-!-'
I
"" --1 I , '1: , I~~
0'I
,
-
I!lÎf
-, c ~~ ~ --J ::J L'1 . ' !O , . I!: I .l: -,L ,':~ , ) 1'-:-'. , .( J ; .:~ " '\ ' ~.
,
.,
.\.
"\
Opdracht.De opdrac~t luidde een processchema te ontwerpen en te berekenen voor de bereiding van ureum, daarbij handelende
in overeenstemming met de aanwijzingen van een verst~ekt sten-cil.
": "1. .
• r
, 1 . i
2.
I N LEI DIN G.
Inl. 1. Historie.
De stof ureum werd door Rouelle, Fourcroy en
Vaque-lin ontdekt in urine en daaruit gekristalliseerd. ( lito
3,5.)
In 1824 gelukte het ~oust een nauwkeurige analyse van de stof te maken, en zo haar bruto-molekuulformul e
vast te stellen. ( lit , 3.)
In 1828 synthetiseerde WOhler ureum door een waterige oplossing van kaliumcyanaat en ammoniumsulfaat in te dampen:
2 (O=C=NK) + (NH4)2S04---+ K2S04 + 2(O=C=NNH4)
O=C=NNH
4 NH2-CO-NH2
(1 )
(2 )
Men Beemt aan dat dit de eerste synthese wes van een "organischelistof uit "anorganische" grondstoffen. De reacti kreeg genoeg bekendheid omeen gevoelige slag toe te brengen aan de doctrine van het "vitalisme", die hield dat de opbouw van een organische stof slechts mogelijk was via de " levens-kracht"van de levende cel. ( l i t 1 t/m
5)
Inl. 2. Bereidingswijzen voor ureum.
1. De reactie van Wöhler (zie par.l.) 2. De reactie van Bassarow (18e8)
bereiding van ureum uit ammoniumcarbamaat door verhitting onder druk:
NB +
~6
2
op deze reactie zijn vrijwel alle huidig toegepaste in-dustriele bereidingswijzen gebaseerd. ( l i t
3,4.)
3. Hydrolyse van cyanamide to ureum:
(li t.l t/m4) volgens het reactieschema:
gevolge van de zeer endo-is het proces organendo-isatorendo-isch onder de "moderne" ureum-CaCN2+ CO2 H~Q • oaC0
3/ + H2NCN
NB
H-NCN + H
°
winereJe.0=6
~ 2 zuren RH
2
Nadeel: OaC is zeer duur ten therme vormfeactie. Bovendien ingewikkeld. Het wordt danook processen niet meer genoemd.
( 5)
Deze wijze van stikstofbinding wordt wel toegepast bij
de bere~ding van cyaniden.
4. Uit fosgeen.
Ol NH2
I I
9=(9
+ 2NH3 ..9=0
+ 2HCl (7)Ol NH2
Fosgeen is giftig en duur. Bovendien heeft het tussenpro-duct carbamylchloride: Ol(OO)Na~ de neiging HOI af te splitsen, waarbij cyaanzuur ontstaat dat gemakkelijk polymeriseert. ( lit 1,3,6.)
5. Uit andere esters van koolzuur b.v.
P
02H5 ,DH2
0=0 + 2NH • 0=0 • 2 02H OH (8)
'0 02 H5 3
'NH
2 5
( lito 2) De reacties (7) en (8) zijn nooit industrieel toegepast.
6. Uit ammoniak en carbonylsulfide. ( lit
3,4)
kan weer worden omgezet in carbonyle
(9)
(10) - -... (NH 3)200 S ~ (NH2)20 012°0
94% Het zwavelwaterstof sulfide: 2 NH3 + OOS (NH3)~OS + 3/2 O2 + 300 ---.II.~ H20 -...lI..~ OOS (11 ) (12 )Alhoewel aantrekkelijk omdat geen hoge drukken vereist
wor-" den, heeft dit proce s toch niet het " pilot
plant"-stadium kunnen passeren, vooral omdat de reacties (11 en (12) t~chnisch moeilijk te verwezenlijken zijn. " --_ /
Inl. 3. Eigenschappen van ureum
a) Enkele physische ei~enschappenvan ureum zijn in onderstaande tabel verzame
d:
Mol. gewicht:
smeltpunt (760mm) ( ontleding) smeltwarmte
verbrandingswarmte (vast) cal/g
,
,
60, 04
Ó
(lit.
132,757,8 0
I"
, , 2,531 "8)
·
.Oploswarmte in watör Vormingswarmte 25 c(vast)
"
,,(oPb·)
Soortelijke warmte 93,4 0 calig:,
,
, ,
, ,
57,8 47,12 48,72 0,158 (lit 8) (""~)
("
,
("
"
Inl. 3. b ) Reacties van ureum: (iie,
5,3.'t1. Reageert zwak basisch; de groep )C=O is electronegatief. 2. Hydrolyseert gemakkelijk met zuur of base
JiH
C,=02 +
~O
+ HCl NH2(13 )
3.
Door dehydr~tatie met th~onylchloride vormt zichamino-nitril ( cysnamide) : ----1~~ S02 + 2HOI + N=O-N~ ,NH2 q=O + SOC12 NH 2
4. De actie van hypobromiet in basiech millieu;
(14 )
NH 2
0=0 + BrONa + 2NaOH
NH2
5.
Kan met aldehyden condenseren (b.v. Ureum- formaldeh~dehersen)
6. Gedrag bij verhitting: ( li t. 3,4,6,7,9.)
Bij verhitting van ureum een weinig boven het smelj-punt dissocieert de stof in ammoniak en cyaanzuur:
(eol~ )~ --.~ N~ + HOeN (16)
_... ..,
'. .,1
wanneer men niet te sterk verhit ( onder 1700C) reageert het zo gevormde cyaanzuur met een molecule niet gedis-socieerd Ureum onder vorming van biureet:
1
~) '...
---~~ N~-OO-NH-OO-N~ (17 )
Deze stof is schadelijk voor so~~ige planten, voor dieren en is ook hinderlijk bij~de vervaardiging van synthetische harsen. Het is dus zaak het biureetgehalte van het ureum
, r
1.
-OT ...
(18a) NH
"
,ONH ammelidè NH NH 2- e O- NH- e O- NH2 + HOeNlaag te houden. Wa ar enkele planten reeds schade ondervinden
bij 1% biureet moet men bij de bereiding trachten beneden
dit niveau te blij~ven om een zo breed mogelijke markt te kunnen bestrijken. ( ook al zijn er wettelijke voorschriften waarin een biureetgehalte van tot 2% wordt toegestaan zoals in
de U.S.A.) 0
Bij verdere verhitting ( boven 110 ) reageert biureet met cyaanzuur onder vorming ammelide, terwijl tevens het cyaan-zuur polymeriseerttot eyanuurcyaan-zuur:
0=0-I" -~.~ NH o~e-NH /
....
3 HOON --- 0=0 0=0 Oyanuurzuur I I HN NH "'O~O (l8b)Inl.3. c) structuur van ureum; ( lit 6,10)
De meest gebruikelijke structuurformule is (I). Het is echter de vraag of deze formule onder alle omstandigheden het best de
IN~
)iH3~N+
0=0
,
(I) HN=O,
I
(11)
'0-0- (III)/
NHl 0
H2N
eigenschappen van de stof weer~eeft. Een studie van de ontleding van ureum in een sterke basische kaliumpermanganaat-oplossing
geeft bijvoorbeeld aanleiding te concluderen .. dat de béide
stiksto to n in het molecul niet op dezelfd wijze g bonden
zijn".W rner stelt daarom structuur
{tI)
voor.(lit.101
Deze structuur zou echter een vijf aardigheid v n
tik tof
tm-pliceren en hiermede in strijd komen met de atoomtheorie.
Sidgwick stelt daarom de zwitterionstructuur
(111)
voor, meerin overeenstemming met physisch-chemische metingen.
Ofschoon er een resonantie tUssén (I) en
(111)
mogelijk is,is het waarschijnlijk , op g~ond van deze metingen, dat struc-tuur(111)
het meeste btjdraagt.Intussen is voor ons doel formule (I) voldoende bruikbaar, en
zalin dit verslag gebruikt worden.
Inl. 4. Toepassingen van Ureum. (li t. 5,9.) 1) in de landbouw.
- hoog stikstofgehalte (46%) daardoor voordelig bij verpakken, transport en toepassing.
- heeft goede weerstand tegen uitlogen doordat het
~; J,. ... (... '•• f, r '.. .) {.:. , r : j. r J ,'.°i... L ... ."', . •. \ . " Jo ...., • ••I '._I. ~ ....i _..i ,," r '.ei Eljt•l '.'o t-Z'i .;.~\:i • ~:l[;.~;(~ ...:.
een verbinding met de humuszuren van de bodem wordt aangegaan.
- reduceert dus de zuurgraed van de bodem.
- staat mn opname snelheid tussen ammoniumstikstof en nitraat stikstof in.
- bijzonder geschikt voor sommige planten. - toepasbaar als vaste stof en als oplossing. - in mengsels met andere meststoffen.
- met formaldehyde gecondenseerd geeft het een meststof rijk aan stikstof, maar slecht oplosbaar en daardoor onder tropische omstandighedeh soms zeer geschikt. 2) als veevoeder
Ureum kan door dieren direct worden opgenomen, en kan dus als kunstmatige proternenbron fungeren. Dit betekent een verkorting van de stikstofcyclus.
De snelle omzetting in ammoniumbicarbonaat , ee~ voor
vele, vooral jonge,dierenschadelijke stof kan echter schadelijk zijn.
3) Kunstharsen
Ureumfoma1dehyde en melamine harsen; vernissen en lijmen hieropgebaseerd.
4) Diversen
- bij de afscheiding van rechte koolwaterstoffen uit aardoliefracties( extractieve kristallisatie)
- grondstof voor barbituurzuur en malonylureum, waar-van derivaten een slaapverwekkende werking hebben
(veronal, luminal, enz.)
- voor tandbedeefwerende midde~en.
- voor kleurstoffen, cosmetica, wasmiddelen, explosieven, weekmakers enz.
De totale wereldproductie (1,3 mille ton in 1959) is verdeeld
als volgt: (li t 9)
62%'meststoffen
19% synthetische harsen 6% veevoeder
13% anderen.
De toepassing als meststof stijgt het sterkst,vergeleken met de
1958 in vergelijking met 1944 (lit,9) ~ndere toepassingen.
ureum amm. sulf. amm. nitr. totaal N
Wereld +171% +31% +70% +46%
w.
Eur. +146% +29% +39% +35%U.S.A. +110% + ,~ % +58% +35%
Azië +390% +67% +50% +56%
Hieruit blijkt dat ook onder de meststoffen de Toepassing van ureum het sterkst stijgt. De toepassing van ureum als meststof is echter nog steeds relatief gering. Zelfs in de U.S.A.
c , -, ' ! . .J~ -. -~ " ) " ...
L
7.
waar ureum als meststof veel uitgebreider wordt toegepast dan elders gold in 1957 nog:
ureum ammoniumsulfaat Ammoniumnitraat watervrije ammoniak productie in 112 300 400 600 sh ton N
Volgens lit 11 kan op het ogenblik ureum voor wat bEtreft de prijs met de andere stikstofmeststoffen concureren.
Volgens lit9 is de productie van ureum op dit ogenblik ':' zerfs goedkoper dan die van de BBli ~lI ammoniumnitraat.
.' 0" ~, .0.;~- _L : ~: , . I ~ .
.
I
IHOOFDSTUK I
DE BEREIDING VAN UREUMUIT KOOLDIOXYDE EN Al~ONIAK.
l.I. Het systeem C02-~-H20 •
Zeer veel experimenteel werk over dit onderwerp werd veericht
door Janecke (29); Fréja~ues (4) ; het team
Olark-Rist-~àd~y-Krase ( o.a, 12, 13, 23.); en door Kawe auaf (14). .
ammoniumcarbamaat
Behalve water en ureum kunnen in het systeem voorkomen:
de vaste stoffen
pNH
4 0=0 \ NH 2 ammoniumcarbonaat (NH4)203.H20 ammoniumbicarbonaat (NH 4)H003 ammonLum'tae squi "o ar bonaat 2NH4H003• (NH4)20°3.H20
en het dubbelzout bicarbonaat-carbamaat NH
40(CO)NH
2.NH4HC0
3Het voorkomen van al deze ~aste stoffen maakt het systeem
zeer ingewikkeld. Boven 60 C en bij de in dit processchema voorkomende concentraties behoeft men echter sleohts rekening
te houden met ureum en ammoniumcarbamaat als vas~ stoffen.
I,1.A)Var1abelen:
a) Ga~t men uit van CO en N~, dan zal, bij die
omstan-digheden waarbij: (nog) gee6 ureum gevormd werd, bij twee fasen
het systeem divariant zijn.
b) Zodra er ureum ,en dus ook water, gevormd ie zijn er
drie componenten nodig om beide fasen samen te stellen, enis het systeem dus trivariant.
c) Bevriest men ditoevenwicht,b.v. door plotseling te koelen beneden ong. 110 0 waarbij de vormings- resp. hydro-lysesn lheid van ureum zeer klein is, dan vervalt de
voorwaar-de /uC02 + 2;UNH
3 = ;UH20 + /uureum' en heeft het systeem
vier variabelen.
d) Vermindert men het aantal fasem met één, b.v. door bij de synthese alleen in de vloeistoffase te werken, dan
vermeer-dert het aantal variabe~en met één.
Als variabelem kan men b.v. kiezen uit: temperatuur, druk,
', l ad i ng s d i c h t h e i d ( gewicht per cc , ) ,samenstelling van het
-"obBi)- ., . _ _ L. _ ___ . _ :::~l~ljsl f ..}'.: ~. ·~-·-· r· · - .."
c
-
I
I,l. B) Druk van het systeem.
1) Bij stoechiometrische mol. verhouding.
Fréjaques vat in zijn studie (4) de gevonden evenwichtsdrukken voor geval A)a) samen in een nomogram.
Geval A)b) wordt zowel door Fréjaques als door Kawasumi (14a en b)
bestudeerd. Door de eermte bij "maximale ladingsdichtheidl1en
verschillende temperaturen; door de laatste bij verschillende ladingsdichtheden en temperaturen.
Helaas stemmen de door Fréjaques en Kawas~i vermelde
resulta-tem niet overeen.ZO geeft Kawasumi bij 150 C,waer de
maxi-male ladingsdichtheid, zoals duidelijk blijkt uit 14b,ongeveer 1,2 g/co bedraagt, voor de evenwichtsdruk:
bij een ladings- een druk van:
dichtheid van: 1,0 g/cc 100 atm. 0,8
,
,
82,
,
0,6, ,
68, ,
0,4, ,
59,
,
0,2,
,
54,
,
(14a)Terwijl Fréjaques bij de I1maximale ladingsdichtheidl1 55 atm.
opgeeft. Daaruit blijkt dat Fréjaques' "maximale ladingedicht-heid" in de buurt van de 0,2 - 0,4 g/cc ligt.
Een andere verklaring voor deze afwijking kan zijn, dat de tijds-duur van verhitten verschillend is geweest, en Fréjaques dus
geen evenwichsdruk mat. Fréjaques geeft deze tijdsduur niet
expleciet;Kawasumi vermeld 20 tot 24 uren (14a) c
Toch heeft Fréjaqu s zich gerealiseerd dat het evenwiht niet direct bereikt werd. Hij geeft immers een grafiekje waarinde
gevormde hoeveelheid ureum tegen de verhittingsduur bij
ver-schillende tempersturen is uitgezet, en waaruit blijkt dat het
evenwicht bij 150 pas nátwee uren bereikt is.
Het heeft geen zin de door Frjaques en Kawasumi vermetde waar-den hier in extenso te vermelwaar-den. De voor dit processchema
belangrijke waerden zullen nog ter sprak komen bij de
keuze der procesvariabelen.
2) Niet-stoechiometrische mol. verhouding.
Fréjaques vermeldt hieromtrent slechts dat de drukken hoger
worden bij CO -overmaat, en zeer veel l ager bijn NH
-over-maat. Uit de fesuItaten van Kawasumi blijkt dat de iaak niet
zo simpel ligt. Bij CO - overmaat stijgt de evenwichtsdruk
met de grootte van
dez~
overmaat. Bij overmaatNH~
daalt de d5ukaanvankelijk, om bij een NH /CO mol. verhouding ~an 2,4 (130 )
langzaam te gaan stijgen. Bij h6gere temperaturen verschuift
. r
-?
','
Q", 10 411601 0.'9 (1,0001 ZO (',001 50 o.~O)· 4111 40 /'f.as g~ ....4 ft! TICj I I I I I I I I ' ~
,
.
',,-,
~
.. 4 'I.,~ elogP-4Z1fftf1i"9~2 P. Jrk /c Inct it ÖC. C o ",H,.in J.trlcn gs clPil '" M ,. 17le."9Sc/ ,"ct c~ tOlK''''''''''I(
!I ': f.:c ::: C''''f:brt''Uif: " 1J#3
fig. 1. Overgenomen uit Fréjaques (4)
linker schaal: llt
rechter schaal: log P in atm. resp. mmo Hg
Door middel van punt M te vinden: evenwicht,sdruk bij gegeven
temperatuur in mmo D.m.v. punt A:idem in atm. Beide voor
stoechiometrische mol. verh.Bij niet-stoech. mol. verh. op
de middelste schaal: x (=mol fractie 002 in de gasfase) bij
gegeven temp. en gegeven druk (mm)
Punt U geeft evenwichtsdrukingen van NH
3-e02-H20-ureum mengsel
bij stoech. NH /eo verhoading.
Ingebracht de ligging van punt U zoals die volgt äit de gegevens
(.
Dit alles geldt voor geval A)b) Voor dit geval vindt Kawasumi ook dat toevoeging van water aan het NH
3/C02 meng s e l geen merk-bare invloed op de evenwichtdruk heeft. Dit is in strijd met de metingen van Krase en Gaddy
(13),
die echter geen omstandig-heden van hun proefnemmng vermelden, zodat vergelijkingmoeilijk is.
Voor geval
A)a)
past Fréjaques de wet van massawerking toe, waarmee bij lage drukken uit de evenwichtsdruk bij stoechio-metrische mol. verhouding bij dezelfde temperatuur de even-wichtsdruk bij niet-stoechiometrische mol. vehouding berekend kan worden:log P
x
= logP
-0,27644-1/3
log xy2Waarin: P= de evenwichtsdruk ven het smoechiometrische mengsel; P= " " " een mengsel met mol. fractie
x
002
vanx,
bij dezelfde temperatuur;y=l-x- mol. fractie van het N~.
Deze vergelijking is klaarblijkelijk afgeleid door gelijkstel-lem van de reactie-evenwichts-constante bij dezelfde temper~tuur
!p(g)2p2=
!
= xP y2 p2 waarbij gebriukt is p=xPx' en dus
3 3 Kp x· x
slechts geldt voor ideale gassen.
Daar andere gegevens ontbreken zal deze formule in dit proces-schema ook bij hogere drukken worden toegepast, om altans een benadering van de werkelijkheid te kunnen geven.
1,1. C) De conversie in ureum.
1) Bij stoeciometrische mol. verhouding.
Gegevens hierover zijn te vinden bij Fréjaques (4),bijClark, Gaddy en Rist (12) en bij Kawaaumi (14b).
Fréjaques geeft ,wederom bij "maximale ladingsdichtheid" een 0
conversie tussen de 0,40 en 0,55 bij temperaturen van 130 - 200 Deze lijn moet volgens Fréjaques recht zijn; het vinden van eeno maximum in de conversie door verschillende onderzoekers wijt Fréjaques aan het volgende beeld van de reactiesnelheden:
~
...,-tJ,f
:l 3 s
Fig. 2 Overgenomen uit Fréjaques (4) conversie van CO
2 ( Cin ureum/ C totaal) tegen de tijdsduur van verhitten.
.~I. . ..~ ,
..
J ..: '. c( .'\~. ~, .l ".~ I '-, " • j" ,"T , ":.~ .{ ." " :""j 1 ,I ) ' . ,. ' ",: ..
'c
..i 0:' , -; " -~..----- -".-_., .•. . ..
.> , . e , . ", ,,1 ./ . ,; .,1 , i .'~ 'j r:1' J. ~._ , ,c
,.-"
Bij temperaturen boven 1600 treedt een maximum op waarna
n~~~~ties een rol gaan spelen. Wacht men nu te lang
met het bepalen van de conversie, dan vindt men een te lage _ wa8rde.
De verklaring van Kawasumi, die inhoudt dat dit een gevolg is van het fe.t dat bij gegeven ladingsdichtheid het vloei-stofvolume afneemt bij stijgendne temperatuur, en dat daardoor
-\: de evenwichtsopbrengst aan ureum afneemt, l.~jkt
aannelIle-. lijkerHiermee is dan tevens verklaard, waarom bij een gegeven
0> temperatuur de opbrengst stijgt met de ladingsdichtheid.
2) Bij niet-stoechiometrische mol. verhouding.
Frèjaques past hier een theoretische benadering toe: Neemt men aan dat het moleculairvolume constant blijft
,en bovendien dat de wet van massawerking ook bij deze zo gecondenseerde fasen toepasbaar blijft; neemt men bovendien aandat er slechts één fase is dan kan men de volgende rede-nering toepassen:
Wanneer bij een s~oechiometrischemol. NH~/002 verhouding de verhouding 0 in ureum tot 0 tmtaal gesteld wordt
xl
is de evenwichtscmnstante:x ,2 (3-x')
K
=
-4TI~i"J~Bij een niet stoechiometrische mol. verhouding, en s\llende mol. NH 3 peD mol. 002 mol H? 0 '" , , ,
o
in ureum/ C totaal =a=
b=
x wordt de evenwichtsconstante: X(b-sx ) (1+B+b-xl K=
---2-
(I-x) (a-2x)Kent men nu bij een gegeven temperatuur x', dan kan men x bij dezelfde temperatuur berekeneni daar de K-s in beide gevallen gelijk zijn. De berekening kan worden uitgevoerd in het nomogram op pag 12 ( fig 3)
Alhoewel de benadering duidelijk ongeoorloofd is , sluiten de resultaten ervan toch wonderwel aan bij de experimenten, vooral bij die bij hogere ladinsdichtheid. ( de cijfers uit Fréjaques zijn vergeleken met die van Kawas~i en die van Krase en Gaddy (13) en kloppen zeker binnen 10% )
(. ;0.
--
-I
c
Uit deze cijfers volgt dat:
- toevoeging van water aan een NH
3-C02 mengsel brengst aan ureum doe t dalen,
- toevoeging van NH~ aan het stoechiometrische de CO conversie doet stijgen,
- toevo€ging van CO in dit geval de conversie stimuleert, alhoe~el in veel geringere mate.
de op-mengsel van N~ ifC ~DO ~14 'C 1 s 7 J"c. rOO f'bc.c./d : fnt..tl,s"{l4d~Q ";I) ~,t Hel. Hltj
...,
o,,~,.,..,~ c, by/~ o~ c X-= 0,of " , /"
ISO 14() J(~ ~/~(:-X. .) 1(1-X?J.J K- ),(h~~(ltgtÓ ~4) - lt-x) (a-:l,X;2 12 7 3· 2.fig. 3 Qvergenomeg uit Fréjaques (4) (fig 4 van z~Jn artike11 Verklaring: bij 180 , a=4,2 en b=1,55 is dè CO
2 conversie 0,55. 1,1. D) Reactiewarmte van de ureum vormingsreactie uit carbamaat.
Krase (23) berekent uit enthalpiegegevenê, door het doen
van zekere veronderstellingen, dat de reactiewarmte vam de re-actie:
(NH3)2C02
bedraagt: bij
bij (s) --- (s)(1) --- (1) ++ delta Hdelta H = +6,8 kCal/mo
1) ,..~ " ,
.
I' . 't ' . : '." "" .) . '... :. I. '~... • . tL
c,
Fréjaques bestrijdt de juistheid van dit resultaat, op basis
van het feit dat temperatuurverhogins volgens zijn metingen
de omzetting stimuleert, óók bij 150 , hetgeen bij een
exo-therme reactie in strijd zou zijn met het principe van Van 't Hoff en Le Chatelier.
Fréjaques schat uit reactie constanten een waarde: 4 à
5
Kcal/mol (toe te voeren warmte).
I,
2. Realisering van de ureumsynthese in de industrie.( lito 4,5,9,15a,15b,16,17,lB,19,20.)
1,2. a) Algemeenprinc ipe van alle proce ssen:
Ammoniak en koolzuur worden onder druk in een autoclaaf
samengebracht en verhit. De druk en de tempEratuur worden
zódanig gekozen dat het reactiemengsel ( NH~-CO?-carbamaa~
ureum-H
20 ) vloeibaar is. ( tedrukmperatuur tussen I35 en 210 Ctuèsen 100 en 340 atm.)
De (overigens niet onafhankelijke) variabelen temperatuur,
druk en samenstelling, en dex verblijf tijd bepalen de conversie in ureum, de warmtebalans van de reactor en ook de mate van corrosie.
Na de autoclaaf ondergaat het mengsel meer dan één
druk-reductie, waarbij onder verwarming de resterende hoeveelheden
carbamaat worden ontleed, en de restgassen worden uitgedreveh,
zodat een waterige ureum oplossing verkregen wordt.
1,2. b) Verwerking van de afgassen.
De principiele verschillen tussen de huidige commerciële
processen liggen in de verwerking van de afgassen, en de
daaruit volgende consequenties voor het reactor systeem. Bij dei verwerking van de afgassen bestaan de volgende
mogelijkheden: ')
Me n voert de afgassen niet in de reactor terug, maar verwerkt
ze elders. Me e s ta l gebruikt men alleen de ammoniak bij de
bereiding van ammoniumnitraat, -sulfaat of phosphaat, en wordt
het koolzuurgas gespuid.
Er ~ijn echter ook voorbeelden waar men zowel de ammoniak
1 het koolzuur verwerkt:
b.v.doDr het gasmengsel met calciumsulfaat te laten reageren
waarbij ammoniumsulfa8t en calciumcarbonaat gevormd
wor-den (lit 9) toegepast bij
IONA (
Toulouse)Lit 9 verwijst ook naar een Japans patent dat de
produc-tie van ammoniumbicarbonaat uit de afgassen beschrijft.
') er wordt hier alleen inge gaan op de chemisch-technologiscee
verschillen; de economische aspecten komen in een volgende
. ..' '1 '
.
,
', ·r.:
i, '::'.. ., , ~ .' .'...;f.:.:".~0Coij ,;,:. ·v.· , ' . . i.
'r-L
Een voorbeeld van een comme~iëel "once through" proces is het proces van de staatsmijnen( lit.9,15). Een variatie
hierop vormt de werkwijze waarbij een gedeelte van de
afgassen die vrij komen in de hoge druk se c t i e als
carba-maatoplossing aan de reactor terug gevoerd werdt.
Dedestillatie van de ammoniumcarbamaatop lossing, waarbij
het 00
2 het eerst ontwijkt geeft geen voldoende scheiding.
Om het verschil in vluchtigheid groter te maken kan men
ZOQ-ten aan de oplossing toevoegen.
Géén industriele toepassingen; wel semi-technisch gepro-beerd, aldus lit (4).
Destillatie zódanig dat aam de top van de kolom het gas-mengsel bij de jgiste druk ontwijkt. Vergt hoge
bodem-temperatuur (250 ) en veel warmte. (li t 4)
Directe compressie van het gasmengsel bij een zodanige
temperatuur dat elke vormin~ van vasteostof uitgesloten is
•• Bij deze temperatuur ( boven 200 ) is het gasmengsel
dermate agressief, dat de constructie van apparatuur
hiervoor moeilijkheden geeft •
•• Het aantal calorien dat voor of in de autoclaaf moet worden afgevoerd is groter: groter koeloppervlak dus nodig:de corrosie drukt zwaarder.
Verwezenlijkt als eerste industriele ureumsynthese uit deze grondstoffen door I. G. Farben ( U.S.A.P. 1.429.483.)
Bij deze toepassing wordt het gasmengsel tussen compressor en autoclaaf gekoeld door externe verdamping van water onder zodanige druk dat de temperatuur hoog genoeg blijft;
de stoom wordt elders benut.
Wor d t nog steeds toegepast bij BASF. ( lit 4,9)
Het feit dat overmaat ammoniak de nadelige invloed van water op het rendement van de synthese kan contra balanceren, kan
benut worden wanneer men de gassen als carbamaat-oplossing
in de reactor wil voeren. Men kan dan tóch een redelijk
rendement per pass verwezenlijken.
De overmaat NH wordt dan meestal eerst van het
reactiemeng-sel afgescheidén en narecompressie als zuivere vloeistof in
de reactor teruggevoerd. In een carbamaat ontleder worden dan
de resterende gassen uitgedreven die in een absorptietoren
in water worden opgenemen; deze, geconcentreerde oplossing wordt eveneens aan dè reactor toegevoerd.
Toegepast in het proces van Dupont • Een voordeel is dat het
water meehelpt als intern koelmiddel bij het afvoeren van
warmte uit de autoclaafO Na de l i g zijn de hoge druk (. 400 stm)
en temperatuur (200-210 ) die nodig zijn voor voldoende
con-versie, onder welke omstandigheden zelfs zi~er ernstig
gecorrodeerd wordt. (lit. 4,9)
'.f
,
16,9.). Het reactiemengsel wordt na ontspanning verwarmd
waarbij
75%
van het NH~ em 002' tezamen met voldoende water vrij komen. Na condensatie is een oploss~ng van ammoniumcar-bamaat gevormd die aan de reactor wordt teruggevoerd. Het resterende deel van de reactanten kan op analoge wijze bij lagere druk in een tweede carbamaatontleder worden ter8@-gewonnen,Een moderne variatie van dit proces voert het twee-de twee-deel van twee-de gassen niet als oplossing terug, maar als zuivere stoffen, na scheiding door selectieve absorptie van het ammoniak in een nitraatoplossing.Bij het Chemico proces ( lit 15,9,16) wordt, nadat de over-maat ammoniak reeds is afgescheiden door verwarming, het
ga s meng s e l afkomstig van de carbamaatontleder gescheiden door selectieve absorptie van de ammoniak in monoaethanol-amine.
Bij het Inventa proces ( lit 9,15b) wordt de CO in een niet bekend gemaakte oplossing geabsorbeerd (15b); v61gens (9) wordt bij het inventa proces de NH
3 in een nitraatoplossing
geabsorbeerd.
-Tenslotte is er nog de mogelijkheid het carbamaat in een inert verdeelmiddel in de reactor terug te voeren. Deze mogelijkheid vindt toepassing bij het péchdme proces. (lit 4,9,15.)
In een olie-zout reactor reageren de afgassen tot een fijn verdeelde olie-zout-slurry. De olie is een inerte
para-fine~olie met een geringe vluchtigheid.
V~orde~ig hierbij is, dat de olie werkt als intern koelmiddel.
f}v l (Jr t·.( l(v"'.~r~Á-'
1,2. c) Corrosie
( lito 9,18,19,20.)
Het probleem van de corrosie bij de synthese van ureum is zó gr oot , dat me n de reactie,~itvoert onder co~di.tiè.s ~aarbij
de corrosie toelaatbaar iB, eerder da n onder d1e waarb1j een maximale ureumopbrengst moge l i j k is. (lit 9,18)
Thompson, Krase en Ol ark ( lit 19) onderzochten met labora-toriumexperimenten de mate waarmee verschillende monsters gecorrodeerd werden. Wi l e ni t z (lit 20) vraagt zich terecbt af in hoeverre deze proefnemingen en die van anderen representatief zijn voor de practijk. Gegevens over dit onderwerp uit de
practijk worden echter, om overigens begrijpelijke redenen door de verkopers vam de processen niet of slechts zeer vaag bekend gemaakt, terwijl zij het in één opzicht slechts eens zijn n.l. dat ze allen claimen de "corrosieproblemen nu geheel te nebben opgelost".
Derhalve moet volstaam worden met het maken van enige alge-mene opmerkingen:
'.' at11it i
,
"r:-,
U
( voornamelijk ontleemd aan lit. 20 ) - Invloed van zuurstof:
Aanwezigheid van zuurstof beschermt de meeste roestvrije stalen. ( Hierop is een patent van de staatsmijnen gebaseerd voor de bescherming van roestvtije stalen door gecontro-leerde injectie van zuurstof. U.S.A.P 2.727.069 ( 1955) ) Volgens Wilenitz (lit 20) berust de beschermende ~we rk i ng op de vorming van een film langs de autoclaafwamd. Deze mag natuurlijk niet be s ch ad i gd worden , en eenmaal beschadigd mo et er zuurstof aanwezig zijn voor hers$el. Wi l e ni t z
con-cludeerd dat, zelfs bij afwezigheid van reducerende verbindingen vlekvrije stalen bij aanwezigheid van zuurstof kwetsbaerder
zijn dan lood, zilver~ altuminiumbrons bij afyeZigheid van zuurstof. Bij aanwezigheid van zuurstof is staa met 14% Ni beter dan staal met
8%
Ni.- Invloed van overma at CO : Overmaat c0
2i n de react6r vergroot de corrosie. - Invloed van overmaat NH :
Men is het niet eens ov~r de invloed hiervan op de mate van corrosie. Me e s t a l neemt men aan dat overmaat NH
3 de corro-sie afzwakt.
- I~v16ed van de fase:
In het algemeen is de corrosie het sterkst bij de overgang gas-vloeistof, minder sterk in"de vloeistoflaag en het minst bij die delen van de reactor die uitsluitend in contact komen met de gasfase. (lit. 14b)
Over de karakteristieken van de verschillende in aanmerking komende materialen vermeld lit 20 het volgende:
- Gewoon staal:
Kan nóch de actte van ureumoplossingen, nóch die van het reactiemengsel, nóch di e van nat CO weerstaan.
De apparatuur vóór de reactieautocl~af ( compressoren en lei-dingen) kan van gewoon staal zijn. Voorts toepasbaar voor de reactor ( behalve dan voor de binnenmantel ervan) en, met in acht nemen van de nodige voorziehtigheid in verschillende de-len van de afwerkingssectie ( vacuumverdamper, kristallisatie-apparatuur. )
- Vlekvri oe en allia estalen:
a Overmaat ammoniak werkt gunstig bij deze materialen. b) Wanneer het nikkelgehalte hoger is dan bij de normale
typen geeft dit betere corrosieweerstand.
c) Een hoeveelheid Mol y bde en ( tot 4 à 5 % ) werkt gunstig. de) Overmaat water is schad elij k.
) Zuurstof kan bescherming geven aan vlekvrije stalen. f) Koper en andere polyvalente materialen ( Bi,Co,Fe etc, )
in kleine hoeveelheden als oplossing toegevoegd beschermen Chroom-alliage stalen tegen corrosie.
' Ó , -t.. .',~.1 ···r-Ór .:," ... '1 ,; t •
.
,' I" 'r ~...
..) {' ',.:, ..1; : ' ,'. L) . l. ! ,. " , t-....:I •,J.
.
' j .1 ; ~( ' '::'j" .t .\.cl ,:.\ • '...1..
~ .J I . i'~ .. .j.
..
.~. 'rl 1" o " ,i rr ... I -.I .. , J • J • .' ,t " -: : i.c
Non ferro-metalen:
t
- Al!uminium: kan in de reactor niet worden toegepast, maar wel in de rest van de ureum fabriek, voor zover het metaal vol-doet aan de mechanische eisen. Zé ér geschikt voor de carbamaat-ontleder( met Al raschig-ringen.).
- Alluminiumbrons: heeft goede weerstand tegen corrosie en is zelfs voor de reactor ge s ch ik t , wanneer tenminste zuurstof afwezig is.
- Lood: is toepasbaar in de reactor; geen meetbare aanvreting. - zrrver: Zeer goed voor de reactor indien zuurstof afwezig.
Titaan, Platina, Goud, Tantaal: Vooral de laatste twwe metalen
zi j n bijzmnder go~Een bezwaar is natuurlijk de prijs. Chromiumcarbide: Goed voor druk-reductie kranen, is vrij goed bestand tegen de da2r optredende ~r~sie~
I,2. d)
Bij de beslissin~ over de toe te passen werkwijze bij de verwer-king van de afgassen spelen de economische aspecten een doorslag gevende rol. In de literatuur wordt hierover slechts weinig
gepubliceerd.
Lit
9
merkt op dat de "once Through" processen op dit ogenblik het meest voordelig lijken,omdat deze fabrieken, gebouwd me t betrekkelijk lage kapitaalinvesteringen, me e s t al ge makke l i j k te koppelen zijn aan reeds bestaandestikstofmeststoffen-fa-brieken.Dit geldt natuurlijk bijzonder dáár waar de markt voor ureum beperkt is, maar waar een bl i j ve nd e vraag bestaat naar andere stikstofmeststoffen.
Het is hierbij natuurlijk ook belangrijk hoe gr oot de winsten zijn,die per eenheid ammoniak, te behalen zijn met de produc-tie van ureum, vergeleken met die bij de producproduc-tie van andere stikstofmeststoffen. In dit verband is de opmerking in lit 9
~
belangrijk, dat de verkoopwaarde van ureum op dit moment zo oed al~ onaf ankelijk is va de roductiekosten. Hierin kan deI
~erklar1ng sc~uilen
van het~eit ~at
totale recycle in de practijk\ vrij dikwijls wordt toegepast.
Bovendien 1S het van belang tegen welke prijs men het kooldioxy-de kan betrekken, immers b1j kooldioxy-de verwerking van kooldioxy-de afgassen tot ammoniumzouten gaa t dit gas bijna ze ke r verloren.
Tenslotte moet men rekening hoaden met een zekere"ontwaarding" van de ammoniak,omdat deze gaat na2r de neutralisatie in verdunde vorm, wat groter pompkosten en leidingen en absorptietorens van grotere capacit&'t nodig maakt ( gasvolume per eenheid product is groter)- en bovendien bevat het gas water en kooldioxydé wat een grotere corrosie veroorzaakt.
Een kosten vergelijking tussen de verschillende processen wordt gemaakt in tabel I (p.18). Hierbij is uitgegaan van gegevens
.. t , " ,' ;1" " '10 r.! . .. J..a...J.",,:lo.~
c
c
12,55 12,60 11,70 20,50 15,20 l8,8 37,1 28,0 16,0 18,7 5,a5 8,85 7,1 6,25 6,65 0,3 . -25,2 32,7 35,0 22,5 25,5 51,6 91,3 82,1 65,3 66,1 0,69 0,23 0,44 0,98 0,33 15 9 9 0,7 15 0,7 15
18. Tabel I. Enkele ~roductieonka~tenbij de verschillende
commerclële werkwijzen. ef-v'/IA;ICr -, \ werkwijze ~ Mont e c a t i ni Chemico 6:1 Ch
--0 p t P tI t2 s.s v.f
f.
13,20 10,08 13,20 9,30 11,90 11,20 14,20 10 15-,'00 22,00 32,00 26,00 20,00 17,50 40,60 18 3,10 4,00 6,25 6,254,90
5,85 9,85 I5
soort gld/ ton ureum energie stoom koelwater brandstof ~ afsc~~ng 10%+ ~ ~t~~... 16,1 totaal: 47,4 afgassen NH3 0,61 toni ton ureum CO,., 0.48 verhoudingN~f~~~~e~~
de 1,3 literatuur: 16 17,8 53,9 0,29 0.14 2,1 19,6 19,6 71,1 61,2 16 16 28,0 64,8 0,39 0.281,4
9 30,0 64,6 0.28 15 35,0 99,7 9 9."
-
\ 1J
)
~6
:::.
over kapitaalinvesteringen en benodigdheden in lit 15, 16 , 17 en
9.
Aangenomen is dat onderhoadskosten, salarissen, belastingen etc. voor alle de fabrieken gelijk zijn.
Voorts is aangenomen dat:
\
' ~la ge druk stoom kost: ! 0,01 /kg
elec tric i tiEi t , , : fO
°
16I.
kWh' gasverwarming, , : !
0,
006ïkcal-, _ koelwater " : f 0,05I
tonDe cijfers gelden bij een productie van 35000 ton/jaar. Uit de tabel blijk~ duidelij~, dat bij tQtale recycle een .
recJcle in de vloelstoffase (montecatlni) het voordeligst is.
Opmerkelijk is voorts dat alle gOidkOpere processen ( montecatini, Cfiemico 2,5 : 1 , en staatsmijnen een recycle in de vloeistof-fase toepassen wanneer ze reClrcu eren.
I. n
'.
19.
II. VERtLARING EN VERANTWOORDING VAN HET PROCESSCHEMA.
II,l. Algemeen.
Het zij vooropgesteld dat onderstaande overwegingen geen
quantitatief karakter hebben. In de practijk zullen de
conclu-sies slechts waarde hebben wanneer de mogelijkheden ook
quantitatief zijn onderzocht en afgewogen. Het ontbreken van exacte cijfers maakt in het onderstaande een beperking tot qualitatieve opmerkingen noodzakelijk.
11,1,a) Plaats van de fabriek. I ~rondstoffensituatie.
De gro
dstoffen voor de
ureumfabrikatie z~Jn ammoniak enkool-dioxyde. Bij de vaststelling van de )laats van de fabriek
moet allereerst rekening gehouden worden met de beschikbaarheid van deze stoffen.
Een vestiging nabij een smmoniakfabriek lijkt vanzelfsprekend wanneer men de moielijkheden van tranàport van ammoniak
( dat liefst in vloeibare toestand beschikbaar moet zijn) over lange afstanden onder ogen ziet.
Me e s t a l is dan ook kooldioxyde beschikbaar, daar dit immers
bijproduct is bij de - aan de ammoniak s~these voor
afgaande-waterstof bereiding.
Nu zijn er in ~ederlan~ drie grote producenten van
water-vrije ammoniak( lit 21), waarvan er twee ( te weten: de
Compagnie Neérlandaise de l'azête N.V. te Sluiskil en de Stami- Carbon N.V. te geleen) reeds zelf ureum produceren.
Het lijkt·daarom aantrekkelijk bij de stichting van een nieuwe
ureumfabriek te denken aan samenwerking met de derde ammoniak-producent de M.E.K.O.G. te ijmuiden.
Wanne er men tevens denkt een ammoniak-synthese fabriek
te vestigen, en dit is alleen rendabelbij de stichting van een geîntegreede stikstofmeststoffen-fabriek, dan kan men denken
aan de provincie Groningen ( waarvoor blijkens recente
berich-ten de staatsmijnen al een concessie verkregen) en het Botlek
gebied, waar men voor de waterstof bereiding de beschikking
heeft over respectievelijk aardgassen e~~ raffinaderij
gas-sen van Shell, Esso en Cal tex.
0" ....
II Transport en energie faciliteiten.
Omdat de afzetmogelijkheden van ureum in Nederland beperkt zijn zal de fabriek vooral op de export gericht moeten zijn.
(Uit de literatuur blijkt dat de hUldige ureumexport van m%Kxmx
Nederland vooral over zee gaat).
Kiezen we als plaats van vestiging Ijmuiden, dan staat vast
, da t het transport over zee van hieruit goed mogelijk is.
\ { Ook energie zal in een dergelijk industriecentrum goed te
. : I
I
I
20. 11,1, b) Grootte van de fabriek.
Uit de litteratuur (9) blijkt dat de meest economische groot-te ligt tussen de 100 en 300 ton ureum per dag en dat men
ertoe neigt de fabrieken steeds groter te bouwen.
Een vaststelling van de productie op 200 ton per dag lijkt daarom zeer reeel, wanneer men ervan uitgaat dat
het verkrij~en van grondstoffen voor een dergelijke
productie mogelijk is. 11,1, c) Werkwijze.
Gezien de plaats van vestiging ( nabij een fabriek van ammo-niumzouten) lijkt het weinig aantrekkelijk de grote investe-ringen voor een totale recirculatie te doen, omdat binnen ze-kere grenzen de afgassen door de ammoniumzouten-fabriek ge-makkelijk verwerkt kunnen word n.
Te beslissen tussen het nalaten van recirculatie van carba-maat en partiele terugvoermng is moeilijker. Men zou moeten zoeken naar een economisch optimum: Enerzijds zal een percen-tage kooldioxyde in de gassen voor de ammoniumzouten-fabriek een grotere capaciteit (bij dezelfde producti ) van pompen, leidingen en absorptie torens nodig maken, anderzijds zijn er de kosten van de recirculatie-apparatuur.
Bovendien moet men er rekening mee houden dat, wanneer men
i
ex t r a water ') in de reactor introduceert, de nadelige werkinghiervan op de 002 conversie moet worden y~~mind~rd door een
,ex t r a overmaat ammoniak. Totaal is dus een behoorlijke
vergro-ting van dereaotor en van de apparatuur voor het recirculeren van de ammoniak-overmaat noodzakelijk.
Daarbij komt dat kooldioxydè in IJmuiden gemakkelijk te ver-krijgen isC onzuiver als blaasgas van de cokesovens en zui-ver als bijproduct van de waterstofbereiding) dat men met de-ze grondstof in het geheel niet zo zuinig behoeft om te sprin-gen.
Na al deze overwegingen werd voor dit processchema gekozen voor het nalaten van recirculatie van koolzuur.
Hierbij weEd verondersteld dat een percentage van
5%
002 inhet ammoniakgas voor de zouten bereiding wel zonder grote
wijzigingen in de apparatuur zou kunnen worden verwerkt.
(bij een productie van 200 ton uerum per gag komt 120
à
140ton N per dag aan verdund ammoniakgas ( gew. verh. NH~:C02 =
=
0,7 : 1) vtjj. ~zien het feit dat de zoutenproductle ~anM.E.K.O.G.
groter is dan 3000 ton N per dag zou het perce~tage 00 2 in de bereidingsgassen kleiner zijn dan 2 tot 6,7%)
SAMENVATTING:
plaats
gr oot t e
21.
II,2 Processchema.
Nu werkwijze geheel ià vastgelegd (behalve dan de condities) kan een principe van een processchema ontworpen worden:
! Nemen we aan dat het kooldioxydegas afkomstig is van de
waterstof bereiding, dan volgt hieruit da~ het gas bij
middel-druk ( 56 atm.) be s ch i kba ar komt.Na afkoelen tot 150C wordt
het gas bij deze druk vloeibaar; om verdamping bij het
compri-meren (aanzuigkant) te voorkomen wordt het gas BHtHXXERxt
ver-der gekoeld tot ca 50C.
Het ammoniak is bij kamertemperatuur beschikbaar bij de
gebrui-kelijke druk van 20 atm.
,/C{l-Beide grondstoffen worden afzonderlijk gecomprimeerd tot de reactordruk,waarna ze in de reactor worden samengebra cht. reactor:
Bij de reactie tussen CO + 2NH -- NH (CO)ONH komt zeer
veel reactiewarmte vrij;2 d e readtie v§n de vo~ming van
ureum en water uit carbamaat is awak endotherm.
De eerste reactie gaat zeer snel, de tweede vergt een lange verblijf tijd.
Dit is een reden mm de twee reacties in afzonderlijke
reacto-ren te doen verlopen, waardoor men slechts een kleine reactor
behoeft te koelen.
Bovendien is de eerst ereactie ( bovenkritisch C02 en NH3)
een gas-vloeistofreactie, waarbij de corrosie zeer veel
hefti-ger is dan bij de volgreactie: de dehydratatie van het vloei-bare carbamaat.
Het is daarom aan te bevelen de eerste reactie zoveel
mo-gelijk te localiseren, en dit bereikt men door het toepassen van een twee traps reactor.
Voor dit processchema werd danook een twee traps reactor geko-zen. De eerste reactor wordt gekoeld met onder druk kokend water( temperatuur regeling door regeling van de @ruk) , de tweede reactor wordt niet gekoeld noch verwarmd.
( De procescondities moeten zódanig worden gekozen dat dit mogelijk is.)
Na de reactor
wordt het r eactiemengsel ontspannen, van overmaat ammoniak
ont-daan ( welke overmaat wordt gerecirculeerd); de resterende
oplossing wordt -in meer trap pen- ontspannen tot 1,5 atm.
(de druk die voor de neutralisatie nodig is); het carbamaat wordt daarbij door verwarmen ontleed, en de resterende
'I ~. \ f ...."l .(\ ,\~ \" 'r' I • \ I" \ ___ 'I" 't, J! _-,,q
22. II,3.Keuze van de procescondities.
a) reactor.
1) Dehydratatiereactor. Temper a tuur.
Bij hogere temperatuur is:
- de reactiesnelheid gr ot er (dit betekent daling van het
benodigd reactor volume).
- de CO2-conversie iets hoger,
- de corrosie feller,
- de druk, nodig om de vloeistoffase te bewerkstelligen hoger.
Me n zal de voordelen tegen de nadelen moeten afwegen, en zo
een optimum temperatuur moeten vaststellen.
Daar er echter weinig gegevens, vooral over de twee laatste punten ontbreekt iederK cijfer, bekend zijn, kan bij de
vast-stelling van de temperatuur in dit processchema _ni e t s anders
worden gedaan dan vrij willekeurig te kiezen tussen de in de
practiàk gebruikte waarden. Me n kiest meestal tussen de 150
en 200 C. Daar de corrosiefactor zeer zwaar weegt werd de
temperatuur niet te hoog gekozen. Voor dit processchema werd
ze vastgesteld op 1750 C.
Volgens Frejaques (4) is de tijd, nodig om bij deze temperatuur
het evenwicht te benaderen ongeveer 30 minuten.
Ladingsdichtheid.
Daar de corrosie het felst is in het scheidingsvlak tussen
gas- en vloeistoffase, en bovendien de reactie zich niet in
de gasfase afspeelt, waardoor enig gasvolume voor de rea ctie
~ verloren ruimte" is, ligt het voor de hand dat men er naar
zal streven in de reactor een homogene vloeistof te hebben
Bij max~male ladingsdichtheid is vlg. Krase en Gaddy ( lit 23)
bij 150 C en bij een stoechmometrisch mengsel de gichtheid
van de vloeistof 1,29 g/cc en vlg Kawasumi bij 160 onder de
zelfde omstandigheid de dichtheid 1,24 g/cc.
Vanuit deze waarden werd naar 1750 geëxteppoleerd; de zo
ge-vonden waarde voor de dichtheid: 1,15 g/cc werd voor dit
processchema aangehoaden.
Er zal hierop nog een correctie moeten worden aangevracht
bij andere
NH3/C02
verhoading wanneer deze stijgt boven 3,5.( naar Kawasumi ; 14b)
Uit de volgende onderparagraaf zal blijken Gat de toe te
passen mol. verhouding benèd e n deze waarde blijft.
Door de keuze van slechts één fase is het aantal
onafhanke-lijk te kiezen variabelen beperkt tot drie. ( zie pag 8)
Me t het kiezen van de temperatuur en de ladingsdichtheid is
de druk een afhankelijke grootheid geworden, wanneer men
I
L
23.
Mol verhouding ammoniak-koolzuur in het mengsel.
Kiest men een overmaat NB dan zal
- de CO conversie stijgeä: men behoeft dus uiteindelijk
mindef earbamaat te ontleden.
- de hoeveelheid onomgezet NH toenemen: de
verdampings-warmte hiervoor zal onttrok~en worden aan het mengsel
en verloren gaan in de ammoniakcondensor.Bovendien moet de
capacitéét van de recycle apparatuur groter zijn.
- de hoeveelheid carbamaat die in de reactor moet worden gemaakt per eenheid te produceren ureum kleiner zijn. - het benodigde reactor volume zal anders zijn,
- de benodigde reactordruk zal anders zijn,
Om enig inzicht te krijgen in het verloop van deze kosten-factoren werd grafiek I geconstrueerd:
Op onafhankelijke assen werden daarin uitgezet: de zwarte getrokken lijn
Q=A-B-C
waarin A= warmte vrijkomend per mol ge pr od uc e e r d ureum
in de carbamaatreactor
B= warmte afgevoerd in de ammoniakcondensor per
mol geproduceerd ureum I
C= warmte benodigd voor de ontleding van resterend \
carbamaat per mol geproduceerd ureum.
Q= netto vrijkomende warmte ( bruikbare warmte) (kcal/mol) !
De rode get
30kken
lijn geeft weer het benodigdreactor-volume in m als functie van de mol. verhouding
De zwar~e gesteepte lijn geeft weer de reactordruk die
bij 175 en D=1,15 glee nodig zal zijn als functie van de mol
verhouding.
De groene lijn Totaal benodi§de compressiekosten voor
ammoniak en kooldioxyde in 10 J/mol ureum.
Voor berekening van de lijnen zie hoofdstuk 111 11 berekeningen"
van dit verslag. Conclusie:
Alhoewel het niet mogelijk is de gevonden lijnen samen te
stellen, omdat geen gegevenà omtrent de diverse kosten
be-kend zijn kunnen we toch het volgende concluderen:
- de reactie energiën en de verdampingswarmte van de overmaat
ammoniak leggen weinig gewi cht in de schaal vergeleken met
de voor compressie benodigde energiën.
- de druklijn vertegenwoordi gt de constructiekosten voor
de hoge druk sectie van de apparatuur die bij hogere
'
---24.
mol ammoniak:kooldioxyde verhouding van 2,5 : 1.
- de lijn van de compressiekosten heeft een minimum bij on-geveer 2,5, en de lijn van het reactorvolume bij 3,~.
Omdat deze lijn óók iets zegt over de grootte van de andere apparatuur en leidingen zal deze lijn waarschijnlijk zwaar-der wegen dan de druklijn.
- In aanmerking genomen dat een overmaat ammoniak gunstig is in verband met verzwakking van de corrosie(20) lijkt het aantrekkelijk de mol verhouding ammoniak: kooldioxyde aan de hoge kant te ki e z e n .
Voor dit processchema we r d de mol verhouding vastgesteld op 3,
o.
opmerking: Uit het feit dat het moderne Chemico proces een mol verhouding van 2,5 : 1 toepast, en het eveneens vrij recente staatsmij nen proces ~ E~l ~ g e_ w aard e toe-,
pa stJ kan men steun putten voor deze aann-a-me. (i '1.? _./
\,J.. ..l / ' .> -" ~.-.-/.
,
J
t
11\1
!:
.
j
1
I
t
f
t
I~
~ ~I
~.J
~
..i
i
~l
~1
4
:~
.
~
{
' :,}I
,
,
I
~
~
Q11
~ 1 C ~. <I 1t
1
~w
I~ 10,').
...
\)I
11 ISamenvatting:
Gekozen werd voor een mol verhouding reactortemperatuur ladingsdichtheid
= 3'°0
=
175 C= 1,15 g/cc.
Gevolgen van deze keuze:
1) De benodigde reactordruk is blijkens grafiek II 190 atmosferen.
De ureum opbrengst betrokken op CO2 is onder deze
om-standigheden 0,625 ( Fréjaques lit. 4)
Dit betekent dat per mol geproduceerd ureum nodig is: 1,600 mol kooldioxyde
4,80 mol ammoniak
en da t na de reactie overblijft: 0,600 mol kooldioxyde
2,80 mol ammoniak
het kooldioxyde geheel of gedeeltelijk in de vorm van ammoniumcarbamaat.
De samenst lling van het mengsel na de ureumreactor is niet
exact te berekenen. Een benaderende berekening weergegeven in hoofdstuk III paragraaf 2 leidt tot de conclusie dat het mengsel na de reactor als volgt is samengesteld:
mol per mol
ge-1 ureum CO2 NH 3 carb. 1, 6 0,6 produceerd ureum.
De totale enthalpie van dit mengsel per mol geproduceerd ureum bedraagt, zoals volgt uit de berekening hoofd tuk III
paragraaf
3,
AHf~48(totaal)
=
-245,55 kcal/mol.Yt,3,a, 2) De cabamaatreactor.
Het is belangrijk de omstandigheden in deze reactor zó te kiezen dat de totale enthapie van het reactiemengsel aan het eind van deze reactor gelijk is aan de berekende enthalpie van het reactiemengsel aan het eind van de tweede, de dehydratatie-, reactor. Door zó te werken kan
voorkomen worden dat verwarmi~gs- of koelvoorzieningen
Uit de berekening in hfdst. III, ~r. 4 blijkt dat aan deze voorwaarde voldaan is bij de volgende condities:
o
temperatuur: 210 C
druk 190 atm.
mol per mol te produeeren «Br~B~
ureum. carb.
1,506 mol NH
3/C02 verh.: =3,0.
samenstelling van het reactiemengsel na de eerste reactor dan: CO2 NH 3 0,094 1,788 De is
Het mengsel bezit een totale entha1pmm van:
o
AHf
483 (totaal) = -245,55 kcal pe r mol te producerenureum.
- Toevoer s t ome n van de carba ma atreactor:
C6
2-toevoer:
verondersteld werd dat het kooldioxyde beschikbaar is
(; \ cV)~ bij 50C en, na c ompr-eeeä e , bij 190 atm.
,\,-'\ De molaire e n'thaLpä é bedraa gt dan ( hfdst III par. 5a)
-96,077 kcal/mol.
Daar totaal 1,60 mol C02 nodig is per mol te produceren ureum bedraagt de enthalpie van deze toevoerstroom:
-153,72 kcal/mol te produceren ureum.
NH3-toevoer:
het ammoniak is beschikbaar bij 200C en ,na compressmm,
bij 190 atm.
De molaire enthalpie bedr aa g t dan (hfdst.III par.5b)
- 15,94 kcal/mol.
Nodig zijn 4,88 molen NH
3, derhalve bedraagt de enthalpie
van deze toevoerstroom:
- -77,8 kcal/mol te produceren ueeum.
II, 3,b)De drukval bij het ontspannen.
bij he t vaststellen van de einddruk van het ontspannen
zijn we aan de volgende voorwaarden gebonden:
1) De druk moet zódanig zijn dat nog geen
carbamaat ontleedt;
2) De eindtemperatuur van de oplossing na het
ver-dampen van de ammoniak zó hoog da t nog geen
27.
Volgens Davis en Blac~ (lit. 27) stolt het reactiemengsel
van NH3-002-H20-ureum
bij d~e'samenstellingwaarbij nog geen NH3 verdampt is bij 250,
, , , , , , , , alle NH3 verdampt is bij 55°.
Volgens Janecke (lit.29) echter kristalliseert ureum reeds uit
(uit een wat8r-ureum mengsel van gelijke water/ureum
verhou-ding) bij 70 O.De hoogste kristallisatie temperatuur bezit
ech~er ammoniumcarbamaat, dat bij deze samenstelling reeds bij
116 0 zal uitkristalliseren.
Aangenomen werd dat een temperatuur vam 110° voldoende hoog is om elke kristallisatie te voorkomen.
Anderzijds mag de temperatuur weer niet te hoog worden, omdat bij deze reeds lagere druk biureet gevormd zou kunnen worden.
Bij 110°0 is de dissociatiedruk van ammoniumcarbamaat 11 6
atmosferen dus een druk van 12 atm zou voldoende zekerhaéd bieden dat geen carbamaat 0etleedt.Evenwel het ammoniakgas
~at vrijkomt zou tot ca. 30 gekoeld moeten worden om het
e condenseren. Dit is al moeilijk met koelwater te verwe-zenlijken.Daarom misschien ontspant men in de practijk lie-ver tot 20 atm., bij welke druk het ammoniak vloeibaar wordt
bij 5000
Deze druk werd derhalve voor dit processchema gekozen.
Dus: eindtemperatuur 110°0
einddruk 20 atm.
Il;,3,cDe ammoniakdestilatie.
De samenstelling van de gassen die vrijkomen na de ontspanning is zodanig dat teveel water in de reactor zou worden
terug-gevoerj. Zoals reeds ~mteengezet is de aanwezigheid van
water ongunstig voor de 002 conversie. Stelt men als eis
dat de damp niet meer dan 0 05% water mag bevatten, dan
moet men een kleide destilatie uitvoeren om dit te ver-werkelijken. Zoals blijkt uit de berekening, die is
wwerge-geven in hoofdstuk III par. 5 is een kolom van
4
theoretischeschotels voor dit doel voldoende. De druk van de destilatie bedraagt 20 atm., de bodemtemperatuur 110°0 •
Er resulteert een oplossing bestaande uit:
0,995 mol H20; 0,650 mol NH~ ; 0,60 mol carbamaat en 1,00
mol ureum per mol te producéren ureum.
De resulterende ammoniak bevat O,OO~ mol water op 0,995
""
• _ _' ._0
c
l
I
Bi j de tweede drukreductie moet men met dezelfde facto-ren rekening houden als bij de eerste. (zie pag 26 en 27) Als minimum temperatuur werd voor dit processchema gekozen 80 00 , iets hoger dan de kristallisatietemperatuur van ureum om ~ plaatselijke kr i s t all i s a t i e te voorkomen.
Als bovengrens werd wederom 11000 aangehouden i.v.m. bi-ureet vorming.
We l ke druk moet nu ge k o z ~ n worden opdat slechts zóveel carbamaat ontleedt, en zoveel NH3 verdampf, dat de tempe-ratuur niet beneden de 80 00 daalt?
Me t behulp van drie veronderstellingen is hiero~ een antwoord te geven:
- het ontspannen ge s ch i ed t adiabatisch;
- de wet van massawerking mag in dit geval worden toegepast;
- de oplosbaarheid van ammoniak verandert niet door de aanwezigheid van de opgeloste zouten.
Ui t de berekening in hoofdstuk III, par. 6 blijkt dat de einddruk groter dan 4,4 atm. moet zijn. Me t in acht neming van een kleine veiligheidsmarge werd de einddruk na de tweede ontspanning vastgesteld op 5 atm. voor dit processchema.
Zoals tevens uit deze berekening volgt bedraagt de samen-stelling van het reactiemengsel bij 5 atm. en 8000
0,995 mol H20 (~) ; 0,231 mol NH3 (L) ; 0,5885 mol carba-maat (L) ; 1,00 mol ureum (L); 0,0115 mol 00 2 (G) en 0,452 mol NH3 (G).
Bij verhitten tot 11000 van het mengsel leidt tot ontleding van al het carbamaat, zoals uit de berekening blijkt.
Bij 5 atm. wordt in het gassenmengsel reeds carbamaat ge-vormd bij afkoelen tot 9000 (lit 4). Bij deze omstadigheden bevat de damp NH3 en H20 in een verhouding 85:15 (zie grafiek
~. van dit verslag)
Zouden we de damp alvorens haar af te koelen tot 1,5 atm. ontspannen, dan zou gekoeld kunnen worden tot 7000, omdat bij 1,5 atm. pas dan carbamaat gevormd wordt. Bij deze temperatuur en druk zou de damp echter meer water bevatten
( NH3:H20= 60:40 , zie grafiek XI), en dan verzadigd zijn. Het is dus gunstig de damp eerst bij 5atm. te koelen tot
9000 en daarna pas te ontspannen. De af te leveren damp oevat dan minder water, en bovendien behoeven geen co~dens-voorzieningen getroffen te worden in de leidingen waarmee deze gas~en g~transporteerd werden en waarin ze aan afkoeling onderhevJ.g zJ.Jn.
Na de verwarming bevat de gasfase: 0,60 mol 00 2 , 1,752 mol NH3 en 0,274 mol H20 per mml geproduceerd ureum.
De samenstellin~ van de vloeistoffaee is: 0,721 mol H?O , 0,111 mol NH3 en L,OO mol ~eum per mol geproduceerd ureum. (zie deze berekening)
c:
Opmerking: Het watergehalte van de gasfase is niet lager te
krijgen zonder bijzondere middelen. In een niet
weerge-geven berekening bleek dat voor een destilatie met een
bo~emtemperatuurvan 110°0 en een minimumtemperatuur van $0 0 minder dan één theoretische schotel nodig zou zijn. De condensor hierbij moest noodzakelijk in verband met de temperatuur grens een gedeeltelijke zijn. In dit geval heeft de condensor Belt reeds de functie van een
theore-tische schotel, en kan dus met een gedeeltelijke condensor
volstaan worden bij deze scheiding.
Ook bij de derde drukreductie moet men met dezelfde factoren als bij de andere twee rekening houden.
Door het reeds gedeeltelijke verdampen van water is de oplos-sing nu echter geconcentreerder. Uit lit 4 volgt dat een
oplossing van een dergelijke concentratie reeds
uitkris-talliseer~ bij 90
0e
weshalve de minimumtemperatuurgrensbij deze derde ontspanning op 900
e
gesteld moet worden.De maximum temperatuur blljft 11000 • Uit de berekening
(III,7) blijkt dat men tot 0,8 atm zou kunnen ontspannen. In verband met de wenselijke druk voor de neutralisatie kunnen we niet verder gaan dan 1,5 atm.
Bij 90°0 en 1,5 atm. is de samenstelling van de gasfase zoals blijkt uit de gerekeningen
0,094 mol H20 en 0,060 mol NH~ per mol geproduceerd
ureum;de samenstelling van de vloeis~offase is:
0,627 mol H20 en 0,0&1 mol NH3 en 1,00 mol ureum.
Wa nne er men het gas afkoel~ condenseert het niet bij 700
e
omdat het daar onverzadigd is; afkoeling geeft dus geen
kwaliteitsverbetering. Ook wordt er geen nuttige warmte
gewonnen. Men kan het gas dus beter bij deze temperatuur
spuien, omdat den de warmte wel benut wordt, zij he t dan
in de ammoniumzouten fagriek,
Zou men het mengsel nu bij deze druk verwarmen tot 11000
,Da n zou er zoveel water verdampen da t de kristallisatie
gelijk inzet.De verwijdering van het nog aanwezige ammoniak kan men dus beter in de vacuumverdampers doen plaatsvinden. De oplossing wordt dus in deze samenstelling aan de afwerkings-sectie van de fabriek afgeleverd.
---c
u,
4. De afwerYJngssectie.Bij de ureum productie zitten hier de grootste moeilijkheden. Ureum wordt in drie vormen afgeleverd:
1) Als oplossing in water, dat al of niet gemengd met oplossingen van andere kunstmestsoorten (ammoni~outenof watervrije ammoniak)
in de handel wordt gebracht.De hiertoe benodigde oplossing is aan het einde van de productiesectie beschikbaar.
2) Als kristallen ( te gebruiken bij de bereiding van synthetische harsen en v~ chemicaliën). Deze kristallen kunnen worden verkre-gen door kristallisatie uit de , aan het einde van de productie-sectie beschikbare, oplossing. De opbeedende vorming van biureet is geringer dan bij het prillen, omdat bij lagere temperatuur ge-werkt kan worden maar toch nog zó aanzienlijk dat re rekening mee gehouden moet worden.
3) Als "prills", voor toepassing als kunstmest in het bijzonder bij transport over lange afstanden. De oplossing wordt bij de bereiding van deze handelskwaliteit ingedampt tot een watergehalte gelijk aan dat van het product, en daarna in een prilltoren versproeid. Onder in de prilltoren wordt koude luct geblazen waamee de bolletjes worden afgekoeld tot ver beneden het stolpunt. Bij deze bewerking is het noodzakelijk dat~een ureumsmelt gevormd wordt (temp. 13200) De mogelijkheden tot biureetvorming zijn dus groot. Men moet
bij-zondere maatregelen nemen om dit effect zoveel mogelijk tegen te ga:Ul.
De literatuur is over de bijzondere maatregelen die genomen moeten worden om de biureet vogming tegen te gaan bijzonder zwijgzaaD4 Dit is de reden waarom de afwekingssectie bij dit processchema niet werd ontworpen: over de optredende effecten is te weinig bekend om er iets redelijks_O-v.er.-_t e
Ir t. !Ir'~.\
zeggen. I)-A \rU/V. ."
r
"" ,
-,
I\~-.t-LJtL{J-4. \
I
11, 5. Stof en warmtebalans.
De stofbalans is reeds geheel bekend per mol geproduceerd ureum. Door te vermenigvuldigen met de BK productie van ureum per secunde kunnen d~ groot-ten van de stomen per secude berekend worden. Door vervolgens te vermenigvul-digen met de mol gewichten van de deelnemende stoffen berekent men de stofba-lans in gewichtseenheden per secunde.
Wanneer men voorts de enthalpiën kent van de voorkomende stoffen kan de warmteinhoud van de stromen berekend worden, en daaruit de grootte van de versci11ende warmtestromen.
Een samenvatting van de verkregen resutaten wordt in onderstaande tabel gegeven:
Stofbalans in molen per secunde (eerste kolom onder- ieder der stoffen) in kg. • 10-3 per secude (tweede kolom).
-2 /
Warmteinhoud der stromen in 10 kcal Imrl:.aec,
No. H
20 (L) NH3 (L) carb, (L) ureum (L) CO2 (L) H20 (G) NH3 (G) totale temp.
= (G) Q enthalpie oe 0 1 6 0 0 0 0 0 0 0 61,80 2720 0 0 0 0 -59,3 5 2 0 0 188,4 3201 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -30,05 15 3 0 0 68,9 1170 58,10 4530 0 0 3,63 160 0 0 0 0 -94,7 185 4 38,60 695 61,75 1050 23,19 1809 3[3,6 2340 0 0 0 0 40,~
688
':'94,7 175 5 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1,89 34,0 0 0 - 5, 30 110 6 1,70 30,6 3,82 64, 9 0 0 0 0 0 0 0 0 40, 30 685 - 1, 72 100 7 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0, 21 2 3,82 0 0 - h., 46 60 8 0,0194 0,35 3,67 62 , 4 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - 0,585 50 9 0,1%. 3,49 36,68 624 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - 5,85 110 10 38,40 691 25,8 438 23,19 1809 38,6 2340 0 0 0 0 0 0 -94,5 110 11 38, 40 691 8, 92 151,7 22,73 1774 38,6 2340 0, 444- 19,55 0 0 17,45 297 -94,5 80 12 418 0 752 9, 96 169,4 22,73 1774 38, 6 2340 0,444- 19,55 0 0 17,45 297 -96,1 ? 13 27,84 501 4,28 72,7 0 0 38,6 2340 0 0 0 0 0 0 -49,25 110 11... 0 0 0 0 0 0 0 0 23,18 1002 13,90 250 68, 6 1167 -36,6 110 15 0 0 0 0 0 0 'J 0 23, 18 1002 10,85 195 67,6 1100 -34,8 90 16 3, 67 66, 1 1,16 19, 7 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 - 2,635 90 17 24,20 43,55 1,97 33,5 0 0 38, 6 2"34® 0 0 0 0 0 0 -46, 8 90 18 0 0 0 0 0 0 0 0 Q 0 3,83 ~5,4 2,32 39,4 - 2,325 90 1a 0 0 0 0 0 0 0 0 61,8027
20
0 (0o
.
0 -5~,f.J 160 2a 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 188,4 3201 -18,10 ~~o 19 0 0 0 0 0 0 0 0 23,18 1002 14,21 256 70, 0 1190 -37}125 ? ,.r-· II
"
,.
Warmtes tromen
- 11,95 stoom
+ 19,20 stoom
+ 3,38·)k~sec. koelwa ter
+ 1,973 " koelwat er
0,84
"
- 10,25 "stoom No. Q1 Q2 Q3 Q4 Q5 Q6 Q7 10-2•Kcal/sec.I)- ft
,3"
stoom vorm. omschrijving Voorverwarmen CO 2-voeding. Voorvervlarmen NH 3-voeding. Koeling carbamaat-reactor. Koeling na 2e reactor.koeling ammoniak condensor.
warmt ewi s s el i ng met stroom 12.
Verwarming carbamaatontleder.
') + is bij het proces afgevoerde warmte.
,,) in de practijk zal men wat verder ontspannen zodat dit bedrag gelijk
\.../
III. BEREKENINGEN.
III,l. Berekening van grafiek I (zie pag 23 en 24.) •
De lijn Q als functie van de mol verhouding.
- Aangenomen werd dat alle CO2 in carbamaat werd omgezet.
Dit beïnvloedt het netto resultaat niet omdat wat teveel
werd geteld bij dè carbamaat vorming ook teveel werd geteld
bij de carbamaat ontleding.
Aamgenomen werd dat alle N~ bij het ontspannen verdampt.
In feite gebe ur t dit niet.Oak dese benadering beïnvloedt
het nettoresult~ niet omdat de in de oplossing achter
blijvende a~uoniak haar verdampingswarmte in de
carbamaat-ontleder aan het systeem zalonttrekken.
De verdampingswarmte van N~ werd gesteld op 5,5 kcal/mol
wat geldt bij 1 atm. en -33 gr 6 .Daar de temperatuur en de druk na het ontspannen ( nog) niet bekend zijn moest dit in dit stadium van de berekeningen wel zo worden gedaan.
Daardoor is vooral de rechter zijde van de curve misschien
wat te laag.
- Bij de berekening werd gebruik gemaakt van de volgende waarden:
oploswarmte carbamaat in water: 3,81 kcal/mol
dissociatmewarmte carbamaat
bij constante druk : 38,06 kcal/mol
beide waarden zijn afkomstig uit lit (4).
Ook de conversie waarden van kooldioxyde bij vsch. mol
verhoudingen werden ontleend aan lit (4).
~eumopbrengst: 0,5 0,8:5 0,6 0,65 0,7 0,75 0,8 pver aan 002
1,00 0,818 0,667 0,538 0,429 0,334 0,250
Pioll te ontleden parbamaat:
nenoc l.gd aan N.l:i 3
pm gekozen
conver-2,4 2,8 3,2 3,8 4,55 5,50
~ie te bereiken 2,1
Piol/molC02
p.dem mol/mat-eum 4,2 4,36 4,66 4,92 5,43 6,20 6,87
Waarvan
omgezet: 2 2 2 2 2 2 2
ge spuid I): 2,00 1,636 1,334 1,067
~
0, 668 0,500totaal: 4,0 3,636 3,334 3,076 ,9 2,668 2,500
')verondersteld een verhouding in de afgasse van 2.
mogelijke fout beïnvloedt alle waarden evenveel en tast
( \..../