herontdekt hebben als een mogelijkheid om in de toekomst als stadspark te fungeren. Immers de behoefte aan "natuur in de stad" zal niet afnemen, maar naar verwachting in het voortgaande vef -stedelijkingsproces nog aan bete -kenis toenemen. En wat ligt dan meer voor de hand om de vele nog be
-staande bolwerken, vooral in groei -ende provinciesteden, als zodanig een nieuwe impuls te geven?
Tot deze conclusie zou men kunnen komen, bij aanschouwing van de ont -werpen van deze tuinarchitecten en van de "groene gordels", die deze functieverandering nog niet hebben ondergaan. Belangrijk is echter vooral dat deze expositie een aan -zet zou kunnen geven tot een breder onderzoek naar de vormgevingsprin -cipes, die bij de inrichting, van parken in de 1ge en 20e eeuw zijn gehanteerd, en in welke mate zij ten aanzien van de visuele bele -vingswaarde en bruikbaarheid van belang zijn voor de opgaven, die zich aandienen in de nabije toe -komst.
Een verder onderzoek lijkt dus ge -wenst naar de ontwikkeling van stads -parken en welke rol de bolwerken
daarin hebben gespeeld, zowel als structurerend element als naar in -richting en beplantingskarakteris -tiek. De ontwerpen laten ons
duidelijk zien, dat het bolwerk als stadspark ook van structurele bete -kenis is geworden in de stadsuit -breidingen van eind vorige eeuwen begin deze eeuw. Daarom mogen de parkontwerpen niet in de eerste plaats worden gezien als voor -beelden van omwerking tot stads -park, waarvan de daaruit sprekende ontwerpopvattingen nog even deugde -lijk zouden kunnen zijn voor ste -delijke groenelementen van de toe-komst.
De tuinarchitecten Zocher, Rood -baard en Springer, werkend in een periode, de 1ge eeuwen begin 20e eeuw, waarin de landschapsstijl werd toegepast als vormprincipe voor de opkomende parkaanleg, laten zien dat hun opvattingen over een her -inrichting van bolwerken tot wa n-delplantsoen in deze nieuwe park-st~jl geen aanpassing gedoogden aan het gegeven historische karak -ter van doelmatige rechtlijnigheid. Hun ontwerpen vertonen daardoor een sterk gedateerde vormwil naar de mode van die t ijd, een beeld ook uit een tijdperk waarin "beleving van de natuur" bestond uit wandelen, verpozen, minnekozen, zien en ge -zien worden in een aangen~e, groene en beschaduwde entourage. Wandelen en verpozen vroegen -en
concentrisch model met afsluitende groene ring
..
idem met groene ringen en groene wiggen
Schema's stadsontwikkeling Groot-Berlijn, Eberstadt, Möhring en Petersen, 1910
concentrisch-radiaal model met groene wiggen
idem met uitgewerkt verkeersschema en aanzet tot vingerstadmodel
vragen?- om een gebogen lijn -voering in paden, grachten en be -plantingsgroepen. Het water kreeg de zogenaamde vijvervorm en de in -drukwekkende strakheid van de boom -rijen werd vervangen door een vrij -er spel van boomgroepen en de toe -passing van een groter en vooral niet inheems sortiment van bomen en struiken. Voor Springer was iedere vorm van parkaanleg een aanleiding om immer zijn uitzonderlijk grote dendrologische kennis in een park te integreren en zo de wandelaar kennis te laten nemen van uitheemse bomen en struiken. Maar dan wel in een goede, ruimtelijke compositie opgesteld. Habitus, bloei, herfst -kleur en vruchttooi speelden daarbij een grotere rol dan het beeld van de natuur weergegeven door "alles wat groeit en bloeit" in eigen land. De latere heemparken vertonen een reactie op dit 1ge eeuwse vormbeeld en plantentoepassing op grond van nieuwe natuurwetenschappelijke ken -nis, verworven door de opkomst van de plantengeografie en de plantensocio -logie, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de beeldopbouw.
Een belangrijk vervolg op deze ten-toonstelling zou dan ook een onder -zoek kunnen zijn naar de verschui -ving van de vormwiltendenties, deze l 'art pour l 'art in de tuinkunst, naar de niet-modieuze stijlge-bonden kenmerken en het probleem-stellende en programma-analytische denken van het functionalisme in de 20e eeuw.
Daarmee wordt beoogd een breder in-zicht te krijgen in de veelzijdiger betekenis en functie van het hui -dige fenomeen "stedelijk groen", alsook meer inzicht in die vorm-gevingsprincipes, die apelleren aan de fundamentele behoefte aan be -leving van "natuur in de stad". De stelling lijkt hier op zijn plaats, dat een park, ongeacht in welke s t i j l ontworpen, als één van de vele mogelijkheden hierin een
Wenen, met de "LinierMaZl" in 1704
Wenen, plan LudWig Förster
Wenen, parkplan buiten de "LinierMaU" van Josef Daniel Huber, 1769-1774
Wenen, parkpZan van de gemeente Wenen, + 1880
eminente rol zal blijven spelen naast de tuinen, de kleinere meer gespreide groenvoorzieningen en de bomen in de straat. Het park heeft door zijn omvang, laten we zeggen vanaf 10 ha, die betekenis van "na-tuurbeleving" als structureel ele -ment zeker niet minder dan door zijn wijze van inrichting. En deze struc-turele betekenis moet ook aan het park op het vroegere bolwerk worden toegekend.
Er is in dit opzicht overeenk6mst, maar of de vestinggordel met zijn beplanting en grachtenstelsel als een eigentijds stadspark met meer-dere gebruiksmogelijkheden kan fungeren, waartoe omvorming ge -rechtvaardigd is in die mate en wijze zoals deze ontwerpen laten
zien, zou ter discussie moeten staan. Noch omvorming, noch terug-restauratie als monument, lenen zich als uitersten niet om tot enig zaligmakende doelstelling te worden verheven. De ontwerpen van
Zocher, Roodbaard en Springer dienen daarom meer als een
aan-wijzing, dat de historische vormbete-kenis van deze immense groengordels voor wat betreft de verdedig ings-functie weliswaar verloren is ge -gaan, maar dat de stedebouwkundige betekenis als geledingszone tussen oude en nieuwe stad nog bijzonder actueel kan zijn.
Dit blijkt uit een reeks van stadsontwikkelingsmodellen, die in de eerste decennia van deze eeuw zijn opgesteld. In al deze concentrisch-radiaal uitstra-lende groeimodel len, valt op de grote betekenis, die wordt toegekend aan de geledingsfunctie van groe n-structuren. Modellen, die een tweede gordel laten zien rond de 18e/1ge eeuwse ring.
Behalve omtrekkende gordels, zien we daarin ook een radiale geleding door groene wiggen, die de toekomstige be-bouwingsringen doorsnijden. Ze zijn
onvermijdelijk geworden in deze groeimodellen, die immers uitgaan van zich concentrisch uitbreidende steden met een daardoor steeds gro-ter wordende omvang. Het stadspark als wig tussen de nieuwe bebouwings -vlekken heeft dan weer geleid tot het vingerstad model.
In een enkel geval, zoals Keulen, zien we de aanzet van een derde park -gordel rond de vroeg 20e eeuwse voorsteden en waarin het "Stadtwalt" is opgenomen. De oorspronkelijke gordel rond de "Altstadt" is bebouwd en er zijn grote, brede, met bomen beplante "Ringstraszen" aangelegd. Meer bekend is Wenen, waar deze ring-wegen van nog grootser allure zijn door de zeer brede profielen, met de vele rijen bomen, waaraan de palei-zen, de regeringsgebouwen, de opera, de theaters, de musea en de kunst-academie zijn gebouwd, met hun tui -nen, hoven en pleinen.
Interessant zijn echter de voorstel-len, die zijn getekend onder andere van een omwerking tot een groene gordel in barokstijl.
In hoeverre hebben deze studieschema's model gestaan voor de ontwikkeling van parken in Nederland? In de der-tiger jaren kreeg Amsterdam zijn groene wig, het Amsterdamse Bos, en Rotterdam zijn Kralingse Bos op een min of meer toevallige plaats rond de Kralingse Plas, waar de grond kon worden gestort, afkomstig uit de nieuwe, gegraven havens. In de jaren vijftig ontwerpt Rotterdam een park-gordel als tangentiale afsluiting van oud Rotterdam-Zuid. De toenmalige stedebouwer van Rotterdam, ir. C. van Traa, speelde met de gedachte van een groene ring tot aan de Maas, welke dan aan de oostzijde via het eiland Brienenoord over de rivier een aan-sluiting zou krijgen met de Oude Plantage en het Kralingse Bos en aan de westzijde met het Park aan de Maas en het toen nog "groene" land van Ho
-Wenen, kaart huidige binnenstad
Rotterdam, ideeschets groenstructuren, 1950-1951, reconstructie 1. ZuidErpark 2. Park Lombardije 3. Eiland Brienenoord 4. Oude Plantage 5. KraZingse Bos 6. Plassengebied Hillegersberg 7. NoordErparkgordel, project 1951 8. Park en Diergaarde Blijdorp 9. Park aan dE Maas (Zocher)
boken. Ondergetekende heeft zich in die dagen beziggehouden met een "Noor-derparkgrodel" , waardoor de stad dan nagenoeg omringd zou zijn met groen -elementen van formaat. Wederom "bol -werken van groen" ten behoeve van een nieuw "Groot Rotterdam", maar in die tijd te hoog gegrepen? Het vlieg -veld Zestienhoven was onder andere een realistischer alternatief. Iets van die ideale structuurschema's lijkt pas realiseerbaar in nieuwe steden in nieuwe polders: Lelystad is omringd door bossen en doordrongen van groene wiggen.
Met deze voorbeelden voor ogen, lijkt het dan ook zeker zinvol aan de be-tekenis van bolwerken als mogelijke stadsparken van de toekomst aan -dacht te schenken. Het zou wel eens kunnen zijn, dat kleinere provincie-steden, in het bezit van zo'n uniek groen gegeven, het zich eigenlijk niet kunnen veroorloven het bolwerk buiten de realisering van hun recre -atieprogramma te houden. Hoe daarbij met een eigentijdse invulling de historische vormbetekenis een stimu
-lerende dan wel een beperkende rol kan vervullen, is afhankelijk van de huidige toestand en de druk van een verdere stadsontwikkeling.
En centraal staat daarbij dan de al -tijd actueel historische vraag of iets wat zijn oorspronkelijke functie heeft verloren, door een omvorming en aanpassing ten behoeve van nieuwe wensen en mogelijkheden opnieuw een belangrijke rol zou kunnen vervullen. Van belang is vooral ook het ont -wikkelen van een visie op de beteke -nis als geledingszone en als onder-scheiding van oude en nieuwe stad, zodanig, dat de vestinggordel een integrerend deel uitmaakt van de open ruimte structuur.
In dit opzicht is de tentoonstelling eveneens instructief: er zijn voor-beelden, die een gebrek aan visie op deze betekenis illustreren.
Een belangrijk aspect van deze con -frontatie bolwerk en stadspark is tenslotte, dat men de ontwerpen uit de vorige en begin deze eeuw beoor-deelt als producten van een maat -schappijijk proces, waarin voortdu
-rend veranderingen plaatsvinden en waarin historische monumenten hun betekenis in vorm structureel kunnen behouden, doch naar functie meever -anderen.
Strikt genomen is door de forse in -grepen in landschapsstijl, de monu-mentale waarde ernstig aangetast en is deze 1ge eeuwse stijlopvatting bijvoorbeeld in lijnrechte tegenstel-ling met de opvatting van "terugres -tauratie ", zoals in Bourtange en Heusden uitgevoerd.
Maar in zijn nieuwe betekenis als stadspark heeft het tot behoud van zo'n unieke groene gordel bijgedra-gen. En welk zinnig stedebouwkundig beleid zou om welke zinnige reden aan het werk van deze tuinarchi-tecten willen tornen? Daarom is het van belang in het stedebouwkundig en landschapsarchitectonisch ont -werponderwijs ook de discussie op gang te brengen over de vraag van koele restauratie, modieuze vormwil of degelijk compromis. Daarbij wel -licht geleid door de stelling: "be -houd door verandering".
l
INLEIDING
Industrialisatie, stadsuitleg, ra-tionele landinrichting en toene-mende vrije tijd zijn even zovele aanleidingen tot het ontstaan van vele stadsparken. In de compensatie die het stadspark bieden moet als reactie op bovengenoemde factoren, ligt het vraagstuk van haar be -staansrecht opgesloten. Een be-staansrecht dat gebaseerd is op oorspronkelijke kwaliteitsbegrip-pen als "natuur", "tuin" en "landschap".
Vóór het stadspark is er de bete -kenisvolle ruimtelijke en fysieke relatie van de besloten nederzet-ting met het open landschap. Een vaak later geïdealiseerd landschap dat funkctioneel is, en dat daar-naast "pastoraal" kan zijn of for-meel maar dat nooit monofunctioneel of éénvormig is.
Vóór het stadspark is er ook de "tuin" als het privé-buiten en de "tuinkunst" als architectonische uitdrukking van het ordenend ver -mogen van de menselijke geest in de natuur. Minstens als abstracte begrippen, maar soms ook in con -crete zin hebben "tuin" en "landschap" een eigen en eigen -aardige invloed op betekenis en in-houd van het stadspark.
Bij de parken die in het volgende ter sprake komen is deze invloed concreet en haast naïef te noemen. Eigenlijk is hier geen sprake van parken in de huidige zin van het woord. Voor een "echt" park geldt immers een hele reeks van program
-matische en/of natuurtechnische eisen. De parken die hier aan bod komen zijn in wezen echter niet méér dan stijlvol le wandelingen door een rijk plantensortiment op een verheven route langs de oude stadsrand en met op het landschap gecomponeerde verre gezichten. Zo'n in programmatisch opzicht pretentie-loos park, gebaseerd op vormwil en een historisch gegeven (de stads-wal ) kreeg heel toepasselijk de naam "stadswandeling".
Het stijlvolle in dit park is ont-leend aan de tuinkunst, in dit geval de landschapsstijl. Ligging en uitzichten zijn gerelateerd aan het landschap; de uitgangssituatie van hoge bolwerken en wallen, grenzend aan de oude stadsrand, was hiervoor uitstekend geschikt. We treffen hier een letterlijke en in die zin ongecompliceerde "ver-taling" aan van kwaliteiten ontleend aan "tuin" en "landschap". Deze parken zijn prototypen, welk karak -ter het mogelijk maakt om enkele grondprincipes waaraan ook heden-daagse stadsparken en -groenstruc -turen moeten voldoen, nog eens te onders'trepen.
Het is duidelijk dat het stadspark niet alléén een stuk natuur is in de stad. Nog minder is het alléén een groenvoorziening waarvan het aantal vierkante meters door een kwaliteitsongevoelige norm is be-paald en waarvan het programma aan alle mogelijke gebruikseisen vol -doet. Het stadspark is primair
ar-chitectuur en ruimtekunst. een "ikoon van het landschap" zo men wil, waarbij een uitgebalanceerde vorm en ligging in een gegeven
stedebouwkundige en landschappelijke structuur essentieel zijn. Dat ook de eigentijdse wensen van diverse categorieën gebruikers op een eer-ste plaats komen behoeft niet te worden onderstreept.
Voor een goed begrip van de uit -gangssituatie waarop in de vorige eeuw landschapsarchitecten hun stadswandelingen ontwierpen wordt in het volgende hoofdstuk eerst een beknopte uiteenzetting gegeven over het ontstaan van vestingwallen en hun typische vorm. De ligging, maat en contour van de stad in het landschap komen vervolgens aan bod. Een blik in de historie leert ons dan hoe de situatie en de opvat -tingen waren met betrekking tot het stedelijk groen in de vorige eeuwen hoe de stadswandeling ont -stond. Ter illustratie van de "vormgevingstaal", de s t i j l waarin de besproken landschapsarchitecten werkten worden ontwerpprincipes van de landschapsstijl besproken. Achtereenvolgens worden dan de parkontwerpen van Zocher, Rood -baard en Springer uitvoerig bestu -deerd. Tenslotte worden nog enkele andere en meer recente park ontwerpen op stadswallen en bolwerken be-sproken, waarna ter afsluiting wordt stilgestaan bij de betekenis die vestingwallen hebben voor het natuurbehoud.
c.s
.
11
VESTINGBOUW
In dit hoordstuk worden de stadswallen in hun oorsPronkelijke runctie als stadsverdediging besproken. Een van de bekendste voorbeelden van stadswallen in redelijk ongeschonden staat is de verdedigingsgordel rondom de stad Naarden. Een opmerkelijk onderdeel hiervan zijn de pijlvormige bastions.
Zij vormen de essentie van deze verde -diging, het verdedigingssysteem als geheel heert er zijn naam aan ontleend: het gebastionneerde stelsel.
De basisvorm van het bastion werd rond 1500 in Italië uitgedacht en in de eeuwen erna tot een hoge graad van verrijning gebracht. De reden om het te ontwikkelen was de verschijning van het kanon op het toneel van de oorlogs -voering. Met de entree van dit vernie-tigende wapen moesten er geheel andere eisen worden gesteld aan het verdedi -gingssysteem van de stad. Was tot dan toe een hoge muur essentieel voor een optimale verdediging, nu moest de ver -dediger overschakelen op een horizon -tale verdedigingsmethode vanuit een lage positie. Dit leidde tot een for -tiricatievorm van geringe hoogte maar van aanzienlijke breedte. De Neder-landen hebben een eigen variant op het gebastionneerde stelsel tot ontwikke -ling gebracht: het Oud-Nederlands stel -sel, dat later verrijnd werd tot het Nieuw-Nederlands stelsel.
In dit hoordstuk zal in het kort weer -gegeven worden hoe de stads verdediging van een hoge ommuring veranderde in een
lage omwalling. De volgende onder -werpen zullen ter sprake komen. - De middeleeuwse stads verdediging. - Het ontstaan van het gebastionneerde
stelsel.
- Het Oud-Nederlands stelsel.
- Relatie vestingwerken en stadsplatte -grond.
- Het Nieuw-Nederlands stelsel. - Beplanting.
- Inundatie.
Middeleeuwse stadsverdediging
De middeleeuwse stadsverdediging moest dienen als bescherming tegen pijl en boog, lans, stormram en blijde. Al dit wapentuig had een zeer beperkte reik-wijdte. Er bestonden in de 14e eeuw al wel vuurwapens, maar deze leverden in dit stadium van hun ontwikkelirtg alleen nog maar gevaar op voor de gebruiker. De meest erfectieve verdedigingsmethode tegen het middeleeuwse geschut was een hoge stenen muur met weergangen en muurtorens, met aan de voet een natte gracht.
Deze methode van aanval en verdediging en het hierbij gehanteerde wapentuig was al sinds de vroege oudheid in ge -bruik. Sindsdien heert de oorlogsvoe -ring geen wezenlijke veranderingen on -dergaan. Die komen pas met de intro -ductie van het kanon.
Een middeleeuwse belegering (Viollet-le-Duc) a
=
weergang; b=
blijde; c=
aanvals-toren; d
=
kat (houten galerij die bele-geraars dekt); e=
catapultDe be legering van Haar-lem door de Spanjaarden in 1572 (Pieter Saenre-dam)
De ontwikkeling van muurtoren tot bastion
PLATTEGROND MUURTOREN
INDIEN DE MUURTOREN ONGEI.JIJZIGD GEBRUIKT WORDT VOOR HET OPSTELLEN VAN KANONNEN, TREDEN ER DE VOLGENDE PROBLEMEN OP:
- DE KANONNEN STAAN ONGEDEKT J
_ AAN DE VOORZIJDE VAN DE ~1UURTOREN BLIJFT EEN roDE HOEK OVER.
PLATTEGROND BASTION
ITALIAANS
COUATINE HET KANON STAAT NU, aOED AFGEDEKT EN KAN DE VOOR -ZIJDE VAN DE NUUR EN gE:N SCHUINE ZIJDE VAN HET VOLGENDE BASTION BESTRIJKEN. DE AFSTAND TUSSEN DE TWEE BASTIONS WORDT BEPAALD DOOR DE REIK,.. WIJDTE VAN HET KANON.
DE LENGTE ''"N DE DEF'ENSIELIJN l>lAG DE REIK\HJDTÊ VAN HET KANON NIET OVERSCHRIJDEN.
Het
gebastionneerde stelsel
In de loop van de 15e eeuw werden devuurwapens geleidelijk aan zozeer
ver-beterd, dat ze tegen het einde van de eeuw alle conventionele wapentuig over -troffen. Vooral het kanon werd een ge -ducht wapen in de oorlogsvoering en veroorzaakte een omwenteling in de me -thode van aanval en verdediging. Aan -vankelijk werden stenen koge.ls gebruikt die weinig effectief waren. Pas toen men overging op het gebruik van ijzeren kogels ontpopte het kanon zich als een verpletterend wapen.
De vernietigende kracht van dit nieuwe wapen ondervonden de Italianen als eersten, toen de Franse koning
Karel VIII in 1494 met zijn legers Ita-lië binnentrok om zijn aanspraak op de Napolitaanse troon kracht bij te zet-ten. Met behulp van het kanon was hij in staat om buiten bereik van de verde -digers van de steden de stadsmuren te verbrijzelen, waarna hij moeiteloos de
stad kon veroveren. Vele Italiaanse
steden werden geconfronteerd met dit wapengeweld. Geschokt door deze gebeur
-tenissen gingen de Italianen ijlings
aan de slag om hun fortificaties aan te passen aan het gebruik van het nieuwe wapen door zowel de aanvaller als de verdediger.
De manier waarop ZlJ dit probleem aan -pakten is kenmerkend voor de metho
-dische werkwijze van de
Renaissance-mens. Uitgaande van de middeleeuwse muur werd met behulp van mathematische
en ballistische berekeningen naar een
betere vormgeving gezocht. Gezien het feit dat een kanon een horizontaal vlak bestrijkt, ging de voorkeur uit naar een lage positie in een vooruitstekende muurtoren zodat tevens de voorzijde van de muur verdedigd kon worden. De vorm van de muurtoren met kanonnen werd door de Italianen aan de hand van wiskundige berekeningen omgewerkt tot de bastion -vorm. De Nederlandse benaming voor
- - -
---Het belangrijkste element in het gebas-tionneerde stelsel zijn de flanken van het bastion, waar de kanonnen staan. Op het bastion zelf werden vaak voorzie -ningen getroffen om de flanken extra bescherming te geven. Het was de Itali-anen bekend dat de kracht van een ka-nonskogel het best gesmoord kon worden in een aarden wal,zonder dat daar grote gaten in sloegen. Toch bleven zij hun vestingwerken, deels om praktische re -denen, optrekken uit metselwerk,zoals zij dat eeuwenlang gewend waren. De binnenzijde van de muur werd dan wel versterkt met grote hoeveelheden aarde. De overgang van de middeleeuwse forti -ficatie naar het gebastionneerde stel -sel verliep geleidelijk. Diverse tus -senvormen werden ontwikkeld. Een veel voorkomende vorm was het verlagen van de muren en het gedeeltelijk afbreken van de muurtorens die dan rondelen ge -noemd werden. Ook in de Nederlanden werden de oude fortificaties op deze wijze aangepast aan de nieuwe horizon
-tale defensiemethode. Dit was de soort stadsversterking die Alva aantrof toen hij in 1572 met zijn legers de Neder -landen binnenviel om de opstandige steden een voor een te veroveren. On -danks de gedeeltelijke aanpassing aan het gebruik van het kanon bleek de ge -middelde stadsversterking nauwelijks voor haar doel geschikt.
Oud Nederlands stelsel
Deze veroveringstocht van de Spanjaar -den was voor de Nederlan-den een pijn -lijke ervaring. Onomstotelijk kwam vast te staan dat het land in militair opzicht uiterst kwetsbaar was. Zonder veel tegenstand te kunnen bieden vie -len de steden in handen van de vijand. Zowel de fortificaties als de krijgs -organisatie bleken absoluut niet toe-reikend te zijn om de Spaanse aanval -len af te slaan. Door het ontbreken van een militaire traditie in de Ne -derlanden was het krijgswezen een
chaotisch en oncontroleerbaar geheel. Het initiatief tot de reorganisatie van het krijgsbedrijf werd genomen door Prins Maurits, daarin terzijde gestaan door de zeer bekwame mathema -ticus Simon Stevin. De hervormingen op dit gebied werden gebaseerd op de in de Renaissance in Italië ontwikkel -de i-deeën over ste-debouw en fortifica -tie. In de Renaissance speelde de ma -thematica op alle gebied een centrale rol. Op militair gebied betekende dit dat de oorlogsvoering zelf, de aanval en de verdediging, de plaatsing van de legeronderdelen en de fortificaties volgens een wiskundig proportiesysteem werd vormgegeven. Simon Stevin was zeer goed op de hoogte van de Itali -aanse denkbeelden, die hij gebruikte als uitgangspunt. Hij zorgde voor de theoretische achtergrond van de m ili -taire vormgeving. Hij maakte bereke -ningen voor de ideale legeropstelling, de indeling van een legerkamp, het fortificatiesysteem, etc. De illustra -ties in het boek Les Travaux de Mars van A. Manesson Mallet uit 1672, geven een indruk tot welke vormgeving een dergelijke mathematische aanpak van het probleem leidde.(zie p. 17 en 18)
De eerste ingrijpende verandering was de oprichting van het Staatse leger, dat naar Romeins voorbeeld werd ge -vormd. Er werden de hoogste eisen ge-steld aan orde en discipline om de zo gevreesde chaos het hoofd te kunnen bieden. Vervolgens werd in 1600 de Duytsche Mathematicque, een opleiding voor vestingbouwkundige ingenieurs,op -gericht. Het onderwijs geschiedde ge -heel volgens de instructies van Simon Stevin en was sterk gericht op de prak-tijk. Er werd o.a. onderwezen in de landmeetkunde, fortificatie, perspec-tief, legerplaatsindeling en boekhou-ding. Stevin was zelf kwartiermeester in het leger van Prins Maurits, waar hij berekeningen maakte voor de inde-ling van de legerkampen. In zijn ves -tingbouwkundige theorie behandelt hij
Simon Stevin, grondplan voor langdurig legerkamp (illustratie uit Castrameta-tio, 1617). A = kwartieren van de bevel-hebber; B = verzamelplaats voor bezoekers van de bevelhebber; C = marktplaats;
D = opslagplaatsen voor wapentuig, voedsel, geschut, wagens en kwartieren voor "vreem-de heren"; gearceer"vreem-de vakken = rui terij; E = voetvolk
Simon Stevin, grondplan van een zeshoekige ver-sterkte stad (ill. uit de Sterctenbouwing 1594)
1 flank 2 face 3 ofej lIon 4 oksel 5 ravelijn 6 halve maan 7 glacis / / \ / 'v
8 hoçfdgracht gevuld met water 9 escarp 10 contrescarp 11 borstwering 12 hoofd wat 13 onderwal 14 bedekte weg
15 buiten werk al hoornwerk b) papenmuts
cl zwaluwstaart
Het Oud-Nederlands stelsel
I
,.
~ ...... _Jl1e._ .• ~._ .... "
Coevorden~ het toenmalige paradepaard van het Oud-Nederlands stelsel (illustratie uit
s.
Marolois~ Fortifications~ 1615)Bourtange~ nu het beste voorbeeld van het Oud-Nederlands stelsel(Covens en Mortier, 1742)
de veelhoekige vorm als de ideale ves -tingvorm. Op de hoekpunten plaatst hij 5-hoekige bastions. Tot in de details bespreekt hij dit systeem in zijn boek "Sterctenbouwing". Als man van de prak-tijk was hij een groot voorstander van het gebruik van voor handen zijnd ma-teriaal als water en aarde. Dit leidde tot een systeem van brede grachten en aarden wallen. Het gebruik van dit ma-teriaal, evenals de bodemgesteldheid, stelden aan dè vormgeving bepaalde eisen, die Stevin verwerkte in zijn berekeningen. Stevin ontwierp de basis-vorm voor het Oud-Nederlands steisel. De ingenieur Adriaen Anthonisz, die later burgemeester van Alkmaar werd, heeft vele stadsmuren verbeterd en vestingwerken aangelegd en zo in de praktijk meegeholpen om het Oud- Neder-lands stelsel te ontwikkelen. Dit
heeft hij gedaan voor de steden Alkmaar (in 1574), Utrecht (in 1577), en Naar-den (in 1579). Voorts was hij betrokken bij de aanleg van de vestingsteden Coe -vorden (1580), Bourtange (1581) en Wil-lemstad (1583-85). Adriaen Anthonisz
(1529-1609?) en Simon Stevin (1548-1620) zijn de twee sleutelfiguren in de vormgeving van het Oud-Nederlands stel-sel.
Relatie vestingwerken
en stadsplattegrond
In verband met de drie hierboven genoem-de vestingstegenoem-den moet iets gezegd wor-den over de relatie tussen de verdedi -gingsgordel en de stadsplattegrond. Het gebastionneerde fortificatiesysteem kan niet los gezien worden van de idee-en over de ideale stad die zich in de Renaissance in Italië ontwikkelden. Er waren twee typen van de ideale stadsplattegrond: de cirkelvormige of polygonale radiaalstad en het rechthoe -kige schaakbordpatroon. In de civiele stedebouw ontstond in de 16e eeuw een voorkeur voor het schaakbordpatroon.
In deze tijd werd de vestingbouw een aparte wetenschap en ontwikkelde een eigen vorm voor de ideale vestingstad. De vestingbouwkundige theoretici adop-teerden het radiaalplan en koppelden dit aan het gebastionneerde stelsel. De grondgedachte was, dat vanuit het centrum, via directe verbindingen met de bastions, waar de krijgshandelingen plaatsvonden, de vestingstad als ge-heel te overzien en onder controle te houden was. Een radiaalplan zou tevens de meest geschikte vorm zijn om een snelle verplaatsing van manschappen en voorraad te bewerkstelligen.
In de 16e eeuw werden enkele vesting-steden met radiaalplan aangelegd, waar-onder Coevorden en Bourtange. Coevorden gold als de ideale vorm van het Oud-Nederlands stelsel en verkreeg inter-nationale faam. Het bleek echter, dat de praktijk niet helemaal overeenkwam met de theorie: de lijnrechte verbin-ding tussen de bastions en het centrum bood niet de verwachte voordelen. Een radiale plattegrond is bovendien voor een stad, maar ook voor een vesting, bijzonder moeilijk in te vullen en stelt de Renaissance-ontwerper voor grote problemen op het esthetische vlak. Mogelijk werd dit indelingspro-bleem het grote struikelblok. Hoe het ook zij,in de 17e eeuw werd het schaak-bordpatroon weer toegepast, zowel voor de stad als voor de vesting. Met een indeling volgens dit patroon was beter te werken, ook al omdat men gewend was voor de legerkampen een rechthoekig patroon te gebruiken. Als theoretisch ideáalmodel bleef het radiaalplan nog lange tijd in de handboeken voortbe-staan.
Over het algemeen ging men in de Ne-derlanden bij het ontwerpen van een vesting uit van het aanwezige verkave-lingspatroon waarvan men een zo regel-matig mogelijk figuur maakte. Dit was bijvoorbeeld het geval in Willemstad.
Het ontwerpen van een vesting (illustratie uit A. Mallet, Les Travaux de Mars, 16?2)
De aanleg van een vesting (illustratie uit A. Mallet, 16?2)
Het ideale legerkamp (illustratie uit A.
MaUet, 1672)
A
=
bevelhebberB
=
lijfWacht van bevelhebberC
=
verschanste bewaarplaats voor geschutD
=
voedseZwagensE
=
soete laarsF
=
huttender
soldatenG
=
wapenplaatsEnkele mogelijkheden voor het opstellen van
een bataljon infanterie, bestaande uit
piekeniers en musketiers (illustratie uit
A. MaUet, 1672)
Het bestormen van een vesting (illustratie
Nieuw Nederlands stelsel
Het Oud-Nederlands stelsel begon steeds duidelijker gebreken te vertonen. Door de vele buitenwerken kon de omtrek van een stad zó toenemen, dat alleen al daardoor het verdedigen ervan problemen gaf. Breda had bijvoorbeeld een stads -omtrek van
3
km, de omtrek van de ver -dedigingswerken daarentegen was9
km! Een ander probleem was de verstarring in de vestingbouwkunde. Men hield zich al te zeer aan het wiskundige ideaal -model en keek te weinig naar de locale terreingesteldheid en besteedde niet voldoende aandacht aan de nieuwste ont-wikkelingen op het gebied van de oor-logsvoering. Ditmaal werden de Neder -landers, enigszins gezapig geworden door de lange tijd van vrede, wakker geschud door de agressie van de Franse koning Lodewijk XIV.
Het was Menno van Coehoorn (1641-1704), die uitgaande van de ideeën van de Franse vestingbouwer Sébastien Vauban,
(1633-1707) een hele reeks verbete -ringen voorstelde, die de geschiedenis zijn ingegaan onder de naam Nieuw-Ne -derlands stelsel. Zijn verbeteringen komen in grote lijnen op het volgende neer:
- grotere bastions en ravelijnen, - gebogen bast ionflanken, loodrecht
op de defensielijn,
- meer gebruik van de eigenaardigheden van de plaatselijke terreingesteld -heid,
- enkele veranderingen in de ligging der wallen,
- de vele aparte buitenwerken werden vervangen door couvre-faces voor de bastions en/of een enveloppe om de gehele hoofdwal.
Het best bewaard gebleven voorbeeld van het Nieuw-Nederlands stelsel is de verdedigingsgordel van Naarden. Op de afbeelding zijn duidelijk de grote bastions met de gebogen flanken te zien, evenals de enveloppe die als een zigzag om de hele vesting ligt.
\ \ / V / / /
De vestinggordel vqn Naarden is volgens de principes van het~Nederlands stelsel aangelegd en is daarvan het best bewaard gebleven voorbeeld (Vestingmuseum Naarden)
Het Nieuw-Nederlands stelsel, voor verge -lijking met de tekening van het Oud- Neder-lands stelsel zie p. 16
Een 17e eeuws aanzicht van Breda, vanuit het noorden gezien (gravure Abraham Sant-voort). Breda had iepen op de wallen en doornhagen op de escarpen. Bij de bele-gering van Breda door Spinola in 1622 werden de iepen gekapt en onder andere voor het aanleggen van palissaden gebruikt.
Gezicht op de stad Utrecht in 1729, vanuit het Noord-Oosten (gravure J.F. Probst). De wallen van Utrecht waren gedeeltelijk be-plant. Enkele bastions hebben een
beplanting op de onderwal. In geval van vijandelijke nadering werd alles buiten de wallen of muren geraseerd (= gesloopt), om een overzichtelijk schootsveld te ver-krijgen en om de vijand verschansingsmo-gelijkheden te ontnemen.
Beplanting
Een zeer speciaal aspect van de ves-tingbouw is nog niet ter sprake geko-men: het beplanten van de wallen uit
defensieve overwegingen. Al in een vrij vroeg stadium maken vestingbouw-kundige theoretici melding van de
mo-gelijkheid om de aarden wallen te
be-planten. Op deze wijze was het niet
alleen mogelijk om de vestingwerken in het open landschap te maskeren, maar beschikte men tevens over een verse houtvoorraad die in geval van een be
-legering gebruikt kon worden als bouw-materiaal. Het planten van doornhagen
werd aanbevolen om het bestormen door de vijand te bemoeilijken. Tevens werd geadviseerd een plantensoort te nemen
met een taai wortelstelsel om het sap-peren, dit is het ondergraven van
aar-den wallen, zoveel mogelijk tegen te
gaan.
Het beplanten van de wallen was een
niet onbelangrijk onderdeel van de vestingbouw, gezien de vaak zeer
gede-tailleerde adviezen aangaande de
be-planting in de theorieboeken. Ook werd er gewezen op de mogelijkheden voor de
aanvaller om de beplanting op de wallen
te gebruiken in zijn offensief.
Inundatie
Een ander belangrijk onderdeel in de
defensie van een stad was de inundatie. Dit bestond uit het onderwaterzetten
van grote stukken terrein om de door-gang te belemmeren. Vaak werd in geval
van vijandelijke nadering alleen de
grondwaterstand verhoogd, zodat het terrein erg drassig werd. Doorgang was
dan nog wel enigszins mogelijk, maar
een belegering werd op deze wijze
ver-hinderd. Het aanleggen van approches (naderingsloopgraven), een essentieel
onderdeel bij een belegering, werd
hiermee doeltreffend tegengehouden.
gelegen waren in drassige veengebieden
maakten van deze methode gebruik. Een
verhoging van de grondwaterstand was
voor hen makkelijk te realiseren door
eenvoudigweg de polderbemaling stop te
zetten.
De strategische mogelijkheden van de
inundatie zijn door Simon Stevin even
-eens onderzocht en werden door hem
van grote waarde geacht. Aan dit on
-derwerp wijdde hij een aparte verhan
-deling: Nieuwe maniere van Sterckte
-bou door Spilsluysen.
Een heel bekende inundatie linie is de
Hollandse Waterlinie die aangelegd was
om Holland te verdedigen. De linie
liep van Muiden langs Utrecht naar Go
-rinchem en was op de zwakste punten
versterkt met schansen, forten en
ves-tingen. In 1672 werd de l inie gesteld
om een verder optrekken van de Franse
koning Lodewijk XIV tegen te gaan. Uit
-gestrekte gebieden in de Lopikerwaard,
Alblasserwaard en Krimpenerwaard kwamen
toen onder water te staan.
Rond 1800 kwam er een einde aan het be
-vestigen van steden. De oorlogsvoering
van Napoleon baseerde zich niet langer
meer op het veroveren van steden , maar
verplaatste zich naar het land. De
ste-den verloren hiermee hun strategische
betekenis. Vele vestingwerken werden
overbodig, zij werden niet meer bijge
-houden en raakten in verval. In het
kader van de stadsverfraaiing werden
in de 1ge eeuw heel wat vestingwerken
omgewerkt tot stadsparken of villa
-parken.
Vestingbouwkundige termen
approche
=
naderingsloopgraafbastion
=
naar voren geschovenvijf-hoekig verdedigingswerk van aarde
(nederlands) of van metselwerk
(italiaans)
batterij
=
plaats waar geschut staatopgesteld
bolwerk
=
bastioncontrescarp
=
buitentalud van eenvestinggracht
courtine
=
hoofdwal tussen twee bas-tions
couvre-face
=
verdedigingswerk gele-gen vóór ravelijn of bastion
defensielijn
=
lijn die te trekkenis tussen de punt van een bastion
en de oksel van het naastgelegen
bastion
dwinger
=
fries-groningse benamingvoor bastion
enveloppe
=
dekkingswal rondom eenvestingwerk
escarp
=
binnentalud van een ves-tinggracht
face
=
schuine voorzijde van eenbastion
flank = zijde van een bastion die de
verbinding vormt met de hoofdwal
fort
=
op zichzelf staand vesting-werk; versterkte legerplaats
frontierstad
=
versterkte stadgelegen aan de landsgrens
gebastioneerd stelsel
=
verdedigings-stelsel met als hoofdkenmerk de
bastionvorm
glacis
=
schuinaflopende zijde van debuitenwal
inundatie
=
kunstmatige onderwater-zetting
~azemat
=
kanonkelder met schietgaten,,/ ondergebracht in een bastion
linie
=
rij van naast elkaar gelegenverdedigingswerken
mineren
=
het leggen en totontplof-fing brengen van mijnen
mineursgangen
=
mijngang, onderaardsegang waarin mijnen werden gelegd
oksel
=
hoek tussen flank en hoofdwalontmantelen = het slechten van de
wallen van een vesting
oreillon
=
de hoek tussen face enflank (schouderhoek)
plongée
=
schuinaflopend bovenvlakvan een borstwering
ravelijn
=
verdedigingswerk vóór decourtine in de hoofdgracht gelegen
revêtement
=
lage bekledingsmuur vaneen aarden wal, om wegzakken te
voorkomen
Een 1?e eeuws ontwerp voor de walbeplanting
Kaart van de be legering van Breda door de Spanjaarden onder aanvoering van Spinola, van 1624-1625. Deze prent laat zien welk een gigantisch stelsel van aardwerken er,
BREDA
~lfbl.JJd9t JN ..AI,mpu' Sp,np!"
mÎusader.,
bdJ.!,/,r tVn.-Jen J)""rlti('hti~"ff(
.Ainu Wil (lil! J{J( ft
Maul'ilitu van Na..Gou,*,
td Nft/fl.br -riJ,,...,,,..,. J'~'t
. .../"lft' I~::I.
zowel door de aanvaller als de verdediger, bij de belegering van een belangrijke stad, aangelegd werd (kaart C. Visscher).
sapperen
=
het leggen van
sappen
,
on
-deraa
rds
e gange
n
schootsve
ld
=
terrein
dat
met
een
vuurwapen te bestrijken
i
s
water
lin
ie
=
linie
van
inundaties
aan-gevuld
met verdedigingswerken
Literatuur
Belonje
,
J.
"
Beplantingen op vestingwerken
".
Bull.
K.N
.
O
.
B
.
70
(1971) 91
-
97
.
Bruijn,
C
.
A
.
de,
en H.R. Reinders
"Nederlandse vestingen".
Bussum 1967.
Croix
,
H.
de
la
"
Militaryarc
hitectur
e and
the
radial
city
plan
i
n
1
6t
h
century
Ita
l
y
" .
Art
.
Bulletin 42 (1960) 263
-
290
.
Croix, H
.
de
la
"
Mili tary cons
id
e
r
ations in city
planning
: f
ortifications
"
.
New York
1972.
Hughes,
Q."
Militaryarchitecture
".
London 197
4
.
Peeters,
C
.J.
A
.
C
.
"H
et aanzien van
de
stad
".
in:
Geschiedenis van Breda
,
deel
2
,
241
-
301.
Schiedam
1977.
Rosenau, H.
"Th
e
ideal city".
London
1959.
Roy
van
Zuydewijn, N. de
"
Verscha
nste
schoonheid".
Amsterdam 1977
.
SChukking
,
W
.H.
"Oude
vest
in
gwerken van
Neder-land"
.
Amsterdam 1947.
Schukking
,
W
.
H
.
"Over
den ouden
vestingbouw in
Nederland
in
de 16de
en
17
de
eeuw".
Bull.
K
.N.O.B.
6
(1937) maart.
Sch
u
kking
,
W.H.
"
The principal
works
of Simon
Stevin
" .
Vol
.
4
: Th
e
art
of war
.
Amsterdam 1964
.
Schulten
,
dr. C.M.,
en
J.W.M.
Schulten
.
"H
et
leger in de
zeventiende
eeuw
" .
Bussum 1969.
Sneep
,
J.
"
Not
iti
e
met betrekking tot
be
-plantingen op verdedigingswe
rk
e
n".
Manuscript Stichting Menno van
Coehoorn, 3
pp.
Stevi
n,
S.
"
De
sterctenbouwing".
Leid
e
n
1594.
Stevin
,
S.
"
Cast
r
ametatio
,
dat
is
l
eger
-met
in
g
" .
Rotterdam
1617.
Stevin,
S.
"
Nieuwe
m
an
i
ere van sterctebou
,
door spilsluysen
".
Rotterdam
1
617.
Taverne, E.
"In't land
van
belofte: in
de
nie
u
e stadt
".
Maarssen
1978.
Wijn
,
J.W.
"
Het krijgswezen
in den tijd
van
Prins
Mau
rit
s
".
diss.
R.U.
Utrecht
1934.
Cata
l
og
u
s
t
entoonstel
lin
g
"H
e
t
be-l
eg van
's-Hert
ogenbosc
h".
Noo
rd-
B
r
abantsm
u
seum
,
3
juni
- 1
9
augustus 1979.
'
s
-H
er
to
ge
nb
osch
1979.
DE VERSTERKTE STAD
In het volgende wordt een algemeen ka
-der geboden voor een beter begrip van de stedebouwkundige situatie van de
vestingwallen en de latere stads
-parken. Hoewel een indeling in gegroei
-de ste-den en gestichte .steden geen sluitende typologie is, is dit onder
-scheid voor ons doel bruikbaar. Na de
gegroeide stad en de gesti chte stad
zal tenslotte de stadsuitleg worden be
-zien. Aan bod komen telkens: de plaats van de stad in het landschap, het stadsplan en het patroon van de omwal -ling.
De gegroeide stad
De meeste Nederlandse steden ZlJn niet
gesticht volgens een vooraf ontworpen
plan. De oudere steden in de midde
l-eeuwen ontwikkelden zich over het alge
-meen spontaan uit zgn. pre-stedelijke
kernen. (O.a. Romeinse versterking,
bisschoppelijke residentie, een palts,
een hof, een grafelijke burcht.) In de
latere middeleeuwen heeft men vaak door
het verlenen van markt- en stadsrecht
een stad tot ontwikkeling wil len laten
komen. In dezelfde periode ontstonden
vele dam- en dijksteden. Deze ontwikke
l-den zich meest spontaan, onder invloed
van een economisch gunstige ligging, uit
niet-agrarische nederzettingen,
bij-voorbeeld vissersdorpen (1).
Steeds was een economisch gunstige
lig-ging, zoals aan een handelsroute,
ri-vier- of zeehaven voor de stad van
groot belang.
Een vanuit mi litair strategisch oog
-punt gunstige ligging kon hiermee sa
-menvallen, maar was, anders dan bij de gestichte vestingen,meest secundair.
Versterkte steden komen dus niet uit
-sluitend voor op militair strategische punten in het landschap, maar veeleer op economisch-strategische plaatsen, die een uitgroei tot stad van het terp
-dorp, rivierdorp, vissersdorp hadden mogelijk gemaakt.
Deze gegroeide stad vertoont, meest ook intern, in het stadsplan een nog
herkenbare relatie met (oorspronkelijke)
fysisch geografische factoren. Zo over
-heerst in de plattegrond van Haarlem
een stratenbundel in de lengterichting van de strandwal (hoog en droog), ge
-kruist door een oost-west verbinding
die aansluit op het Spaarne. In Kampen is het rivierdorp op een terp-oeverwal
herkenbaar, in Schoonhoven en Gorinchem
het dijkdorp, in Leeuwarden en Dokkum
het terpdorp. Ook de pre-stedelijke kern
kan nog herkenbaar zijn in het stads
-plan, zoals de laat-Carolingische
burcht te Middelburg. In Schoonhoven
doet het zeer regelmatige stratenplan
denken aan een welbewuste opzet. Maar
de overzichtel ijke structuur van de
stad is een gevolg van een reeds be
-staande verkaveling van de hoeven van
Bergambacht (2) .
Niet alleen de ligging van de stad,
maar ook haar stadsplan is dus, anders dan bij enkele vestingen, niet primair
bepaald door militair strategische overwegingen.
Middelburg ca. 1825, met ommuring volgens
Haarlem, l?e eeuw, de buitensingel
Schoonhoven ca. 1560, plattegrond
afgebeeld op het oorspronkelijke
kadastrale minuutplan
Sluis; "zelfstandigheid" van de oTTlbJaUing ten opzichte van het stadsplan
Goes, de onregelmatige contour van het
latere stadsplan (Zacharias Roman)
Zolang er geen sterk centraal gezag was, dat het belang van het land als geheel voorop stelde, moest
ie-dere stad bedacht zijn op eigen belang en veiligheid. Kooplieden met hun be-zit aan roerende goederen konden het zich niet permitteren voortdurend bloot te staan aan overvallen, rooftochten, brandstichtingen en plunderingen.
Gegeven haar situering en stadsplan heeft de stad zich zo sterk mogelijk willen maken; en dat op de meest eco-nomische, eenvoudige en doelmatige wijze. Daarom werd om de stad eerst een
muur en later een aarden wal gelegd (zie hoofdstuk "Vestingbouw").
Hoewel bij het verlenen van het stads
-recht het ornrnurings-recht in het algemeen
niet expliciet werd genoemd, deed toch
de Heer van een stad er zijn invloed op gelden, soms in negatieve zin. Het gold als een van de zwaarste straffen als een stad (door haar bewoners) ontmuurd
moest worden en daarmee open en weer
-loos in het land kwam te liggen.
Delft, dat zich in 1358 tegen Hertog Albrecht van Beyeren had verzet, werd door die hertog belegerd, ingenomen
en verplicht zich geheel te ontman-telen, de gracht te dempen en de muren en poorten te slopen en als
bouwmateriaal aan de hertog te leve-ren. Van de stad Franeker werden in 1786, als straf voor een vergadering
van patriottische Friese staatsleden ter plaatse, de stadspoortdeuren in
de kerk gebracht en er met zware ke-tenen vastgeklonken.
Vorm en patroon van muur en omwalling hebben zich wel primair vanuit
mili-taire eisen ontwikkeld. Vooral de la-tere stadswal wordt daardoor een enigs-zins los van het stadsplan staande, geometrische figuur. Het meest onregel
-matige stadsplan wordt omringd door een
regelmatig geometrisch patroon, een cirkel, ovaal, veelhoek of deel daarvan.
Een patroon overigens, dat ruimtelijk
gezien de stad in énen samenvoegde en tot één herkenbare, overzichtelijke
vorm in het landschap terugbracht. Een ruimtelijke afgrenzing ten opziChte van
het landschap, eerst door muren, later
door wallen, grachten en poorten, is in de middeleeuwen mede bepalend geweest voor het karakter van de stad. De maat
van de stad heeft dit "overzichtelijke" karakter nog onderstreept. Een doorsnee
van~~OO meter (gemeten binnen de stadsgrachten) is een forse maat beho-rend bij een grote stad als Middelburg
of Kampen. Brielle en Heusden meten in hun langste as zo'n 1000 m, Tholen en
Dokkum 500 m, en de vesting Bourtange
slechts 250 m·.
"Ziet hoe l ieflijk de stad zich hier opdoet en de torens hun kruinen op -steken als om den welgelegen stand en binnen- en buiten vermakelijkheden gemakIijker aan te schouwen. Ziet hoe die groene bomen boven en beneden de wal len en rondom de cingels ieder toelachen en de stad bedekken tegen woedende stormen en schadelijke zee-dampen." (3)
Met het leggen van een geometrisch pa -troon om het onregelmatige stadsplan kwam een soms aanzienlijke oppervlakte onbeb"ouwd terrein binnen de stad te liggen. Dit kon dienen voor voedsel -productie (vooral van belang in tijden van beleg) maar vooral ook voor stads -uitbreiding. Soms was de hoeveelheid ingesloten terrein zo groot, dat later de verdedigingsring moest worden terug -gelegd (Rotterdam). Ook heeft de
con-tour van de verdedigingsring, bijvoor -beeld genoodzaakt door terrein- of economische omstandigheden, wel een an-dere dan geometrische vorm aangenomen
door nauw aan te sluiten bij een onre -gelmatig stadsplan. Het stadsplan is dan
bepalend voor de eindvorm van de ver -sterkte stad (bijvoorbeeld de latere
plattegrond van Goes).
Kreeg de stad enerzijds door haar mili -taire verdedigingswerken een overzichte -lijke totaalvorm naar buiten, anderzijds werd ze naar binnen toe een "hortus con -clusus", "besloten tuin". Wie van verre
uitzichten wilde genieten moest daarvoor de stadswal beklimmen, of, wat meer voor de hand lag, een wandeling maken langs
;z::;:;;
Siet hier de sterke stad . .
(Theod. Matham)
{Heusden}
Utrecht, 1781, theekoepel en tuinhuis op
Middelburg, 1657, de buitensingel
re.
Gode buitensingels. Reeds in de 17e eeuw,
lang vóór de aanleg van de wandeling op de wallen, is de buitensingel van de
stad, buiten de wallen, een veelbezongen
recreatieve route.
"Zij is omringd door een wijde,
versche en vischrijke Graft, ver-maaklijk en rondom sierlijk beplante
Buitensingels, met een grote menigte
aangename Speeltuinen, ook hier en daar grasrijke Weiden en Bleekerijen omzoomd; 't geen een zuivere lugt ver
-oorzaakt; zoo dat de inwooners, vol
-gens ' t oordeel er Geneesheren, daar voor weinig van wateragtige of besmettelijke ziekten aangetast worden." (4)
Ook de omwalling zelf is in tijden van vrede en vooral later, toen de militaire betekenis afnam, benut voor andere dan
militaire doeleinden. Men vond er
lijn-banen, molens, kerkhoven, lusthoven,
moestuinen, mestvaalten, begraafplaatsen, enz. Diepe tuinen, uitkomend op de stads-wal hadden daar soms een theekoepel (U-trecht, Franeker) of ijskelder (Huize
"de Sprenck", Middelburg). Het grasgewas op de wallen en het visrecht in de
grachten werd meest verpacht.
Gegeven haar situering en stadsplan,
heeft zich de handelsstad omringd met
een veiligheidsgordel. Eerst met muren, later met een omwalling, meest in een geometrische regelmatige contour. Ook op andere manieren heeft de stad nog ge
-tracht zich zo sterk mogelijk te maken. Haar situering in het landschap kon dan
wel vastliggen, zij kon altijd nog
trachten het omringende landschap naar haar hand te zetten. Zo zijn rondom ste
-den terreinen afgegraven, tot vlak boven het grondwater, om de vijand het zich ingraven te beletten. Beken en rivieren werden omgeleid om grachten nat te hou-den en uitdrogen van ontoegankelijke moerassen te voorkomen. Ook werden uit-gebreide inundatiestelseIs met speciale inundaties lui zen en zoute en zoete inun-daties aangelegd (bijvoorbeeld Sluis). Later is men nog verder gegaan en zijn
er, ter beheersing van het ommeland en
ter versterking van de stad, linies en forten in het landschap ontworpen.
De linie van communicatie van Hulst naar fort Zandberg, oorspronkelijk als dijk ontstaan, werd omstreeks 1700 versterkt met bolwerken en is
nu nog een wandelroute vanaf de stadswal ver de polder in.
Ook beplanting is toegepast ter
ver-sterking, als obstakel en als camou
-flagemiddel (5).
Tot aan de on~manteling van de stad, is
de beplanting van de vesting een mili-taire aangelegenheid en worden beplan-tingsplannen door genie-officieren ge-maakt.
Was noch de situering van de handelsstad, noch haar eigenlijke stadsplan primair door militair-strategische oogmerken bepaald, toch kon de fysisch-geografische
ligging van sommige van deze steden, door bepaalde ontwikkelingen elders, van groot militair strategisch belang worden.
De ligging van Sluis aan "Het Zwin", reeds in de 13e eeuw één der
bekend-ste zeehavens van Midden Europa,
bracht deze stad tot grote bloei. Maar haar ligging werd ook van groot militair strategische betekenis. Sluis
lag op een plaats waar eens de zeearm "Het Zwin" zich splitste in een ge
-deelte naar de machtige handelsstad Brugge en een ander deel naar Gent. En wie in staat was deze zeearmen af
te sluiten kon grote schade toebrengen
aan Vlaanderen. "Wie Sluis bezit, be
-zit Vlaanderen" luidde dan ook een gezegde van de graaf van Vlaanderen,
dat aan duidelijkheid omtrent de
strategische ligging van deze in oor-sprong handelsstad niets te wensen over laat (6).
Bepalend voor de betekenis van de stad als vesting is tenslotte de ontwikkeling
van het centrale gezag geweest.
"Nadat Karel V in 1536 als Heer door alle Nederlandsche steden was aan
-vaard, werd de algemene toestand een andere en trad de zorg voor eigen
veiligheid, die tot dusverre elke
stad bezield had, reeds enigermate
Ir.
r---~---
-
---
,
Oost-Zeeuws Vlaanderen, militaire inun
-daties 1584-1585
WiUemstad~ 1852~ beplantingsplan van een genie-officier
op de achtergrond. Die veiligheid en haar verdediging veranderde nu van een locale in een algemene, in een
landsaangelegenheid. Was in het
be-gin der XVe eeuw nog bijna elke stad te onzent uit welbegrepen eigenbe
-lang een goed verdedigbare veste,
hoezeer inmiddels niet meer ingericht volgens de laatste eisen der verdedi
-gingskunst, tegen het einde van de XVIIe eeuw was geen vierde harer meer in werkelijk voldoend verdedigbare toestand. Voor 's lands verdediging hadden dus nog al léén die steden waarde, wier vestingwerken naar eis waren ingericht, onderhouden en be
-wapend, deze werden nu meer speciaal "Vestingen" genoemd en hadden de taak de grenzen te beschermen (zgn. fron -tiersteden) of in bepaalde gedeelten des lands tot operatiebasis, tot
steunpunt,voor het leger der Republiek te dienen. Het aantal van deze ves -tingen werd in de loop der de XVIIIe eeuw steeds kleiner. In 1854 be -hoorden volgens de lijst van het De-partement van Oorlog de volgense ste -den nog tot 's Landsvestingen: Bergen op Zoom, Breda, Brielle, Deventer, Geertruidenberg, Gorinchem, Grave, Groningen, 's Hertogenbosch, Maas -tricht, Muiden, Naarden, Terneuzen, Nijmegen, Veere, Venlo, Vlissingen, Weesp, Willemstad, Wöudrichem, Zut-phen, Delfzijl, Den Helder, Koevorden, Kuilenburg en Rhenen.
In 1908 restten daarvan nog: Brielle, Geertruidenberg, Gorinchem, Muiden, Naarden, Weesp, Willemstad, Woudri-chem en Hellevoetsluis."
(7)
De gestichte stad
Van de gestichte steden ZlJn in dit ka -der van belang de volgens een vooraf bepaald stedebouwkundig plan gestiçhte of herbouwde nederzettingen. De plaats
van zo'n stichting in het landschap is
politiek-economisch, en/of militair strategisch bepàald. (Naarden, Elburg.) Alleen de situering van echte vestingen