r
~~on in ki ijk Nederlands
Meteorologisch
I
nsti tuut
Meteorologisch Ra~~ort
STORMVLOED 1 FEBR.1953
2
9Vervolg
2. Grafieken ter bepaling van wind.effecten langs de Nederlandse kust·.
door
1. 2.
4.
24 -INHOUD INLEIDING '(I' • o • u o o • G o o si o e o- o o o o o o o o o o o o-o o o o o o- • ,o o o o-o, o-0-o o o o o o-e e e ~ 0 _ o o fiLGEnn:El'J:E THEORIE -o c, Q -o ..-. 1t o-o- o • o o e • s; e c 1> o o o e, o. o o • • -o-o o o o o o o o e o o o o e o o Q 1> fil 2 o 1 Bewegingsvergelijkingen o o • o • o o ••••••••••••••• o ••• o o . . . ._ • • • • 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6Splitsing van het windef.fect in bestanddelen •••o••·••••••• Splitsing van het stromingsveld
VVindveld n1et rotatie O • • e • • CG O . Cl O . Il O 0 . () • • 0 . 0 0 c;, Q . q, 0 () 0 ,!• e C, e Cl. î) Het bodemhellingsstromingsveld •••••••••••••• o •• " ••••• o • • • • Stroom door de aanwezigheid van openingen in het zeebekkeno TOEPASSING Viili DE 'l1HEOHIE OP DE NOORDZEE ••• o • • • • • • o o o • o " • • , , " • •
~
25
26
26 30 32 33 39 43 48 3. 1 Opstelling van de formules voor de opwaaiing ••••• o • • • " • • o . 48 3.2· Het bod_emhellingseffect ••••••• o . . . 51 3.3 De invloed van het Nauw van Calais••<>••••••••••••••••••••• 52 3.4 Opstelling van de formules voor het totale windeffect ••••• 56 VASTSfJ:'ELLING DER EMPIRISCHE GROOTHEDEN••••••••••••••··•••••••• 57 4ol Het verband tussen windschuifspanning en windsnelheid••••• 57 4.2 Vaststelling van de onbekende parameters L en D o•••••••••• 63 4.3 Vaststelling van de constante C ••••••••••••••••••••••••••· 64 4.4 Analyse van de grafiek voor Hoek van Holland ••••••••••••• o 67 5. · DE \VINDEFI<,ECTGRAFIEKEN VOOR VLISSINGEN, DEN HELDER EN BORKUM6.
8.
10. llo
VOOR EEN HOMOGENE- WIND OP HET ZUIDVAK •••• o •••• o •••••• o... 70 5.1 De windeffectgrafiek voor Vlissingen o o u a i : , o - o o e o o o o o o o o o o o ~ ~
5.2 De winde:ffectgrafiek voor Den Helder a 1 ; 1 0 Q i f O • • • o o o e a o c o o o o • o 5o3 De windeffectgrafiek voor Borkum oaeoo~oooooo• ■oooooeoo•aoo WINDEFFECT OP ONZE KUST TENGEVOLGE VAN WIND OP HET NOORDVAK •••• WINDEFFECT C:P ONZE KUST TEN GEVOLGE VAN WIND OP HET KANAAL •••••• SAMENSTELLING VAN DE UITEINDELIJKE WINDEFFECTDIAGRAMl\ilEN ••••• o •• SL01.l.10PMERKINGEN
LITERATUURLIJST o u c o o o o o • • o 1 , , c i o e o o o o o - - l o o o o o o o o o ç i o o o o o o o o o o o ç o - o o o o LIJST DER BEL.ANGRIJKSTE GEBRUIKTE SYMBOLEN • o • • • • • • • • " • • • • o •••••
70
71 72 73 75 7777
81
82
1. INLEIDING
Na de stormvloed v?n L Februari 1953 ging men in het noorde-lijke deel van ons land de behoefte gevoelen aan soortgelijke waterstands-verwachtingen Coq• stormvloedwaarschuwingen als voor het zuidwestelijke deel.van ons land werden opgemaakt. Het zou natuurlijk niet doenlijk zijn, voor elke aan de kust gelegen plaats een verwachting op te stellen~ maar men zou tevreden zijn met verwachtingen voor enkele referentiepunten, zoals voor het zuidwestelijke kustgebied Hoek van Holland als referentiepunt geldto Als centrale plaatsen voor het noorden gelden dan Delfzijl en Harlingen.
Ingaande 15 October 1954 is er een regeling tot DtéLld ge-komen~ die in bovengenoemde behoefte voorziet. Op dat tijdstip moest
de afdeling Weerdienst van het K.N.M"I. dus de beschikking hebben over grafieken ter bepaling van het windeffect voor Delfzijl en Harlingen. De meest voor de hand liggende methode om dergelijke grafieken samen te stellen is natuurlijk: de in het verleden opge-treden waterstandsverhogingen correleren met de bijbehorende wind-velden over de Noordzee en het Kanaal. Het opstellen van dergelijke
betrekkingen is echter zeer tijdrovend, daar o.a. voor elke beschouwde verhoging uit de bijbehorende weerkaart het windveld opgemeten moet worden. Het spreekt vanzelf dat men over zeer vele verhogingen moet beschikken om een enigszins betrouwbaar en bruikbaar verband met het windveld te kunnen vaststelleno Een-andere methode zou zijn: geheel theoretisch trachten het verband op te stellen, dat er tussen het windveld op de Noordzee en het Kanaal enerzijds en het windeffect
in een bepaald punt langs de kustlijn anderzijds bestaat. Zo deze methode al gevolgd zou kunnen worden ( wat gezien de i'ngewikkeldheid van het probleem te betwijfelen valt)9 zou ze toch ook zeer tijdrovend
zijn bij toepassing op een redelijk met de werkelijkheid in overeen-stemming zijnd "model 11
• Daarom zijn we anders te werk gegaan. Het
tijdrovencle opmeten van windvelden enerzijds en waterstandskrommen anderzijds hebben we omzeild door als uitgangspunt van onze
be-schouwingen de empirische grafieken voor Hoek va.n Holland te nemenj die door _Schalkwijk l) (1947 lito 1) zijn samengesteld op de eerst-genoemde manier9 dus door correlatie van de waterstandsverhoging
26
-met het windveldo Bovendien hebben we een te ingewikkelde mathematiek vermeden door in een vroeg stadium der mathematische berekeningen enkele parameters empirisch vast te leggeno
!.!_;t is mogelijk gebleken de windeffecten ovgebouwd te denken uit verschillena_e bestanddelen: die elk voor zich een physische ver-klaring toelaten, en door analyse van Schalkwijk's grafiekenkonden deze samenstellende bestanddelen voor Hoek van Holland quantitatief
(in hun afhankelijkheid van het windveld) vastgesteld word,s.n. Van elk dezer werkzame delen kunnen we redelijk het verloop langs onze k\lst bepalen en aldus door samenstelling de windeffecten vinden voor verschillende plaatsen langs onze Noordzeekust, bijv. bij Borkum en en Den Helder. Om dan de windeffecten voor de niet aan de Noordzee-kust gelegen plaatsen als Delfzijl en Harlingen te vinden moeten we nog grafieken gebruiken die de additionele windeffecten leveren in het voorliggende Waddengebiedo
In
dit rapport wordt niet het Wadden-zee-effect, doch alleen het Noordzee-effect behandeldoHet bovenstaande geldt min of meer voor de nevenwichtstoe-stand". Ten aanzien van de nonstationariteit kunnen hierop dan correc-ties worden toegepast9 die hier niet behandeld worden (zie bijv.
Schalkwijk l.co)o In hoofdstuk 2 zijn kwalitatief de grondslagen uit-eengezet volgens welke het windeffect voor een willekeurige plaats
•
langs de kust van een randzee kan worden gesplitst in de verschillende bestanddeleno In de hoofdstukken 3 t/m 8 zijn deze redeneringen kwanti-tatief toegepast op enk.ele plaatsen langs de Noordzeekusto
2 o ALGEMENE THEORIE
2ol Bewegingsvergelijkingen
---~~---~
De invloed die de wind op het wateroppervlak uitoefent kunnen we mathematisch beschrijven door middel van de bewegingsvergelijkingen voor een verticale zuil water van bodem tot oppervlak1 de continuiteits-vergelijkingj eveneens voor een zuil water van bodem tot oppervlak9 en de randvoorwaardeno Deze vergelijkingen zijn door bepaalde
vereen-voudigingen (verwaarlozingen9 die in eerste instantie toelaatbaar zijn) lineair te maken9 waardoor het probleem van de windinvloed los te
koppelen is van het astronomisch getij9 dat we dan ook in het verdere buiten beschouwing zullen lateno De Belineariseerde vergelijking9 die
druk-!
gradiëntkracht1 windschuifspanning9 Corioliskracht en bodemwrijving
luidt in vectorvorm:
(1)
waarin g = versnelling van de zwaartekracht
h (in het vervolg windeffect genoemd)= hoogte van het zee--oppervlak boven het niveau op dezelfde plaats bij windstilte boven het gehele zeegebied (getijden buiten beschouwing ge-laten)o
'v
= gradiënt-opera.tor-~ = windschuifspanning aan het oppervlak
f
= constant onderstelde dichtheidbetrokken zee~ lp027 gram/cm.3
van het zeewater in de
H = diepte van oppervlak tot bodem in het geval van windstilte boven de gehele zee
1 = 2 w sin
f
= Coriolisparameter (met l-V = hoeksnelheid van de . aarde enf
= geografische breedte); in het vervolg constant, ondersteld= 192 10-4 seco -l
ït
= verrcaal naar boven gerichte eenheidsvector- ; = /
(VfzJ
olz, == massatransport(v"
= horizontale snelheid~-H
z = verticale coördinaatB positief naar boven)
r:: coëfficiënt voor de bodemwrijving
[ . J
= symbool voor het uitwendig vectorproduct tussen 2 vectoren in een rechts coördinatenstelseloDe continufteitsvergelijking luidt in de stationaire toestand:
/ -➔)
\ V.
S;
=
0 (2)Het symbool (
" ) duidt het inwendige vectorproduct aano
(2) houdt in dat er een stroomfunctie~ bestaat9 gedefinieerd door:
(3)
Invullen van (3) en (1) geeft:
~ 28
-Het verschil in windeffect tussen twee plaatsen kunnen we nu dus berekenen met behulp van formule (4) als het windveld (de schuifspanning) en het stroomveld
0
gegeven zijno Het stroomveld echter kunnen we niet als onafhankelijk gegeven beschouwen~ daar het door het windve1d en de kustenconfiguratie bepaald wordto De diffe-rentiaalvergelijking~ die~ beschrijft vinden we door van (4) de rotatie te nemen, waarbij h wegvalt:Als randvoorwaarde geldt hierbij9 dat lang~ een kust geldt:
~ = constant 9 (6)
terwijl op de scheidingslijn zee-oceaan bij benadering geldt (lito
21 blz. 21 ):
h = O. (7)
De aangenomen benadering houdt in dat de component van
'y h langs de scheidingslijn nul is9 en. volgens (4) komt (7) dus
~
neer op de volgende betrekking tussen 7:" en~ op de scheidingslijn:
~
H
+
) (8)waarin
1?:'
de component van de windschuifspanning is langs deschaidings-. schaidings-. s ~~ 'Zl dl
l i Jn s 9 ~ de component van Ç7 ~ langs en ;;'::J de component
óS ~~
- ?
van V ~ loodrecht op de scheidingslijn is ( dn is naar de oceaan
ge---?' -~ ➔
richt en ds::: ["'dn o
kJ
)o Als randvoorwaarde op een scheidingslijntussen het betrokken zeegebied en een aangrenzend zeegebied1 gescheiden
door een nau:we doorgang, nemen we aan dat ~ dwars over de doorgang lineair verloopt; d.w.zo;
(9) )
waarin s de afstand tot de ene kust is langs een rechte verbindings-lijn met lengte b van de ene naar de andere kust van de zeestraat en ~l en ~
kust zijn. Voor de uiteindelijke resultaten van de berekening van ~opeen plaats op een afstand van de zeeëngte9 die groot is ten opzichte van de breedte van die zeeëngte, maakt het n.l. vrijwel niets uit, hoe het verloop van
0
in de engte is; als de totale stroom er doorheen maar bepaald is. De straat werkt dus voor een punt op grote afstand er van ongeveer als een puntbron resp. puntlek.In onze beschouwingen laten we brede zeestraten buiten beschouwing, daar deze voor ons speciale probleem njet ter zake doen. Mathematisch is te bewijzen dat er, behoudens een willekeurige addi
-tieve constan_te, slechts ~én
0
(xy y) is, die aan (5) en de rand-voorwaard,en (6)1 (8) en (9) voldoet. In principe is nu met deop-lossing van~ ook de topografie van het oppervlak te vinden uit
(4)
.
Immers uit het windveld en het stromingsveld volgt volgens (4) 'y h, de helling van het oppervlak in elk punt. De topografie van het opper-vlak is dus bekend tot op een constante. Voor een gesloten zee volgt deze constante uit de vaststelling, dat de integraal van h over het gehele zeeoppervlak nul moet zijn1 daar de totale hoeveelheid water constant is. Bij een met de oceaan in open verbinding staande ze• hebben we de randvoorwaarde (7)9 die de constante eenduidig vastlegt.Dat we in de Noordzee met een redelijke benadering van de werkelijkheid een lineaire weerstandswet voor de bodemwrijving van een windgedreven stroom u (waaronder alle stromen vallen die in dit rapport behandeld worden) kunnen gebruiken, heeft Bowden (lit. 3)
aangetoond. Uitgaande van de onderstelling, dat de snelheid van deze stroom bij de bodem, u~ klein is t.o.v. de amplitude van de getij-stroom aan de bodem~ u
1 cos rJf" t (waarin u1 =amplitude,~=
hoek-frequentie)9 bewijst hij dat de uitdrukking voor de bodemwrijving k
.f (
u0 + u1 cos
er
'
t) . /u0 + u1 cosr:r
t/ 9 met k = wrijvingsconstante,te ontwikkelen is in een Fourierreeks naa r ~ t. Verwaarlozing van de kleine termen van de reeks geeft de volgende uitdru..~king:
bodemwrijving =
~
p(..1
i{ .2.C-<r;J ö't
+
:t.
u
u)
(10)/ ]it' I rr <> I •
De term
,,,Af,
.Jl.__ ll 2.C-o-;J~±
is precies de bodemwrijving, die. 31t' I
zou optreden wanneer slechts de getijstroom aanwezig was. De term
/4f
.!:L
u
u
.
,
geeft bij benadering de bodemwrijving ten gevolge7t' o I
van de stroom u
- 30
-Voor r geldt dus in eerste benadering:
waarin Ü de gemiddelde lekstroomsnelheid langs een verticaal is (zie 206); we kunnen voor ons doel aannemen, dat u0 ongeveer
constant is. u
2.2 Splitsing vàn het windeffe~t_in_bestanddelen.
In 2.1 hebben we gezien hoe gecompliceerd het probleem (11)
van het windeffect in het algemeen i so Het ligt daarom voor
na
hand het probleem te splitsen in meer elementaire problemenoUH
2.1(4)
blijkt al direct dat we het windeffect kunnen splitsen in een
_..,,,
direct stuweffect 9 de "opwaaiing" 9 welke bepaald wordt door de term "'C'. . oH
en een stromingseffect1 bepaald door de beide termen waarin
f
~f
voorkomt o We kunnen nu dus h splitsen in -~ en.,J._f
waarin.
At:-de opwaaiing en
j!,__f
het stromingseffect weergeeftoBij deze splitsing moeten we echter Opmerken dat, hoewel de som van beide wel rotatievrij is1 elk der componenten dit niet
--;>
ia, in het algemeen. Dit is slechts het geval als -3:.
H
iao In dit eenvoudige geval mogen we ter ber~ening van
rotatievrij
het verschil in opwaaiing tussen twee plaatsen de term
J
1:'fl langs elkewille-keurige verbindingsweg tussen deze plaatsen {ntegrereno Is echter
~
3:
niet rotatievrij dan is de uitkomst van de integratieafhanke-1-/
lijk van de integratieweg. Willen we toch ~~nduidig van het verschil
in opwaaiing tussen twee plaatsen kunnen sprekenj dan moeten we een
afspraak maken over de integratiewego In het vervolg zullen we de; integratieweg zo kiezen9 dat we9 na voor het betrokken zeegebied
een rechthoekig coördinatenstelsel (x9 y) te hebben gedefinieerd9
uitgaande van het punt met de kleinste y-waard.e in de y-richting
integreren tot aan de y-waarde behorende bij het andere punt en
ver-volgens in de x-richting tot aan dit laatstgenoemde punto Het is
echter niet altijd mogelijk tussen twee willekeurige punten van een zeegebied op bovengenoemde manier een integratieweg vast te leggen zonder dat deze over het land gaato Om dit te vermijden definiëren
we in zo'n geval de integratieweg_als volgt (eilanden laten we buiten
beschouwing): Uitgaande van het punt met de kleinste y-waarde inte-greren we in de y-richting tot we de kust raken~ dan integreren we
langs de kust tot aan de y-waarde van het tweede punt en vervolgens
integreren we in x-richting tot aan het bedoelde punt9 of indien we
ook dan weer op een kust stuiten, vervolgen we deze kust weer tot de
juiste y-waarde enzo
Het verschil in opwaaiing tussen twee punt·en P en Q met
de coördinaten (.x.pv Yp) resp. xQ, yQ) is dus nu~ als Yp
<
yQ9 inde onderstelling dat geen kust de integratieweg snijdt:
Bij een
) . x1:.
!.jr1)--{(Y')
,/l1).pcl;
+J;:zj~,Lx
-homogeen windveld is (1) te vereenvoudigen tot:
(1)
--K {
q,)-
A
(?)
=
7j.
(
t-i::ftl
+
--ç (
'\:-=.
x,) ,
(
2)'t' 't
) t
1-l
Jff'I
waarin :Ii en H de harmonisch gemiddelde diepte langs de lijnstukken
X y
(~, Yp) - (~ 9 yQ) resp. (xpP yQ) - (xQ;9 yQ) voorstellen.
We zullen het opwaaiingsverschil h (Q) - h (P) nu nog
't"" 't"
splitsen in twee delen in verband met een toepassing hiervan verderop:
Stel, dat de hamionisch gemiddelde diepte van de beschouwde zee H is,
dan kunnen we (2) schrijven als:
De eerste twee termen van het rechterlid geven aan hoe groot de
op-waaiing tussen Pen Q zou zijn bij een constante diepte
H;
de laatstetwee termen geven de correctie hierop ten gevolge van het n:i,et con-stant zijn van de diepte.
Voor het stromingseffect gelden t.a.v. de integratieweg
dezelfde opmerkingen als voor de opwaaiing. De ihtegratieweg moet
dezelfde zijn als voor de berekening van de opwaaiing. Voor het
ver-schil in stromingseffect tussen de willekeurige punten Pen Q geldt:
it
~~
j_ ((} )-/
/:pl=/f_é.?J_
3:.
.
~)duf-
/l-t
!Jf
.3_~
}dx.
(4); t,
yr
1Yj
011
~1
ÎH c ) ~-d 'j(/H~
x11
11 ~),'
/, lp Xp
f_f
Bij integratie 1/ngs een kustgedeelte van K tot L wordt (4)
32
-L
-1_ (
L) -~
IK)= - . /
_!:_. .•!Î
ols
(
5)f
1{'
)ffl
2>~1 J~ K .
waarin dYl.. het differentiaalquotiënt in een punt van de kustlijn
in een richting
.
Z::
loodrecht op de kust (landinwaarts gericht) ens een langs de kust lopende coördinaat is~ met zodanige onderlinge
-+ r ➔
~J.
ori§ntatie dat ds = L dn ~k . o
De termen met 1 verdwijnen bij integratie langs een kust9 a&ngezien
de kust een stroomlijn is; we verwaarlozen dus de hoeveelheid water die de rivieren in de zee aanvoereno
2.3 Splitsing van het stromingsveld
---~----
~
Vanwege het feit9 dat we zijn uitgegaan van gelineariseerde
vergelijkingen kunnen we~ düor superpositie samengesteld denken uit stroomvelden, die door verschillende oorzaken zijn teweeggebrachto
Hierdoor wordt het algemene probleem9 ~ te bepalen uit 2ol (5)1
ge-splitst in meer eenvoudige deelproblemen en verkrijgen we een beter inzicht in de relatieve invloed van de verschill~nde van belang zijnde factoreno
Om te beginnen zij opgemerkt dat we het rechterlid van 2ol
(5) op de volgende wijze kunnen schrijven:
We splitsen nu ~ in ~l~ ~
2 en ~
3
zodanig9 dat:(1)
Hierin zij ~l de oplossing van de vergelijking:
(2)
met als randvoorwaarde: ~l ~ O langs de kusten en de verbindingslijnen
van kusten over nauwe zeestrateno We nemen aan, dat de zee slechts
éénwijde verbinding heeft met de oceaan en overigens slechts door
nauwe zeestraten met andere zeeën of de oceaan verbonden iso De zee
en de oceaan worden samen als een enkelvoudig9 via de wijde verbinding
tussen beide1 samenhangend gebied opgevat Yoor de oplossing van
ver-gelijking (2)o
-Aangaande de vraag welke randvoorwaarde we voor ~,l moeten
aannemen langs de oceaan verwijzen we naar Veltkarnp (lito 2 en 4)o
De functie ~l beschrijft het stromingsveld, dat wordt opgewekt door de wervelsterkte van het windschuifspanningsveldo
~2 voldoet aan de vergelijking:
met als randvoorwaarde dezelfde als voor ~l o - ~
2 beschrijft dat
gedeelte van het totale stromingsveld, dat veroorzaakt wordt door
de schuifspanningscomponent, die ter plaatse evenwijdig aan d<:"
dieptelijn loopto Kortheidshalve zullen we ~
2 aanduiden als de
bodemhellingsstroomfunctieo
, , tenslotte voldoet aan:
3
0
..,
(3)
(4)
met als randvoorwaarde: ~
3
= constant langs elke kustlijnafzonder-lijk; de waarde voor elke kustlijn vinden we door op een willekeurig stuk kust ~
3 = O te stellen en bij het passeren van een smalle
zee-straat (we doorlopen de kusten tezamen in wijzerzin) de
stroomfunc-tie te laten,toe-.of afnemen met een bedrag dat gelijk is aan de
hoeveelheid water9 die er door de zeestraat per tijdseenheid
uit-resp" instroomto Op de scheidingslijn waarlf:l.ngs de zee en de oceaan samenhangen worden de zee en de oceaan als ~én geheel l:eschouwdo Het stroomveld ~
3
noemen we in het vervolg de lekstroomfunctie, omdatdit deel aangeeft hoe er water door de zeestraten wegloopt uit de
zee of naar binnenloopto
2"4 Windveld met rotatie
We zullen nu een kort overzicht geven van de resultaten van berekenini:sen, voor enkele speciale soorten inhomogene windvelden
uit-gevoerd. De onderstaande theorie is tot en met 2.4.6 geldig voor een
zee van constante diept.eo In 2o4o
7
zullen we nog enkele woorden wijden34
-Als model kiezen we eerst een rechthoekige zee9 tweemaal
zo lang als breed, welke ~et een korte zijde aan de even diepe
1
oceaan ~enst (figuur 1) :
D fig. 1 H
l
1 E C p AL
---y-
_
_J BWe
beginnen met het homogene gevaloHomogeen windveld boven oceaan en zee9 wind evenwijdig aan
de oceaankust.
Dit geval is door Veltkamp doorgerekend (lito 49 blzo 36
e.v.) De resultaten van de berekening voor het geval dat zee en oceaan even diep zijn9 zijn voor enkele punten in figuur 2 aange:.-geven. De getallen in de figuur
·--+ ~ ~ fig. 2 -·---··-·· -0.18 '+o. 18 ----➔ i ~ I"' -o.',j j
+
o
."l'
-·---+ i -o.l"G\·- ~ - - :+ «.s--cgeven het windeffect weer, uitgedrukt
"?;"CL
-in de eenheid - - - 9 waarin a
JlH
(zie de br.eed te van de zee is ook
li to
5:
KoNoMolo Meteorologisch Rapport Stormvloed1
Febr.1953,
le Vervolgr, Mei
1954,
hierna te citeren als M.R.54~ blz. 47) 0Er blijkt, dat langs de 11·zuidelijke" kust van de zee (AB)
practisch niets meer van de verbinding met de oceaan te bermerken
is9 daar immers voor een aan de "noordzijde" gesloten zee van
de-zelfde a:fmetingen bij dezelfde wind aan de zijde AB hetzelfde wir1 d-e:f:fect optreedt.
Homogeen windveld boven de oceaan en de aangrenzende helft van de zee9 wind evenwijdig aan de oceaankustv windstilte boven het
andere deel van de zeeo
--
35
~ ). ~-o.1f'
>
+0.17> - 4 -o.if' -t-0,1..'f > fig.3
-o.o,~ .-0,00 +-0.01d2
a.. --ol. wre
Nu geldt op HP:1<</w/~ ;_
mogen vereenvoudigen tot:CLi
I
-
·
-·
dw 1t
w
-Dit schuifspanningsveld is overal
·rotati-evrij, behalve op de lijn
HP o-Di t geval berekenen we met be-hulp van de methode van
Christoffel-Swarz,. die het
enkelvoudig-samen-hangende gebied gevormd door een halfvlak (oceaan) met een recht-hoek (zee) conform afbeeldt op een halfvlak (zie M.Ro
54,
blz •.,.
52
eov.) Kls we dezelfde notatie gebruiken als in M.Ro54,
dan luidt de af-beelding:(1)
o Hieruit volgti dat we (1) op HP
(2)
Deze differentiaalvergelijking kunnen we elementair integreren:
c{x,=
_;!:i.
ol.~
w= -
3:rly
+
i
.!::
rJ.
.J,.,.p
re 17:' 1t'
I
.:,
(3)
i
ff
waarin we w heb?en geschreven als
f
e
oUit (3) volgt dat, als z de lijn HP doorloopt ween
cirkel-boog beschrijfto (Immers op HP is dz reëel en dit kan slechts het geval zijn als
f
constant is). In de figuren 6 en7
van M.R"54
isde afbeelding van het lijnstuk HP (lijn 3) op een halve cirkel (3')
te zien.
We kunnen nu op volkomen analoge manier het stroomveld ~
bepalen als gebeurd is op blz. 53 van M.Ro
54.
Het verschil bestaatslechts hierin, dat nu langs de halve cirkel, het beeld van HP9
ge-integreerd moet worden LpoVo over M1E1 (fig •.
7
M.R.54).
De uitkomstvan deze berekening is voor enkele punten weergegeven in figuur
3.
Uit deze cijfers blijkt, dat er langs de "zuidkust" .AB ook nu weinig invloed van de oceaan is te bemerkeno Zelfs levert het windveld boven het "noordelijke11 vak van de zee nagenoeg geen windeffect op langs AB.
- 36
-2o4•3 Homogeen windveld boven de zuidelijke helft van de zee~
windstilte boven de rest van de zee en de oceaan; wind evenwijdig
aan de oceaankusto
Dit geval is door eenvoudige combinatie van beide vorige
gevallen te behandeleno Vanwege de lineariteit van de vergelijkingen mogen we het windeffect voor het hier beschouwde geval beschouwen als het verschil in de windeffecten9 die in 2o4ol en 2o4o2 berekend
zijn (zie figuur 4).
~ --·➔ ~ ~ --;:-- ~ -o.1& --➔ - ~ ---➔ fO,l(J
'
-
fo.29s-==: -O.lfJ -o,2t ---;,, ----+-o
.
~-.,
o_oo +o.,o -0,01 s +o,o/r O~a o figo4
- o.1S" ----7"" ---+ ••O,t1llt o.oo f+·O.OQr!
1 +o.;,!," +o,ybs-Wederom blijkt~ dat langs AB het windeffect in hoofdzaak opwaaiing is en dat het stromingseffect ten gevolge van de rotatie
van de schuifspanning op HP nagenoeg te .verwaarlozen is~ Immers:
zond.er stromingseffect zou het windeffect in A respo B zijn: -0950
respo
+0,50,-
terwijl het totale windeffect thans-0:1485
respo+0,485
bedraagt.Homogeen windveld boven de gehele zee9 windstilte boven
de oceaan; wind evenwijdig aan de oceaankusto
Wanneer we dit probleem met behulp van de methode
Christoffel-Schwarz willen aanpakken9 dan moet dus de scheidingslijn zee-oceaan (DC) afgebeeld worden op de kromme (D'C1
) van het beeldvlak (zie
figo
7
MaRo54).
Deze beeldkromme is echter in dit geval geen halve cirkel~ zodat nu de integratie meer moeilijkheden biedt o We kunnen echter wel een redelijke benadering vinden door in plaats van de rechte DC een iets-gebogen lijn te beschouwen met dezelfde eindpunten en in Den C rakend aan de rechte DC~ echter met de eigenschap, dat de beeldkromme een cirkelboog door D1 en 01 iso Deze krommeverbindings-...
-~
lijn DC heeft als maximale afwijking van de rechte DC een tiende gedeelte va~ de breedte van de zeeo Met de aldus gedefinieerde kromme lijn als grenslijn voor het windveld hebben we het bovengenoemde probleem"opgelosto Wel is waar komt dit vraagstuk niet helemaal precies overeen met het aàn het hoofd van 2.4.4 gestelde probleem; dit is echter geen bezwaar, daar het er in de paragrafen 2o4ol tot en met 2.4.7 slechts om gaat een indruk te krijgen van de invloed van de oceaan en van het windverschil tussen de beide helften van het geschematiseerde windveldo
In figuur 5 zijn weer voor enkele punten de.windeffecten zoals die volgens bovenstaande.manier berekend zijn, weergegeveno Ook nu blijkt weer dat het stromingseffect voor punten van AB te verwaarlozen is in verhouding tot de opwaaiingo
-a.u•
+o.,.,
~ ~ -c,,-o •+o.s-r., ~ ~-o.~o o.oo o.ro
figo 5
2o4o5 Homogeen windveld boven de "noordelijke11 helft van de zee 1
windstilte boven oceaan en "zuidelijke" helft; wind evenwijdig aan de oceaankusto
De oplossing van dit probleem is eenvoudig tot de problemen 2o4.4 en 204-3 te herleideno In dit geval is nol o het windeffect in elk punt weer op te vatten als het verschil in de windeffecten volgens 2.4.4 en 2.4.30 Zie figuur 6.
-o.2.5: +•.2.r -0.00 t--o.o·or -o,it' + 0.2.~ ,.
---+
--+
---+
--+
-o.5'"o fo.ro - -o.ts +c.ai:-
==:
-o.a .,. t>,:LS"~
---,,-~ -,--+
-&.ro +o.S-o -0,f,& +<>.1(9. +0.01 r
o.oo o.co -O.cl.,. 11.0 0
38
-Wederom blijkt, dat langs AB het windeffect nagenoeg gelijk is aan de opwaaiingo
Homogeen windveld boven de oceaan, windstilte boven de zee; wind evenwijdig aan de oceaankusto
Ook dit geval kunnen we opvatten als een combinatie van p r o b ~ , ~ 2.4.1 en 2.4.4 (zie figuur 7)--;--- - - -- 0, 18 _O,t5 +O, . + 0,07; _ 0,07. ~ 1
-
+0,495 _ _ qso-+-o,so --+o,O06 o,co5
-
-_ O,50 ~ - ~ - - - t'o,5o
_ o,so
,oo +o,so.figo
7
0,00 0,00 o,ooen er blijkt weer dat het stromingseffect langs
AB
te verwaarlozen is.Windveld met rotatie, diepte
fil.tl
constant.Veltkamp heeft reeds de invloed van een dieptesprong aan de grens zee-oceaan doorgerekend, o.a. voor het geval er een homo-geen windveld boven de zee, en eventueel ook boven de oceaan, aan-wezig is (lit. 2, blz. 20 e.v.). Rij kreeg als resultaat, dat bij aaanwezigheid van d_e dieptesprong de dwarscomponent van de wind-schuifspanning bij een homogene wind boven de gehele zee met een aanzienlijke, practisch constante extra verhoging resp. verlaging langs de gehele 11zuidkust" van de zee gepaard gaato Deze extra
ver-hoging is enkel en alleen het gevolg van de diepte sprong, aange-zien we in 2.4.1 vonden, dat er bij afwezigheid van een dieptesprong op de 11zuidkust11 bij dwarswind practisch geen invloed van de
ver-binding met de oceaan merkbaar is. De aanwezigheid van een 11lekrr
in de zuidwestpunt van de zee zou in Veltkamp1s berekening geen
principiële verandering gebracht hebben. Slechts zou in dit geval in plaats van een constante verhoging1 een naar het lek toe afnemende verhoging langs de nzuidkust" als reken.resultaat zijn ontstaano
Schalkwijk daarentegen heeft empiriseh de invloed van een homogeen wind veld vastgesteld voor Hoek van Holland. Hij geeft afzonder-lijke grafieken voor het windeffect ten gevolge van wind op het
..
Noordvak en op het Zuidva.k van de Noordzee (lit. 1, blz.
72
en73).
Er blijkt dat in geval van een homogene dwa.rswind over de gehele Noordzee de bijdrage van het Noordvak tot het totale windeffect in
Hoek van Holland gering is in-verhouding tot de bijdrage van het
Zuidvak. Volgens.Schalkwijk is dus althans voor Hoek van Holland
de dieptesprong van weinig belang voor het windeffecto
Vergelijken we de resultaten van Veltkamp met die van
Schalkwijk, dan blijkt er dus een discrepantie te bestaan tussen theorie en empirieo Deze discrepantie kan mogelijk verklaard worden door aan te nemen, dat het mathematische model van de theorie te veel van de werkelijkheid afweek, bijv., met betrekking tot het
diepteveld (diepe geul langs Noorwegen)i, de kustenconfiguratie9 de
aanwezigheid van de verbinding met de Oostzee (Kattegat) o Anderzijds
zou ook de fout in de grafiek van Schalkwijk voor het Noordvak
kunnen liggen. Hoewel er inderdaad verbeteringen zijn aan te brengen in bedoelde grafiek, menen we toch dat we aan de empirie het meeste vertrouwen moeten schenken~ We nemen derhalve aan, dat de diepte-sprong geen invloed van betekenis uitoefent op het windeffect te Hoek van Holland. Als echter de invloed van de dieptesprong voor Roek van Holland te verwaarlozen is~ zal ze vennoedelijk voor da
gahele "zuidkust" van weinig belang zijno In het vervolg laten we
dan ook de invloed van de dieptesprong aan de grens zee-oceaan buiten beschouwingo
2~5 ~~-~~dem~!!~~~~;~~~!el~
Dat het niet constant zijn van de bodem invloed heeft op
het windeffect hebben we al kunnen zien in
2.4.7.
In het volgendeeenvoudige voorbeeld komt de diepte-invloed nog sprekender naar
voren. Denken we ons een vierkante gesloten zee ABB".A'' met zijden
a· (figuur 8). A"
r
i 1I
A' B" /1L
,
-R2 ', / Hl - ~ A B figo 8- 40 =
Stel verder dat de diepte H
1 van ABB1A1 kleiner is dan de diepte H
2 van A1B1B11B11o Waait er nu een homogene wind over de gehele zee evenwijdig aan A1B1 (zie holle pijl in de figuur)
9 dan
bedraagt de opwaaiing in de punten A9 B9 B" en A"
7::""t;. i-·t'.l.
+
- H
1e n-2. 1f 2.
'i
,
P
li:i.(/J .:t d
Daar nuH1
<
H2 zal de opwaaiing in B groter zijn dan in E"; even-zo zal de afwaaiing in A groter zijn dan in A"o De aldus ontstane hellingen langs BB'' en A"A brengen een stroming te weeg9 een compen-satiestroming~ die de hellingen tracht te verkleineno Er ontstaat in het hier beschreven voorbeeld dus een circulatie in tegenwijzerzino Is daarentegen de wind precies andersom gericht9 dan ontstaat ercirculatie in wijzerzino We kunnen nu vragen hoezeer d.e opwaaiingen re spo afwaaiingen langs AB gereduceerd worden (N oBo: in de rechthoek
ABB1A1 worden de opwaaiingen respo afwaailngen inderdaad verkleind:
A1B1B11A11 daarentegen vergroot) moaowo hoe sterk zal de
compensatie-stroming zijn? Dit wordt geheel bepaald door de bodemwrijving zoals blijkt uit de volgende gelijkheid9 die ontstaat door gv h volgens
vergelijking 2ol (1) te integreren langs een gesloten stroomlijn~
bijv. de kustlijn ABB11A11A (immers / g
<v hds :,: O),
l
f?.,_
1
6
)
=
L
fi([_
:r"'J_}.
d
1/
+J;};
(5.
c
T:)
(
1)f
"
ff
I ., I ~-
~Nu is (
["k
oSJ
o ds ) = O aangezien we langs een stroomlijninte-greren; dus (1) wordt:
(2)
Voor bovenbeschreven voorbeeld kunnen we (2) nog schri jven als:
~a
(f
-/
)==;
j(};
c1:
)
+
1-;
j(i
;;;J
,
(
3
)
j
resp
.;
de :ntegTa: ; langs de str:;mliJn betekent in hetwaarin gebied Uit (2)
' l.
met diepte H
1 resp. H29 in de richting van de circulatieo
en
(3)
blijkt dat de compensatiestroming kleiner is naar-mate de wrijvingscoëfficiënt voor de bodem groter is.Er is r1og een effect dat de aandacht verdient ; door het
optreden van een compensatiestroming treedt ook de Corioliskracht in werking. In ons voorbeeld zal dit ten gevolge hebben~ dat langs
..
de kusten de, standen hoger worden dan zonder Corioliskracht het geval zou zijn" De Corioliskracht drijft bij dirculatie in bovengenoemde zin immers het water naar de kusten toë (althans op het Noordelijk hal:frond) •
Bovenstaande redenering gaat natuurlijk ook op voor een zee met een continu verlopende diepte in plaats van met een sprong in het diepteverloop~ Aan formule 2.3 (3) zien w~, dat de bodemhel-lingsstroom bij; gegeven richting van de wind evenredig is met.,z-' ; dus volgens 2.2 (4) is ook het. stromingsverval (tengevolge van de bodemhelling) evenredig met?::'..
We letten eerst op winden in de x-richting. In het alge-meen kunnen we het stromingsef:fect ten gevolge van de bodemhelling
bij winden in de x-richting gelijk stellen aan
C
. ~~ H 9 waarin1:"' als binnen het beschouwde gebied (met a:fmeti{~ a in de
x-><
richting) constant is aangenomen en waarin C een :factor is, die door de bodemhelling bepaald wordt en van de bodemwrijving, de Coriolis-kracht en de plaats afhangt. C zou theoretisch bepaald kunnen worden uit de oplossing van 2.3 {3)e We voeren deze bepaling niet uit, doch
volstaan met een.uiteenlegging van C in een drietal samenstellende
i.
de lef, die-ook.,voor een willekeuxig-zeemodel geldt •. We definiëren
nuh
2 (P) al~ de verhoging in het punt P die ten gevolge van de aan-wezigheid van de bodemhellingsstroom bij de eerder gedefinieerde opwaaiingshoogte komt. Het' bodemhellingsstroomverval tussen twee punt~n P en Q, h2 (~ - h
2(P), is dan,. als p· op der 11·zuidkust
1 t ligt 1
J/cp
)-1
r0
==
1.
lL
7Jf4.~
_
~
':_
tJ_~ch
+
::_/Î~r1s
==
2-1' 2- - ;)
p
H
j)/t
7-
J.J
t
H
';)x r/-JJ.fH~-n.
/'i>
/
1'
.
1,,..::)~ d.• k ... ,t ( 4}=
é9'f{f') -,;;
~
+
('tt[)
t"~
+
{(,,[;))
·;:~x:
é(reJ~
.
z .
l
t
H~
· : ,1-,
'J_'l ·
'J
t HJ
i
Hc
1 geeft de Coriolosinvloed weer, Cr en Ck geven de bodemwrfjvings-invloed~ In het punt E (zie-f'igo 1) geldt nu: h2 (E)~ -Oo Immersy E ligt aan de rand van de oceaan~ waar H zeer groot is; het verschil inh
2 tussen een willekeurig punt op de oceaan en het punt Eis dus zeer klein, volgens :formule (4)o ~aar nu het niveau van de oceaan op grote afstand van E door de aanwezigheid van de ondiepe randzee niet verandertv zal dus ook in E slechts een zeer geringe h2 op-treden. Nemen we Pop de plaats E9 dan gaat (4) over in:
42
-We menen voorts, dat de bodemhellingsstroominvloed van het noordelijke vak van de zee voor de "zuidkust" te verwaarlozen klein zal zijn.
In principe zal ook de y-component van de schuifspanning van de wind een bodemhellingsstroom ten gevolge hebben. We
onder-stellen-nu echter dat de dieptelijnen in de Noordzee rechten zijn in de x--richting, d.i. de dwarsrichting, waardoor we-voor de bodem-hellingsstroom slechts te maken hebben met de x-component ven de windschuifspanning.
Als dieptebeeld van de Noordzee nemen we aan: een in de lengterichting van de Noordzee constant hellende bodem vanaf de Oceaan tot aan de rechte lijn in r--richting die zo goed mogelijk over een-komt met de dieptelijnH = 25 meter. De ten zuiden hiervan gelegen
0
delen van de Noordzee nemen we aan een diepte H = 25 meter te hebben. 0
Daar nu C ( Q) en Cr ( Q) voor alle plaatsen langs de Zuid-kust dezelfde zijn, kunnen we deze samenvatten in een constante D:
1t
UV=]}~-+
C
(Cï)
~'~
.
(6)'-
d-pH
-!
3pH
Om voor Ck (Q) een redelijke schatting te vinden, onder-stellen we in eerste instantie dat de bodem hellingsstroom zich be-perkt tot het gebied waar er een bodemhelling is. We onderstellen dus, dat in het geval van de Noordzee met bovengenoemd geschematiseerd diepteveld in het Zuidwestelijke deel geldt: Ck = O voor de
kuststrook ten zuiden van het Eierlandse Gat. We laten de lijn x = O (in de lengterichting van de Noordzee) door het Eierlandse Gat lopen. Voor de kuststrook langs de Wadden-eilanden (x <'. 0) onderstellen we ..
(7)
waarin C een constante is die niet meer van de plaats afhangt. Deze onderstelling komt neer op het aannemen van een constante bodem-hellingsstroom langs de Waddenkust. Zie figuur
9.
(
\.,
...
2.6 Stroom door de aanwezigheid van openingen in het bassin
----~---
~
-
-
--
-
---
-
.
--
--We
onderstellen eerst9 dat de zee twee wijde verbindingenhee.ft met de oceaanp zo wijd, dat op de scheidingslijn zee-oceaan de verhoging h practisch nul is9 ondersteld dat het oceaanniveau aan b·eide kanten hetzelfde is. Deze constantheid van h lang& ~l en
l
2
(zie figuur 10) is9 gezien de kracht van Coriolis, alleen mogelijk
als de stroomsnelheden dwars daarop voldoende klein zijn;. daarvoor
zorgt de onderstelde grote diepte langs deze lijneno
__ _3_!
---__,e---
' - L î ~ ~' 2.
oceaan f'igo 10
Stel vervolgens, dat er een nog.onbekende hoeveelheid water
door de zee stroomt, die gegeven is door~= 0 op de linkerkust en
~ = e op de rechterkusto
Op
de scheidingslijnen zee-oceaans de- lopende coördinaat langs
1
1 resp ol
2c) ;,_ geldt: ~ = 0 (als voorstelt) 9 dus:
~
1'ê)1>
~"d<f.
-
+ -
· -
-
-
-
==
0H
H
c>sH
ra~ · (1)Als nu het windveld gegeven is9 ligt~ vast door de
ver-gelijking 2ol (5) en de combinatie van de drie bovengenoemde
rand-voorwaardeno De oplossing van~ is echter nog afhankelijk van de grootte van e:
(2)
Uit 2ol (4) volgt dan V h als functie van x, y en e0
:
--,,
44
-Kiezen we h = 0 langs
E
19 dus ook daar waar,
J\
de stroomlijn~
"" b snijdt (S), dan volgt uit (J) voor een punt T op die stroomlijn:-,---K(T)=
j({rr,e).
Jf),
(4)s
waarin t de lopende coó0rdinaat langs de stroomlijn iso We kiezen n.u e zo 9 dat in het punt S 1 (snijpunt van de stroomlijn b met
f
2) h = Owordt:
s'
-1c(
sJ
~
j((rt,
e}.
It)
==
o .
(5)s
Bij deze beschouwing doet het er niet toe y welke str· oom-lijn we kiezen, we vinden steeds dezelfde waarde van e doordat de vector
7:
rotatievrij is en h langs.f..i
enl
2 constant iso Dit procédé zou ook gevolgd kunnen worden op een zee met een zeer sterke insnoe-ring, in welk geval we) beter zouden kunnen spreken van twee zeeën verbonden door een zeeëngte (zoals bijvo het Nauw van Calais een insnoering is tussen het Kanaal en de Noordzee)o Het zou nu prettig zijn om slechts één van beide zeeën te behoeven te beschouwen en de lekstroom door de zeeëngte te kunnen berekenen zonder een even grote aandacht te moeten schenken aan de tweede, zeeo We wensen dus slechts de ene zee te beschouwen en het gevolg hiervan is1 dat nu niet twee kusten en twee oceanen de randvoorwaarden leveren, maar twee kusten, een oceaan en een zeeëngteo De vraag is nu: hoe e te bepaleno We kunnen in het algemeen niet h =
er
stellen in da zeestraato De een-voudigste onderstelling is9 de lekstroom door de zeestraat evenredig te stellen aan het verschil tussen de verhogingen die aan weerszijden van een dwars over de zeestraat aanwezig gedachte dijk onder invloed van het windveld zouden optredeno De evenredigheidsfactor is dan een maat voor de weerstand die de stroom in de zeestraat ondervindto Als we deze factor kennen, kunnen weW
weer eenduidig bepalen en ook h ligt dan éénduidig vasto Immers9 we kunnen ons eerst de zeestraat gesloten denken en dan de hierbij behorende stroomfunctie berekenen bij hetzelfde windveldo Uit deze stroomfunctie kunnen we de topografie van het oppervlak berekenen9 dus ooao ook de denkbeeldige verhoging hd aan de ons interesserende zijde van de zeeëngteo De dito verhoginghe aan de andere zijde van de zeestraat (in het gesloten geval) be
...
Wanneer we nu de zeestraat·weer als geopend beschouwen,
dan zal er een lekstroom doorheen lopen, welke evenredig zal zijn
met hd - he:! .met als evenredigheidsfactor de zojuist genoemde
weer-standsf'actor, die we bekend onderstelleno De randvoorwaarden ter be-paling van de stroomfunctie in het o-pen geval liggen nu dus vast en dus de stroomfunctie zelf ooko De verhoging h. (.x:11 y) volgt_ dan direct uit ~--(.x., y) met behulp van 2.1 (4)o Het lek, stroomveld
91
3 wordt'
ge-heel bepaald door het verschil hd - h
8 o Het , 3-veld is geheel identiek
met het stroomveld, dat zich instelt na verwijdering van de dijk in
de zeestraat, aannemende, dat voor deze verwijdering in de door ons beschouwde zee overal het niveau hd was en aan de andere zijde van
de dijk de hoogte van de zeespiegel boven het gemiddelde zeeopp
er-vlak overal h
8 was • . We zullen voor het gemak nu verder in dit
hoofd-stuk deze ontstaanswijze van het stroomveld aannemen; het windveld
nemen we daarbij identiek O aan1 terwijl we bovendien onderstellen7
dat na opening van de zeestraat het niveau aan de grenzen tussen de
zee en de oceanen hd respo h
0 blijfto Indien hd
>
.he zal in de zeeaan de kant waar in het gesloten geval het niveau overal hd is een
verlaging optreden, in de andere zee een verhogingo De verlaging (of
verhoging indien_hè
>
hd) duiden we in het vervolg aan met -h3o- De
rekengrootheid hd - h
8 zullen we tenslotte moeten uitdrukken _in de
gegevens van het windveldo
We
nemen aan dat de straat zo smal is7 dat het stroombeeldop een afstand van de straatl/ die groot is ten opzichte van de breedte
er.van, onafhankelijk is van het precieze verloop van de stroomlijnen
in.de zeeëngte. We onderstellen dus dat de stroomlijnen in de
zee-straat aequidistant zijn en evenwijdig lopen·aan de lengteas van de
zeestraato Uit de bewegingsvergelijking9 doie in ons geval de
krachten-evenwichtsvergelijking, volgt dan dat de Corioliskracht evenwicht
maakt met de drukgradiënt-kracht dwars op de straato De helling van
'
het zeeoppervlak in de dwarsrichting is dan constant en wel, daar de
straat zo smal is dat de wind geen·dwarsverval van betekenis geeft:
waarin 'o 'vS hoging aan voorstelt; differentiatie de rechterzijde b = breedteo in de en hl (6) dwarsrichting aangeeft,~ de ver-aan de linkerzijde van de straat
- 46
-Onderstellen we het stroomlijnenbeeld van ~
3 bekend9 even-als het daarbijbehorende beeld van de orthogonale trajectoriën en noemen we de individuele stroomlijnen
9Jp
de orthogonale trajectoriën'-j-/j. Het gaat nu verder om de bijdrage h
3 die fD'3 tot het veld van de verhoging h leverto In het geval van de gesloten zeestraat i.s ~
3:: 0 en h
3
is in het beschouwde zeegebied dan overal gelijk OoOnder-stellen we verder, dat in het geval van de gesloten zeestraat het niveau aan de ons niet in eerste instantie interesserende zijde h
6
en aan de zijde van de zee die we nu beschouwen hd (
f
O) iso Het gemiddelde niveau van het zeeoppervlak in de zeestraat in het gevalvan de · niet-geslo~en zeestraat noemen we h = (h D + h ) / 2o Het ver-m -l. r ·
schil -h
3 in niveau van de zeespiegel in het nopen'' geval tussen het niveau hd aan de grenslijn, zee-oceaan
(,,.f,
1)9 welk niveau onafhankelijk wordt geacht van het al of niet open zijn van de zeestraat1 en het
niveau ~o (Tjm) in het snijpunt Tjm van de "middenstroomlijn'' (doio.
de stroomlijn, die gaat door het midden van de zeestraat) en da orthogonale trajectorie
'f'
·~
is:J
-
~
te )-
1
-
I
CT
)
== -
~
7~
(?>
ifJ.,
'
J
t
c
1) 3J..,.
-
i Oi""
J
1 )
1-r
"& s/4.
_
•
, -0-Dit is dus de verlaging of verhoging in T. (al naar gelang h
0 kleiner
Jm
dan wel groter dan hd is) tengevolge van de.opening van het Nauw van Calais o (T
0m is het punt van de middenstroomlijn de lijn
,f
1 snijdt) oDe integTatie in het rechterlid van (7) is uitgevoerd langs de midden
-stroomlijno We onderstellen nu dat v
J!J,
.
langs een orthogonaletra-. ~s
jectorie ~ t constant en = -&e. is9 met e = het totale massatransport
per tijdseenheid door de zeeÎtraat en bt = de lengte .(van kust tot kust) van de orthogonale trajectorie
'fî
o Gebruik makend hiervanwordt ( 7): ( '
-i (~
)-.J
=
~
/;t
"
J""'
dd
f
j
ö;
( 8),,..,.
met Ot = Ht o bt:::: oppervlakte van de verticale doorsnee van de zee
langs de orthogonale trajectorie y.✓ t o Door de Corioliskracht staat
het oppervlak langs een orthogonale trajectorie schuino Voor een
punt op een kust9 T.k op de trajectorie
y.,,'
.
9 geldt voor het verschilJ J
in niveau van het zeeoppervlak tussen T jk en T jm O wederom in het "open''
geval:
A
~{T
,
)-~tG°,J=
,l,j'~
s.
;i~=
1,,,
0
J-'l-
D dJt
H
'ê) 52d
f
f(;·
f
,~
'
..
waariri H. de harmonisch gemiddelde diepte langs de (halve)
orthogo-J
nale trajectorie
'f/.
voorsteltoJ
Als "verlagingsfactor11 (respo "verhogingsfactor") van de
opening van de zeestraat voor een punt T .. (op de stroomlijn~- en
J l 1
de orthogonale trajectorie ~ - ) definiëren we het quotiënt van de
J
verlaging (respo verhoging) in het punt T .. ten gevolge van de opening Jl
van de zeestraat~ en het verschil in waterstand aan weerszijden van de gesloten gedachte zeestraat in de onderstelling van windstilte boven het gehele zeegebied~
L
(T
)=
td- ,{
t~
j
= -
~ 31
-i
-t
-1
li
,
-
Á
d & d L
(10) We spreken van een verhogende invloed als e positief isl)
van een verlagende als e negatief is. Immers bij een e
>
o stroomt er water door de straat naar binnen~ voor e<
o naar buiteno Een positieve e komt overeen met he > hd~ een negatieve e met he< hdo Uit het voorgaande volgt nu dat voor een punt op onze kust geldt:(11)
///f/
aIn de inleiding hebben we gezegd ons slechts tot de sta-tionnaire toestand te zullen beperken. In feite hebben we tot dus-ver echter niet alleen een stationnaire t~estand ondersteldj doch bovendien hebben we de verdversnellingen verwaarloosd. Dit nu zal
in het algemeen wel gerechtvaardigd zijn9 doch voor de beschouwing van de lekstroom is dit niet overal het gevalo Door de insnoering treden zulke grote veldversnellingen op9 dat het hiervoor benodigde hoogteverschil1 het zogenaamde snelheidshoogteverschil niet meer te
verwaarlozen is ten opzichte van het bodemwrijvingshoogteverschil tussen 2 punten Pen Q9 waaronder we
~ .
~
/_dt-verstaan:
J
t
I
o;.
Het snelheidshoogteverschil tussen twee punten Pen Q is het verval, dat een zodanige drukgradiënt veroorzaakt9 dat de hierbij optredende drukgradiëntkracht evenwicht maakt met de tra
agheids-z.
kracht van Bernoulli; definiëren we de snelheidshoogte h
~
alsa..
;
dan geldt , als V de over de verticaal gemiddelde snelheid is948
-'
(12)waaruit volgt:
{ê12)--f.('1')= ~;
(vW)-
v
0(1'}j.
(13) Nu willen we aannemen dat niet alleen°
r;,{
5 doch ook de diepte
Hen derhalve
V
langs een orthogonale trajectorie constant is. Duse
t ~-
=
o.
J
is en1
f~)--firrp):=
2e:
~
--f.).
.
jf
~ ~ (14)Met inachtneming van (14) wordt nu de uitdrukking voor de .1, t e
f
dt
112
.
e2.. / 1 / )l
(T
·_J.
)
::::_!._'IJ
Jf
j
ö1,
t·
~
l-2.9p tl H1. _ -f-lJf ~( ();·2-/cf-
t·
r1
-
1
-
~
l
çf e factorverlagings-(15)
Voor de verlaging (hd
>
he) of verhoging (hd<
he) in een punt P' bij de kust tengevolge van de opening van de zeestraat geldt nu:(16)
3. TOEPASSINGEN OP DE NOORDZEE
J.l Opstelling ·rnn de opwaaiingsformules
---
-
---
---
--In 2 hebben we gezien hoe het windeffect in een bepaalde plaats te ontleden is in een aantal samenstellende bestanddelen. We
zullen deze nu weer combineren tot het totale windeffect voor het concrete geval van de Noordzee als zeebekken9 dat aan de Noordzijde aan de oceaan grenst en aan de Zuidwestelijke punt een f'lekt1
· heeft 9 t.w. het Nauw van Calaiso De Noordzee heeft in eerste instantie de gedaante van een rechthoek met een uitstulping aan de Zuid-westzijde
(zie figuur 11). We onderscheiden verder het 11Noordvakn
9 dat
vier-kant is (met zijde a)9 en het 11Zuidvak11 (de rest). We nemen nu als
co6rdinatenstelsel een redhthoekig cartesisch-stelsel aan met co6r-dinaten x en y, zodanig9 dat de x-as samenvalt met de scheidingslijn zee-oceaan, en de y-as met de lengte-as van de Noord~ee. De x is
'
-positief naar het WZW ten opzichte van het midden E van de
scheidings-lijn zee-oceaan (DC), negatief naar het ONO; dus: .x.
>
O ten westenvan de lengte-as, x
<
0 ten oosten van de lengte-as der Noordzee>o.Verder is y positief in de Noordzee, negatief in de oceaan •
.. We beschouwen nu een punt K aan de Nederlandse kust met
de coördinaten~ en yK. Verder onderstellen we dat de
windschuif-spanning de compo;nenten
'?"
.x. en 1:' y heeft. Het snijpunt van de lijn.x = 0 met de dieptelijn H noemen we F (zie §
z.5).
Dit punt blijkt0
ten NW van het Eierlandse Gat te liggen ( zie figuur 11). De opwaaiing
tussen Een K.is nu (zie formule 2.2 (1):
F
K
/( (kJ-~
(E)==
~
(KJ==
('5
dl
+
W-
c[JJ.
(1)I 1 1
0
/if
H
JT;
H0We onderstellen nu in het vervolg, dat de windverdeling boven de Noordzee uit twee homogene windvelden bestaat: een windve1d
boven het Noord vak met de componenten van de schuifspanning -?-.xN en
tz""yN, en een wind veld boven de Zuidhel:ft met de schuif
spannings-componenten 'T'"xz en '?:' yZ 9 We ;°r,~mefln
~Je
harmonisch gemiddelde dieptelangs EG (gedefinieerd door: --1'-= 1-1
Hw
)en die langs GF(gede--
F)
Hl{ ëfinieerd door:
§.f. :::-
/..:!:J.
Hz
o (1) wordt nu:Hz
H~(KJ= }"'.
Ct +G)z·ff
+
7z
{tl<
~JFJ
+
'Z;;:z
·
XK (2) 150
-Laten we voorlopig de wind boven het noordelijke vak buiten beschou-wing, dat wordt (2), daar GF =
0,71
a (a = breedte van de Noordzee in de geschematiseerde gedaante): (3) en de hoek OC door:r-c: -
'['"',.,-j..;,,..,... ex x -dan wordt (3): (4)vast door de keuze van het punt F. Bij H0 =
25
meter be .... Hz=43
meter (dit hebben we berekend uit hetdieptever-H2
f!z
loop langs GF) en voor de verhouding
Ho
vinden we dus:71;
= 1.75.
We zullen nu (4) toepassen voor enkele plaatsen langs onze kust, alsmede voor het midden van het Nauw van Calais (in het vervolg zonder meer als Nauw van Calais aangeduid) en Cuxhaven.In het onderstaande lijstje zijn de coördinaten van deze plaatsen vermeld.
Plaats X a l.. a
Nauw van Calais
0,50
2,00
Vlissingen
0,26
2,00Hoek van Holland
0,14
1,93
Den Helder
0,02
1,77
Eierlandse Gat
o,oo
1,71
Berkum
....0123
1,71
Cuxhaven
-Or47
1,71
Er geldt dus voor h1 ten gevolge van een homogeen windveld boven de Zuidelijke helft van de Noordzee, voor
Nauw van Calais:
() ( ) 1-'t:t.
-ft -:: /, 22. CtrJCX f-tJ fl<J--1-;.,.o<
-H
=
'
"
d/'
zVlissingen '
Ji. _
0
2.~ C,Ç-JO(.+
0 i; l-:;1.~,,o<)
·
ë:':
.:t·~
'3 o C<ri (ex -
3 1~
t;'Ç';
1 - ' ' · /1 /l • 'z
cl
('
Z.:I; '
Hoek van Holland:
(5a,)
(5b)
·~-~
51
-Den Helder:.
.Ji
-==~
a
1.. C,(r.1 rx.t
o o b 1h,,,,._o<.)
'ê'Hq_ =-, ( ' / 7!J/
z Eierland se Gat: (5d).
l.
.
=~1 /
C-(TJ o<, "c-·t1_ ·· Borku:i:d ('
flzJ.,
=
f-,
11
=
..--
~
tr
o~
i ;::..
=
o,
IJ
.lem(cx.
+Jo
jrf
;:...
~
Cuxhaven: (51') (5g)J.2
Het bodemhellingseffect----
-
---
.---Voor de plaatsen ten z·uiden van het Eierland se Gat is dit
vr1J eenvoudig, gezien onze onderstelling in 2
.5,
.
dat daar Ck = 0.Er blijft voor deze plaatsen dus slechts over de constante invloed
(bij constante --C:-x ):
(1)
Beperken we ons tot de in
3.1
genoemde plaatsen, dan geldt(1)
dusvoor de plaatsen Calais, Vlissingen, Hoek van.Holland en Den Helder
(en het Eierlandse Gat) als bodemhellingseff'ect. Voor de overige
genoemde plaatsen levert (1) ons slechts een deel van het totale
bodemhellingseffect, immers moet men voor deze plaatsen nog de term
C
.
/191 'è',._4 .l t(,) H mede in rekening brengen. Volgens 2. 5 ( 7) is de ze
~ ;Jf z.
term te schrijven als
Uit (2) vinden we respectievelijk de volgende waarden voor deze additionele term voor het Eierlandse Gat, Borkum en Cuxhaven:
o.
0 )(2)
Voor het totale bodemhellings8!f'fect op de in