ir. H
.
J. de Vriend
R 1972/1/ L
Vloeistofmechanica
Afd. Weg- en Waterbouwkunde
Technische
Hogeschool Delft
.Technische Hogeschool Del~ Afd. Weg- en Waterbouwkund~ Lab.
v. Vloeistofmechanica
Afd eLi ng rl.er
LQboratorinm voor Vloeistofrnechanica e~ WRterbouwkunrle ",lIeg
L\TJfOUD
--Inleiriin~. •••• ft •••···~··· ••• " ••••••••••••••• e ••••••••• l
Hoofd~tuk I: Experimonten
A. Onderzoek n aar de pa r araet.e r s , die d e stroming b e Env loe den •• 1'\- 1
J.i t eratuur Cl c B. Lnvlo e d van de !1ilramcters op de str on i ng ,
.
I
A-
3
.ID- j Literntuur ••••.
..
..
...
.
.
.
.
....
-.
.111-15 I~.v. beschrijving van de ymargp.llonCll ve r s o h i j n s e l e n •• o • •iC- 1
..
..
Literatuur •• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • e' ~ . • •• IC-l7
Hoofdstuk 11: 'I'hcor i eé n ..-:-1~e\ 1fl ~('!'1 ,.•('•• e •••••••••·
..
.
..
. 1I-• 1I-• 11.·· 1 A1. benadering ••·
..
2All. Potentiaal beach ouwi ng, (~rens laagheschonwing ••
.
...
..
.
.
..
.
..
,11-6
AIII.
.
..
9
•U-i 0
.
..
.
.
.
..
.
...
·II-AIV. Oplossing v an (Ie krach t.v e r-geI ijkingen. •••
B. Be r e ke n l ng vnn <ie componenten van ·dp. werveLing ve ct.or ••••• II-12 theorieën ••
...
.
.
..
..
,...
..
.
• • • • • • • • IJ' •• t •••.
..
• II-·13•!I-lh • .11-16 Co nc Lu sie s •••• •e'·· •• '.lIf ••••• ~••• " •••• e. • # • 1;0 C' •• '•• f •
Lit.er-at.uu r- AI. &"e: ••••••••••••••••••
c··.··
.... · ...
~.C"· •••
c
...
.Lite r a tuur
A
I I
.
•
•.
.
.
.
~,
.
• II-:-l
7
Lite ra t.uu r ;\IU •.,·
·I'
C'.
···
..•...
e ••••• CI.e •••••• .. ••• 11-18 LiteratuurA
I
V.
.
....
.
...
.
.
.
.
.
.
.
... c ••••• 11-19 Litcrfttuurn.
t" •• ,. IJ••• .. .. • c..
.
• .lI·~19.J
J-1
9
Literatuur overige t.he or i eë n , .... ., f .In
Nerlerland niet verkrijghare Lit.er a t.un r ,,
".
•••1I-·2') ]hjla~en.1. Algcl:J.ene. i1'lrnlsiehall1nc;verb~lijkin~ell in ci Li n d erco drd ina ta n hij ver ti lcaI e a s,
2. J. Bonssi ne sq
open-channel flow. 8. Potentiaalstroming.
9
.
Y. Muramoto: Flow throllghcurverlopen channels. 10. L. van Beri~egn~:De Ingpnieur, 1947
-1-Inleiding
Dit literatuuroverzicht betreft publikaties over de stroming door een bocht in een open kanaal met vaste bodem en ee~ con-stante, rechthoekige dw~rsdoorsnede, waarbij men zich in het bijzonder bezigbolldt met de verdeling van de snelheden en de ligging van de waterspiegel.
Er is een onrlerscheid gemaakt tusRcn publikaties over experi-menteel·verkregell resultaten (hoofllstnk
r)
en die over resul-ta ten van theoretische beschouwingen (ho·ofdst.nk Ir )
.
De be-doeling ~aarvan is eerst een duidelijk overzicht te geven van van de v erschi j nse Leu, die zich bij stroming door een bocht voordoen, alsmerle van de parameters, die deze verschijnselen beinvloeden, om daarna na te gaan welke pogingen ondernomen zijn de bochtstroming op grond van theoretische beschouwingen te beschrijven.De nodige verwijzingen naar de literatuur zijn in het volgen-de steeds aangegeven in de vorm van onderstreepte namen, die corresponderen met de namen van de schrijvers in de na elk hoofdstuk gegeven literat~urlijsten (alfabetisch).
lI
OO
F
D
STTJ
K
I
Experimenten
A. Onderzoek nRar de parameters, die de stroming heînvloeden.
Al v or ens in te gaan op de pub Likat.ies, die hierop betrekki ng
hebbe~, lijkt bet zinvol na te gaan welke grootheden invloed hebben op het stromingsbeeld. Men kan deze als volgt r ubrice-ren:
1. grootheden, die
na
geometrie van de bocht en de boven -en benedenstrooms gelegen rechte stukken beschrijven. 2. groothedpl1, die de eigenschappen van de vloeistof he-schrijven.
3·
grootheden, cEe de wal1dwrijving weergeven ·(inz. bij hydrélulisch ruwe wanden).. 4. grootheden, die de uitwendige krachten op de vloeistof weergeven.
5.
grootheden, die de randvoorwaarden boven- en beneden -strooms beschrijven.ad 1. De geometrie van de bocht en de boven- en benedenstroom -se stukken wordt beRchreven door (zie definitieschets):
L~
11\-2
de breedte van de goot (kanaal): B de gemiddelde straal.van de bocht: RO de totale hoekverrlraaiïng van de bocht:
e
de lengte van het bovenstroomse rechte stuk (=de afstand van de inlaat tot het begin van de bocht):, LO
de lengte van het benedenstroornse rechte stuk (= de a f-stand van het einde van de bocht tot de uitlaat): L n ad 2. De vloeistofeigenschappen worden gegeven door: de dynamische viskositeit: ~ de dichtheid: ~
ad
3.
De wandwrijving ~ordt gekarakt~riseerd door de coäffi-ciänt van Ch~zy: C. Rij hydraulisch ruwe wanden kan ook de wandruwheid k (dimensieloos gemaakt met de natte omtrek 0)gebruikt worden.
ad 4. Aangenomen wordt, dat de zwaartekracht de enige uitwen-dige volumekracht is. Deze wordt gekarakteriseerd door de ver-snelling van de zwaartekracht: g.
ad
5
.
De randvoorwaarden bovenstrooms zijn: de afvoer:Q
de turbulentie-intensiteit bij de inlaat. Deze hoeft niet o~ereen te komen met die in een eenparige stroming. Als maat voor deze intensiteit zou men de Reynoldse spanningen ter plaatse kunnen nemen.
de verdeling van de snelheid in langsrichting over de dwars-doorsnede.
- de verdeling van de eventuele secundaire snelheden over de dwarsdoorsnede.
De randvoorwaarde benedenstrooms is:
de waterdiepte h (waarvan ook weer gemiddelde en verdeling
n
gegevem moeten zijn).
Resumerend kan gesteld word~n, dat het stromingsbeeld in een bocht bepaald wordt door de boven- en benedenstroomse rand-voorwaarden, B, RO'
e.
k, ~ ,'1'
g~N.B. Stilzwijgend is hier verondersteld, dat de bodem horiz on-taal is. Als dat niet zo is, moet het bodemverhang ib als ex-tra geometrische grootheid meegenomen worden.
In dimensieloze vorm leidt riittot de volgende parameters (zie ook Shukrv):
het getal van Reynolds: Re waarin )I
=
!1
en Ve
gem.snelheid _.:l_ , als H
=
gem. diepte; Rh=
hydraulische straaL,H
.
H
- het getal van Froude: Fr V =(g
.
H
'
k - de ruwheidsparameter: Rhde relatieve kromming:
jpt
,
meestal in reciproke vorm gebruikto
.
HO als de relatieve kromtestraal: Rh B TI - de vorm van de dwarsdoorsnede: ,vaak ook in de vorm: Rh He
- de .relatieve bochtlengte: 1800- de relatieve Lns t.rooralengt.e: -RLo
b
d.e relatieve uitstroomleng-te:
1.n
Rh (event1leel) het bodemv erharrgr ibN
.
B
.
Behalve met deze parameters moet men, gezien het voorgaan -de, rekening houden met de boven- en benedenstrooms opgelegde condities.Literatuur:
1. A. Shukry "Flow arouYld bends in open flumes" Transactions of the .'\.SCE
IB
-
l
B. Invloed van de parameters op de stroming.
Door een groot aantal onderzoekers is voor vele facetten van ~e bochtstrorning nagegaan, hoe.en in welke mate deze door ~~n of meer va~ de in hoofdstuk IA genoemde parameters be-invl0ed worden. De onderzochte facetten zijn:
1. de bochtverliescoëffjciënt
t
2. de snelheid in langsrichting (tangentiële snelheid) v<p
3
.
de intensiteit van de secundaire snelheden4. de hoek, die de stroomlijnen maken met de lengteas van de goot
5.
het netto debiet in radiale richting6
.
de grootte van de gebieden boven- en benedenstrooms, wanr het stromingsbeeld nog door de bocht beinvloed wordt7
.
het verloop van de waterspiegel8. het optreden van Los Leat.verschi j n se Le n
9
.
het verloop van de bodemschuifspanning10. de beinvloeding van de snelheirlsverdeling in de bo-venste laag door de wrijving aan de bodem
adl. Het is vrij eenvoudig het totale effect van de bocht op de energiehoogte (gedefiniëerd als de som van de diepte en de snelheirlshoogte ;.v ) te bepalen zonder op de stroming in de
. ..g .
bocht zelf in te gaan. In oud~rR publikaties is het dan ook steeds deze grootheid, die experimenteel onderzocht wordt,
meestal in dimensieloze vorm: als de boéhtverliescoëfficiënt. Deze wordt gedefiniëerd als de verhouding van het extra ener-gieverlies ten gevolge van de bocht tot "de" snelheidshoogte, waarbij echter p;een eenduidighe Id bestaat over de defini tie van de snelheid v'daarin.
Hoewel de bochtverliescoëfficiënt in het kader van dit over
-zicht van minder belang is dan bv. de snelheden en de ligging van de water~piegel, lijkt het toch zjnvol de zeer uitvoerige literatuur, die hierover bestaat, niet ~onder meer naast zich neer te leggen. Uit de resultaten van deze onderzoekingen kan
men zich een vrij duidelijk beeld vormen over de mate, waarin
de parameters de stroming beinvloeden (Shukry).
ad 2. Met de ontwikkeling en perfectionering van meetinstru
-menten gaat men zich langzamerhand meer concentreren op de
direkte waarneming van het stromingsbeeld. Bij dergelijke ex
-perimenten komt ook meestal de invloed van variatie van 66n
of meer parameters aan dó orde.
Van de tangentiile snelheid is niet zozeer de gemiddelde waa
r-de interessant als wel de verdeling over de dwarsdoorsnede en
de verandering van die verdeling van raai tot raai. De meeste
onderzoekers beschouwen daarbij' de snelheid zelf, een enkele
gebruikt een parameter, die voor de verdeling karakteristiek
is (Einstein en Harder gebruiken de dimensieloze grootheid
g
9..Y.tp
v'f· ,,:it
waarin
R
de radiale co~rdinaat is. Als deze parameter gelijkis aan -1komt de v erdeIing van VII overeen met die in een vrij e
wervel:
constl'lnte
vCf- R
Als. de parameter +1 wordt, komt de verdeling van vI(>overeen met die in een gedwongen wervel:
v'f= constante
'*
RHet lijkt voor de hand liggend, dat in een bocbt deze parameter tussen -1 en +1 in zal liggen).
ad
3.
De intensiteit van de secundair~ stroming (spiraalstro-ming) wordt door de meeste onderzoekers niet expliciet gerle
-finiierd (zie hv. Rozovs'kii).
Shukry dpfiniëert de sterkte van de secundaire stroming S als het quotiint van de gemiddelde kinetische energie van de s nel-·heidscompoqenten in een vlak lood~echt op de lengteas van de
goot en de totalp kinetische energie van de stroming in die raai: 2
(V
see) S 2gI) gem. 1001;~*
...
(
V
tot) 2g gem.1B-3
H.C. Yen definiiert de intensiteit van de secundaire stroming
als de over de diepte gemiddelde absolute waarde van de
ver-houding tussen de radiale en de tangentitile snelheidscomponent: h
.1
j \
vR \ I =h
31: v<f dzad1l. De hoek, die de strooml ijnen maken met de lengteas van
de goot is een maat voor de relatieve grootte van de secu
n~ai-re snelheden. Vergeleken met
3.
heeft dit het voordeel, dat deze relatieve grootte in elk punt van een raai bepaald kanworden (geeft dus meer informatie).
ad 5. Het netto debiet in radiale richting wordt door H.C. Yen
gedefiniäerd als:
h QH,=
J
v dzo
R
Dit is een maat voor de verandering van de snelheidsverdeling
en de ligging van de waterspiegel van raai tot raai.
ad
6.
Om deze grootheid te kunnen gebruiken moeten de in- en uitstroomlengten van de proefgoot zeer groot zijn. Meestalis dit niet het geval en ligg~n de in- en uitlaat zo dicht
bij de bocht, dat e~ geen gebierl aanwijshaar is, waar een
eenparige stroming als in een recht kanaal optree~t.
Rozovs'kii is de enige, die de lengte van de invlo~dssferen
bbv~n- en benedenRtrooms 1n beschouwing neemt. Daarbij stelt
hij, dat een raai binnen die i uv Loedssf eer ligt als de-sne l-heidsverdeling er nog asymmetrisch is t.o.v. de as van ne goot
en er nog een merkbaar dwarsverhang optreedt.
ad
7
.
Het verloop van de waterspiegel wornt door vrijwel alle onderzoekers beschouwd, hetzij alleen als het veral tussenbuiten- en binnenhocht, hetzij iT} de vorm van het dwa
rsver-hang (B.C. Yen en C.L. Yen), hetzij als geheel (Slmkry en vele anrteren).
ad 8. Het onderzoek naar loslaR~verschijnselen beperkt zich
arl
9
.
lIet verloop van de bodemschuifspanning en het effectvan de parameters daarop is verrassend weinig onderzocht, ge
-z~en het belang van deze schuifspanning in bochten met een
beweeglijke bodem. De enigen, die zich daarmee uitvoerig bezig
hebben gehouden zijn Ippen en Drinker.
ad 10. Sommige onderzoekers (Muramoto; Einstein en Harder)
ma-ken, uitgaande van hun theorieën, onderscheid tussen de lagen
dicht bij de wanden (drie-dimensionale grenslaag) en het ge
-bied ver van de wanden. Genoemde onderzoekers gaan na, hoe de
snelheidsverdeling in dit gebied ver van de wanden door de
bodernwrijving beinvloed wordt.
De resultaten van de door al deze onde~zoekers uitgevoerde
experimenten zijn, voor wat betreft de invloed van de
ver-schillende parameters op de genoemde grootheden, samen te va
t-ten in de volgende conclusies:
1. De verschijnselen, die zich in de bocht v oordoen worden
beinvloed door het getal van Reynolds.
Bij toenemende Re neemt de bochtverliescoëfficiënt eerst af
tot een minimum, omdaarna weer iets toe te nemen. De maxima
-le Variatie in
t
ten gevolge van de variatie van Re is vrij groot t.o.v. die bij variatie van de andere parameters. Ditblijkt duidelijk uit de resultaten van Shukry (fig.l.).
De sterkte-van de secundaire stroming neemt af bij toenemende
Re. Ook hier is de vari~tie weer groter dan bij de andere
parameters (zie fig. 2. , naar Sllllkry).
De invloed van Re op de ligging van het diepste punt van de
waterspiegel en van het punt, waar de stroming loslaat van
de waud is weergegeven in tabel 1. (naar Shnkry).
Over de invloed van Re op de snelbeidsverdeling, de bodemwr
ij-ving, etc. blijkt men-bet niet eens te zijn. Hozovs'kii stelt,
dat in een ondiepe goot
(
HjH
veel kleiner dan 1) de invloedvan Re o~ de snelbeidsverdeling veidisconteerd moet zijn in
de invloed van de -coëfficiënt van Chézy. Hij concludeert dit
r
I
B
-5
..'!.,0.60!
0.50'
f
0.40 ~ 0.30 c ., ;g0.20t--"--_'____'~-.J.._=-...L-"___-i <:; .3 0.10r--.-. 2 3 4 5 6 7 8 0.50 Reynolds'numberR (multip'liedby 10~) 1.00 1.50 2.00 2.50 ROdius-breothratio r~l.. 0.10
• (b)ParameterR; %=1.00and1:0oi'O.50
.3
OL----l...--'---'---'''-'---''---'-''::..::...J...-_,o I 2 3 4 5 6 7 8 O' 0.25 0.50 0.75 1.00 Rcynolcs' numberR (multipliedby10~) Ratioof ongleof curvoture1:0. 1.20
\
r
\
~ ..~=05~ (c)ParameterR;-6-=1.00and18~gO.50I
1\
1
W
·
Î\)99--~
I
.
--
"k
+
.
~
.
~
RI
I
i
!
2
.
o
d
r
~
,:-
i3
~
1.10 1.00 ..'!0.90i
0.80 ~ .~0.70 ~ .'ö 0.60 ë .~0.508
0.40 0.30 0.20 0.10 I L~ o o 2 3 .; 5 6 7 8 0.50 Reynolds'numberR (multiplied by 10·)I"-
~c...
rZ:qso
...
J"-._
I
<,
(I)Porometer-fi-;R=31,500 end
I
t--- 1.JL -80·-0 50.
I
-I~I
2
.
h
o
I
3.00 i> 1 ;i=='" 0.70 0.90 \.10 Depth-breathratiof
1.30 fig. 1. De bochtverliescoëfficiënt als functie van de parameters (experimenteelbepaald door Shllkry).
l
1
-
2
\
1
.-
:
8
--~
f~
_
I
_
-
.
.
---
.
--
_
~ 7-L
~
-.-
.
_
. _
.
_
1
_.
~ 11I
·
:
·
'
.
.
~:
-
--
.
-
T
-
i
I
-
"\t
-
.
-
-
_
.
!-
11 1I
~
--j---;---~
:
-~~
-
J
~
I_
__
J
.
_
:;~
j
..
_
.
__
1_
L
-0.
I
~
1
-
--
-
----
I~
-;
I
I IEQ'~-
"
-_r_
-
-
.
t
2 _J II
-
r
-
--
-
~
-
~
-
N
.
I
.
I
_
A
iii 1--IT
l
-f
'
I
-
-
-
-9
-
-
·
-
i
~~·:t
-
·
.::
-
-
-
-
-
-
-
.
-
-
--I
-
-f
~-=Î
îT
~
r
.
~
-
FI
-
I
_-< .0 '. O.(J O~O 0.7S too . Parameter iioo(x) 0.50 LW 2.00 Pararneter ~ 0 I' 4y.IO-« 5;.:J()· l O.W ._~I0.70~ __ ~~.'0.&0__ ~~OI.SO~_--~~--L~W~I,~_--~'
:-
10
1.20 . ,Pén~rr.eterHf
0.fig. 2. De sterkte van de secundaire stroming als
functie van de parameter~ (experimenteel bepaald
door Sbukrv).
R = 10,500 R =21,000 R =31,500 R =52,500 R = 73,500
Parameter
.
Od/O
I
0./0 Od/OI
0./0 OdlOI
0.10 odloI
o.liJ Odiol 0.10r.lb (A) 0/180° =0.50,a constant 0.500 1.000 1.000 1.00011.~00 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.00 0.) 11 0.250 O.ISO
10
000
0.250 0.611 0.306 0.889 0.66i 1.000 2.00 0.033 t 0.067t
0.100t
. 0.133t
0.333t
3.00 0.000t
0.000t
0.044 t 0.056t
0.167 t . 0/180·. (B)'T.lb = 1.00, aconstant -0.25 0.111 0.222 0.33310.667 0.333 0.667 0.40010.710 0.556 0.889 0.50 0.111 0.2500
.
"
'1
0
.
500
0.250 0.611 0.306 0.889 0.667 1.000 0.75 0.H8 0.333 0.185 0.·U5 0.206 0.556 0.37110.926 0.445 1.000 1.00 0.056 0.778 0.111 0.778 0.167I
0.805 0.278 0.833 0.333 1.000 ~ -. --
-I
L
300tabel 1. Punt met minimale waterdiepte (d) en lo
I
B
-7
kanaal de snelheidsverdeling over de vertikaal volledig b
e-naald wordt door de Ch~zy- coäfficiänt. Deze is een functie
van het Reynoldsgetal en de relatieve wandrDwheid, zodat het
effect van Re op een dergelijke stroming volledig in dat van
C verdiscoriteerd moet zijn. ll~t is echter de vraag, of dit
naar de stroming in een bocht van een brede, ondiepe goot ge
-extrapoleerd mag worden, zoals Uozovs'kii doet.
Uit zijn experimenten concludeert U., dat de invloed van C
(eu volgens heM dus ook van Re) op de intensiteit van de s
e-cundaire stroming en de hoek van de stroomlijnen aan de bodem
met de len~tea9 van de goot gering is, MRar dat de invloed op
de ligging van de waterspiegel en op de tangentiäle snelheid
groter is. Murarooto en ook lnanyan stellen echter, dAt de ver
-deling van de tangentiäle snelheden over de breedte van de
goot niet of nauwelijks door de afvoer (dus door Re) beinvloed
wordt!
Rozovs'kii's conclusie, dat C en Re weinig invloed hebben op
de intensiteit van de secundaire stroming is stellig in tegen
-spraak met de resultaten van Shl1krv's experimenten (zie fig.2.),
maar deze werde~ v~rricht in een goot met vrij grote
relatie-ve diepte (JI/B=o.6-1.2).
Einstei~ en lla r-der voeren een "wrijvingsfactor" in, gedefini
-eerd als:
(R 'l>V.. B'
f = c on s t.an t.e ss -
v
.,
*
~
]
C
+1)*
R
waarin B' de hreedte is VRn het gebied, waar de wandwrijving
geen invloed op het stromingsbeeld heeft. Hij een hydraulisch
{~ladde wand hangt deze wrijvingsfactor alleen af van Re en
wel zodanig, dat hij afneemt bij toenemende Re. Dit impliceert,
dat de reeds genoemde parameter
R
'7>
...,
.,
-
*
-v
if
.
~
n·
dichter Haar -1 toe gaat, dus dat de snelheidsverdeling over
de breedte meer overeenkomst gaat vertonen met die in een vrije
wervel. H'ieruit. blijkt opnieuwç r dat, Re het stromi ng sbeeLd wel
2. Aansluitend hierop kan gesteld worden, dat de verschijnRe -len in de bocht alleen bij hydraulisch ruwe wanden door de ruwheidsparameter k/llhheinvLoed worden.
De onder 1. genoemde wrijvingsfactor van Einstein en Harder blijkt bij hydraulisch ruwe wanden alleen van de ruwheids -parameter (d.w.z. ni.etvan Re) af te hangen. Naarmate k/Rh kleiner wordt neemt de wrijvingsfactor af, dus wordt de ve r-deling ~an de tangentiäle snelheid weer meer als die in een vrije wervel.
3·
De invloed van het getal van Froude op het stromingsbeeld is zeer duidelijk, wanneer de waarde van d it getal in de bnurt van 1 ligt. Er blijkt een zeer opvallend verschil te bestaan tussen de verschijnselen in een bocht bij schietend water en die bij stromend water. Vooral het gerlragvan de waterspiegel treedt daarbij naar voren (het optreden van discontinuiteiten in de waterspiegel bij schietend water (Garbrecht) en van wa -tersprongverschijnselen, als Fr plaatselijk de waarde 1 over -schrijdt (Thandaveswara en Seetharamiah); dit laatste vers chijn-sel komt bv. ook voor in het transsone gebied van gasstromin -gen) •Globaal kan men onderscheiden, bij toenemende Fr:
een gebied, waarbij overal stromend water optreedt (subkri-tische stroming).
een gebied, waarbij plaatselijk schietend water optreedt ("trans~one" ~ebied).
een gebied, waarbij overal schietend water is (superkriti -sche stroming).
Bij bochtstroming is het overgangsgebied tussen subkritische en superkritisch~ strouing veel groter dan bij stroming in een recht kanaal als ~evolg ~an de veel grotere variatie in de snelheid van plaats tot plaats.
In het kèder van dit overzicht is alleen het subkritische g e-bied interessant (dus Fr kleiner dan en niet in de buurt van 1).
---
-I
B-
9
Over de invloed van Fr op het strumingsbeeld en de waterdiep -te in dit gebied lopen de meningen van de onderzoekers nogal uiteen.
De bochtverliescoiffici~nt bRn t heel duidelijk van Fr af (zie fig.
3.,
volgens·Soliman en Tinney).---- ~--- --- "t
j
!
FIG.l0.--RELATJO>:S DETWEEN ':;'h/hv A~O f FOP. vxmous VA LUES OF Yll/B A>:Dk .= 0.77·
FIG. 12.-flELATlO:!S flETWEEN l>h/Izv
Al·;nFFOR vxrnous ':ALCES OF Yll/B
.t-:'.SD~ = 0.5 .
02 O.l O~ 05 0.6
iF
FIG. Jl.-nELATJONS DETWEEN uh/llv
AND F ron VARIOUS VALUES OF Yll/B ANOk = DAG
FJG. J3.-nELATlONS DETWEEH l>11/11v
M:O F ronVAnIOUS VALUES OF Y,jlJ ANOk = 0.2G
fig.
3.
De hochtverliesnoäfficiänt als functie van Fr voor verschillende waarden van de geometrische parameters (k=B/2RO en Yn=H).Op grond hiervan ligt het voor de hand ook het stromi ngs-beeld sterk afhankelijk van Fr te veronderstellen. Volgens H.C.Yen echter worden de dimensielo~s gemaakte snelheden en waterdiepten nauwelijks·door Fr beïnvloed, als:
Fr kleiner dan en niet in de buurt van 1. geen loslaatve~schijnselen
.
.
waterspiegelverval tussen binnen en huitenbocht in een raai k!@in t.o.v. de gemiddelde waterdiepte (m.a.w. het Froude-getal verandert niet te veel van plaats tot plaats).
4. De invloed van de relatieve kro!IlJIlingop het gtrorningsbeeld
is, evenals die van het Reynoldsgetal, groot, hetgeen ook wel
te verwachten is: hoe scherper de hocht, hoe groter de afw
ij-king van de stroming .in een rechte goot. De invloed van deze relatieve kromming is dan ook verreweg het meest onderzocht. Samenvattend ka n gesteld worden, dat als de parameter RO/Rh
afneemt (dus als ne hocht "scherper" wordt):
a. de bochtverliesco~fficiënt ~ groter wordt (Hobertson),
zodanig, dat
t
ongeveer omgekeerd evenredig is metHO/Rh (Woodward, JIowe en Posey; Shnkry, zie fig.
1.
)
.
b. de intensiteit van de secundaire snelheden toeneemt
(Slmkrv, zie fi g, 2.; B.C.Yen).
c. de verdeling van de tangentiële snelheid over de
breed-tB sterker af gaat wijken van het verloop in een r
ech-te goot (Ramponi, Robertso~) en in het eerste deel van
de hocht het verloop in pen vrije wervel beter benadert.
(Muramoto) Slechts in een flauwe bocht (grote R
IR
} )
o
1kan zich een grenslaagstroning in de zin van Muramotn
ontwikkelen in het laatste deel van de hocht.
d. het netto radiale debiet toeneemt (in relatief korte
bochten, d.w.z. dat A
1800
heidsverdelinr; over de breedte van de
raai tot raai sneller verandert. (B.C.Yen)
kl~in is), dus dat de sn
el-goot van
e. de verhouding van de gem] ddelde b cdernschu Lfspunni ng
tot die in een overeenkomstige uniforme stroming in
een rechte goot toeneemt (rnDen en Drinker).
f. de afstaud boven- en benenBnstroolns, over welke de
bocht nog invloed op de stroming heeft, toeneemt
(Rozov'sl<ii)•
.g. het laagste punt, van de waterspiegel in de bocht naar
het einne verschuift (Sbukrv, tabel·1.).
h. het dwarsverbang van de waterspiegel in de bocht toe
-neemt (Shukrv en vele a~deren).
i. de kans op loslaten toeneemt en het loslaatpunt verd~r
IB-ll
De invloed van de relatieve kronuning op het stroraingsbeeld is
volgens Ippen en Drinker aanzienlijk groter dan die van (Je
an-dere parameters, zoals de vorm van de doorsnede en Re. Deze
bewering wordt echter door de resliltaten van Shukry t.a.v. S
(=
sterkte secundaire stroming) duidelijk tegengesproken (ziefig. 2.).
5.
Rozovs'kii beschouwt in plaats van de relatieve kro~ming ofkromtestraal, zoals die in het voorgaande gedefiniäerd zijn,
de invloed van de parameter
u
/
R
o
op de stroming in bochtenmet kleine
H/
B
.
De conclusies,""diehij trekt, komen grotendeelsovereen met de voorgaande. Bij toenemende H/RO, maar nog kle
i-ner dan ca. 0.1 :
neemt de intensiteit van de secundaire stroming toe.
neemt de hoek van de boderustroomlijnenmet de lengteas van
de goot toe.
neemt de mate, waarin de snelheidsprofielen van raai tot raai
veranderen toe.
neemt de grootte van de invloedsgebieden boven- en beneden
-strooms toe.
Als'H/RO groter wordt dan ca. 0.1,-neemt de intensiteit 'Jande
secundaire stroming echter weer af bij toenemende
H/n.
.
o
6.
De invloed van dé relatieve dieptenlB
op het stromings-beeld in de bocht is veel minder groot dan van de relatieve
kromtestraal R /R}. Als
niH
voldoende klein is, is er eeno 1
gebied rond het midden van de goot, WRar de stroMing
onaf-hankelijk is van de breedte (Rozovs'kii).
De meningen over de invloed van deze parameter lopen sterk
uiteen, vooral wat betreft de intensiteit van de secundaire
stro~ing. Sommigen ~iellén, dat deze intensiteit afneemt als
lIlB
groter wordt (Hobertsonj Shukry, fig.2.), anderen dat deintensiteit toeneemt bij toenemende
n
/
B
(n.C.Yen: lineairetoename als
O/B
kleiner is dan 1/12). Een verklaring voor dezeverschillen zou knnnen liggen in de orde van grootte van
U
IB
,
dan of gelijk aan 1; Shukrv: R/B = 0.6-1.2 ; Yen: H/B veel kleiner dan 1). In dezelfde richting wijst het eerst toene-men en daarna weer afnemen van de intensiteit bij to
enemen-de H/Ro volgens Rozovs' ldi (zie conc Ln si e
5
.).
De diepte-breedteverhourling heeft nauwelijks invloed op de
vorm van de waterspiegel eu op het optreden van loslaatverschijn -selen (Shukrv; B.C.Yen).
De bochtverliescoëfficiënt neemt af als H/B toeneemt. Dit ef
-fekt is 'des te ~terker naarmate B/R en e/1800 groter zijn
()
(SllUkry, fig•1.)•
Naarmate R/B toeneemt, wordt d.·einvloed. van de boci.emwrijving
op de stroming in de bovenlaag geringer {Einstein en Harder),
zodat de vrije wervelverd.eling meer benaderd wordt en de in
-tensiteit van de secundaire stroming afneemt.
7
.
Bij toenemende relatieve le~gte van de bocht ~eldt dat:de bochtverliescoëfficiënt t.oene emt. (Shukrv, fig.1.).
de intensiteit van ci.esecllnci.airestroming toeneemt (Shukry,
fig. 2.).
de verandering van de ligging van het laagste punt van de
waterspiegel en van het loslaatpunt niet geheel duidelijk
is (Shukry, tabel 1.).
de stroming, mede in afhank eLijkh ei d van Ro/Rh' meer de gele
-genheid krijgt een bepaalde "evenwichtstoestand" in de bocht
te verkrijgen: bet "volledig ontwikkelde gebied", waarin de
waterspiegel en de snelheden niet vall raai tot raai verande
-ren (MuraJlloto,v ergeLijk fig. q. met fig.
5
.
)
.
,-
~._"---'.-
-
-
-
~
..1
9 1.2 l.I. 0"60'0 00'*-
r-_-
-T~
I
JL ..._._,.._
.. v•>-
----
-
_-~ I 1,0 <_::::..::::--_
Q
<J 1.0_
-
.-,
-
..-
... .; E ()'
--
.
1-"" '-oe~ ao C) e~gO' 6--
_
~~.
, .,;--r,t::t 050' 4 0 00' -...:_ U.{\:c:'4 ce o°O.I)\iO 90' -_ 1;.,(28) O.S «.6 s.o 4.0 4.2 't4 .2.0 2.8 L r' -_--- ---E~.(28) iSP. 3.2 3.4-
-
_--
-
-
_
!..:.
_
-=,
fig. 4. f ig,5
.
rB-1}
8. De aanwezighei~ van een bocht heeft invloed op het stromings
-beeld in een gebied boven- en benedenstrooms van deze bocht. Deze invloed manifesteert zich voornamelijk in een dwarsve
r-hang van de waterspiegel, een verdeling van de snelheid, die niet symmetrisch is t.o.v. de as van de goo{, het optreden van secundaire snelhed~n, ~ie niet overeenkomen met die in een rech-te goot, etc. (Raj,.1,Ramponi, Slml{ry, Rozovs'l{ii esa,},
Het ligt-voor de hand, dat omgekee~d in de genoe~de gebieden aanwezige verstoringen, zoals andere bochten, invloed zullen heb~en op het stromingsbeeld in de beschouwde bocht (Unmponi,
Robertson, B.C.Yen).
9
.
liet is van belang, bij laboratoriurnproeven te zorgen, dat de stroming Dan de rand van het bovenstroomse invloedsgebied geen wervelingen meer bevat, die het gevolg zijn VRn de instro-ming. M.a.w. de instronmlengte moet zodanig groot zijn, dat in
het invloedsgebied van de hocht de turhulentie "natuurldjk"
verondersteld nag worden. Dit is nodig met het oog op de i
n-vloed van de turhulentie op de ont.wikke Ling en ui tdemping van
de spiraalbeweging in de hocht en het belang daarvan op de bed
-vor~ing bij beweeglijke bodem. Het trekken VRn conclusies over
de stroming in bv. rivieren op grond van metingen in laborato
-riumgoten, die niet aan bovengenoemde voorwaarde voldoen lijkt niet zonder meer mo~elijk (Sva~ek).
Tenslotte dient in dit verband nog te worden gewezen op het in
Rozovs'kii's zeer uitgebreide boek gegeven overzicht van het tot ca. 1950 vnl. door Russische onderzoekers verrichte exper
r.---.---
-Re sult s of Iabor-ator-y investigations by various authors of flow ofwater in channel bende
Author Angle of channel bend 1--=-,---1.... oG) .s::. ~ Deg Min .... ~ ~ <IS
s:"5
28 h b h r Channelform Subject of measurement
A.y~.Milovich x.r.DaD~liya M.P.Kozhenikcv Mockmore Shuckry A.J. fidman M.1.Te r-Asvals.>.tryan Same A.K. All.:iIuyan N.I. Mal-J.-careèv . B. E. Roinan e nko 1914 1936 1 940-1941 1943 1949- 45-180 1950 1949 1950 1950 1953 1940 ISO 24 180 lBO 2x180 3xl17 30 180 G7 2xl80 180 40 60 80 160 45 52.5 9-12 30 15-90 18-36 100 2.25 0.45-13. 12 2-10 0.66-5.0 18 .. 0.30 22-50 0.025-0.12 0.0125 -·-0.067 15-25 90-78 0.2-0.27 0.17-0.23 Recta ngular 0.2 0.6-1.:! .0.4-1.2' 11.5-16 8.7;3.6 0.12-0.16 30 38.4 58.. -IS 38.4 209 50 250 25 50 ~11 15-18 3-12 30-40 26-33 20-72 0.39 0.2.9 O.OSI~ -0.071 0.26 0.3-0.36 0.06-0.72 0.Ot8 tabel 2. 0.1-0.5 Recta ngular Rectangubr, tria ngular, parabette Reela ngular, of .InusoldaI .collliguratJon i
L:---
~
~----~----
.
~
.
.
-
~~-
~~
..
_i.
----~
_
L_~
_~-i J_ J_ ~L__. i_~ln~p'~.~n~e~..L_ ._.. ~ __J I ,Trajectorie, of bottom portici es with
the aid of coloring matter
Dinribution ofIongttudinal and
trans-verse: v~locitycom ponents
Trajectorie, of bottorn and surfa ce
(J03t', topography orfre e rurlace·
Longitudinal velocity component. aOO topognpby _!>I[re. surface
DistJibution of vclocfties ,topogr.lphy
of free surface
Tc>pograpby of Ireesud.ce.
Distribution ofveloclt ies wlth aid DI
baUnome
Dillo Dltto
Literatuur (alfabetisch):
1
.
A
.
K
.
AnaTlyan 2.H
.
A
.
Einstein en J.A. Barder3.
G
.
Garbrecht 11. A.T. Lppe n enP
.
A
.
Drinker5.
C
.
A
.
Mockmore 6.Y
.
Mnramoto7
.
S
.
P.
RajuIB-15
"Fluid flow in bends of condui ts"
Israel Program for scientific Transl.
J erusa lem, 1965
"Velocity distribution and the
boundari layer at channel bends"
Transactions of the
Am
.
Geoph. Unovol.-.3..2..no ,, 1, february 1954, p.114
"Wasserahfluss in gekrümmtell Gerinnen"
Die Wasserwirtschaft
}lIl. ,Jahrgang, no , 2, nov. 1953, p.29
p.
6
6
"Boundary shear stresses in curved
trapp.zoïrlalchannels"
Proceedings of the
A
S
CE
,
Journ. Rydr. Div.vol. BB, no , IlY
5
,
sept. 1962, p.143"Flow around hends in stabie channels"
Transactions of the
AS
C
E
vol. 109, 1944, p.593
"Flow throqgh curv~d open channels
(
1
)
"
Bulletin of the Disaster Prevention
Research Institute
vol.
li
,
part2
,
february1
965
"Versuche iiber den strömungswider
-stan~ gekrümmter offener Kanäle"
Mitte_ilungen des Hydr, Lnstit.uts
der TH }:1iinchen
8. F. Ramponi 9. J.M. Robertson 10. I.L. Rozovs'kii 11. A. Shukry 12. M.M. Soliman en E.R. Tinney 13. J.N. Sva~ek 14. B.S. Thandaveswara en K. Seet~aramiah
"Sul moto dell'acqua nei canali
aperti ad asse curvilineo"
L' energia elettrica _April 1940, p.194
Discussie naar aanleiding van 5.
Transactions of the ASeE
vol. 109, 19411, P•619
"Flow of water in bends of open channels" Isra~l Program for scientific Transl. Jerusalem, 1961
"Flow around bends in an open flurue" Transactions of tbe ASCE
vol. 115, 1950, p.751
"Flow around 1800 bends in open
rectangular channels"
ProceedingR of the ASCE, Journal of the Hydraulic Division
vol. 94, no. lIT4, July 1968, p.893
Discussion on papers no. A52, A57 and A58 of the Proc~edings of the
12th Congresa of the IAHll,
Fort Collins, U.S.A., September 1967
"Some characteristics of flow around
a 900 open channel bend"
La Houiil~ Blanche
IB-17
15. B.C. Yen "Some aspects of flow in meandering
channels"
Proceedines of the 12th Congress of
the
r
xun
,
Fort Collins, U.S.A.,September 11-14, 1967
vol.l (Uiver Hydraulics), paper A57
16.
C
.
L
.
Yeq enB.C. Yen
"Water surface configuration in channel bends"
Proceedings of the ASCE, Jou~~al of the Hydranlic Division
C. Algemene lJeschrijving van de waargenomen verschijnselen.
Afgezien van de afhankelijkheid van de in hoofdstuk IA geno em-de parameters, laten de verschijnselen, wRarge,om~n bij st
ro-ming van water door eeJlbocht, zich in een ~antal kwalitatie
-ve, algemeen geldige regels beschrijven. Deze regels betreffen:
1. het verloop van de ta~gentiäle snelheid ~ over de breedte
van de goot (dus als functie van de radiale coHr~inaat
R
)
en de verandering van dit verloop van raai tot raai (dus als f u nctte van de tangentiële codr dina atc},
2. het verloop van riewaterspiegeI als functie van
u
enCf-3.
het verloop van de energiehoogte als functie van H encp.
4. het verloop van de secundaire snelheden als functie vanH, q> en de axiale (vertilmle ) coördinaat z.
5.
de intensiteit van de secundaire stroming als functie van<fa
6
.
in nauw verl)and met 4. en5.
het verloop van de drie com -ponenten van de wervelingvector als functie van R, ~ en z.7.
het verloop van het net t o radiale debiet als f'unct ie van9.
8. het verloop van de hoek, die de stroomlijnen met de lengte-as van de goot maken, als functie van ~ en z.
9.
bet optreden van neren en loslaatverschijnselen.act 1. Uitgaande van een gelijkmatige verdeling van rieover de diepte gemiddelde s~elheid in langsrichting ver bovenstrooms
van de bocht, kan in het algemeen gesteld worden, dat het plint
waar deze gemiddelde snelheid maximaal is, zich hij de narlering
van de bocht geleidelijk naar de binnenwand bewwegt. Dit zet zich voort in het eerste deel van de hocht, maar in het laa
t-ste deel en na het uitkomen VRn de bocht beweegt het punt zich weer geleidelijk naar buiten. Pas op enige af stand
bene-d~nstroomR wo~~t d~ ve~d~li~g als in een rechte goot weer be-reikt.
Dit verschijnsel is door vrijwel alle onderzoekers waargen
o-men. Een goerlbeeld ervan wordt gegeven door Sl~ (zie fig.
rich-I
C
-2
ting van de binnenwand hlijkt zich voor te kunnen doen in '~n
enkele raai en in een (betrekkelijk klein) gebied, waar de
stroming dan onafhankeLijk is van
<r
(Shukrv, fig.6.,
gebied,
rond raai 7). De verdeling van de gemiddelde tangenti~le snel
-fig.
6.
Verdeling van de over de diepte gemiddeldetangentiäle snelheid in de bocht in cm/sec.
(R /B=l.OOj ll/B=l.OO;V=77.R cm/sec; Re=73500)
o
heid over de breedte vertoont hier sterke overeenkomst met
diè in een vrije wervel:
:;Cf::
l/n. Vrijwel alle onderzoekerskomen tot deze conclusie.
Het blijkt echter ook mogelijk, dat zich in het laatste deel
van de bocht een gebied voordoet, waar de strominn van raai
tot raai nauwelijks verandert. De verdeling van de gemidrlelde
tangentiäle snelheid over de breedte vertoont hier sterke over
-eenkomst met de resultaten van de driedimensionale grensl
aag-beschouwing (zie hoofdstuk lIj de snelheid neemt toe v~n
bin-nenbocht naar buitenbocht). Tot deze conclusie leiden de
me-tingen van Einsteillen Harder en van Murar.lOto(zie fig. 5.).
Uitgebreide metingen m.h.t. de verdeling van de tangentiële
snelheid over R, , (en vaak ook z) zijn verricht door:
Beyerhaus (tang.-sneLheid aan de opp. als functie van R en
<f).
Böss (gem. tang. snelheid in het begin van de bocht als fun
Ra~poni (gem. tang. snelheid als functie van R en ~ ).
Mockmore (tang. snelheid als functie van R, ~ en z; fig.
7
.
).
Shul<ry(idem).Ipnen en Drinker (idem).
Rozovs'kii (idem). Ananyan (idem). - Fox pn BalI (idem).
Francis en Asfari (idem).
- Muraraoto (gem. tang. snelheid als functie van IIen
.
<f' ).
B.C.Yen·ad 2. Van~f een raai ver bovenstrooms, waar de waterspiegel evenwijdig ~an de bodem verondersteld mag wordell,met de stro-ming Mee bewegend, neemt men een geleidelijk toenemc~d verval tussen buiten- en binnenwand waar. Deze toeneming zet zich voort tot ongeveer het punt (of het gehied), waar het Maximum van de tangentiäle snelheid zich het dichtst bij de binnenwand bevindt (zie ad 1. en vergelijk fig.
6
.
met fig. 8.).Vervol-gens kan er een (betrekkelijk klein) gehied zijn, waarin de
liggine van de waterspiegel van raai tot raai niet verandert,
waarna het verval tu~ssen buiten- en binnenwand weer afneemt.
fig. 8. Verloop van de waterspiegel in de bocht van fig.
6
.
·
in centimeters (Shul{rv).IC-
4
~
~;~~i:1
11
k-_:_!8"--~ SECTiON /,·,1 _ ___:'___--l--_. U31 5ECTION20 l.25 S~CTI0N 12 ~.63 -, SECTION 24 4.56SECïiON 16 (a) S!a;;e 0.405; Ra!e of·f1owCc;,s!ar,t (0.449Cuftper Sec)
----_._--"" '- SECllON 23
fie;.
7.
Waargenomen verlol)"pvan de tangentiële snelheid over~e dwarsdoorsnede in enkele raaien van twee o~eenvolgen~e
hocbten VRn 1801).In elke raai zijn
5
vertikalen doorgemeten.Meestal wordt daarbij het punt, waar het verval nul is, pas
op enige afstand benedenstrooms van de bocht bereikt. Soms blijft het dwarsverval oan nihil en is de evenwichtstoestand van de rechte goot weer bereikt. Het komt echter ook voor,
dat me~, met de stroming mee hewegend, ~~n of meer sl ingering-en van de waterspiegel waarneemt ~enedebstrooms van de bocht (dan Zijn er dus raaien,' waar de waterspiegel bij de binnen-wand hoger is dan bij de buitenwand).
•
Gaande langs de binnenwand neemt men in het eerste deel van de bocht een vrij sterke water~piegelverlaging waar, die in
het twweede deel iets geleidelijker teniet gedaan wor~t (af
-gezien van het netto waterspiegelverval over de bocht).
Gaande langs de huite nwa nd n eemt me n in het eerste deel van de
bocht een veel minder sterke waterspiegelverhogin~ waar, die
in het tweede deel ook weer teniet gedaan wordt (zie fig.
9.).
r
-
-
---
---
--
-
--.
-
--
.
---_j
I
I
I~
fig.
9.
Verloop van de waterspiegel langs de binnenwand (onder)en langs de bnitenwand (boven). De gemot.en waarden (rondj es) vergeleken met de resultaten van d~ potentiaaltheorie (~etrokken
lijn). Naar S.Kamiyama.•
In het eerste deel van de bocht, tot en met het gebied, waar
.de maximale tahgetitiäl~ ~nelheid het dichtst bij de binnenwand 1igt., laat de liggi!1gvan de waterspiegel zich zeer goed
be-schrijven met hehulp van de theorie van de potentiaalstrominI!.
In het gebied, waar de li~~ing van de waterspiegel ni0t van, afhangt, gaat deze theorie over in die van de vrije wervel.
Ic
-
6
N.H. De vr1Je wervel heschouwinJ is een potentiaalbeschouwing
met ê)~ =0 •
Metingen m.b.t. rteligging van de waterspiegel zijn verricht
door:
- Beyerhaus (de w~~~rdiepte als functie van R en ).
HORS (de water-diepte als'functie van H. in het begin van de bocht;·vrije wervelverdeling).
Ramponi (de waterdiepte als functie van R en ~ ).
- Shukry (idem). ~ie fig. 8.
Roznvs'kii (idem).
Muramoto (idem).
B.C.Yen (idem).
C.L.Yen en B.C.Yen (idem).
lCamiv~ma(de waterdiepte als functie van <f aan binnen- en
buitenwand van de goot; zie fig.
9
.).
IJ
/
ad
3
.
Het verloop van het energieniveau (E =H +V
-
2g ) is min-der veelvuldig en uitvoerig gegeven dan het resultaat van de
snelheids- en dieptemetingen zelf, afgezien van de zeer uitg
e-brelde onderzoekingen naar het energiehoogte-verval over de
bocht (bochtverliescoëfficiënt, zie hoofdstuk IB).
Ten aanzien van het verloop van de energiehoogte als functie
van R kan ~esteld wordeq, dat dit, Afgezien VAn de stroken
dicht langs de zijwanden, 1n bet gebied bovenstrooms en in het
eerste deel van de bocht bij benadering constant is (poten
-tiaalstroming). In het laatste deel van de bocht is de energ
ie-hoogte aan de buitenwand duidelijk hoger dan aan de binnénwand.
Böss
(
1934
)
concludeert uit zijn waarnemingen, dat in het ge-bied, waar
o~
=
O
het energieniveau in een raai vrijwelcon-stant is. lla.mponigeeft het verloop van de energiehoogte in
een vijftal raaien, waarhij er een duidelijk verschil hlijkt
te bestaan tussen een ~langzaam regime" (Fr veel kleiner dan
1)
Shukry is de enige, die het verloop van de energiehoogte langs
de as van de goot heeft uitgewerkt (zie fig. 10.).
Sectio n s (tee fisGa)
fig. 10. Verloop van de euergiehoogte langs de as
van de goot van fig.
6
.
Naar A. Shu1uy.1••••• verloop gemiddelde waterdiepte
2•••••v~rloop van de energiehoogte, berekend uit:
E
=V2/2
g
+H
3
..••.
verloop van de energiehoogt~, berekend uit:E
= (v!/2g) +H
1 gem.
lt••••• verloop van de e ne r-gi ah oogte, berek en d u i t:
E
=(
vt2 t
/
2
g
)
+H
o trem.
5
•.••
•
verloop van de energielijn in eenovereen-komstige recht~ goot (alleen wrijvingsver
-.liezen).
ad 4. De secllndaire snelhenen zijn wel de belangrijkste vp.
r-schijnselen in ~en hocht. Hoewel het ~est8an van een secunda
i-re stroming al vroeg aangetoond is (Thomson, lR76) m.b.v.
kleurstoffen, rijstkorrels, etc. in het water, werd meting
ervan p'lS mogelijk dankzij ne ontwikkeling van v~rfijnde l:!lp.et
-.technicken. De eerste meetresultaten betreffende secundaire
snelheden komt men pas in
19
4
9
bij Shnkry tegen, die geb rni kmaakte van een speciaal voor dit doel ontwikkelde nitothol.
Ten aanzien van de secundaire snelheden kan in het algemeen
gesteld worden, dat in e~n raai:
IC-8
rleelvan de dwarsdoorsnede Haar buiten gericht is en 1D het
onderste deel naar binnen. De maxima liggen in het algemeen
aan de oppervlakte en dicht bij de bodem. (Ananyan, fig. 11.).
~---_--- -jo A. K. Ananyan's expertmenu
Sca le of velocities
~ Expertmenralvelocities
The oretica l velocities
fig. 11. Verloop van de radiale snelheid v
n
over de dwars-doorsnede (JlaarA.IC .Ananyan).- de vertikale component alleen bij de zijwanden van belang
is. Bij de buitenwand iR de vertikale snelheid omlaag gericht,
bij de binnenwand omhoog (de draaizin van de secundaire c
ir-culatie is linksom in een rechtsom gaande bocht). In het m
id-dengebied, dus ver van de zijwanden, is er een kleine, omlaag
gerichte vertikale ~nelheid. (Ananvan, fig. 12.).
50
--
---~
A. K. Ananyan'sexpertments Sca Ie ofvelocir ies r===:J:'~-:=trJiD t OJ~34-. I_
__
"'
.
.
.
.1
-0- -0-...,.. Experimcnta I velocities __ ~_ Th"eoretical velocitiesfiG. 12. Verloop van de vertikale snelheid Vz over de dwar
De meetresultaten van Shukry betreffende de ~ecundaire sn el-heden zijn minder sprekend dan die van Rozovs'kii en Ananyan. De oorzaak daarvan is, dat hij de proeven van Shllkry in het inlaatgebied al een secundaire stroming optrad met een sterkte, ongeveer gelijk aan die van de in de bocht te verwachten s ecun-daire circulatie, echter met tegengestelde draaizin. lIet door-werken van deze reeds aanwezige secundaire stroming tot in de bocht vertroebelde het b~eld, dat de metingen opleverden ten zeerste. Bij de h~ide anderen is de instroming hlijkbaar re
-gelmatiger geweest, gezien het veel duidelijkere resultaat va. hun ~etingen.
ad 4. en
5
.
Wat betreft lIet verloop van de secundaire snelhe -den als functie vanp
geven Fox e~ Hall een duidelijk overzicht. Zij onderscheiden:een gebied met een zwakke, zich ontwikkelend~ secundaire stroming. De stroomlijnen krijgen een geleidelijk toene-mende kromming. Dit gehied strekt zich uit tot en met het begin van de bocht.
het gebied, waar 'b~=O • De stroomlijnen hebben hier bun ma xi-niale kromming: gcr!liddelddezelfde als de bocht. De se.cunda i.e-re stroming kan zich hier volledig ontwikkelen.
Dit gebied is betrekkelijk klein, omdat al snel bereikt wordt: -'het gebied, waar de tangentiële snelheid zich onder invloed
van de secundaire snelheden gaut herverdelen over de dw ars-doorsnede. De binnenwaarts gerichte radiale snelheid aan de bodem en de omhoog gerichte vertikale snelheid bij ..le binnen-wand'transporteren' vloeistof met een geringe kinetische
energie naar het gebied nabij het wateroppervlak in de bin-nenb~cht. Daar.ontstaat een traag gebied, dat zich onder
in-.vloed van de daar heersende, naar buiten gerichte radiale snelheid gelei~elijk uitbreidt. Dit beeld is duidelijk wa ar-neemba~r in alle meetresultaten,' die liet verloop van de tau
-~entiële snelheid over de dwaredoorsnerle geven in een aantal opeenvolgende raaien (Mockmore, fig.
7
.,
Shukrv, Fox en Hall, Franci~ en Asfari).IC-i0
blijkens de resultaten van Einstein en Harder en van Muram
o-to kan hieruit een nieuwe evenwichtssituatie ontstaan, z o-dat ook in het laatste deel van de bocht een gebied ontstaat,
·waar
·
;lf
=0 • In di t gebied treedt de door de genoemde onder-zoekers beschreven grenslaagstroming op. De kans, dat een
dergelijk gebied ontstaat is groter, naarmate de bocht langer en ruimer is. Dus B/1800 en Ho/Rh moeten voldoende groot zijn.
Wanneer de bocht te kort is, is er na het axiaalsymnetrische
gebied in het begin van de bocht niet voldoende 'lengte' b e-schikbaar voor de ontwikk~ling van de tweede evenwichtssitu
-atie en wanneer de bo~ht te schprp is, ontstaan illhet laat
-ste deel van de bocht loslaàtverschijnselen, die het s
tro-roingsbeeld onduidelijker maken.
het gebied, waar de secundaire stróming weer geleirlelijk
afneeMt. Dit ~phied strekt zich uit vanaf het laatste deel
van de bocht tot op enige afstand benedenstrooms.
ad
5
.
liet verloop van de intensiteit van de secundaire stromingals functie van
f
hangt zeer nauw samen met bet voorgaande.Hoewel Shukr_y een gr oot.h e id definiëert, die deze intensiteit
weergeeft (de "sterkte" van de secundaire stroming, zie
hoofd-stuk
IR)
,
werkt hij zijn meetresultaten in dit opzicht maarvoor één raai uit.
H.C. Yen doet dit wel: het verloop van de door hem verkregen resultaten hetreffende de intensiteit van de secundaire stro
-ming (zie ho ofdst.uk IR) is gè~even Ln fig. 13. voor een bocht van 90°. Uit deze resnltaten blijkt, dat bovenstrooms va n de
bocht een secundaire circulatie Ranwezi~ geweest moet zijn,
waarvan de draaizin tegengesteld was aan die in de b ocht, Dan
alleen laat zich de aa nv aukeLij ke i!1zinking in het verloop van de int~nsiteit verklar~~. D~z~ bovenstroomRe circulatie
was een gevolg van de aan de beschollw~e bocht naar rechts
~oorafgaaDde bocht naar links.
::td
7.
Jli~rop sluit het, eveneens door B.C.Yen onderzochte ve r-loop van het netto radiale debiet aan. De door hem verkregenresllituten zijn eveneens in fig. 13. weer~egeven. Daarbij is
het netto radiale debiet uitgezet in dimensieloze vor~:
h1
1 =~H d(~)
. v'f r ~0~.5~--L-L-~-0~~~-L~~OL5~~L-~~-L~~L-L_~~ 0, rod o a: -0.01« i!: I--:> o -0.021--W Z. f--TANGE~JT-~f--- 90' BEND l "--- .-_-fig. 13. Verloop van de intensiteit van de
secun-daire stroming en bet netto radiale debiet in een
bocht van 900 rechtsom, voorafg@~Ran door een bocht
van 900 linksom. Naar H.C. Yen.
Het verloop van het nettn radiale debiet is een maatstaf voor
de v er-audering van de verdeling van de tangentiële snelheid
over de breedte van de goot, gaande van raai tot raai. Als
deze verandering groot is, moet het netto radiale debiet groot
zijn. Dit is het geval in het ,:;ebiedbovellstrooms en 'in het
eerste deel van de bocllt: het punt, waar de tangentiile
snel-heid maximaal is in de dwarsdoorsnede, beweegt zich in deze
gebieden naar de bin ..nenwand, zodat er een radiqal debiet moet
zijn, dat naar het middelpunt van de bocht gericht is. In het
Laa t.st e deel van de bocht en (afQankelijlc van de in hoofdstuk
IA genoemde parameters) in sommige gevalle~ ook nog in een
ge-~ied direkt benedenstrooms van de de bncht beweegt het punt
met.dl"maximale t.angent ié le sne.lheid zich naar oe buit.enwan d ,
zonat rlaAr een netto radiaal dpbiet nnar buiten Moet zijn.
IC-12
tot raai, dus moet daar hpt netto radial~ debiet nul zijn.
Uit fig. 13. ·blijkt, dat in Yens experimenten het axiaal -symmetrische gebied hetzij tot één enkele raai gereduceerd is, hetzij ~eheel afwezig is. Immers, er is geen gebied, waar het netto rn.rtialedebiet·overal =0 is.
N.B. Daarmee is geenszins cezegd, dat dit ook voor een e n-kele bocht van 900 geldt. Uit fig. 13. blijkt ook, dat de stroming in de beschouwde bocht sterk beillvloep wordt door de voor~fgaande (zie het verloop van de intensiteit van de
secundaire stroming).
ad
6
.
Eveneens in direkt ~erband met 4. en 5. staat het doorMuramoto(1967) onderzochte verloop van de drie componenten van de wervelinrrvector als functie van R, <f en z ,
Deze componenten zijn als volgt gedefiniëerd:
a. een tangentiële component
l
= 'bvz _ "bvnoH. ~z
positief in de richting, tegengesteld aan de stroming.
b. een radiale component
positief in de richting van de buitenwand.
c. een vertikale component
positief omlaag.
Ten aanzien van het verloop van deze componenten kan het vol
-gende gesteld worden (zie fig. 14. en 15.):
- de tangentiöle component neemt in absolute waarde toe in
het bovenstroomse gebied en het eerste deel van de bocht,
om verder in de bocht geleidelijk af te nemen en in het bene
-denstroomse deel snel naar nul te gaan.
Dit lijkt in tegenspraak met de potentiaaltheorie, waarvan de
eerste
resultaten juist in ditVgebied goed blijken te voldoen (zie
bv. J(ar.:tiyam::l.f i g.,•
9.)
.
De potentiaal stroming is blijkbaar alleen epn goede ~enadering voor zover het de verdeling vanen de ligging van d
r
e waterspiegel betreft in dat gebied. -8- :î (.,.t (rodlSec)..
e 0 e 8 G Q G e 0...
• --<)--, 0 0-
.
O. fopHo(.
,
n-I 0 0 • -8 sf ,2<1 ,eo· SN -2. 0 2_ 4~ a.•
0 e e e 0 e 8.
.
.
'0 0 0 ."No,
,,
C-l 0 9 • 8 8 C••,e •(rocUs.,c.) 4 o -4 1__ -2.. C so 120- 100 2m ~'" 6... a. fig. 14. Verdeling van de gemid-delde wervelingcomponenten over
de lengteas van de goot (voor het
gehied ver van de wanden in een
enkele bocht van 1800). ~aar Mu
-ramoto (1967). EJip.No.Ir-1ot'.Fe I· 13cIII Z-230ft
!
,
':
I
~
I
~'---r,---...:~-"'::--...:~=;:~...=--_'"'~=-/~--~ I,t /-;--/ ';. -, / /I
-05 '--'''i',=~:::;::;// -)0 l'cdls~J -2... 0 6(f 120· 18ef 2.. 4.,. s.. s.{
O
l
.
\:~
~
-
, - -:_... [ilO.No.n-Iot z.hI'Zi -10 {red/sec}== ;:~~:
t --- ,. 8~C4or-~
~
----
-
~---~~
--~--
-
-.
-.
~
~
_
'
:
~~:
.
)
.
_
(
!0
_
/ -10 (rad/sec) L~- -.-__ -. Cl!-) -0.5fig. 15. Verdeling van de wervelingcornponenten
over de lengte_ van de goot voor het gebied ver
vaa de wanden in een enk e Le bocht van 1800
,
(a) voor n=no en verschillende diepten
(
h
)
voor z-=th en verschillendeR.
.
- de radiale component blijft vrijwel constant in het boven
-stroomse gebied en in het eerste deel van de bocht. Daarna
neemt hij af tot nul aan het eind van de bocht, om in het
benedenstroomse gebied weer langzaam naar de waarde voor
een rechte goot te gaan (zie fig. 1~. en 15.).
- de v erti kaLe component blijft nul tot in het eerste deel
een maximum aan het einde van de bocht, om in het beneden -stroomse deel weer langzaam naar nul te gaan.
N~B. Dit alles geldt alleen voor het gebied ver van de wanden.
Uit het verloop ~an d~ze drie wervelingcomp6nenten blijkt ook
weer, dat e~ in het begin van de bocht een betrekkelijk klein gebied kan bestaan, waar de componenten alle drie eCli consta n-te waar~e hebben, terwijl ook aRli het einde van de bocht wel een dergelijk gebied zou kuunen voorkomen, zij het iets min
-der duide lijk.
Daarnaast valt op, dat de waarde ~n de variatie van de verti -kale component veel kleiner is dan die van de beide andere.
Pas in het laatste deel van de bocht ontstaat er een geringe
afwijking van de waarde
o
.
(Zie fig.1
4.
)
.
Als overal de ra-diale snelheid veel kleiner is dan de tangenti~le en als de
radiale snelheid geen zeer grote afgeleiden in tangentiäle
richting heeft, impliceert dit, dat in een groot deel van ne bocht de gemiddelde tangentiäle s~elheid omgekeerd evenredig is met R.
ad"S. Ook de hoek van de stroomlijnen met de as van de goot hangt samen met 4. en
5.
Rozovs'kii gebruikt deze hoek zelfsom daaruit de grootte van de radiale snelheidscomponent te bepalen.
De richting van de stroomlijnen aan ne bodem en aan d~ op
-pervlakte kan eenvoudig bepaald worden aan de hand van de baan
van over de bodem rollend, resp. drijvend materiaal of door
injectie van kleurstoffen, zwaarder, resp. lichter dan water.
Bepaling V~llhet verloop over de hele vertikaal is moeilijker. Dit kan bv. met een draadje in de itroom en in principe ook
. .' .' . '. .
door injectie van ~en kleurstof met hetzelfde soor~elijk :e -wicht als water. Gegevens omtrent de richting VRn de stroom
-lijnen aan bodem en oppervlaJc zijn dan 001< in groten getale
.
-aanwezig (ThoIORon, Hoclcmore e'1 vele andereYl), maar het verloop
over de he Ievertikaal worrit maar zelden gegeven (nozovs'kii,
-,--
-
--
-
.
I I --- Mca~ur~dJnglcs - - - - Computcdan.lu St_tc _100 -5· 0 +5· "'0·fig. 16. Verloop van-de hoek van rlc stroomlijnen
met de lengteas van de goot in een enkele bocht
van 181)° en Ro/H=
3
.
5
(naar Fox en BaIl).Uit de in fig. 16. weergegeven resultaten blijkt, dat de hoek
po~itief is in het bovenste deel van de raai, met bet maximum
beneden de oppervlaJcte, en negatief in het onderste deel van
de raai, met het minimum aan de bodem. Aangezien dit minimum
in absolute waarde aanmerkelijk groter is dan het maximum in
het bovenste deel, beweegt een voorwerp aan de op~ervlakte
zich relatief veel langzamer naar de buitenwand dan een vo
or-werp aan de bodpm naar de binnenwand. Dit zegt echter niets
over de waarde van de radiale snelheid, ma a r alleen over de
verhouding van de radiale en de tangentiijle snelheidl
Uit fig. 16. blijkt verner, dat zich in het laatste deel van
-~e bo~ht aan de oppervlakte een naar binnen gerichte radiale
stroming voordoet. ~en verklarin~ hiervoor wordt niet gegeven.
ad q. Het optreden van neren is een veel voorkomend verschijnsel
IC-16
binnenwand in het laatste deel van de bocht is daarbij het
meest opvallend. De stroming laat daar los van de wand en het
gebied met de hoogste tangentiële snelherlen bevindt zich aan
de buitenwand (Reyerhaus, Höss(193B), Mncknore en vele anderen).
Gezien het verloop van de wat~r8piegel langs de binnenwand
(zie bv. KHmiyama, fig.
9
.
)
is het ontstaan van een neer daarook wel te verwachten. Na de sterke naling van ne waterspie
-gel bij de binnenwand 1n het eerste deel van de bocht, gepaard
gaande met aanzienlijke versnelling van de deeltjes daar, zal
in het tweede deel van de bocht een sterke rijzing van de
wa-terspiegel langs de binnenwand moeten optreden (U.aju,Böss,
Kamivama), gepaard gaande met een vertra~ing van de deeltjes
daar. Deze vertraging schept een kans op loslaatverschijnse
-len, die versterkt wordt door het effect van de secundaire
stroming in dit gebied (zie ad 4. en ad.5).
Er doen zich echter ook vertragingen voor bij de buitenwand
in het bovenstroomse deel van de bocht. Daar moet dus ook kans
op loslaten zijn! De vertragingen in dit deel zijn echter ge
-ringer dan in het henedenstroomse deel bij de binnenwand, o
m-dat een kleinere toename van de waterdiepte over een langer
traject bereikt wordt. De kans op loslaatverschijnselen zal
hier dus wel geringer zijn, maar hlijft niettemin aanwezig
(Beverhaus, Böss, Ippen en Drinker). In tegenstelling tot het
verschijnsel in het b ened en st.r-ocmse deel van de bocht wordt
een neer hier tegengewerkt door de secundaire stroming, die
immers vloeistof JIlethOGe kinetische energie naar de buiten
-wand transporteert. Doordat de secundaire stroming in dit ge
-bied nog niet volledig ontwikkeld is, is dit effect echter
Literatuur (alfabetisch): 1. A.K. Ananyan 2.
E.
Beyerbaus 3. P. Böss 4. P. Höss5
.
Vp.nTe Chow6
.
H
.
A
.
Einstein en J. A. Harder7.
.1.A. Fox en D.J. Ba11"Fluid flow in.benns of conduits" lsrael Program for scientific Transl. Jerusalem, 1965
"Die Wirknngen einer Kriirnmungin offenen Wasserläufen auf Bewegungs -vorgang und Bettgestaltung"
Zeitschrift ffirBauwesen 19~2, p.156
"Anwendung der Poteutialtbeorie auf
die Bewegung dHS Wassers in gekrümm -ten Kanal- oder Flussstrecken"
Der Bauingenieur
.!2.
.
.Iah rga ng, Heft 25/26, 22. Juni 193/1 p.251uit:
H
.
Wittmann enP
.
Höss"Wasser- unel Geschiehehewegung In
gelcrümmten Flussstrecleen" Springer, Berlijn 1938
"Open- Channp.l IIydraulics" Charter 16 McGraw-Hill, New York 1959
"Velocity distribution and the
boun-dary layer at channel bends"
TransRctions of the Am. Geoph. Uno
vol.
TI
,
no. 1, February 1954, p.114"The analysis of secondary flow in b(,Jldsin open channels"
Proc. of the lnst. of Civil Engrs.
8. J.R.D. Francis en A.F. Asfari 9. A.T. Ippen en P.A. Dril1ker 10.
s.
Kamiyam~ 11. C.A. Mockmore 12. Y. Muramoto 13.Y
.
Muramoto 14. S.p. Ra ju. IC-18"Velocity distribution in wide,
curved open-chau.ilelflows" -JournaI of HyrlranlicResearch vol.
2,
no. 1, 1971, p.73"Boundary shear stres~es in curverl trapezoidal channels"
Proceedings of the
ASCE,
Journalof the Hydr-an Lio Division vol. 88, no , HY
5
,
Sept. 1962, p.143"Two dimensional Potential Theory on
Flow through Eend of Arbitrary Pro
-file (Report 2)"
Rep. Inst. High Speed Mech~nics
Japan, vol. ~, 19~6/1967, no. 172 p.25
"Flow around bends in stabIe channels" Transactions of the ASCE
vol. 109, 1944, p.593
"Flow through curved open channels (I)"
·Bnll. of the Disaster Prev. Res. lnst.
Japan, vol.
li
,
part 2, febr. 1961)"Secondary flow in curved bpen channels" Proceedings of the 12th Congress
of the IAJIR,Fort Collins, U.S.A.,
September 11-14, 1967, vol.
1
,
paper
A53
"Versuche fiberden Strtimungswiderstand
gekriimmteroffener Kanäle"
Mitt. des Hydr. lnst. der TH ~mnchen Heft
ft,
1933, p.4515. F. Ramponi 16. I.L. ROZOV8'kii 17. A. Sh1.lkry 18•• T. Thomson 19. B. C. Yen 20. C.L. Yen en H.C. Yen
"Sul moto dell' acqu8 nei canali
a-pertiad a8se curvilineo" L' energia elettrica
April 1940, p.194
"Flow of water in bends of open channels"
Israel Program for scientific Transl.
Jerusalem, 1961
"Flow around bends in an open flume" Transactions of the ASCE
vol. 115, 1950, p.751
"On the Origin of Windings of Rivers in Alluvial Plains, with Remarks on the Flow of Water tound Bends in Pires" Proceedings of the Royal Soc. of London March 1876, p.5
"Some aspects of flow in meandering
channels"
Proceedings of the 12th Congress of the IAHR, Fort Collias, U.S.A.,
September 11-14, 1967
vol.
1.
(Uiver Hydraulics), paperA57
"Water surface configuration in channel benels"
Proceedin~s of the ASCE
Journalof the HydralllicDivision
vol.