LABORATORIUM VOOR
SCHEEPSBOUWKUNDE
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
Een vergelijking van de prestaties van het zeiljacht Stormy met vier kielvormen en
drie zeilplannen door Ir. G. Moeyes december 1970. Rapport No. 290
TH
Inleiding 1 De beproefde modellen 2 2.1. Romp 2 2.2. Kielvormen 2 2.3. Zeilplannen 3 Resultaten 4
3.1. De vaart zonder helling en drift 4 3.2. De vaart-aan-de-wind : vergelijking van de kielen 4
De invloed van een trimroer 8
De invloed van wijzigingen in het zeilplan 11
Konklusies 13 Verantwoording 14 Bibliografie. 15 Inhoud blz.
1. Inleiding
De ervaring in wedstrijden met het zeiljacht Stormy deed vermoeden dat een verbetering van de kiel mogelijk zou zijn. Vooral de hoogte die aan-de-wind gevaren kon worden en de daarbij optredende drifthoeken
vol-deden niet geheel aan de verwachtingen.
Om een gefundeerd nieuw ontwerp te kunnen maken werden sleepproeven met
drie verschillende kielontwerpen in het Laboratorium voor
Scheepsbouw-kunde uitgevoerd volgens de in [141]beschreven methode (zie fig. 1).
Met deze ervaring werd een vierde kielvorm ontwikkeld, waarmee de tests werden herhaald. Uiteindelijk is het schip uitgerust met laatstgenoemde kiel en een verhoogde grote mast. Bij een zusterschip, deStormkaap", is een sloeptuig toegepast.
1
2. De beproefde modellen
2.1. Romp
De rompvorm, waarvan de kromme van spantoppervlakken en de vorm van de
ontwerpwaterlijn in fig. 2 getoond wordt, is ongewijzigd gebleven. De
kromme van armen van statische stabiliteit is, tesamen met de momenten van statische stabiliteit, weergegeven in fig. 3. Deze zijn slechts gegeven met kiel I en IV, waarbij de ligging van de gewichtszwaartepunten
con-form tabel I is. Ook andere gegevens van het schip zijn in tabel I weer-gegeven.
2.2. Kielvormen
De vier beproefde kiel-roer-konfiguraties zijn aangegeven in fig.
4.
Debijbehorende gegevens worden vermeld in tabel I. De in tabel en figuur gehanteerde nummering wordt verder in dit rapport gebruikt.
Kiel I is de oorspronkelijke vorm : een bulb bevat de ballast en dient
tevens min of meer als eindplaat van een dunne kiel. Het roer is niet
gebalanceerd achter een tapse scheg gehangen, bovendien sluit het niet aan de romp aan. Tussen kiel en roer bevindt zich een dunne, lange,
on-diepe scheg, die door zijn zeer lage aspektverhouding een weinig gunstige invloed doet verwachten.
Om het eindplaateffekt te vergroten werd kiel II ontworpen met een bulb
die tot voor de voorrand van de kiel is doorgetrokken. De diameter van de
bulb is verkleind waardoor bij gelijke diepgang de diepte van de eigenlijke
kiel vergroot kon worden. Met hetzelfde doel werd de afgeronde
overgang naar de lange scheg tussen kiel en roer weggelaten. Voor- en achterrand werden evenwijdig gehouden, mede om toepassing van een trimroer mogelijk te
maken. Een wat grotere dikte-koorde verhouding diende om het punt van
los-lating van de stroming naar wat grotere hoeken te verschuiven. Een nadeel
van de lange slanke bulb is het relatief grote natte oppervlak.
-3
Kiel III heeft geen bulb. Om de ballast toch onder te kunnen brengen is de
dikte onder groter dan boyen. Desondanks ligt het gewichtszwaartepunt bij deze
kiel hoger dan bij de beide voorgaande. De achterrand loopt evenwijdig aan de voorrand en gaat met een kleine afronding over in de lange scheg.
De onderkant is ( met scherpe hoeken) afgeschuind om de omstroming zoveel mogelijk te beperken.
Bij de uiteindelijke konfiguratie IV is de lange scheg weggelaten. Het roer
is met een kortere scheg uitgerust en sluit aan aan de romp. Voor- en
achter-rand zijn evenwijdig, evenals bij de kiel. De dikte van de kiel is aan de
onderzUde nog meer vergroot, de afschuining is gehandhaafd. Een trimroer met een koordelengte van ongeveer 25% van de totale kielkoorde strekt zich
over de gehele achterkant uit. Op het hoe en waarom van dit laatste, uit-eindelijk geadviseerde, ontwerp zal in §3.2 en §4
nader ingegaan worden.
2.3. Zeilplannen
Het schip is aanvankelijk uitgerust met een kitstuig (fig. 5). Tegelijk
met de verbouwing van het onderwaterschip, waarbij kiel IV gemonteerd werd, werd de grote mast verlengd en daardoor het zeiloppervlak vergroot (fig. 5). De
effektieve zeiloppervlakken van het oorspronkelijke kitstuig en het
sloep-tuig van het zusterschip (fig.
6),
berekend volgens[1
par. 5, zijn vrijwel gelijk.
3. Resultaten en diskussie
3.1. De vaart zonder helling en drift.
De weerstand van schip I en II, en van schip III en IV, zonder helling en
drift, is gegeven in fig. 7 resp.
8.
De geringe verschillen tussen de vierschepen zijn moeilijk te verklaren. Een verschil in nat oppervlak is zeker niet de oorzaak. Misschien heeft de kiel, vooral als een bulb toegevoegd is, een geringe invloed op de restweerstand.
In fig. 9 is de weerstand per ton waterverplaatsing van de romp voor schip
I en IV gegeven ter vergelijking met desbetreffende krommes van
andere jachten [2].
Een betere beoordelingsmaatstaf is de snelheid-voor-de-wind, berekend uit bovengenoemde weerstandskrommen en het effektief zeiloppervlak
voor-de-wind volgens de methode uit 6.1. Voor schip I en IV is de
snelheid-voor-de-wind getoond in fig. 10, waarbij schip IV zowel met het lage en hoge kitstuig als met het sloeptuig is uitgerust.
Bij het sloeptuig wordt de zeilvoering geacht te bestaan uit
spinnaker en grootzeil, bij het kitstuig worden hier een bezaan en een kleinere spinnaker tussen bezaans- en grote mast aan toegevoegd. Hoewel het verschil in zeil-oppervlak bij het lage kitstuig en het sloeptuig groot is (ong. 10%)
geeft het kitstuig slechts een 1.5 tot 25 grotere snelheid-voor-de-wind.
Het verhoogde kitstuig geeft de grootste snelheid-voor-de-wind.
3.2 De vaart aan-de-wind vergelijking van de kielen.
De metingen onder helling en drift zijn volgens [1]
par. 7.2 uitgewerkt tot krommes van maximale
snelheid-in-devind bij windsnelheid.
Vanwege de grote vormstabiliteit
van het model en de beperkingen die het in dwarsrichting
verplaatsbare gewicht oplegde aan de korrigerende hellende
momenten (zie [1] par. 2 en 3) konden bij de berekeningen
niet de situaties gesimuleerd worden die behoren bij de werkelijke
ligging van de gewichts-zwaartepunten (babel I.)Alle
berekeningen zijn daarom uitgevoerd met een vpothetische 'kleinere) stabiliteit, door de
gewichtszwaartepunten alle over dezelfde afstand van 0.41 m (ware grootte)
naar boyen te verplaatsen. Onder-ling blijven de resultaten dan goed vergelijkbaar,
ten opzichte van de werke-lijkheid zijn zowel de snelheid-in - de-wind als de drifthoek iets te
klein.
-5
Vanaf hier zal de integrale verschuiving van zwaartepunten verder onvermeld blijven en wordt, als over de (werkelijke) ligging van het zwaartepunt
ge-sproken wordt, de situatie na de verschuiving bedoeld. Tenzij anders vermeld
zijn de modellen met het oorspronkelijke kitstuig uitgerust.
De vergelijking van de optimale snelheid-in-de-wind voor kiel I en II (fig.11)
laat weinig verschil zien. Opgemerkt moet worden dat het trimroer bij
kiel II uitgeslagen had van
4°, 6°
en8°
bij respektievelijk 100, 20° en300 helling.
De oorspronkelijke kiel I is met kiel III vergeleken in fig. 12 . Voor kiel
III zijn hierbij twee situaties weergegeven : één waarbij het schip(hypothetisch) dezelfde ligging van het gewichtszwaartepunt heeft als kiel I en II en één
waarbij het schip de gewichtszwaartepuntligging heeft zoals die bij kiel III konstruktief te verwezenlijken is. De grote invloed van de stabiliteit blijkt
duidelijk uit deze twee laatste situaties. Als het schip dezelfde stabiliteit
behoudt is voor kiel III bij windsnelheden tot 11m/sec, de snelheid-in-de-wind
1.5 á 2% hoger dan bij kiel I. Wordt de stabiliteit verminderd omdat een even lage ligging van het gewichtszwaartepunt niet konstruktief mogelijk is, dan
geeft kiel III aanvankelijk een iets hogere snelheid-in-de-wind, maar boyen
een windsnelheid van ongeveer 6m/sec. (Beaufort
4)
een veel lagere waarde. Bij het advies voor de uiteindelijke kiel IV is dan ook uitgegaan van de vorm van kiel III, waarna de stabiliteit vergroot is door de dikte van de onderste kielhelft te vergroten. Meer ballast kan dan meegevoerd worden met een lager gewichtszwaartepunt. Om de drifthoeken te verkleinen is een trimroeraange-bracht over ongeveer 25% van de koordelengte van de kiel (zie par.4). Kiel
IV is in fig. 13 vergeleken met de oorspronkelijke kiel I. De ligging van de
gewichtszwaartepunten is bij beide gelijk gehouden, terwijl beide hetzelfde kitstuig hebben. De trimroerhoeken bedroegen 4°, 6o en
8°
bij respektievelijk
100, 20° en 30° helling. Fig. 13 laat zien, dat bij gebruik van de nieuwe kiel IV met het lage kitstuig over het belangrijkste
gebied van windsnelheden tot maximaal grotere snelheden-in-de-wind te bereiken
zijn dan bij de oorspronke-lijke kiel I. Omdat de stabiliteit van het schip door wijziging
van de kielen slechts in zeer geringe mate veranderd is moet deze winst geheel en al toege-schreven worden aan de effektiviteit van de kiel-roerkonfiguratie zelf.
-6
Het kwaliteitsverschil van de kielen is wel zeer duidelijk waar te nemen
in de getoonde kracht-weerstand verhoudingen kiel IV vertoont inderdaad de hoogste
FH/RT verhouding.
Het nevenkriterium voor de vaart-aan-de-wind, de drifthoek in de optimale toestand, is voor alle kielen getoond in tabel III. Ook hier zijn de gewichtszwaartepunten op gelijke hoogte gehandhaafd.
Een aanwijzing hierover wordt verkregen door de totale weerstand bij gelijke dwarskracht en snelheid te vergelijken. In tabel II is dit bij een helling
van
200,
een dwarskracht van696
kg en een snelheid van3.83
m/sec. gebeurd.De gewichtszwaartepunten liggen, terwille van de vergelijking, alle op de
zelfde hoogte. Ook zijn gegeven de bij deze situatie optredende
drift-hoeken en de drift-hoeken tussen de baan van het schip en de richting van
schijn-bare en werkelijke wind.
tabel II
Weerstand en drifthoek bij cp=
20°,
vs = 3.83
m/sec. en FHcosct, = 696
kg.kiel I kiel II kiel III kiel IV
Rr I)
252
kg254
kg244
kg237
kgFH//RT
(I)2.76
2.74
2.85
2.94
S5.6 °
5.3o
5.6°
3.10
Is+isaw
28.1
°28.2o
27.5°
27.1o
Is
+ istw
o
Kiel IV blijkt de voordelen van een hoge aan-de-windse snelheid en kleine
drifthoeken te koppelen. Dat de kleine drifthoeken te danken zijn aan de uitslag van het trimroer zal in par. 4 aangetoond worden.
Overigens wordt opgemerkt dat een kleinere drifthoek een gunstige invloed
op de zeilcoëfficiënten heeft, die niet in rekening gebracht is. Bij een
kleinere drifthoek zijn de instelmogelijkheden van het zeil namelijk groter, waardoor de zeilkracht per m2 oppervlak toe kan nemen en de optimale
in-valshoek af zal nemen. Een uitgewerkt voorbeeld van deze verandering in de
zeilcoëfficiënten is te vinden in
[3]
par.4,
waaruit blijkt dat "verbetering"van de zeilcoëfficiënten vooral bij lage windsnelheden de snelheid-in-de-wind
doet toenemen.
windsnelheid kiel I kiel II kiel III kiel IV
3.5
m/sec. 7.0 m/sec. 10.0 m/sec. 3.64.8
6.9
3.34.4
6.7
3.4
5.1
1.8
2.8
_...
Î _
tabel III4.
De invloed van een trimroer.Zowel in tabel II als III blijken de kielen met een trimroer, kiel II en kiel IV in meer of mindere mate een vermindering van de drifthoek te geven. Dit kan
ver-klaard worden aan de hand van de resultaten van in Japan uitgevoerde proeven
met roeren, aan de achterzijde voorzien van flappen. Bij deze experimenten bleek dat het verband tussen invalshoek en liftcoëfficiënt aanzienlijk ge-wijzigd wordt door een flap aan de achterrand aan te brengen en deze een
uit-slag te geven (fig.
14).
Bij konstante invalshoek werd de maximale winst inliftcoëfficiënt verkregen bij een flapbreedte die ongeveer 25% van de
koorde-lengte van het gehele roer (inklusief flap) bedroeg en bij flapuitslagen ter grootte van de dubbele invalshoek. Onder deze voorwaarden kan de liftcoëfficiënt
ongeveer het dubbele van de oorspronkelijke waarde zonder flap bereiken.
De trimroeren van kiel II en IV voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot
de optimale flapbreedte. De trimroerhoeken,
4°, 6°
en8°
bij respektievelijk 100, 20o en30o
helling, voldoen in het geval van kiel IV redelijk aan devoorwaarde voor een optimale uitslag, als tenminste de invalshoeken bij be-nadering gelijk gesteld worden aan de drifthoeken(zie tabel IV). Voor kiel II
zouden de trimroeruitslagen iets groter kunnen zijn, vooral bij de kleinere hellingshoeken.
tabel IV
Drifthoeken (in graden) bij optimale vaart-aan-de-wind.
8-helling kiel I kiel II kiel III
kiel IV
10o
3.8
3.5
3.9
2.1
20o
5.4
4.9
5.7
3.2
300
8.3
-9
Het effekt van een trimroer is uitgebreider gedemonstreerd in fig. 15, waar
voor kiel II bij een snelheid van
vs = 3.83 m/sec. en een helling (p= 200 de
uitslag van het trimvlak is gevarieerd en de gemeten waarden van de dwarskracht, weerstand, drifthoek en het moment Mz rondom een vertikale as zijn aangegeven.
Duidelijk blijkt dat de drifthoek vermindert bij toenemende trimroerhoek. Het optimale verband tussen drifthoek (lees : invalshoek) en de uitslag van het trimvlak wordt in deze toestand bereikt bij waarden van
9 à
10° voorlaatstgenoemde grootheid. Omdat door de vermindering in drifthoek de gelnduceerde weerstand van romp en roer waarschijnlijk iets af zullen nemen vertoont de
totale weerstand dezelfde (lichte) tendens.
Daar de stabiliteit van het schip onder bovenstaande kondities gelijk blijft moet de totale dwarskracht op het schip gelijk blijven (evenwicht tussen
hellend en oprichtend moment).
Het aandeel wat de kiel in dit totaal levert moet volgens de vermelde Japanse experimenten toenemen, wat op zich een verschuiving van het lateraalpunt naar
voren betekent. Door gebruik van een flap schuift het zwaartepunt van de druk-verdeling over de koordelengte evenwel naar achteren, waardoor het lateraalpunt ook weer naar achteren zou verplaatsen. Hoe het uiteindelijk effekt met
be-trekking tot het aangrijpingspunt van de totale dwarskracht is, hangt sterk af
van de gegeven roeruitslag, dus van de bijdrage van het roer in de totale
dwarskracht. Bij de experimenten, waar het roer in de middenstand is vastgezet, bleek het moment
Mz bij toenemende trimroeruitslag ook toe te nemen, wat in een
verschuiving van het effektieve lateraalpunt in voorwaartse richting "vertaald"
kan worden.
Door de mogelijkheid de drifthoek en de ligging van het effektieve lateraal-punt met een uitslag van het trimvlak te beinvloeden wordt de waarde van een
dergelijk trimroer duidelijk gedemonstreerd.
Omdat dwarskracht en weerstand volgens fig. 15 slechts zeer weinig veranderen
zal een trimroeruitslag ook een zeer kleine invloed hebben op de optimale
snel-heid-in-de-wind (zie [1] par. 7.2). Wel kan in fig. 7 en 9 bij windsnelheden boyen 10m/sec. een terugbuigen waargenomen worden van de kromme van optimale
snelheid-in-de-wind voor de kielen met trimroer, II en IV. Volgens de al eerder
genoemde experimenten wordt loslating van de stroming niet beInvloed door
- 10
-Misschien is echter deze konklusie niet meer geldig voor de omstroming van een jachtkiel, vanwege de helling en de stroming rondom de romp.Aanbevolen wordt
daarom de trimroerhoeken te beperken tot
6 á 8°
bij hellingen van 25 á 30°. Zoals gezegd is het voordeel van de kleine drifthoek op de zeilkracht niet in rekening gebracht. Voor praktische doeleinden kan de instelling van hettrimroer bepaald worden aan de hand van de helling van het schip. Deze is
immers een maat voor de dwarskracht, die op zijn beurt weer een funktie is
van de drifthoek. Aanbevolen trimroerhoeken zijn bij 10° helling :
4° á 6°
bij 20° helling :
6° á 8°
bij 30° helling : ongeveer
8°.
5.
De invloed van wijzigingen in het zeilplan.In fig. 16 is de snelheid-in-de-wind aangegeven die bepaald wordt door de kombinaties van kiel IV met het oorspronkelijke kitstuig, het verhoogde
kitstuig en het sloeptuig (fig. 5 en
6).
De effektieve oppervlakken van eerst- en laatstgenoemd tuig verschillen slechts weinig, het verhoogde kitstuig heeft een ongeveer 14% groter oppervlak. De
afstand van effektief zeilpunt tot waterlijn is ten opzichte van het oor-spronkelijk zeilplan bij het verhoogde kitstuig ongeveer 8% grater, bij het sloeptuig 12%.
Vergelijking van de beide kitstuigen laat het volgende zien. Door vergroting van het zeiloppervlak neemt de snelheid-in-de-wind bij windsnelheden beneden
ongeveer 8 m/sec. met 3 'a 4% toe. Bij hogere windsnelheden veroorzaakt zowel
het grotere zeiloppervlak als de grotere arm echter een grotere helling,
waar-door de effektiviteit van het zeil afneemt en de snelheid-in-de-wind
aan-zienlijk kleiner wordt dan bij het oorspronkelijke, lagere kitstuig. Op het snijpunt van de krommes (fig.
16)
is de hellingshoek ruim 200, zodat het verhoogde kitstuig gereefd zal moeten worden als de helling groter wordt.Bij vergelijking van het oorspronkelijke kitstuig met het sloeptuig blijkt
dat de effektieve zeiloppervlakken vrijwel gelijk zijn, zodat bij konstante
windsnelheid ook de zeilkracht bij beide schepen bijna gelijk zal zijn. Omdat de arm van het hellend moment bij het sloeptuig groter is zal een
gelijke dwarskracht (lees : zeilkracht) het schip met sloeptuig een grotere
helling geven, of bij gelijke helling zal de dwarskracht bij dit schip kleiner
zijn. Kennelijk is dit effekt voldoende om, bij bijna hetzelfde effektieve zeiloppervlak, de snelheid-in-de-wind te verlagen.Bij een windsnelheid van 10 m/sec. (windkracht ruim Beaufort
5)
bedraagt de verlaging zelfs meer dan 2%. Wel moeten deze beduidende verschillen gerelativeerd worden doorop te
merken dat de methode waarmee effektieve zeiloppervlakken en de ligging van het effektieve zeilpunt berekend worden niet absoluut juist is (zie ook [1]
12
-Cok de zeilcoëfficiënten zouden voor een sloep- en kitstuig kunnen
af-wijken. Aan de krommes uit fig. 16 moet daarom eerder een kwalitatieve
dan een kwantitatieve waarde gehecht worden. Met betrekking tot de
snelheid-voor-de-wind is in par. 3.1 al aangestipt dat deze bij het lage kitstuig 1.5 á 2% hoger is dan bij het sloeptuig, ondanks het veel grotere
zeiloppervlak van de kits. Waarschijnlijk is echter dat bij halve- tot
ruime-windse koersen meer profijt van de zwaardere zeilvoering getrokken
13
-6.
KonklusiesUit het gerapporteerde onderzoek kunnen de volgende algemeen geldige
konklusies getrokken worden
Vergroting van de stabiliteit verhoogt de snelheid-in-de-wind.
Het gebruik van een trimroer verkleint de drifthoek en veroorzaakt een
verschuiving van het effektieve lateraalpunt in lengterichting.
Bij gelijke effektieve zeiloppervlakken brengt een verlaging van het effektieve zeilpunt (b.v. door gebruik van een kitstuig) een verhoging
-7. Verantwoording.
Het onderhavige onderzoek werd uitgevoerd binnen het kader van het algemene
jachtonderzoek door de Werkgroep Jachten.
Het model werd ter beschikking gesteld door de N.V. Scheepswerf E.G. van de
15
-8. Bibliografie
G. Moeyes
Het meten van de zeilprestaties van jachten door middel van modelproeven.
Laboratorium voor Scheepsbouwkunde T.H. Delft rapport nr. 286.dec. 1970.
G. Moeyes
Een vergelijkend onderzoek naar de zeilprestaties van drie 10m- WL IOR-jachten. Laboratorium voor Scheepsbouwkunde T.H. Delft rapport nr. 287. dec. 1970.
G. Moeyes
De zeilprestaties van een halftons jacht.
tabel I
Belangrijkste afmetingen en verhoudingen
De grootheden bij deze kiel gelden in kombinatie met het hoge kitstuig. De grootheden bij deze kiel gelden in kombinatie met een sloeptuig.
I.v.m. het eindplaateffekt van de bulb is het onzeker hoe groot de verhouding van effektieve tot geometrische aspektverhouding is.
symbool omschrijving eenheid
I II kiel III IV 1) IV2) LDWL waterlijnlengte m 12.91 12.91 12.91 12.85 12.85 BDWL waterlijnbreedte m 3.69 3.69 3.69 3.67 3.67 B
MAX maximum breedte m 4.16 4.16 4.16 4.16 4.16
TH diepgang romp m 0.73 0.73 0.73 0.72 0.72 T diepgang totaal
m
2.51 2.51 2.68 2.65 2.65 A deplacement totaal 1000 kg 11.390 11.390 11.390 11.390 11.390 AH 1/3 deplacement romp 1000 kg 10.814 10.537 10.537 5.86LDWL/AH lengte deplacement verhouding 5.84 5.86
BDWL/TH breedte-diepgang verhouding
spant)
5.05 5.05 5.05 5.10 5.10
LCB/LDWL drukkingspunt van de romp in lengte (achter
groot-% 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5
C
P prismatische coëfficiënt romp 0.53 0.53 0.53 0.53 0.53
zG gewichtszwaartepunt onder DWL m 0.41 0.41 0.25 0.43 0.43
BRs ballastverhouding 0.41 0.41 0.41 0.41 0.41
S totaal nat oppervlak m2 47.60 48.05 46.80 48.11 48.11
I hoogte voordriehoek m 16.65 16.65 16.65 18.29 18.29
J basis voordriehoek
m
6.40 6.40 6.40 6.40 6.40SA
gb geometrisch zeilopp. (totaal aan-de-wind) m2 132.37 132.37 132.37 154.83 115.23
SAeb effektief zeilopp. (totaal aan-de-wind) m2 91.07 91.07 91.07 103.88 91.12
zCEe effektief zeilpunt boyen DWL
m
6.98 6.98 6.98 7.53 7.83SAed effektief zeilopp. (voor-de-wind) m2 259.68 259.68 259.68 281.79 232.83
17 kielhoogte (span) m 1.50 1.54 1.95 1.93 1.93
c gemiddelde koorde kiel m 1.28 1.18 1.83 1.95 1.95
fig. 1 : Het model van de "Stormy", varend
onder helling en met drift
100
50
DWL
CSA
CSA
DWL
waterlijnzwaartepunt in tengte
1 drukkingspunt in lengte
il
i I I 12
3
1.5
6
7
8
9
10
ordinaat
F.P.P.
kgm .105
1
G5Nsin4)
.A
m
I
GsNsin4)
0.4
0.3
0.2
0.1
0
Fig. 3
Armen en momenten
van statische stabiliteit
kiel I
kiel. 12
---momenten
/
/
/
/
/
/
..-/
/
..
/
/
/
/
l
/
/
armen
/
0
10
20
30
40
50
60
70
gr.
1.95
oorspronkelijke
\
zeitplan
\
nieuwe zeil.plan
\
\
\
\
\
\
\
\
400
350
300
kg
250
R-rs
200
150
100
50
Fig.7
Weerstand Stormy : kiel I en IL
o timale vaart
/
/
/
kielI: 4)=30
/
/
/
kiel I: 4)=20°
/
/
/
rest->weerstand
/
kiel I :
4)=100
n
4)=0"
/
rkiel
kiel
It
---I
wrijvings
weer stand
-2.5
3.0
3.5
vs
4.0
m/sec
4.5
400
350
300
kg
250
R-rs
200
150
100
50
Fig.8
Weerstand Stormy: kiel 111
en ISL
optimale vaart
oude kitstuigl
I 1
L
i
i
sloeptuig-4
4)=30°
oude kitstuig
1 1 1 1II
i
i
stoeptuig
Ì///
0=2e