• Nie Znaleziono Wyników

De heks van Vreugd en Rust en andere Voorburgse vertellingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De heks van Vreugd en Rust en andere Voorburgse vertellingen"

Copied!
152
0
0

Pełen tekst

(1)

en andere

Voorburgse

vertellingen

(2)
(3)

De heks van Vreugd en Rust

en andere Voorburgse vertellingen

(4)

Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzijfinanciële bijd ra-gen van deStichting VSB Fonds Den Haag en Omstreken en van deGemeente Voorburg. STICHTING

OPENBARE

BIBLIOTHEEK

VOORBURG

I

sf'ehhng

VSB

Fonds

DenHaag enOms treken

:ji:ilii~[

11111r'~1II111

(5)

.

;

De heks van Vreugd en Rust

en andere Voorburgse vertellingen

Vijfentwintig geselecteerde verhalen

en gedichten

door Voorburgers over Voorburg

een gezamenlijk project van de

Openbare Bibliotheek Voorburg en de

Culturele Raad Voorburg

met tekeningen van

Frits Frietman

-~__. r i J

'TJ

"~

1994

(6)

Uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

2628 CN Delft telefoon (015) 783254 fax (015) 781661 In opdracht van:

Openbare Bibliotheek Voorburg & Culturele Raad Voorburg

ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de Openbare Bibliotheek Voorburg. Omslag en illustraties:

Frits Frietman

Vormgeving binnenwerk:

Ontwerpbureau Delftse Universitaire Pers ISBN 90-407-1069-4

Copyright

©

1994 teksten: auteurs

Copyright

©

1994 tekeningen: Frits Frietman

All rights reserved. No part of this book may be reproduced in any form or by any means,electronie or mechanical,including photocopying, recording or any other means without written permission from the publisher.

(7)

Inhoudsopgave

Voorwoord Annelies Stumpel 7

Hoe gaat dat, met zo'n verhaal? Lex Dalen Gilhuys 9 Het tuinpad Georges van den Berg 13

De gang Jc.P. Bik 19

De dame uit de Herenstraat D. Devilee-Bordewijk 27 Tweemaal in Voorburg W.P, van Dijl 33

Verjaardag JA. van der Heijden 39 Tante Anna P.c. Hoogduin 47

Boodschappen doen Christine Kliphuis 53 De laatste dag George Koeze 57

In verzekerde bewaring Cor de Kok 61 Gevulde koeken Josephine Kwaadgras 67 Verstoring Mariska Mallee 73

De dichter en zijn speelman Sjoerd Olderman 79 Het viaduct voorbij Nico W.Pot 87

Piet van de Vliet Miep van Rooijen-Boudestein 89

(8)

Opsporing verzocht Henk Schneider 95

Een reis terug in de tijd Jenny Smallenbroek 97 De soldaat DJW. Teding van Berkhout 101

Het begin P.e.V.D. T 103

Nachtelijke tocht door Voorburg Ernst van Velden 111 Tekens Cock van Viegen 117

De achterbuurvrouw lneke Witsen-de Leede 119 De collaboratie lneke Witsen-de Leede 127 Een verrassing uit Voorburg A.W. Wories 131 Duiven melken Jolanda Zuydgeest-Prins 139 De heks van Vreugd en Rust Thomas van Zijl 145

(9)

Voorwoord

De 'Heks van Vreugd en Rust en andere vertellingen' is het resultaat van een wedstrijd die door de Openbare Bibliotheek Voorburg in samenwerking met de Culturele Raad Voorburg werd uitgeschreven. Aanleiding voor deze wedstrijd was het 75-jarig bestaan van de Voorburgse bibliotheek in 1994. De opdracht voor de wedstrijd luidde: 'Schrijf een verhaal (of gedicht) dat zich in Voorburg afspeelt.'

Dat Voorburgs heden en verleden zeer inspirerend is, blijkt wel uit het feit dat er 105 inzendingen binnenkwamen. De leeftijd van de schrijvers varieerde van 10 tot 79 jaar. De inzendingen kwamen niet alleen uit Voorburg, maar ook uit diverse andere plaatsen. De jury die de taak had om de 25 beste inzendingen te selecteren voor deze bundel, bestond uit de volgende personen: Drs H.B. Eenhoorn (burgemeester van Voorburg), Lex Dalen Gilhuys (publicist), drs P. Griffioen (leraar Nederlands aan het St Maarten-scollege te Voorburg), drs B.AJ.D. Polders (voorzitter van het bestuur van de Openbare Bibliotheek Voorburg) en Maria Verheij (schrijfster, afkomstig uit Voorburg).

Hun keuze ligt nu voor u. De jury heeft zich niet alleen laten leiden door literaire criteria, maar heeft er ook naar gestreefd een aantrekkelijke en afwisselende bundel Voorburgse vertellingen te laten ontstaan. Ik denk dat zij daar bijzonder goed in is geslaagd. Het aangedragen materiaal bood dan ook een goede keuzemoge-lijkheid. Het is een rijk geschakeerd Voorburgs mozaïek gewor-den. Herinneringen aan vroeger worden afgewisseld met fantasie-rijke, bespiegelende en humoristische verhalen.

Graag wil ik, namens de Openbare Bibliotheek en de Culturele Raad, allen bedanken die het verschijnen van dit boek mogelijk 7

(10)

hebben gemaakt: àlle schrijvers die aan de wedstrijd deelnamen en daar vaak veel tijd en moeite aan besteedden, de leden van de jury, jurylid Paul Griffioen voor zijn deskundig aanbrengen van

een enkele correctie in de teksten, jurylid Lex Dalen Gilhuys voor zijn toelichting op de bundel, Frits Frietman voor de illustraties en de Stichting VSB Fonds Den Haag en Omstreken en de Gemeente Voorburg voor hun financiële bijdragen.

De bibliotheek is er trots op dat haar 75-jarig bestaan de aanlei-ding was van het verschijnen van deze bundel. Voorburg en haar bibliotheek zijn een zeer Voorburgs boek rijker.

Annelies Stumpel

directeur Openbare Bibliotheek Voorburg Voorburg, 9 december 1994

8

g l::

9

(11)

Hoe gaat dat, met zo'n verhaal?

Lex Dalen Gilhuys (journalist en jurylid)

Sommige verhalen kun je beter vertellen dan opschrijven. Als je een goed verteller bent en niet teveel van 'hij zegt...en toen zeg ik, ik zeg' gebruikt, hangen de toehoorders al gauw aan je lippen. Als men hetzelfde verhaal opschrijft zonder de kleur van het gespro-ken woord dan blijkt het vaak een vertelling zonder ziel te zijn. Gesproken woorden worden geïllustreerd door gebaren en klank-nuances die over het algemeen natuurlijk overkomen, geschreven woorden (zeker in een verhaal) gaan pas leven als ze beelden oproepen. Beelden die ontstaan door techniek of taalkennis, het vinden van de treffendste woorden of uitdrukkingen en een goede opbouw van het verhaal. Dan mogen fantasie en inspiratie hierbij nog als bonus worden beschouwd. Extra's van de verteller, die van een overigens misschien goed geschreven opstel met een correcte opsomming van bepaalde gebeurtenissen een verhaal maakt dat juist iets meer heeft. Dat niet alleen vennag te boeien, maar ook bepaalde emoties kan oproepen. Niet alleen door de vermelde feiten, maar vooral hoe die feiten aan de lezer worden voorgespiegeld. Dan is men in de meeste gevallen nog steeds geen literator, maar althans een goed vertéller.

'Ik zou er een boek over kunnen schrijven', hoor je vaak verzuch-ten van iemand die op een bepaald gebied veel heeft meegemaakt. 'Doe dat dan', moedigen sommigen dan aan. Het komt er zelden van. Ik krijg wel eens manuscripten onder ogen van lieden die het wél hebben aangedurfd en mij hun schrijfsels voorleggen voor ze er (eventueel) mee de boer opgaan. Meestal word ik er een beetje verlegen van. Hoe moet ik hen duidelijk maken dat ze zich beter aan het verzamelen van postzegels (of zoiets) kunnen wijden, zonder dat ik hun illusies onherstelbaar beschadig? Of moét ik die illusies juist de grond inboren omdat zij kennelijk blijk geven van gebrek aan zelfkritiek? Zoals ook veel zangers die hogerop willen beter tussen de schuifdeuren kunnen blijven waaruit ze zo

'talent-9

(12)

vol' zijn verschenen? Het vereist tact om die aspirantschrijvers in hun waarde te laten en hen er toch van te weerhouden de jacht op een uitgever in te zetten. 'Een redelijke vertelling, maar misschien zou het beter tot zijn recht komen als je dit en dat en zus en zo zou veranderen ...'

En gelukkig hoor ik er dan nooit meer iets van. Waarmee niet is gezegd dat ik iemand ervan wil weerhouden het toch te proberen. Soms kan een roos tussen het onkruid bloeien ...

Eén voorbeeld van tomeloze schrijversdrift. Een ex-uitsmijter van binnenstadscaf é's kon ook een boek over zijn talloze wederwaar-digheden in de horeca schrijven en deed dit dan ook.Waarna hij mij zijn manuscript opstuurde met de mededeling dat zijn 'onthul-lingen' niet eerder waren gepubliceerd (wat mij logisch voor-kwam) en dat men ervan zou opkijken. 'Ik heb niks verdoezeld en alles spontaan opgeschreven', voegde hij er nog wervend bij. Ik sloeg het manuscript open. Zijn verhaal begon aldus: 'Ik sta die dag met een kater als een leeuw achter de tap en voel me niet kosher. Die twee kerels aan dat tafeltje zinnen me al direct niet. Zegt die ene'tegen me: 'Kom jij uit Terneuzen?' 'Nee, hoezo?' vraag ik. 'Omdat je zo'n grote neus hebt'. Ik haal gelijk uit en geef 'rn een oplawaai. 'Nee, ik kom uit Stompwijk' , zeg ik'. Ongetwijfeld een veelbelovend begin, maar hij had het erbij moeten laten, want het hele manuscript wemelde verder van de slagwisselingen in benauwde ruimten.

Een aantal schrijfbehoeftigen uit zich bij gebrek aan beter in de lezersrubrieken van kranten. Let maar op: je komt vaak dezelfden tegen in die interessante kolommen, die vooral overlopen van gal en grief over al of niet vermeende misstanden en zeker een nuttige functie kunnen hebben. Maar die wel gepikeerd zijn als je hun soms ellenlange betogen terugbrengt (moét terugbrengen, een krant is niet van elastiek) tot de kern. Want kort en bondig schrijven is ook niet eenieder gegeven.

Een gegeven waarnaar de jury van deze bundel schetsen uit het Voorburgse leven onder meer heeft gekeken bij de beoordeling van de talrijke inzendingen. Heeft een verhaal 'body', wandelt men niet al schrijvend uitvoerig van a naar b voor er bij c einde-lijk gebeurt waarover men eigeneinde-lijk wilde vertellen? Sommige

(13)

zeker niet slechte verhalen moesten we verder met enige spijt laten liggen omdat het Voorburgse accent te gering was of geheel afwezig bleek. En dat was nu eenmaal een uitgangspunt.

Maar kom, deze inleiding is niet bedoeld als juryrapport. Er liggen 25 verhalen voor u. Het ene beter dan het andere, maar alle lezenswaard, zo vertrouwen we. Verhalen van Voorburgers over Voorburgers of over Voorburg. Verhalen uit de werkelijkheid gegrepen, of uit fantasie ontsproten.

Bedenk wel: elk verhaal begint met een groot stuk leeg papier. Daarop mag u geestelijk leegbloeden. U vormt en kneedt. Zwoegt of glijdt makkelijk over dat papier. Dan ontstaat er iets. Uw eigen creatie. Het kan zo'n voldoening geven. Dat deed het ons bij het lezen ook.

(14)

J

( \ e g 1-n g a g n b d ÏI \ g E h v a h p v d h ei P h C h o v, h d I~

(15)

Het tuinpad

Georges van den Berg

Voorburg is een tuin; zijn straten zijn tuinpaden. Elke dag kan je er wandelen, stapsgewijs een doel kiezend, dat niet te ontmoedi-gend ver ligt van het vorige. De afstanden moeten haalbaar zijn. Het is mooi weer. De zon schijnt. Geen wind, aangename tempe-ratuur. Hij zou geen last hebben vandaag. Hij heeft zich zomers gekleed. Lichte pantalon, fleurig overhemd met korte mouw. Niet al te wild natuurlijk, dat past niet bij zijn leeftijd. Sober maar goed gekleed. Dat is goed voor zijn zelfvertrouwen. Hij weet dat menigeen hem zijn zestig jaren niet zouden geven. Wat Indisch bloed dat hem snel doet bruinen en het weinige grijs tussen wat dunner wordend haar maakte dat de meesten hem schatten onder in de vijftig. Hij ziet er gezond uit. Dat geeft wel eens problemen. Vandaag niet, hoopt hij. Het is goed weer. Hij heeft zijn pillen genomen, zijn spray in zijn zak gedaan.

Enigszins overmoedig loopt hij met snelle stap de holle weg in, het voetpad tussen de sloot en het Huygens Lyceum. Aan het eind van dit pad -zijn snelheid is intussen gehalveerd- is hij buiten adem. Hij slaat rechtsaf en loopt langs het juffertje-in-het-groen, het leuke beeldje van een jong meiske tussen de struiken op het pleintje voor de Louis Couperuslaan. Stoute jongetjes hebben met viltstift het stukje tussen haar benen rood gekleurd. Zulke dingen deed hij ook wel toen hij nog jong was. Hij glimlacht bij die herinnering.

Gisteren -of was dat al weer eergisteren- was het tot hiertoe ook probleemloos gegaan. Tot iets voorbij dit beeldje, ongeveer ter hoogte van het Maartens Col... PIJN!... De pijn sloeg hevig toe.

Onverwachts knikte hij door de knieën.Door de waas in de hoeken van zijn ogen keek hij rond om te zien of iemand het had opgemerkt. Gelukkig, niemand had het gezien. Hij knoopte zijn veter vast. Die had hij natuurlijk niet. Hij liep op sandalen en die hadden gespen. Hij droeg nooit schoenen met veters. Het net-doen-alsof had zijn voordelen. De pijn zakte nog verder terwijl hij 13

(16)

deed alsof er een steentje in zijn sandaal zat. Dat scheelde weer enkele seconden voordat hij verder liep.

Hij loopt verder op de Aart van der Leeuwkade. Voorzichtigheids-halve nog iets langzamer. Zijn volgend doel bereikt hij zonder pijn. Wél kortademig, een lam, zwaar gevoel in zijn linkerschou-der. 'Hij heeft zijn zware winterjas aan' noemt hij dat. Vervelend, niet pijnlijk, maar het leidt je af. Hij loopt niet meer alleen. De angst heeft hem bij de arm genomen, probeert in zijn gedachten te sluipen. Hij laat dat niet toe, dwingt zijn gedachten het lavendel-perkje in. Het eerstvolgende doel op het tuinpad.

Vroeger had hij lavendel in zijn tuintje gehad. Het schitterend blauw van de overweldigende, langdurige bloei had hem altijd bekoord. De geur was ook zonder bloei verfrissend, zeker in combinatie met tijm. Door de bloemen werden veel hommels aangelokt. Hommels waren leuke gezellige dikkerds. Hij aaide ze vaak met zijn wijsvinger over hun ruggetjes als ze de honing uit de bloempjes zogen. Daar schenen ze helemaal niets van te merken. Of ze vonden het best. Ze humden gewoon door.Hij had ze wel eens gemerkt met Tipp-ex. Ongemengd voor een witte kleur en gemengd met gewone inkt of stempelinkt om een blauwe of rode kleur te krijgen. Hij was vergeten hoe lang de gemerkte beestjes bleven terugkeren. Drie, vier weken? Dat was ook al zó lang geleden. Maar dat aaien bleef hij nog steeds doen. Soms liet hij dat aaien vergezeld gaan van 'Dag, hommeltje, dag liefje'. Puur voor de lol, natuurlijk. Kijken hoe de mensen daarop rea-geerden. Sommigen vonden hem totaal geschift. Dan lachte hij inwendig. Maar hij hield echt van hommels. En ze hadden hem nog nooit gestoken.

Bij de lavendel blijft hij altijd staan. Zeker als de pijn er was, dan kon die wegzakken. Aan de meneer achter het raam van één van de flats aan de Jan van der Eyndestraat laat hij dan zien dat hij dat doet om te genieten van de geur. Hij strijkt met zijn hand door de blaadjes en haalt diep adem, soms ruikend aan zijn hand.En dan glimlacht hij. Volkomen kunstmatig, die glimlach, als hij pijn had. Toegegeven, maar de geur is echt lekker. Nog steeds glimlachend en ruikend aan zijn hand loopt hij door. Verdomme, nu is hij alweer die leuke mevrouw met de kinderwagen-met-parasolletje

sn

aa Z\1 '0 an ga ve kv Er sp an ha

za

hi; ee ge Wl Zi tw pe

za

ov '~ ko Dl tra M ho de da de W, on

'm

Or de kij

(17)

straal voorbij gelopen. Te laat nu. Morgen zal hij haar groeten en aanspreken. Zijn kortademigheid is toegenomen, de winterjas zwaarder geworden. 'Het heeft zeker geregend' laat hij zich weten 'of het heeft gesneeuwd'. Hij heeft nu ook nog spierpijn in zijn armen en een rauw gevoel in zijn borst. Zijn gezicht is strakker gaan staan. Bij het kruispunt met de Mgr. van Steelaan is het verkeer gelukkig druk. Daar aan de overkant op de hoek staat het kweeperenpleintje. Er staat daar een bank, waar je kan uitrusten. Enige weken geleden stierf hij zowat van de pijn. Ondanks een spraytje schoot de pijn door schouders, tussen de schouderbladen, armen en achter zijn borstbeen. Hij was het pleintje op gelopen en had daar toen in het water iets zien drijven. Zijn zwemmende ogen zagen een verdronken meisje. Even dacht hij 'wegwezen', maar hij Was toch naar beneden gegaan, naar de slootkant. Het bleek een matras te zijn die een onverlaat zo maar in het water had gekwakt. Toen hij tussen de struiken weer naar boven wilde, weigerden zijn benen. Hij moest, misselijk en duizelig gaan zitten. Zijn hoofd in de kromming van zijn armen. Delen van een gesprek tussen twee dames had hij opgevangen; de betekenis niet begre-pen. Toen de pijn wat afzakte en het trillen van zijn benen lang-zaam wegtrok begon hij het gesprek wel te volgen. Ze hadden het over hem. 'Heb jij die vent nog wel eens gezien?' vroeg de één.

'Welke?' 'Nou, die arrogante, je weet wel, die altijd zo met zijn kop in de lucht je straal voorbij loopt.'

De rest hoorde hij niet meer. Hij voelde zich huilen, voelde de tranen over zijn wangen, voelde zich schreeuwen van wanhoop. Maar zijn gezicht bleef droog, strak. Hij was hondsmoe. Toen hij -hoeveel later?- tegen de slootkant opklom, zaten de twee dames op de bank. De leuke keek beschaamd weg, de andere giechelde. Ze dachten zeker dat hij tussen de struiken had staan pissen. Tussen de ademstoten van zijn kortademigheid mompelde hij: ' Het is niet waar, ik..., Maar ze waren al een gesprek verder. Hij was te moe om en te buiten adem om aan te dringen. 'Morgen' dacht hij

'morgen zal ik het haar uitleggen'. Maar morgen bleef tot nu toe morgen. Er kwam steeds wat tussen.

Ongemerkt is hij doorgelopen tot aan de vrolijke-beestjes-hoek aan de Julianalaan. Gewoontegetrouw blijft hij ook daar een tijdje kijken naar de chinchilla's en hamsters. Dan steekt hij over naar

(18)

het sierhek van de tuin, de hekken bij de tramhalte, waar je zo he lekker aan kon staan leunen. Vandaag hoeft hij de bus niet te D: nemen. Hij overweegt zelfs geheel over te steken. Het is tenslotte Bi een goede dag. En hij voelt zich redelijk goed. In termen van het dr weerbericht: 'Hier en daar een drukgebied, maar het blijft droog'. V: Gezien echter zijn loopsnelheid besluit hij dat niet te doen. Niet M haalbaar, trouwens dat is het al lange tijd niet meer. w. de Vorige week, slecht weer, slechte dag, stond hij hier te trillen van pi vermoeidheid en pijn, heftige pijn. Hij kon nog net de bus pakken.

Overvol. Eén plaats over, de invalideplaats achter de bestuurder. Een rij passagiers aan de deur. Hij liet zich vallen op die invali-denplaats. '0, jee, moeilijkheden,' dacht hij meteen. Er stapte een jongen in met krukken en een been in het gips. Was in Oostenrijk in de late winter met zijn ski aan een boomstronk blijven haken en had een smak gemaakt. Hij was geboemeld en gebotst, een weinig dronken toen het gebeurde. Dat had de jongen hem zelf enige dagen geleden verteld.

De chauffeur vroeg hem op te staan voor de jongen. Hij kon niet. Noch zijn benen, noch zijn stem gehoorzaamden hem. De chauf-feur werd langzaam kwaad, de omstanders gingen zich ermee bemoeien. Dat was het nou net. Ook al was het ziJ mis met hem, hij bleef goed tonen, bleef er gezond uitzien. Het was geen onwil, zoals de passagiers dachten, hij kon echt niet overeind komen. De jongen was hem te hulp geschoten, zag kennelijk dat er wat mis was. Het mocht niet baten. Hij werd ruw de bus uitgewerkt. Door een passagier, zo'n potige volksheld. Hij wist niet hoe hij er was gekomen, maar opeens stond hij te huilen op het Balen van Andelplein. Ditmaal echt. Hij schaamde zich voor zijn wanhoop, was meer teleurgesteld over zichzelf dat hij zich had laten gaan dan woedend over het gebeurde. Hij voelde zich vernederd door zijn zelfmedelijden. Toen hij eindelijk weer tot zichzelf kwam, was hij verbaasd door de wind in de windhoek, de poort van het ex-ministerie van Waterstaat, tegen de muur te zijn aangedrukt. Hij slentert langs de nissenmuur, de winkelgalerij op de Juliana-laan, wandelt zelfs om het binnenplein, het Julianaplein, door de windhoek naar huis.De deur is op het veiligheidsslot. Zijn vrouw is dus niet thuis. Zeker boodschappen doen. Hij kijkt op zijn

(19)

horloge. Hij heeft ruim anderhalf uur gedaan over de wandeling. Dat moet beter kunnen, ook al is het soms ontmoedigend ver. Binnengekomen laat hij zich op de bank vallen en fantaseert zijn

dromen. Dromen over uitbreiden van tuinpaden. Misschien naar de

Vliet of naar de verplaatste Vliegermolen. Leidsenhage misschien? Maar hij weet dat met de jaren de tuinpaden steeds korter zullen worden, slechter begaanbaar. Dat de blauwe hemel met zijn zon, de hemel met zijn regen, zijn mist langzaam zal veranderen in een plafond, waarop je angsten kunt schrijven.

(20)

J.e

Pet gev wa:

'La

nie inI noc 'Hl M" tw< bij; juli hij aut de en aut

'La

var

naa

jaaJ 'ik boi ver 'B<

'La

Pet ten

(21)

De gang

J.c.P. Bik

Peter en Erik verveelden zich. Het was de hele vakantie erg warm geweest. Nog twee weken en de school zou weer beginnen. Het was nu wat koeler en Peter en Erik waren aan het beraadslagen. 'Laten we gaan varen op de Vliet,' stelde Erik voor. 'Dat gaat niet,' zuchtte Peter, 'mijn vader heeft met zijn soldeerbout een gat in mijn boot gemaakt, dwars door de bodem heen. Die krijg ik nooit meer geplakt.' 'Geef mij ook zo'n vader.' Erik keek hem meesmuilend aan. 'Ik heb mijn vader geleerd niet aan mijn spullen te komen,' grapte hij. 'Trouwens, hij kan...'

'Hey, kids.' Peter en Erik draaiden zich om. Achter hen stonden Mike en Inge, de eenëiige tweeling, of zoals Erik altijd zei, 'De tweeëiige eenling.' 'Iets aan het bekokstoven?' vroeg Mike. 'Niks bijzonders,' zuchtte Peter, 'we vervelen ons dood. Wat doen jullie?' 'Niks, het is een saaie boel in Voorburg,' zei Mike, terwijl hij een steentje wegschopte dat met een harde tik de velg van een auto raakte. 'Ik zal blij zijn als er straks vlootdagen zijn,' vervolg-de hij. Hij mikte een anvervolg-dere steen op een boom, maar miste vervolg-deze en de steen kwam met een harde tik tegen de ruit van dezelfde auto.

'Laten we in ieder geval maar weg gaan,' zei Erik nu, terwijl hij van het muurtje sprong, 'voor je de hele boel vernielt.' 'Laten we naar het Boerenbos gaan,' stelde Peter voor, 'om deze tijd van het jaar stikt het er van de konijnen.' 'Ja, lekker,' antwoordde Mike,

'ik ben gek op konijnen.' Hij kloof aan een onzichtbaar konijne-boutje en maakte daarbij luide smakgeluiden. Inge keek hem verachtend aan. 'Wat ben jij een misselijk mannetje,' zei ze. 'Betere ideeën?' vroeg Mike. Hij keek haar geamuseerd aan. 'Laten we een speurtocht houden,' stelde Inge voor. 'Hè bah,' zei Peter, 'Wat kinderachtig.' 'Ik vind het een goed idee,' sprak Erik, terwijl hij onzichtbare broodkruimeltjes strooide. 'Ik ook,' volgde

(22)

Mike. 'Oké,' zuchtte Peter, 'maar niet te lang, want ik moet op tijd eten'. 'Waar?' vroeg Mike. 'Schellinglaan, bij de vijver,' riep Erik, terwijl hij al broodstrooiend een stukje vooruit liep, waarbij hij huppelende bewegingen maakte. 'Volg de gids,' riep Mike en hij huppelde achter Erik aan. Inge giechelde en begon ook te huppelen. 'Stelletje malloten,' zuchtte Peter en hij zette het op een drafje om ze bij te houden.

'Ik zie geen spoor meer,' zei Erik tegen Peter, terwijl hij twee takken naar beneden drukte. Peter stond een stukje verderop en krabde aan zijn oor. 'Nee, ik kan , hé wacht even, daar bij die boom.' Erik volgde de uitgestrekte arm van zijn vriend en zag inderdaad de twee gekruiste takken, het teken dat ze moesten volgen. 'Ik hoop dat we er nu bijna zijn, want ik moet op tijd thuis zijn,' sprak Peter. Ze liepen al een uur door het park en gingen nu weer in de richting van De Tobbe. 'Het kan niet lang meer duren,' suste Erik, 'We hadden half zes afgesproken. Die paar minuten maakt niks uit.' Mike en Inge waren daar intussen niet zo zeker van. Zij hoorden de twee jongens achter hen, terwijl zij uitkeken naar iets wat de finale van de speurtocht kon inleiden. 'Hier,' siste Mike, 'dit struikgewas ziet er lekker wild uit.' Dat vond Inge ook en ze aanschouwde de stekels van de bessestruiken en de hoge brandnetels. 'Ga jij maar eerst,' stelde ze haar broer voor. Mike keek haar geamuseerd aan. Hij maakte een paar meter van de struiken nog een teken vast. Daarna liep hij om het struik-gewas heen, op zoek naar een enigszins doordringbare plaats.' Hierzo,' zei hij, angstvallig omkijkend naar de plek waar hij de andere twee vermoedde. 'Ga maar, ik kom wel,' zei Inge ofschoon ze daar nog niet zo zeker van was. Ze zag Mike tussen de struiken verdwijnen, voorzichtig zijn weg zoekend tussen de dooms en de brandnetels. Ze keek nog eenmaal om en volgde toen het spoor van haar broer. 'Mike waar ben je?' fluisterde ze. 'Humpf,' was het enige wat ze hoorde. Ze volgde het spoor van platgetrapte planten en zag tot haar grote verbazing dat het opeens ophield. 'Mike,' siste ze, maar er kwam geen antwoord. Ze voelde een rilling over haar rug lopen. 'Mike?' riep ze nu wat harder. 'Ge-vonden!' riep Erik, 'dat komt ervan als je zo'n herrie maakt.' Hij kwam door de struiken aangelopen, achtervolgd door Peter. 'Hij is

20 WI sn va VI gr M sp

'V

vr da w. 'iJ ke D ac sc an er h< 'f af v< sa V m gl

m

kc gl ft 'I

u

U dl li 2]

(23)

weg,' snikte Inge. 'Wie?' antwoordde Peter. 'Mike natuurlijk,'

snikte Inge nog harder. 'Maak niet zo'n leven,' kwam een stem van beneden, 'een mens kan nooit eens uitrusten.'

Verbaasd keken de drie naar de grond voor hen. Hun ogen werden groot toen zij een gat in de grond ontwaarden, waar het hoofd van Mike uitstak. 'Wat doe jij daar?' vroeg Erik verbaasd. 'Vrienden,'

sprak Mike voornaam, 'ik heb de schat van Roodbaard gevonden.'

'Wat een onzin,' zei Peter, 'wat zit er in dat gat?' Mike keek hem vrolijk aan. 'Nietsjonge vriend,' antwoordde hij, 'tenminste, niets dat ik kan zien,want het is aardedonker hier. Ik zal je vertellen

wat ik doe,' vervolgde hij,terwijl hij uit het gat omhoog kroop, 'ik ga naar huis,een zaklamp halen en ik ga eens haarfijn

uitzoe-ken wathier zit,want ik ben razend nieuwsgierig.' 'Ik wil het ook

wel zien,' stamelde Peter, 'maar ik moet toch eerst gaan eten.' De anderen beaamden dat. Erik hakte de knoop door. 'Vanavond,

acht uur weer hier,' zei hij.'Zaklamp mee, dan kunnen we de schat in het onderaardse gewelf gaan zoeken.' Hij lachte vaag. De anderen knikten. 'Vanavond, acht uur,' sprak Mike, 'en denk erom, mondje dicht.' 'Top,' zei Peter. Hij wierp een blik op zijn horloge en zette een looppasje in,richting huis.

'Het is aardedonker hier,' sprak Erik. Hij was als eerste in het gat afgedaald en zwaaide zijn zaklamp van links naar rechts. Mike

volgde hem. 'Kijk uit sukkels,' siste hij tegen Peter en Inge,die samen het gat in kwam duikelen, 'straks stort de hele boel nog in.'

Verbaasd keken zij rond. Het gat was zo'n twee-en-een-halve meter breed. Naar het zuidwesten, volgens Eriks kompas, liep een gang van anderhalve meter hoog. Zij volgden de gang een paar meter. Daarna werd het wat hoger zodat zij er vrij gemakkelijk konden staan. De gang was hier op regelmatige afstand met balken gestut. 'Ik geloof dat we een geheime gang hebben ontdekt,' fluisterde Mike. 'Ik vind het eng,' zei Inge, 'Laten we terug gaan.' 'Ben je gek,' zei Erik. 'Laten we verderop gaan kijken.' In het licht van de lampen was de spanning van zijn gezicht af te lezen.

Uiteindelijk stemde ook Inge toe. Zij schuifelden voorzichtig door de gang. Mike voorop, gevolgd door Erik, dan Inge en achteraan liepPeter.

(24)

De grond was vochtig en glibberig. Mike verbaasde zich dat hier geen mos groeide. Toen hij er later over nadacht, realiseerde hij zich dat dit niet kon omdat er natuurlijk nooit licht in de gang kwam. Hier en daar kwamen zij kleine instortingen tegen en soms kostte het moeite om er langs te komen. Een keer moesten zij zelfs een stuk kruipend hun weg vervolgen tot de gang weer hoog genoeg was om te gaan staan. Erik dacht dat zij ongeveer hon-derdvijftig meter hadden afgelegd, toen het gebeurde. Inge strui-kelde over een steen. Zij viel tegen Erik aan, die voorover viel. Toen stootte zij tegen één van de steunbalken. Deze kraakte vervaarlijk, viel toen dwars over het pad en raakte een andere balk die doormidden brak en ook viel. Grote hoeveelheden aarde stortten naar beneden. Inge gilde.

Toen de rust was weergekeerd, zag Peter dat aan hun kant de gang volledig was geblokkeerd. Inge lag half onder de berg aarde bedolven. Peter hielp haar met opstaan. Een lichte paniek overviel hen en zij schreeuwden beiden naar de twee jongens die zich onder of achter de versperring moesten bevinden. Er kwam geen antwoord. Peter vermande zich. 'We moeten hulp halen,' zei hij. Inge beefde heel erg en knikte alleen. Inge's zaklamp was verdwe-nen en bij het licht van Peters lamp legden zij in een verrassend snel tempo de terugweg af. Zij schoten uit de bosjes, renden over het bruggetje en belden aan bij het eerste het beste huis. Enigszins in paniek vertelden zij hun verhaal. De bewoonster begreep dat er iets ernstigs moest zijn gebeurd en belde de politie. Deze arriveer-de binnen vijf minuten.

Eén van de agenten kroop de gang in, liet zijn zaklamp rondspelen door de gang en verbaasde zich er andermaal over wat voor gevaarlijke spelletjes kinderen vaak spelen. Hij kroop daarop uit het gat, sprak even met zijn collega en zij namen contact op met de centrale, die daarop groot alarm sloeg. De inspecteur van dienst, de heer Bramswaai, hoorde het tumult op de mobilofoon en ging zelf poolshoogte nemen. Hij arriveerde gelijk met de auto van Gemeentewerken. Bramswaai daalde zelf af in de gang samen met twee mannen van Gemeentewerken. Het toeval wilde dat de inspecteur zeer geïnteresseerd was in alles wat met de geschiede-nis van Voorburg te maken had en toen hij de gang had bekeken,

sp stl ve 10 be in VI tel ve

o

w éé ge in m Vf in kf Vf A gf W

m

d< m ze hf ef in dl ge w br he ge N 22 2'

(25)

sprak hij het vermoeden uit, dat dit de gang moest zijn die om-streeks de 15de eeuw het kasteel 'De Werve' met 'De Loo' verbonden moest hebben. De mannen zeiden dat zij meer in het lot van de kinderen geïnteresseerd waren, wat de inspecteur beaamde. Een grondploeg daalde af in de gang en met vijf man, inclusief de inspecteur, volgden zij de gang tot aan de versperring. Voorzichtig begonnen de mannen de versperring weg te scheppen, terwijl met meegenomen materiaal de gang werd behoed voor verdere instortingen. Na een uur was er een gat geslagen.

Op het roepen van de mannen werd niet gereageerd. Het ergste werd gevreesd. Een half uur later was het gat groot genoeg om één van de mannen naar de andere kant te laten kruipen, zonder gevaar dat de gang opnieuw instortte. Hij keek verbaasd de gang in.De twee jongens waren verdwenen. Hij riep een paar maal, maar er kwam geen antwoord. Inspecteur Bramswaai was net zo verbaasd. De mannen stelden voor, de gang verder uit te lopen. De inspecteur dacht even na en zei toen, dat de gang verder onderzoe-ken heel erg veel tijd zou gaan kosten, zeker met het oog op verdere instortingen. Hij had een beter plan.

Als Mike en Erik van dat plan hadden geweten, waren ze een stuk geruster geweest. Na de instorting, waarbij ze allebei ongedeerd waren gebleven, hadden ze eerst geroepen naar Peter en Inge, maar kregen geen antwoord. Zij beraadslaagden wat ze zouden doen. Ze konden wachten tot Peter en Inge hulp hadden gehaald, maar misschien waren zij niet ongedeerd gebleven. In dat geval zouden zij zelf iets moeten ondernemen. Na korte tijd namen zij het besluit verder de gang in te lopen, in de hoop ergens anders een uitgang te vinden. Ze volgden de gang verder, af en toe kleine instortingen ontwijkend. Na enige tijd maakte de gang een scherpe draai naar rechts. Er kwamen nu allemaal flauwe bochten in de gang, de ene keer naar links, dan weer naar rechts, zodat moeilijk Was na te gaan welke kant ze nu eigenlijk opliepen. Eriks kompas bracht hierbij uitkomst, zodat ze wisten dat ze ongeveer nu naar het westen liepen. Niet dat het veel uitmaakte. Ze konden toch geen andere kant op.

Nadat ze weer een stuk gelopen hadden, werd Mike's zaklamp

(26)

opeens heel zwak. 'Doe maar uit,' stelde Erik voor, 'dan houden we jouw lamp als reserve.' Mike deed zijn lamp uit en liet Erik voorop gaan. Tien minuten later werd Eriks lamp ook zwak. Zwijgzaam liepen de jongens verder. De lamp werd steeds zwak-ker, totdat Erik nog maar amper zag waar hij liep. 'Geef me jouw lamp maar,' zei hij tegen Mike. Terwijl hij in het pikkedonker de lamp van Mike overnam, voelde hij ineens een tochtvlaag. 'Voel-de je dat?' vroeg hij gehaast aan Mike. 'Kom, het kan niet ver meer zijn.' In het licht van de snel zwakker wordende zaklamp spoedden de twee zich voort. Opeens maakte de gang weer een bocht. Direct daarop zag Erik, die voorop liep, een vaag schijnsel een meter of tien verderop. 'Kom op,' sprak hij opgewonden tegen Mike, 'hier is een uitgang.' Met enige moeite lukte het hen om uit het gat te klimmen. Het was intussen donker geworden. Zij kwamen tussen een paar bosjes uit. Mike zag achter een muurtje de contouren van een groot huis.

Ze keken over het muurtje en zagen twee mannen die met iets aan het sjouwen waren. 'Inbrekers,' siste Mike. De mannen hoorden een gerucht. 'Wie is daar?' riep een van hen. Erik kreeg een ingeving en ging rechtop staan. 'Halt politie!' riep hij en scheen met het zwakke schijnsel van zijn zaklamp in de richting van de twee mannen. Onmiddellijk zwaaide er een scherpe lichtbundel hun kant uit. 'Zo, politie hè? Snotapen,' zei één van de mannen en zij kwamen dreigend op de jongens af. 'Blijf staan!' riep een barse stem. De mannen en de jongens keken verschrikt in de richting van het geluid. Onmiddellijk kwamen vier agenten aanlopen die de twee inbrekers snel overmeesterden.

Inspecteur Bramswaai, die daar achter aankwam, liep naar de jongens toe en stelde zich voor. 'Hoe hebt u ons kunnen vinden?' vroeg Erik. 'Dat was vrij simpel,' antwoordde de inspecteur. 'Toen ik de gang zag, realiseerde ik mij dat er heel lang geruchten gaan over een geheime gang die van het vroegere 'De Loo' naar 'De Werve' moet hebben gelopen. Toen was het niet meer dan logisch dat, als de gang nergens was ingestort, jullie hier bij 'De Werve,' uit moesten komen. Kom maar snel met mij mee, want jullie ouders zijn behoorlijk ongerust geworden.' Hiermee kwam een einde aan een kort, maar spannend avontuur. De gang werd in

(27)

kaart gebracht en helemaal onderzocht, maar een schat werd er helaas niet gevonden. De stadsarcheologen waren zeer verrast door het feit dat de gang veel zuidelijker lag dan altijd was veronder-steld. Dit was één van de redenen dat de gang nog nooit ontdekt was. Mike, Inge, Erik en Peter werden later uitgenodigd op het stadhuis, waar zij over alles uitleg kregen en waar zij door inspec-teur Bramswaai werden bedankt voor het feit dat, mede door hun toedoen, twee antiekdieven, waar al lang naar werd gezocht, konden worden gearresteerd. Namens de politie gaf hij alle vier een CD-bon en namens de jarige bibliotheek, bood hij alle vier een lidmaatschapskaart aan van de Voorburgse bibliotheek, met de raad wat meer te gaan lezen. 'Hierdoor konden zij wat van de geschiedenis van Voorburg leren en zou er minder tijd zijn voor gevaarlijke spelletjes,' zei de inspecteur erbij. Met dat eerste waren de vier het eens, het ontdekken van de gang had hun interesse voor het oude Voorburg gewekt. Dat bracht direct het tweede argument van de inspecteur in gevaar. Mochten zij meer van de geschiedenis te weten willen komen, dan zouden zij toch af en toe op onderzoek uit moeten gaan. Of niet?

(28)
(29)

De dame uit de Herenstraat

D. Devilee-Bordewijk

Het was een hectische dag geweest op mijn werk en flarden van gesprekken zoemden nog na in mijn hoofd terwijl ik over het Oosteinde naar huis fietste. Ter hoogte van Park Vreugd en Rust kreeg ik zin om even aan de Vliet te zitten. Ik zette mijn fiets op slot en slenterde even langs het log voortstromende water naar een bankje, dat verder aan het pad stond. Vanaf het bankje staarde ik naar de donkere, groen-bruine stroom en met het water stroomden de spanningen uit mij weg.

Zo in mijzelf gekeerd had ik niet gemerkt dat er iemand naast mij was komen zitten. Toen ik even opzij keek knikte zij mij toe als teken van groet. Het was de oude dame die in de winkels van de Herenstraat altijd met 'Juffrouw Cato' werd aangesproken. Haar grijze haar droeg zij sierlijk opgestoken en geen haartje leek verkeerd te zitten.Een witte hooggesloten blouse met een kanten kraagje en een lichtgrijze rok gaven haar iets gouvernante-achtigs. 'Hoe kalmerend werkt toch altijd dat stromende water, nietwaar?' opende zij het gesprek. 'Ja' antwoordde ik terwijl ik haar in het gezicht keek. 'U bent toch juffrouw Cato?' vervolgde ik terwijl mijn blik afzakte naar haar slanke gerimpelde linkerhand, waar twee trouwringen zacht blonken.Zij volgde mijn blik naar de ringen die ze met haar rechterduim en -wijsvinger bijna teder ronddraaide. Ze begreep de bedoeling van mijn vraag in combina-tie met mijn blik. 'Ja, zo noemen zij mij hier. Mijn man is in het begin van de oorlog overleden, men weet niet beter dan dat ik altijd alleen ben geweest.' Belangstellend ging ik verder 'Is uw man door de Duitsers ?' Direkt onderbrak zij mij: 'Ach nee, een ongeluk met de fiets zo zonde.' Ze zuchtte zacht terwijl haar ogen voor zich uit staarden en er volgde een stilte, die ik verbrak met de vraag of zij ook kinderen hadden gehad.Om een of andere reden raakte zij erdoor in verwarring en mompelde iets ontken-nends. Meteen was het gedaan met haar rust; zij keek op haar

(30)

horloge en bleek plotseling haast te hebben. 'Goedemiddag,' sprak zij al opstaand en liep, met kaarsrechte rug en kin fier in de lucht gestoken, van mij weg.

Dagen later, het was op een maandagochtend, liep ik door de Herenstraat, op weg naar de bakker, toen ik haar weer zag, schuin voor mij aan de overkant. Zij deed juist de voordeur van haar smalle huisje, dat mij nog nooit eerder was opgevallen, zorgvuldig op slot, draaide zich om en liep, zonder mij te zien, richting het Oosteinde; rechte rug en kin in de lucht. Misschien dat zij daar-door de hond niet zag, die midden op het trottoir lag te slapen. Zij bleef met één voet achter het dier haken, probeerde nog snel haar andere voet eroverheen te zetten, maar verloor toch haar even-wicht doordat het beest van schrik opsprong en er blaffend van-door ging. Ineengezakt bleef zij zitten en ik rende naar haar toe om haar te helpen. 'Rothonden, altijd die rothonden,' siste zij door haar tanden. Zij had mij niet direkt in de gaten. 'Gaat het?' vroeg ik. Zij keek mij aan met een blik van pijn en woede, die langzaam veranderde in herkenning. 'Ik geloof dat het wel meevalt.' Zij probeerde zich, mijn uitgestoken hand negerend, op te richten, maar viel bijna weer om. Nu accepteerde ze wel mijn hulp en een beetje trillerig stond zij, na haar geschaafde handen en knieën geïnspecteerd te hebben, even later om zich heen te kijken of iemand haar on-elegante val gezien had. Nu zijn op maandagoch-tend de meeste winkels gesloten dus die kans was erg klein. 'Ik ga wel even met u mee om die schaven te verzorgen.' En samen liepen wij naar haar voordeur terwijl zij steunde op mijn arm. Haar huisje zag er uit zoals zijzelf; keurig verzorgd en kraakhel-der. 'Even zitten, hoor,' hijgde zij en liet zich, haar lippen stijf samengeknepen van de pijn, voorzichtig in een fauteuil zakken. Zo bleef zij met gesloten ogen zitten terwijl ik niet goed wist wat ik moest doen. 'Pleisters boven in de slaapkamer, op kaptafel,' vervolgde zij in telegramstijl en ik was al bijna boven toen ik haar hoorde roepen: 'Oh, God, nee!'

De kaptafel bevond zich rechttegenover de deuropening van de slaapkamer en in de doos, die daarop stond, vond ik alles wat ik nodig had. Ik keek even op in de spiegel, een gewoonte die ik maar niet kan afleren, en wilde mij alweer omdraaien toen ik

(31)

T

/

~

I

(32)

schuin achter mij een klein wiegje zag staan. Het leek net of er wat in lag.Ik draaide mij om en liep, onwillekeurig toch op mijn

tenen, er op af. Bij het wiegje boog ik mij voorover en mijn adem stokte bij het zien van wat daar lag. Diep onder het dekentje, met een wit kanten mutsje op, lag een gemummificeerde baby. De huid donkerbruin verkleurd en strak gespannen om het schedeltje,

de oogjes gesloten. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden, zo fascineerde mij dat kleine kopje. Een gerucht achter mij maakte dat ik mij omdraaide; Cato stond in de deuropening, haar mond opengesperd in een geluidloze schreeuw, haar gezicht zo grijs als haar haar. Zij strompelde naar het tweepersoonsbed en liet zich erop vallen, ik liet mij naast haar zakken en zo zaten wij een tijdje zwijgzaam naast elkaar.

Plots begon Cato met kalme stem te spreken. 'Vlak voor de oorlog leerde ik mijn man Dirk kennen, terwijl ik in Amsterdam werkte als meisje van plezier.' Nog verwerkend wat ik net had gezien keek ik haar wat onnozel aan. 'Als hoer,' verduidelijkte zij bruusk.

'Het was liefde op het eerste gezicht en wij trouwden snel. Ik wilde niet in Amsterdam blijven; teveel oude klanten, begrijp je. We kozen daarom Voorburg, dat we kenden van onze gezamenlij-ke uitstapjes en waar we nog nooit een begezamenlij-kende tegen het lijf waren gelopen. We kochten dit huisje; ik had goed gespaard en Dirk had ook wat achter de hand. We bemoeiden ons niet met anderen, we hadden het goed samen ondanks de spanning van de naderende oorlog. En opeens was hij dood; van zijn fiets gevallen toen hij uitweek voor zo'n stomme hond. Hij kwam thuis met een hoofdwond en er kwam ook wat bloed uit z'n oren. Maar een dokter, dat wilde hij niet; een nacht rust zou hem goed doen. De volgende morgen werd hij niet meer wakker. Dirks dood bleef vrijwel onopgemerkt; de oorlog was begonnen en eiste alle aan-dacht op. Ik leefde in een roes, was gek van verdriet, maar had hier niemand om bij uit te huilen. Ik wilde ook niet terug naar Amsterdam, dat leven wilde ik niet meer. Ik moest een doel hebben en gelukkig vond ik al gauw een betrekking als kinder-meisje bij een familie op de Laan van Nieuw Oosteinde. Daar werkte ik alweer een paar maanden toen ik ontdekte dat ik zwan-ger was. Omdat ik hen niet had verteld dat ik weduwe was,

besloot ik mijn zwangerschap voorlopig te verzwijgen; ik wilde dit

(33)

- - -

-baantje niet kwijt. Ik vond het heerlijk de kinderen te verzorgen en

de familie was heel vriendelijk voor mij. Toen ik, naar mijn idee,

een maand of zeven zwanger was, vertrokken zij naar het

buiten-land, het waren joden weet je,en zij zagen de bui al hangen. Van

mijn zwangerschap was zelfs toen nog maar nauwelijks iets te

zien, alleen mijn beste vriendin in Amsterdam wist ervan. Toen ik haar een keer bezocht kreeg ik weeën -ik was blijkbaar toch wat langer zwanger dan ik had gedacht- en werd Sophie geboren. Ze bleek een mongooltje en leefde slechts een dag of vier.... er viel niets aan te doen. Nu was ik echt alles kwijt. Ik wilde alleen nog maar naar huis om te zorgen dat de kleine dicht bij Dirk zou zijn. Terwijl mijn vriendin even uit was, pakte ik mijn boeltje en Sophie en ging terug naar Voorburg. Maar thuisgekomen kon ik geen afstand doen van Sophie. Zij was het laatste wat ik nog van Dirk had en dag na dag stelde ik het uit om haar te laten begra-ven. Ik besefte heel goed dat ze dood was, hoor,maar het wonder-lijke was dat ze intact bleef. Zo hield ik mijn kleine Sophie en niemand heeft er ooit van geweten.... Tot nu toe dan.'

Cato zuchtte diep en ik zag sporen van tranen op haar wangen en druppels op haar handen die in haar schoot lagen. Haar ogen hield zij gericht op het wiegje en staarden in het verleden. Even leek zij mijn aanwezigheid vergeten te zijn,maar plotseling richtte zij met een rukje haar hoofd op en keek mij taxerend aan. 'Je laat haar toch niet weghalen hè?' sprak ze schor. Ik legde mijn hand op haar handen en kneep er zachtjes in. 'Nee Cato, dat kan ik je niet

aandoen,' verzekerde ik haar. 'Ligt Dirk hiér op het kerkhof begraven?' Cato keek mij even heel verwonderd aan. 'Welnee kind, die ligt hiernaast, maar die is niet zo goed gebleven hoor.'

Sindsdien heb ik Cato niet meer bezocht, maar alleen wanneer wij elkaar tegenkwamen wisselden wij blikken van verstandhouding uit;meer was er niet nodig. Toen ik echter pas geleden van vakantie terugkwam, trof ik tussen mijn post haar overlijdensbe-richt aan. Cato, Dirk en hun dochter waren, overeenkomstig de wens van laatst overledene, gezamenlijk in stilte begraven. Mogen zij, alledrie, rusten in vrede.

(34)

T

w

H, ik Ie' v( he di ve af v( ge di· Et en

v,

di, di wi va tn va lij taJ Lé Dj Wf br ee da bo ne M 33

(35)

Twee maal in Voorburg

w.

r.

van Dij/

Het was ongeveer 1922. Ik was toen een klein jochie van zeven en ik woonde met mijn ouders in Den Haag, in de bomenbuurt. Het leven was nog zo pril voor mij en Den Haag was nog zo nieuw voor een kind voor wie het toen al de derde woonplaats was. Mijn herinneringen uit die tijd zijn niet zo talrijk, maar sommige kleine dingen hebben zich in het kinderbrein geprent om er nooit weer vergeten te worden. Ik had een oom en een tante in Voorburg. De afstand van de Haagse bomenbuurt naar Voorburg leek enorm voor een kind in een tijd waarin zelfs een fiets nog geen algemeen goed was. Bij mij thuis had toen niemand nog een exemplaar van die technische verworvenheid.

Een bezoek bij die oom en tante was dan ook een hele opgave! De enige methode was een rit met tramlijn 7, die toen begon bij het Valkenboschplein. Die lijn 7 maakte op mijn jeugdige fantasie een diepe indruk, want dit was in mijn herinnering de enige tramlijn, die een extra lange motorwagen in gebruik had met een dubbel wielenstel. Een rit in die wagen gaf mij steeds opnieuw een gevoel van een adembenemend technisch hoogstandje. Een gevoel van trots, alsof ik die wagen zelf had gebouwd, maar ook een gevoel van vrees, dat hij in een bocht uit de rails zou kunnen lopen. Die lijn 7 gebruikten wij telkens voor bezoeken aan oom Gerard en tante Willie in Voorburg. Via de stad ging de rit naar het station Laan van Nieuw Oost-Indië, waar de wereld leek op te houden. Daarbuiten lag de weg naar Voorburg, die te voet afgelegd moest worden: de drieste gedachte aan een taxi kwam niet eens op in ons brein. Van het station naar Voorburg ging de wandeling over een eenzame landweg met alleen bomen en koeien.Een mooie weg, dat wel, en niets duidde nog op de toekomstige drukke en be-bouwde Laan van Nieuw Oosteinde, zoals wij die nu kennen en nog minder op de latere stromen verkeer.

Medelijdende zielen zullen het misschien een stevige wandeling

33

(36)

vinden voor een klein kind, maar zo'n gedachte was ons toen vreemd. Aan het einde van die lange landweg stond een groot hek: twee stenen zuilen en daartussen een openslaand ijzeren hek dat bij het openen een knarsend geluid liet horen. Daar stapte je dan wel een andere plaats binnen: Voorburg en dat was toch maar een 'reis'. Oom en tante woonden in de Laan van Heldenburg en volgens mijn herinnering uit die tijd is die omgeving niet zoveel

veranderd. Leuke rijtjeshuizen, die rust en orde en tevredenheid leken uit te stralen. Zó was de wereld en zó zou de wereld blijven. Voor altijd! De schaarse uitjes naar Voorburg maakten indruk op mij.Oom Gerard kon mooi piano spelen, -zo althans kwam het op mij over- en hij zong er bekende aria's uit opera's bij. Thuis was ik dat niet gewend en daarom vond ik deze oom iets heel bijzon-ders. Hij las geen noten, maar piano spelen kon hij wel. Zo maar fantasie en muzikaal gehoor.

Vaak zouden deze tramritten en wandelingen in mijn leventje niet terugkeren. Eens op een dag vertelde moeder mij,dat oom Gerard was overleden, heel plotseling. Voor mij mysterieus, maar als zevenjarige vraag je dan niet zo gauw naar het hoe en waarom.

Een feit is een feit en dood is dood. Je denkt heel even na en het leven gaat door. Weer gingen wij naar Voorburg om tante Willie te laten weten dat wij het heel erg vonden en dat zij op onze sympathie kon rekenen. Wat moesten mijn ouders ook anders doen? Telefoon was er niet bij, dus zelf maar weer erheen.

Dit was dan mijn eerste kennismaking met de dood. Het huis staat nog in mijn geheugen gegrift en ik vond het maar wat eng om die trap op te gaan in een huis waar in de kamer ernaast een dode lag opgebaard. Een dode: wat was dat eigenlijk? Wat was ons leven, wat was de dood ...? Nog steeds onbeantwoorde vragen. Feiten zijn eigenlijk niet belangrijk of onbelangrijk door wat zij in zichzelf

zijn, maar alleen door wat zij betekenen in de geest van de waar- \ nemer. Voor mij was het een bezoek 'aan de dood' en wel voor s het eerst in mijn leven. Er gebeurde verder niets. Ik kwam het huis e weer veilig uit, maar in mijn geest was veel gebeurd. Een ver- l.

trouwde man was plotseling uit mijn leven verdwenen door een a mysterie. Dat huis, die straat, dat stukje Voorburg zijn ook na I;

(37)

voor mij altijd 1922 gebleven, ook toen ik er later als meer bewust mens herhaaldelijk terugkeerde. Eigenlijk kan de tijd wel degelijk stil staan ...

Intussen is het leven over mij heen gegaan. Ik ben een volwassen man geworden en tenslotte wat men nu vriendelijk noemt een 'oudere'. Mijn levensgang bracht mij rond de wereld, via Dachau naar Australië, Azië en Afrika. In al die jaren verander je en blijf je in de kern toch ook weer diezelfde mens die je als kind al was. Je kunt nog zo oud worden, maar het kind in je blijft in wezen bestaan, alleen met wat brokken ervaring erbij.De zwerftocht rond de wereld ligt achter mij en blijft tegelijk in mij. Wat was is nog steeds en wat er nog van mij wordt is er al... Het kind dat vol verwachting en verbazing de wereld in keek, is nu de man gewor-den die met evenveel verbazing naar de wereld ziet: veel dingen en mensen bewondert; veel echter ook betreurt en verafschuwt. De landweg tussen Den Haag en Voorburg heeft plaatsgemaakt voor een zee van huizen en straten. Het knarsende hek bestaat alleen nog in een vage herinnering waarvan maar weinigen weet hebben. Maar voor mij is het er nog steeds en in mijn dromen keert het soms terug. De stad rukt op -zo heet dat- en de natuur wijkt terug voor het geweld van de alsmaar bouwende mensengemeenschap. Voorburg is niet meer het rustig dorp: het is nu een stad met hoogbouw van blokkendozen. Voorburg is meegenomen 'in de vaart der volken'. Geen rustige gezapigheid meer, maar wel grote verkeersproblemen, sociale problemen en stellig meer maagzweren dan in 1922!

Nu 1994. Ik ben nu gevestigd in Voorburg en ik maak regelmatig mijn wandelingen en fietsritten om te verkennen wat de moderne tijd heeft gemaakt van het oude, idyllische stadje. Bij één van mijn wandelingen wachtte mij een verrassing. In verwondering staand voor een gigantische glazen gevel werd ik onverwacht op een schouder getikt. Daar stond mijn oude vriend Karel, met wie ik enige jaren samen in een Afrikaans land had gezeten. Ook dat land was inmiddels grondig veranderd: een ander regime, een andere naam en totaal veranderde toekomstverwachtingen. Ook dat land was op zijn kop gezet door de niet te stuiten veranderingen, maar was ons eigen land dat niet evenzeer? Een verrassing die

(38)

ontmoeting met de ook hier gevestigde Karel. Wij liepen samen door de drukke straten en wij wisselden onze wederzijdse ervarin-gen uit. Ik vertelde hem ook van mijn herinnerinervarin-gen aan het oude Voorburg en mijn normale zwijgzaamheid leek plaats te maken voor een stroom van woorden, die mij zelf verbaasde. Karel bleek een tevreden mens te zijn. 'Er is hier een levendig centrum,' zei hij, en ook voldoende groen voor mijn dagelijkse wandelingen. Ik vind het hier echt prettig.' 'Ik kan die gedachte wel delen,' zei ik,

'maar tegelijk bekruipt mij een benauwd gevoel, als ik deze stormachtige ontwikkelingen zie. Er zijn nog steeds oude geveltjes en straatjes, en onze generatie heeft geleerd hiervoor eerbied te hebben. Onze wortels, bewust of onbewust, reiken immers terug naar vroegere tijden waarin dit alles gebouwd werd. Maar al het nieuwe ontwikkelt zo razend snel, dat de mensheid het niet kan bijhouden. Echt, in letterlijke zin is deze plaats niet vol, evenmin

als andere plaatsen. Maar kijk eens naar de angstwekkende aanslag op de natuur. Weiden, sloten, knotwilgen, koeien, verdwijnen; dorpen en steden groeien aaneen en een huizenzee vervangt wat eens vredige en levende natuur was. Voorburg, Rijswijk en Den Haag zijn één grote massa huizen geworden; tussen Leidschendam en hier is er maar een heel smalle strook groen, en ook die lijkt gedoemd te moeten verdwijnen. Ga naar de polders en je vindt er nu nog mooie en idyllische landschappen met rust en oude sfeer, maar de nabijheid van de grote stad doet zich benauwend voelen en zij ligt dreigend op de loer om ook al deze groene landschap-pen aan te tasten. Wie zijn wij, dat wij de euvele moed hebben om in steeds grotere aantallen beslag te leggen op dit land? Om alsmaar dichter opeen en hoger te bouwen? Hoe durven wij een hechte mensengemeenschap om te bouwen tot een grauwe massa van elkaar in de weg lopende en zwoegende mieren? Wie zijn wij,

dat wij onze mooie, natuurlijke erfenis zó durven belasten met nergens stoppende massificatie?'

Wij waren intussen in een park op een bankje gaan zitten met een uitzicht op de prachtige Vliet, waarachter een stroom verkeer voortspoelde van ergens naar ergens, of misschien van nergens naar nergens. En ik luchtte mijn hart verder: 'Een mens die niet geestelijk en lichamelijk ziek wil worden, heeft ruimte en ook harmonie nodig. Maar wij breiden ons uit. Wij vinden dat er elk

(39)

g

TI

j,

jaar "groei" moet zijn en dat er elk jaar weer wat moet komen bij onze "koopkracht", -dit 20e-eeuwse monster. De Faustische mens wilde de wereld omvatten en ontwikkelen, maar in dit stadium heeft dit proces zichzelf absurd gemaakt. Wij moeten het even-wicht in onszelf terugvinden en wij moeten begrijpen dat project-ontwikkeling en liefde voor koopkracht een dodelijk virus kunnen betekenen voor ons land en onze wereld. Wij leven in ongekende aantallen dicht opeen; wereldsteden zijn beangstigende, menson-waardige monsters geworden waarin zelfs zuiver water, zuivere aarde en zuivere lucht onoplosbare problemen zijn geworden. En bij deze fatale ontwikkeling is Voorburg relatief nog een oase! In betrekkelijk weinig jaren is onze bevolking verveelvoudigd en onze "voorzieningen" hebben een ongekend niveau bereikt. Maar tegelijk zijn er legioenen werklozen en de onveiligheid is schrik-barend gegroeid. En bij dit alles is de mens vereenzaamd. Omge-ven door ongekende technische mogelijkheden heeft de mens zichzelf en de intimiteit van zijn eigen kring verloren. Wij kunnen ons rijk wanen; wij hèbben zo veel en wij zijn zo weinig. Er is een sfeer gegroeid van: zó kunnen wij niet door gaan; een gevoel van recht afstevenen op een catastrofe. Onze landerijen bevatten te veel gif, evenals onze binnenwateren en de zeeën. De mensheid is misschien een beetje wakker geworden voor dit probleem, maar toch leven wij voort alsof een loonsverhoging van een procentje ons dichter bij het gedroomde geluk zou kunnen brengen. De alles verstikkende jacht naar de materie grijpt ons naar de keel'. Karel was al die tijd nogal zwijgzaam geweest. Hij wilde een andere wending aan het gesprek geven en hij vroeg mij om mee te gaan naar zijn huis voor een kop koffie. 'Waar woon je tegen-woordig?' vroeg ik. 'Sinds kort in de Laan van Heldenburg,' antwoordde hij, niet vermoedend welke associatie dit voor mij meebracht. Wij wandelden samen naar zijn woning en toen wij voor zijn huis stonden, leek het mij de eeuwige terugkeer van alle dingen: het was de oude woning van oom Gerard en tante Willie. En de man die ik nu was, met het kind van toen nog in het hart, stommelde weer de trap op van ruim zeventig jaar geleden. En daar was zijn vrouw Miep en daar waren de gebruikelijke kopjes koffie op tafel. Daar was ook de herinnering aan de muziek van vroeger in mijn hoofd, terwijl oude herinneringen aan Afrika 37

(40)

werden opgehaald. Toch gaf de gedachte aan vroeger mij een rem en ik waagde het niet te vertellen hoe ik al eerder in dit huis en in deze kamer had gezeten. Het was mij, alsof de hand van het lot mij tegenhield. Mijn woordenstroom was opgedroogd en ik voelde mij wat verloren in het gezelschap van de zo juist weer hervonden oude vrienden.

Miep schonk weer koffie in en ging zitten met het eigen kopje in de hand. Plotseling liet zij het kopje vallen en zij viel met een korte kreet zijdelings op de bank, de armen slap langs het lichaam.

Hevige consternatie. Een dokter werd gebeld. Tenslotte kwam de huisarts en na een kort onderzoek gaf hij het fatale oordeel: dood, waarschijnlijk hartstilstand. Er was niets meer aan te doen ... te laat. Ik voelde mij nu een soort indringer, zo onverwacht getuige

van dit onherroepelijke gebeuren. Moeilijke woorden van troost en ( van hulp en berusting en nog veel meer kwamen over mijn lippen. n Ik ervoer ze zelf als welgemeend, maar als machteloos, bijna ijdel I,

en vluchtig, als alles in dit leven. Een half uur later stond ik weer v buiten. Weer de Laan van Heldenburg, weer de Parkweg en de h Herenstraat. Ik dwaalde tot laat, vóór ik de weg naar mijn eigen h huis vond. Het was een heldere sterrennacht, die als de eeuwig- V

heid manend dit vergankelijke leven leek te ontspannen. Mijn [ vroegste en mijn laatste ervaring in Voorburg waren met de dood d verbonden. De dood als een dreiging voor ons levenden, die steeds b uit zijn greep proberen te blijven? Of de dood als harmonische en n vanzelfsprekende schakel in het inademen en het uitademen van h

dat grote allesomvattende Leven? h:

w

Thuisgekomen sliep ik in een diepe en droomrijke slaap en als in

ar

een film zag ik veel beelden uit mijn leven aan mij voorbijgaan. Z En ik begreep dat het zo moest zijn en dat je de dood van het Z(

oudere leven moet aanvaarden met een glimlach. Tenslotte blijven St ons alleen de aanvaarding en de verwondering en een grenzeloos

ontzag voor het onbegrepene. En daarbij de taak om in het heden D te leven en te bouwen als het ware voor die onbegrepen eeuwig- N

heid. ja

w,

Ve Va

39

(41)

Verjaardag

J.A. van der Heijden

Met een plezierig gevoel werd Dora op 3 maart 1945 om half zeven 's morgens wakker. Ze glimlachte en sprong haar bed uit. Vandaag werd ze elf jaar. Elf jaar al. Zou ze cadeautjes en een taart krijgen? Haar gezicht betrok. Haar verjaardag. Het had net zo goed een gewone dag kunnen zijn. Toen ze haar moeder gisteren vroeg om 'alsjeblieft, alsjeblieft, taart en cadeautjes!?' had die gezegd 'Lieverd, je weet dat dat niet kan'. En eigenlijk wist ze dat ook wel. Het was oorlog. Al bijna vijf jaar lang. Daardoor was niks gewoon. Door de oorlog wist ze niet eens meer wat gewoon leven was. 'Wees blij dat we te eten hebben, kind. Misschien volgend jaar. Misschien is de oorlog volgend jaar voorbij.' Dat had moeder ook gezegd. Zou de oorlog ooit afgelopen zijn? Ze had gehoord dat stukken van Brabant en Zeeland al bevrijd waren. Wanneer zouden de geallieerden nu eindelijk eens in Voorburg en Den Haag arriveren? Ze dacht aan de zware winter die ze achter de rug hadden. Voedsel was op de bon; ze kregen maar een half brood en een pond aardappelen per persoon per week. Sinds november vorig jaar waren gas en elektriciteit afgesloten. Ze huiverde als ze dacht aan de kou van afgelopen winter. Gelukkig hadden zij nog een potkachel en een carbidlamp. Kolen en hout waren nergens meer te krijgen, maar samen met haar zusje en andere buurtkinderen had ze de halve Blauwe Trambaan gesloopt. Ze hadden er stiekem stukjes asfalt en bielzen tussenuit gebikt, zodat ze 's avonds wat warmte hadden en wat aardappelen en suikerbieten konden koken.

Dora woonde met haar moeder en haar zusje Tonny in de Van Naeltwijckstraat in Voorburg. Haar vader zag ze de laatste twee jaar maar eens in de drie maanden. Hij was ondergedoken. Dat was veiliger, vooral voor joden en mannen tussen achttien en veertig. Ze begreep wel waarom. Mannen werden soms zo maar van straat geplukt om in Duitse fabrieken en kampen

(42)

steld te worden. Soms, en tegenwoordig eigenlijk heel vaak, hielden de Duitsers razzia's. Dan sloten ze straten af en belden bij

alle huizen aan om alle kamers te doorzoeken. Dat pakten ze niet oppervlakkig aan.Ze staken zelfs met bajonetten in de plafonds van ingebouwde kasten en in de plafonds tussen schuifdeuren. Ze wisten dat dit mooie schuilplaatsen waren. Gelukkig vonden ze in hun straat nooit iemand. Eens in de drie maanden ongeveer kwam

vader naar huis om hen op te zoeken. Spannend vond ze dat. Vader, als vrouw verkleed, op een damesfiets met houten banden,

in een damesjas, met een blonde pruik, een dameshoed, lippenstift en rouge. Ze was bang om hem, maar ze moest ook altijd om hem lachen, vooral als hij de geaffecteerde blonde buurvrouw van beneden nadeed. Moeder was ook altijd blij als hij kwam. Tijdens de korte bezoekjes van vader praatten haar ouders lang samen. De volgende morgen ging hij dan weer terug naar zijn andere huis. Ze hadden Dora nooit verteld waar haar vader ondergedoken was. Haar ouders wisten niet dat Dora eens een van hun nachtelijke gesprekken had afgeluisterd. Zo ontdekte ze dat vader bij Me-vrouw De Jongh-Sieble woonde, in de Looierslaan aan de andere kant van Voorburg.

Hoe zou het nu met haar vader gaan? Zou hij aan haar denken?

Misschien kwam hij voor haar verjaardag wel naar huis! Ze kleedde zich aan en rende naar de slaapkamer van haar moeder. Haar moeder sliep nog. Dora keek op de klok. Zeven uur. Haar moeder werd voorlopig nog niet wakker. Ze sliepen lang tegen-woordig. Ze kreeg een nieuw idee. Waarom zou ze wachten tot haar vader naar hen toe kwam? Ha, ze zou naar hem toe gaan. Dat

zou een verrassing voor hem zijn! Waarom had ze daar nooit eerder aan gedacht? Met de step was ze er zo.Ze wist de weg.

Moeder zou het echt niet erg vinden. Ze zou een briefje schrijven.

Hadden ze nog wel papier? Ze vond een lege broodzak en een stompje potlood en schreef haar berichtje op. Daarna trok ze haar jas aan, pakte haar step en vertrok. Laan van Nieuw Oosteinde,

Parkweg, Oosteinde. Simpel. Een klein uur later belde ze aan bij

het huis van mevrouw De Jongh.

Verbaasd deed mevrouw De Jongh open. Ze was nog in nacht-goed. 'Ik kom voor m'n vader,' zei Dora. 'Je vader? Wie is dat

(43)
(44)

dan? Och, ja, nou zie ik het. Dora! Je vader heeft me wel eens foto's van jullie laten zien. Maar je bent nu veel groter geworden.

Ik herkende je bijna niet. Maar kind,het is acht uur. We slapen

nog allemaal!' 'Ik wil m'n vader graag zien. Ik ben jarig van-daag.' 'Jarig vandaag!? Zo, gefeliciteerd, kind. Kom maar even

binnen dan. Ik zal je vader roepen. Maar niet te lang, hoor!'

Me-vrouw De Jongh nam Dora mee naar de eetkamer. Even later kwam haar vader binnen. Dora rende naar hem toe en omhelsde

hem. Na enkele ogenblikken maakte hij zich van haar los en

vroeg: 'Liefje, wat doe je hier zo vroeg. Het is gevaarlijk om hier

te komen. Dat weet je toch!' 'Ja, maar pap, ik ben toch jarig

vandaag! Ik wilde je zien.' 'Lieverd, dat begrijp ik wel, maar het

is toch gevaarlijk om alleen over straat te gaan.' 'Pap, ik ben jarig

vandaag!' Haar vader keek haar aan. 'Hartelijk gefeliciteerd,

lieverd. Ik ben echt blij je te zien, maar nu moet je weer naar

huis.'

Mevrouw De Jongh kwam binnen. 'Kijk eens, meid, een kop

koffie, surrogaat, natuurlijk en een boterham. Echt Zweeds

witte-brood. Dat heb je wel verdiend, op je verjaardag. Maar daarna ga

je weer naar huis, hè!' Dora keek verrast. '0, heerlijk! Mag het,

pap?' Toen hij haar verrukte gezicht zag, kon haar vader niet weigeren. Dora viel aan, genoot van het echte brood, dat sinds februari af en toe verkrijgbaar was. Toen werd er op de deur gebonsd: 'Aufmachen!'

Mevrouw De Jongh riep tegen Dora's vader: 'Verstop je, de kast in, gauw!' Ze opende een kastdeur en deed een luik aan de boven-kant van de kast open. Vader kroop erin. Daarna pakte ze uit de la van het dressoir een foto van een Duits officier en zette die op de schoorsteenmantel. Mevrouw De Jongh haalde een kam door haar

haar, knoopte haar kamerjas dicht en ging de voordeur open doen.

Dora hoorde hoe de soldaten binnenstormden en het huis door-zochten. Een paar Duitse soldaten kwamen de eetkamer binnen. Eén van hen, blijkbaar een officier, gaf de andere soldaten het

bevel ook deze kamer te doorzoeken. Ze openden kastdeuren,

staken hun bajonetten door het plafond. Angstig keek Dora naar de kast waarin haar vader verdwenen was. Eén van de Duitse soldaten stond op het punt de kast te openen, toen het oog van de

(45)

Duitse officier op de foto op de schoorsteenmantel viel: 'Wer ist das?' 'Mein Bruder, Ortskommandant Sieble, Herr Offizier,' antwoordde Mevrouw De Jongh. 'Ortskommandant Sieble, hè? Hum. U bent dus Duits? Ophouden, zoeken hier is zinloos,' beval de officier de andere soldaten.

Dora haalde opgelucht adem. De Duitse officier ging aan tafel zitten, maakte tijd voor een gezellig praatje met een landgenoot. 'Waar is uw broer gelegerd?' vroeg hij Mevrouw de Jongh. 'In Leeuwarden, Herr Offizier,' antwoordde zij. 'Zo, in Leeuwarden. Dus hij is ook in Nederland. Dat vindt u zeker wel prettig. En waar is uw man?' 'Hij werkt in Duitsland.' '0, ja? Waar?' '-Knup,' antwoordde mevrouw De Jongh kort. 'En wie is dat?' De Duitser wees naar Dora. 'M'n dochter. Het was duidelijk dat ze de Duitse officier niet wilde aanmoedigen, dat ze van hem af wilde. De Duitse officier daarentegen was veel te blij dat hij in een vijandige omgeving een landgenote tegenkwam. De conversatie ging zo dus nog tien minuten door. Dora probeerde het gesprek in snel Duits te volgen en dacht aan haar vader in de kast. Wat slim van hem om bij een Duitse vrouw onder te duiken. Ze wist dat meneer De Jongh een collega van haar vader was. Acht jaar geleden was hij met een Duitse getrouwd. Sinds het begin van de Duitse tewerkstellings-politiek had hij voordeel gehad van zijn huwelijk. Zijn huis was nooit grondig onderzocht. Zodra de Duitsers merkten dat zijn vrouw Duits was, hadden ze het huis verlaten. De foto op het dressoir was een mooie afleidingstaktiek. Mevrouw De Jongh vertelde hun altijd dat haar man bij de Knup-fabrieken in Duitsland werkte, wat ze graag van haar aannamen. Af en toe kwamen ze zelfs 's avonds nog even een borrel drinken. Ondertussen zaten meneer De Jongh en zes of zeven andere mannen gewoon bij haar op zolder. Een beetje geluk moest je hebben.

Dora hoorde hoe de Duitse officier afscheid nam. Ook hij nodigde zichzelf uit voor een borrel die avond, om gezellig bij te kletsen OVer het goeie ouwe Duitsland, de heilstaat. Mevrouw De Jongh deed alsof ze enthousiast was over het idee en liet de Duitse soldaten uit. Daarna deed ze de kast weer open. Haar vader kwam er uit. 'Zie je nu hoe gevaarlijk het is, kind! Je moet onmiddellijk 43

(46)

naar huis.' 'Goed, pap, maar ik ben toch blij dat ik u even heb gezien. Ik zal nooit meer komen.'

Plotseling hoorden ze doffe knalIen. Ze keken elkaar aan en wisten onmiddelIijk wat het lawaai te betekenen had. Het waren de VI-raketten, en tegenwoordig ook V2's, die de Duitsers vanuit

Wassenaar afschoten op Engeland. Het probleem was dat die

moderne lange-afstandsbommen bijna nooit hun bestemming bereikten. Meestal vielen ze even snel weer terug om delen van Scheveningen en Den Haag te vernietigen. 'Zijn ze weer bezig! Waar komen deze nou weer terecht!?' Het geluid werd harder. De knalIen werden luider.Nu waren ook duidelijk vliegtuigen te horen. '0, nee! Het is een bombardement!? Waar?' Ze renden naar het raam. Ze zagen hoe vliegtuigen in de verte hun bommen afwierpen. Wolken van vuur en rook stegen boven de huizen uit.

'Waar is het?' Mevrouw De Jongh en Dora holden naar naar buiten. VerschilIende buurtbewoners waren de straat op gekomen.

Ze keken elkaar bang aan. 'Het Bezuidenhout. Het is het Bezu

i-denhout. Ze bombarderen het Bezuidenhout,' hoorden ze. 'Het Bezuidenhout?' riep Dora, 'maar daar woon ik vlakbij. Ik moet naar huis! Ik moet naar moeder en Tonny!' 'Nee, kind, blijf nou hier.' Mevrouw De Jongh greep haar vast. 'Het is nu veel te gevaarlijk om daar naar toe te gaan. Kijk eens naar die rook! Blijf

hier tot het voorbij is.' 'Nee, ik moet naar moeder en Tonny. Als er wat met hen gebeurt! Ik moet naar huis.' Dora huilde bijna. Ondertussen was haar vader ook naar buiten gekomen. Hij zei: 'Het Bezuidenhout? Ik hoor dat het Bezuidenhout gebombardeerd wordt?! We moeten naar huis. Kom Dora. We gaan.'

Mevrouw De Jongh probeerde hen tegen te houden. Tevergeefs.

Dora pakte haar step en samen met haar vader ging ze op weg. Ze holden tot ze buiten adem waren. Daarna liepen ze langzamer.

Niet alIeen uit vermoeidheid, maar vooral uit angst om wat moe-der en Tonny overkomen kon zijn. Boven de huizen uit zagen ze vlammen hoog opschieten. Op grote afstand hoorden ze vuur knetteren, het lawaai van ineenstortende huizen, brekend glas en gillende mensen. Langzamer liepen ze verder met afgrijzen op hun gezicht. Terwijl ze dichter bij huis kwamen, nam de chaos toe.Op de Laan van Nieuw Oosteinde en de Koningin Wilhelminalaan

(47)

werd duidelijk hoe groot de ramp was. Ze zagen door elkaar rennende mensen. Mensen die met bakfietsen gewonden vervoer-den. Bloederige gezichten, armen en benen. Dora draaide haar hoofd om toen ze een vrouw zag rennen. Met haar ene hand ondersteunde ze haar anno Ze miste een hand. Dora keek naar haar vader. Ze zag angst, ook op zijn gezicht. Het was duidelijk dat het erg was. Echt erg, deze keer. Ze kwamen een van hun buren tegen, die hen toeriep: 'Wegwezen, Van de Grogt! Waar ga je naartoe? Ben je gek geworden. Het is een puinhoop. Bomscherven en glas vliegen in het rond. Huizen staan in de fik. Je kan er echt niet meer door!'

Dora en haar vader liepen stug door, tegen de stroom mensen in. Tenslotte kwamen ze bij de Van Naeltwijckstraat. Hun huis stond er nog, maar de chaos was groot. Kapotte ramen, openstaande deuren. Mensen waren haastig weggevlucht, hadden niet de tijd genomen de deur achter zich dicht te doen. Waarom zouden ze ook. Het gebulder van bommen en vliegtuigen nam af, maar het geluid van instortende huizen en knetterend vuur was net zo afschrikwekkend. Ze liepen hun huis in en riepen de naam van haar moeder en zusje. 'Cora! Moeder! Tonny!' Geen antwoord. 'Waar zijn ze? Waar kunnen ze zijn?' Vader keek haar aan. Dora keek om haar heen. Ook hun ramen waren kapot. Het meubilair was nog heel. Ze keek naar het dressoir. Een stuk ijzer stak door een van de laden naar buiten. Vader zag hetzelfde: 'Een bom-scherf. Waar kunnen ze zijn? Ze zijn vast ook gevlucht. Mis-schien zijn ze naar je grootmoeder in de Laan van Rustenburg. Laten we hopen dat ze naar je grootmoeder zijn gegaan,' Vader keek haar aan. 'Laten we daar maar gaan kijken.' Ze stonden op het punt de deur weer uit te gaan toen ze gesnik hoorden. 'Dat is boven! Dat is hier in huis!' Ze renden de trap op. Het geluid kwam uit Dora's slaapkamer. Ze keken onder het bed. Daar lag Tonny zielig huilend in een hoekje. 'Tonny, alles goed? Waar is moeder?' Langzaam draaide Tonny zich om en ze zag de bekende gezichten. Haar gezicht klaarde wat op en ze kwam snel onder het bed vandaan. 'Waar is moeder?' vroeg Dora. 'Moeder is naar jou op zoek!' snikte Tonny. 'We wisten niet waar je was! Waar zat je nou?' 'Naar mij op zoek? Maar ik heb een briefje geschreven! Ligt op de keukentafel.' 'Heeft moeder gezegd waar ze naartoe

45

Cytaty

Powiązane dokumenty

essentiel qui permet la mise en emprise de la violence, car « l’enjeu de la violence,.. Arrivée en France et installée dans l’appartement qu’Y. a préparé pour elle, Marie se

• Należy natychmiast skontaktować się z lekarzem prowadzącym i stomatologiem w przypadku jakichkolwiek problemów dotyczących jamy ustnej lub zębów takich jak obluzowanie

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

W uzasadnieniu do projektu założeń podkreśla się potrzebę powrotu do rozwiązań z przeszłości (nowa propozycja nawiązuje bowiem do zasad, które obowiązywały

Но это только в том случае, если бы н а п лан ете Зем ля не сущ ествовало полтора м иллиарда человек, то есть прим ерно двадцать два

W tablicy 10 podano liczbę dokumentów normalizacyj- nych w programie KT 222/PK 2, liczbę wszystkich aktual- nych, w wersji polskiej i w wersji angielskiej, polskich doku-

Za ich sprawą możliwe staje się wypracowanie holistycznej definicji zrównoważonego rozwoju, która będzie spójna, w odróżnieniu od innych defini- cji, „mozolnie

ZUBIK M ałgorzata: Zła passa trw a: zw olnienia w toruńskich zakładach.. W oj­ ciech Rom