• Nie Znaleziono Wyników

In-situ onderzoek naar de zoutbestendigheid van (pleister)mortels met ingemengd kristallisatie-inhibitor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In-situ onderzoek naar de zoutbestendigheid van (pleister)mortels met ingemengd kristallisatie-inhibitor"

Copied!
16
0
0

Pełen tekst

(1)

In-situ onderzoek naar de zoutbestendigheid van (pleister)mortels met ingemengd

kristallisatie-inhibitor

des Bouvrie, Ernst; Lubelli, Barbara

Publication date 2018

Document Version Final published version Published in

Omgaan met Vocht en Zout

Citation (APA)

des Bouvrie, E., & Lubelli, B. (2018). In-situ onderzoek naar de zoutbestendigheid van (pleister)mortels met ingemengd kristallisatie-inhibitor. In T. G. Nijland (Ed.), Omgaan met Vocht en Zout: Syllabus symposium MonumentenKennis, Amersfoort, 28 november 2018 (pp. 47-56). MonumentenKennis.

Important note

To cite this publication, please use the final published version (if applicable). Please check the document version above.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download, forward or distribute the text or part of it, without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license such as Creative Commons. Takedown policy

Please contact us and provide details if you believe this document breaches copyrights. We will remove access to the work immediately and investigate your claim.

This work is downloaded from Delft University of Technology.

(2)

Omgaan met Vocht en Zout

(3)

0

Colofon: Nijland, T.G., red., 2018. Omgaan met Vocht en Zout. Syllabus

symposium MonumentenKennis, Amersfoort, 28 november 2018. ISBN

978-90-5986-494-8.

In deze pdf versie zijn enige errata uit de gedrukte versie gecorrigeerd.

MonumentenKennis is een programmatische samenwerking tussen TNO, de TU

Delft en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voor info, zie

www.monumentenkennis.nl

Coverfoto: Obernkirchener zandsteen met alveoli, een vorm van zoutschade.

© Artikelen en foto’s: auteurs, tenzij anders vermeld.

(4)

1

Inhoud

Programma

2

Nijland, T.G.

Voorwoord

3

Hof, J. van ‘t

Van droom naar materiaal; erfgoedzorg tussen Ruskin en heden

4

Nijland, T.G. Lubelli, B. & Hees, R.P.J. van

Een plaag van alle tijden: zout. Over oude en toekomstige schade,

oud en toekomstig onderzoek

12

Granneman, S., Lubelli, B. & Hees, R.P.J. van

Kalkmortel met een snufje chemie

36

Bouvrie, E. des & Lubelli, B.

In-situ onderzoek naar de zoutbestendigheid van (pleister)mortels met ingemengd kristallisatie-inhibitor

45

Quist, W., Dam, J. van & Hees, R. van

Hydrofoberen: duurzaamheid in de praktijk

57

Hees, R.P.J. van, Lubelli, B. & Hacquebord, A.

60

Injectie tegen optrekkend vocht…werkt het ?

Lubelli, B., Hees, R.P.J. van & Bolhuis, J.

(5)

45

In-situ onderzoek naar de zoutbestendigheid van (pleister)mortels met

ingemengd kristallisatie-inhibitor

Ernst des Bouvrie & Barbara Lubelli

TU Delft

Abstract

Zoutkristallisatie is een van de meest voorkomende oorzaken van schade aan poreuze bouwmaterialen. In het bijzonder mortels lijden vaak aan zoutschade. De tot nu toe beschikbare oplossingen, zoals bijvoorbeeld speciale renovatiepleisters, zijn niet altijd compatibel met de bestaande, historische materialen. In de laatste jaren is een nieuwe aanpak ontwikkeld met betrekking tot renovatiemortels. Deze bestaat uit het toevoegen van kristallisatie-inhibitoren (d.w.z. ionen of moleculen die het kristallisatieproces wijzigen door nucleatie van zouten te vertragen en/of de habitus van de kristallen veranderen) tijdens het mengen van de mortel. Uit recent laboratoriumonderzoek aan kalkmortels is gebleken dat het toevoegen van een inhibitor de bestendigheid van de mortel tegen zoutschade verbetert. De inhibitor blijkt het transport van de zouten naar het oppervlak te bevorderen, waar ze vervolgens kristalliseren in de vorm van zoutuitbloei, wat geen schade veroorzaakt.

In dit artikel wordt een lopend onderzoek gepresenteerd naar het effect van een inhibitor op de zoutbestendigheid van pleistermortels in de praktijk. In de Sint Nicolaaskerk in Brouwershaven zijn proefvlakken met twee type pleistermortels aangebracht: een kalkmortel (dezelfde als al in het lab getest) en een speciale, zout accumulerende pleister; voor elke type pleister is één vlak met en één vlak zonder inhibitor getest. Het gedrag van de mortels is onderzocht door, enkele maanden na de applicatie, een visuele en fotografische inspectie uit te voeren en door het vocht- en zoutgehalte in de pleister zelf en de achterliggende muur te meten.

Inleiding

Zoutkristallisatie in poreuze materialen is een van de meest voorkomende oorzaken van schade bij gebouwd erfgoed en kan resulteren in een aanzienlijk verlies van het historische bouwmateriaal (Goudie & Viles 1997, Charola 2000, Charola & Bläuer 2015, Nijland et al. 2018). Door het herhaaldelijk oplossen en kristalliseren van zouten in de poriën van het bouwmateriaal ontstaat schade. De steeds groeiende zoutkristallen zorgen voor een druk op de poriënwand; wanneer deze kristallisatiedruk groter wordt dan de treksterkte van het materiaal ontstaat schade (Scherer 2004, Steiger 2005). In het bijzonder mortels (inclusief pleisters) lijden vaak aan zoutschade: dit komt door hun relatief laag mechanische strekte en hun bimodale porieverdeling die nadelig is voor het ontwikkelen van zoutschade (Rossi-Manaresi & Tucci 1991). De tot nu toe beschikbare oplossingen, zoals bijvoorbeeld speciale renovatiepleisters, zijn niet altijd compatibel met de bestaande historische materialen. In de laatste jaren is een nieuwe aanpak ontwikkeld m.b.t. renovatiemortels. Dit bestaat uit het toevoegen van een kristallisatie-inhibitor tijdens het mengen van de mortel. Kristallisatie-inhibitoren zijn ionen of moleculen die het kristallisatieproces wijzigen door nucleatie van zouten te vertragen en/of de habitus van de kristallen veranderen.

(6)

46 Recent laboratoriumonderzoek (Lubelli et al. 2010, Granneman et al. 2019) heeft aangetoond dat het toevoegen van natriumferrocyanide, een kristallisatie-inhibitor effectief in het geval van natriumchloride, de duurzaamheid van de kalkmortels verbetert en schade, veroorzaakt door de kristallisatie van dit zout, reduceert. De inhibitor beïnvloedt het kristalliseren van natriumchloride op twee manieren: 1) als inhibitor zorgt de natriumferrocyanide ervoor dat het zout langer in oplossing blijft, wat betekent dat het transport van zouten naar het oppervlak van het materiaal wordt bevorderd, en 2) de natrium ferrocyanide wijzigt het kristallisatiepatroon van natriumchloride van een kubische naar een dendritische habitus (Lubelli & Van Hees 2007, Gupta et al. 2012, Granneman et al. 2019); hierdoor vergroot het verdampingsoppervlak van het zout, wat het drogen van het materiaal bevordert. Als resultaat, stimuleert de inhibitor de kristallisatie van de zouten aan de oppervlakte van het materiaal, in plaats van in de poriën, waardoor schade minder wordt.

Om de resultaten van het eerdere laboratoriumonderzoek in de praktijk te valideren, zijn, in het kader van MonumentenKennis, proefvlakken met pleisters met en zonder inhibitor op zoutbelast metselwerk aangebracht en is het ontwikkelen van schade gemonitord. Het onderzoek is op dit moment (november 2018) nog lopend. In dit artikel worden de voorlopige resultaten gepresenteerd.

Materialen en werkwijze

Selectie van een casus

Bij het selecteren van een casus is op twee criteria gelet. Ten eerste moesten een hoge zoutbelasting, en meer specifiek natriumchloride (de gekozen kristallisatie-inhibitor is effectief voor dit type zout), en voldoende vocht aanwezig zijn in het metselwerk. Bij het bestaan van beide condities is schade aan de pleister op relatief korte termijn te verwachten, wat het mogelijk maakt het effect van de inhibitor op zoutschade te beoordelen. Ten tweede moest het gebouw beschikbaar zijn voor de periode van het onderzoek. De Sint Nicolaaskerk in Brouwershaven (Zeeland) voldeed aan deze criteria. Daarnaast waren er van deze kerk veel data over vocht- en zoutbelasting bekend uit eerder onderzoek (Lubelli 2006).

Fig. 1. Plattegrond van de Sint Nicolaaskerk in Brouwershaven met locatieaanduiding van de proefvlakken.

(7)

47 Fig. 2. Schadebeeld (mei 2018) van de losstaande muur in de absis voor het aanbrengen

van de pleistermortels, locatie proefvlakken B.

In de kerk is een gefundeerde, losstaande muur in de absis geselecteerd (Fig. 1) om de vier proefvlakken (A1, A2, B1, B2) aan te brengen, twee aan elke zijde van de wand. Op deze manier zijn de proefvlakken vergelijkbaar qua zoutgehalte en vochttoevoer, wat de beoordeling eenvoudiger maakt. Op basis van het schadebeeld (Fig. 2) en van de resultaten van eerder onderzoek (Lubelli 2006) is duidelijk dat deze muur een hoge vocht- en zoutbelasting heeft.

Pleistermortels

Het effect van de inhibitor op het gedrag van de zouten wordt getest op twee typen pleistermortels. Elk type pleistermortel wordt op twee proefvlakken aan dezelfde kant van de wand aangebracht, waarbij er in de pleistermortel op één vlak een inhibitor wordt ingemengd (Tabel 1). De twee pleistermortels bestaan uit een zelf samengestelde kalkmortel en een zout accumulerende renovatiepleister op cementbasis. De kalkmortel is bereid met een luchtkalk (Supercalco97 van Carmeuse) en kwartszand in een volume verhouding 1:3. De korrelgrootteverdeling van het zand, zoals bepaald door middel van een zeefanalyse uitgevoerd door Strikolith, is in figuur 3 aangegeven. De kalkmortel is in twee lagen met dezelfde samenstelling aangebracht. In het geval van de mortel met inhibitor (vlak A1), is deze in beide lagen ingemengd; slechts op een klein deel van vlak A1 (Fig. 4) is de inhibitor alleen in de binnenste laag gebruikt.

Als renovatiepleister is gekozen voor een tweelaagse zout accumulerende pleister op cementbasis. Zoals gebruikelijk in dit soort pleistersystemen (Groot et al. 2009), is de binnenste laag bedoeld om de zouten op te bergen, terwijl de buitenste laag hydrofoob is en bedoeld om het transport van een zoutoplossing naar het oppervlak te vermijden. De inhibitor is alleen in de eerste, binnenste laag van de pleister toegevoegd.

(8)

48 Tabel 1. Samenstelling van de pleisters aangebracht op de vier proefvlakken.

Vlak Type

pleistermortel Kalk:zandverhouding Inhibitor

Vol. Gew. Met/zonder T.o.v. bindmiddel

A1 Kalkmortel 1 : 3 1 : 8 Met 0,94 gew.%

A2 Kalkmortel 1 : 3 1 : 8 Zonder -

B1 Renovatiemortel - - Met 0,94 gew.%

B2 Renovatiemortel - - Zonder -

Fig. 3. Korrelgrootteverdeling van het zand.

Fig. 4. Proefvlakken A (juli 2018) met aanduiding deel van proefvlak A1 waar de inhibitor alleen in de binnenste, eerste laag van de kalkmortel is ingemengd.

Inhibitor

Uit eerder onderzoek (Rodriguez-Navarro et al. 2002, Granneman et al. 2018) is gebleken dat natrium ferrocyanide (Na4[Fe(CN)6•10H2O) een effectieve kristallisatie-inhibitor is om

zoutschade door natriumchloride tegen te gaan. De inhibitor wordt vooraf ingemengd in het water gebruikt bij het maken van de pleister (Lubelli & Van Hees 2007, Lubelli et al. 2010). De hoeveelheid in te mengen inhibitor is gebaseerd op eerder onderzoek

(9)

49 (Granneman et al. 2018, 2019). Bij de kalkmortel is dit 0,94 gew.% ten opzichte van de kalk. Hetzelfde gewichtspercentage wordt aangehouden bij de renovatiepleister; de hoeveelheid inhibitor is berekend op basis van de samenstelling van de pleister, die voor ongeveer 25 gew.% uit bindmiddel bestaat.

Applicatie van de pleister

Na het verwijderen van het bestaande pleisterwerk in juni 2018 is de eerste laag van de kalk- en renovatiemortel (ongeveer 18 mm dik) aangebracht. De droge mortelcomponenten zijn daarvoor met water gemengd tot de juiste consistentie. De invloed van de inhibitor op de verwerkbaarheid van kalkmortel is te verwaarlozen, terwijl de consistentie van de eerste pleisterlaag van de renovatiemortel met ingemengd inhibitor volgens de stukadoor vetter en smeuïger lijkt dan de pleister zonder inhibitor.

Twee weken later (juli 2018) is de tweede laag (ongeveer 10 mm dik) van de pleistermortels aangebracht. De kalkmortels hebben een goede hechting en zijn goed op te schuren. De tweede laag van de renovatiepleister was aan het einde van de dag nog te nat en kon daardoor niet worden afgewerkt.

Monitoren van het gedrag van de pleistermortels

Het effect van de inhibitor op de duurzaamheid van de pleisters is beoordeeld door: • Visuele en fotografische inspectie van de proefvlakken.

• Vocht- en zoutgehaltemetingen in de pleister en in het achterliggende metselwerk. In de toekomst zullen ook microscopische observaties op slijpplaten van de pleisters en versnelde kristallisatietesten op pleisterkernen uitgevoerd worden in het laboratorium. Al voordat de proefvlakken zijn aangebracht, is het metselwerk in mei 2018 op verschillende hoogtes bemonsterd. Op dat moment was de oude pleister nog aanwezig, een zout transporterende pleister aangebracht in de jaren ’90. Op elke hoogte (Fig. 5) zijn gruismonsters genomen op verschillende diepten (0-2 cm, 2-5 cm, 5-10 cm en 10-20 cm). In het laboratorium zijn het vochtgehalte (MC) en het hygroscopisch vochtgehalte (HMC) van de monsters bepaald. Het HMC geeft een indicatie van de aanwezigheid van hygroscopische zouten (Lubelli et al. 2004).

Om het MC te kunnen meten worden de monsters in een oven bij 40 °C gedroogd tot een constant gewicht. Door de monsters vooraf en na deze stap te wegen kan het MC worden bepaald met de volgende formule:

MC [%] = 100 × (initieel gewicht − droog gewicht) / droog gewicht

Om vervolgens het HMC te bepalen worden de monsters 4 weken in een klimaatkast met een luchtvochtigheid (RV) van 95% en een temperatuur van 20 °C geplaatst. De monsters worden vervolgens weer gewogen. Het HMC wordt met de volgende formule berekend:

HMC [%] = 100 × (gewicht na 4 weken bij 95% RV – droog gewicht) / droog gewicht Eind september 2018 zijn weer gruismonsters op dezelfde locaties genomen en is hun MC en HMC in het laboratorium gemeten volgens dezelfde procedure. In februari 2019, aan het einde van het onderzoek, zullen bemonstering en metingen worden herhaald.

(10)

50 Fig. 5. Situatie (proefvlakken A) in mei 2018, voor het aanbrengen van de

pleistermortels, en locatieaanduiding van de genomen monsters.

Fig. 6. Proefvlakken met kalkmortel (A1 en A2) na vier maanden, met detail driehoek proefvlak A1.

Voorlopige resultaten

(11)

51 Allereerst zijn de proefvlakken visueel onderzocht op schade en/of zoutuitbloei. Bij geen van de proefvlakken zijn (krimp)scheuren in de pleistermortels ontstaan. Geen van de proefvlakken toont (nog) cohesieverlies door de kristallisatie van de zouten.

Het proefvlak met de kalkmortel met ingemengd inhibitor (vlak A1) vertoont op de inspectie in september 2018, 4 maanden na de applicatie, blauwige en gelige verkleuringen (Fig. 6). De gelige kleur is veroorzaakt door de inhibitor: natrium ferrocyanide heeft van zichzelf een gelige kleur. De blauwe verkleuring is waarschijnlijk veroorzaakt door de reactie van de natrium ferrocyanide met ijzer (III) ionen, wat leidt tot het ontstaan van het blauwe pigment Pruisisch blauw (Gail et al. 2012). In het driehoekige oppervlak rechtsonder op proefvlak A1, waar de inhibitor alleen in de binnenste laag van de pleister is ingemengd (Fig. 6) is de verkleuring veel minder duidelijk dan in de rest van het proefvlak.

Op hetzelfde proefvlak A1 is op sommige locaties pluizige zoutuitbloei zichtbaar (Fig. 7). Dit is veroorzaakt door de aanwezigheid van de inhibitor (er is geen zoutuitbloei op de referentiemortel, vlak A2, zichtbaar) die het transport van zouten naar het oppervlak bevordert. Het effect van de inhibitor wordt bevestigt door het typisch dendritische habitus van de uitbloei. Het wordt verwacht dat het ontstaan van zoutuitbloei, zoals al in het laboratoriumonderzoek is opgemerkt, de ontwikkeling van de zoutschade zal vertragen.

Fig. 7. Details van proefvlak met kalkmortel en ingemengd inhibitor (A1) in oktober 2018.

(12)

52 Fig. 8. Proefvlakken B (na vier maanden) met links het proefvlak B2 zonder en rechts het

proefvlak B1 met ingemengd inhibitor.

Bij het proefvlak B1 (renovatiepleister met ingemengd inhibitor) zijn geen visuele verschillen waarneembaar t.o.v. het vlak met de renovatiepleister zonder inhibitor (Fig. 8). Zoals verwacht is er, vanwege de hydrofobe buitenste pleisterlaag, geen vochttransport naar de buitenste laag mogelijk en dus geen kans op zoutuitbloei.

Vocht- en zoutgehalte

Bij de eerste meting, voor het aanbrengen van de pleistermortels, is geconstateerd dat het vochtgehalte in het lagere deel van de muur veel hoger is dan het HMC; dit betekent dat een vochtbron anders dan het hygroscopische gedrag van de zouten aanwezig is. Het MC neemt af met de hoogte terwijl het HMC juist hoger wordt. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat in de muur sprake is van optrekkend vocht tot een hoogte van maximaal 200 cm (Fig. 9). Het HMC is het hoogste dichtbij het oppervlak, in de toen nog aanwezig zout transporterende pleister, aangebracht in de jaren ’90.

Fig. 9. Kalkmortel met inhibitor (proefvlak A1), MC en HMC voor het aanbrengen van de proefvlakken; de pleister in dit geval is een oude, beschadigde pleisterlaag.

(13)

53 Vier maanden na het aanbrengen van de proefvlakken zijn de bemonstering en de MC- en HMC-metingen herhaald.

In het geval van de kalkmortel, is het HMC van de pleistermortel in beide vlakken (met en zonder ingemengd inhibitor) iets verhoogd (tussen 1 en 3 gew.%), een teken dat zouten al zijn verplaatst naar de nieuwe pleisterlagen. Wanneer de proefvlakken met en zonder (Fig. 10, 11) ingemengd inhibitor met elkaar vergeleken worden, zijn de verschillen in HMC nog minimaal. De meetdata over een aantal maanden zullen hier naar verwachting meer duidelijkheid over geven.

In het geval van de zout accumulerende pleister, is in beide vlakken, met en zonder inhibitor (Fig. 12, 13), een verhoogd HMC gemeten (tussen 1 en 7 gew.%) teken dat ook in dit geval zouten zijn verplaatst van de muur naar de pleister. Zoals verwacht, is het HMC in de buitenste laag van de pleister veel lager: omdat deze laag hydrofoob is, kan hier geen transport van de zoutoplossing plaatsvinden. Er zijn (nog) geen duidelijk en consistente verschillen in het HMC te zien tussen de pleister met en zonder inhibitor.

Fig. 10. Kalkmortel met inhibitor (proefvlak A1), MC en HMC na vier maanden.

(14)

54 Fig. 12. Renovatiepleister met inhibitor (proefvlak B1), MC en HMC na vier maanden.

Fig. 13. Renovatiepleister zonder inhibitor (proefvlak B2), MC en HMC na vier maanden.

Conclusies

Dit onderzoek heeft als doel het effect van een inhibitor op de zoutbestendigheid van pleistermortels in de praktijk te testen. Er zijn twee typen pleistermortels getest: een kalkmortel en een zout accumulerende pleister. Beide mortels zijn met en zonder ingemengd inhibitor getest.

Het effect van de inhibitor op de schade is geëvalueerd door visuele inspectie en door het vocht- en zoutgehalte in de pleister te meten.

Bij de visuele inspectie is er nog geen zoutschade in de vorm van cohesieverlies van de pleister, waargenomen. In het geval van de kalkmortel heeft de inhibitor het transport van zouten naar het oppervlak bevordert. Het is te verwachten dat het kristalliseren van de zouten aan het oppervlak het schadeproces zal vertragen. Helaas is er ook een blauwe

(15)

55 verkleuring van de kalkmortel met inhibitor ontstaan. In het geval van de zout accumulerende pleister is er geen visueel waarneembaar verschil tussen het vlak met en dat zonder inhibitor.

Voor wat de zoutverdeling in de pleister betreft, de pleistermortels gedragen zich zoals verwacht: de kalkmortel transporteert de zouten, de zout accumulerende pleister verzamelt de zouten in de binnenste laag. Wanneer het zoutgehalte in beide pleisters met inhibitor wordt vergeleken met de vlakken zonder inhibitor, zijn de verschillen (nog) erg klein. Om conclusies te kunnen trekken over het effect van de inhibitor op zouttransport en schade, zullen de inspectie en de bemonstering herhaald worden aan het eind van het onderzoek. Daarnaast zullen in de komende maanden ook microscopische observaties op slijpplaten van de mortels en versnelde kristallisatietesten op kernen van de mortels uitgevoerd worden.

Dankwoord

De auteurs willen Anton van Delden (Delstuc Stucadoors), Nico Karper (Strikolith B.V.) en Rob van Hees (TU Delft) graag bedanken voor hun actieve bijdrage aan het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van MonumentenKennis.

Referenties

Charola, A.E., 2000. Salts in the deterioration of porous materials: an overview. Journal of the American Institute for Conservation 39:327-342.

Charola, A.E. & Bläuer, C., 2015. Salts in masonry: an overview of the problem. Restoration of Buildings and Monuments 21:119-135.

Gail, E., Gos, S., Kulzer, R., Loré, J., Rubo, A., Sauer, M., Kellens, R., Reddy, J., Steier, N. & Hasenpusch, W., 2012. Cyano compounds, inorganic. In: Ullmann’s Encyclopedia of Industrial Chemistry. Wiley-VCH Verlag, New York, 673-710.

Goudie, A. & Viles, H., 1997. Salt weathering hazards. John Wiley, New York.

Granneman, S., Lubelli, B. & Hees, R.P.J. van, 2018. Characterization of lime mortar additivated with crystallization modifiers. International Journal of Architectural Heritage 12:849-858. Granneman, S., Lubelli, B. & Hees, R.P.J. van, 2019. Effect of mixed in crystallization modifiers on

the resistance of lime mortar against NaCl and Na2So4 crystallization. Construction and

Building Materials 194:62-70.

Groot, C., Hees, R. van & Wijffels, T., 2009. Selection of plasters and renders for salt laden masonry substrates. Construction & Building Materials 23:1743-1750.

Gupta, S., Terheiden, K., Pel, L. & Sawdy, A., 2012. Influence of ferrocyanide inhibitors on the transport and crystallization processes of sodium chloride in porous building materials. Crystal Growth & Design 12:3888-3898.

Lubelli, B., 2006. Sodium chloride damage to porous building materials. Proefschrift, TU Delft, Delft. Lubelli, B. & Hees, R.P.J. van, 2007. Effectiveness of crystallization inhibitors in preventing salt

damage in building materials. Journal of Cultural Heritage 8:223-234.

Lubelli, B., Hees, R.P.J. van & Brocken, H.J.P., 2004. Experimental research on hygroscopic behaviour of porous specimens contaminated with salts. Construction & Building Materials 18:339-348.

Lubelli, B., Nijland, T.G., Hees, R.P.J. van & Hacquebord, A., 2010. Effect of mixed in crystallization inhibitor on resistance of lime-cement mortar against NaCl crystallization. Construction & Building Materials 24:2466-2472.

Nijland, T.G., Lubelli, B. & Hees, R.P.J., 2018. Een plaag van alle tijden: zout. Deze syllabus. Rodriguez-Navarro, C., Linares-Fernandez, L., Doehne, E. & Sebastian, E., 2002. Effects of

ferrocyanide ions on NaCl crystallization in porous stone. Journal of Crystal Growth 243:503-516.

Rossi-Manaresi, R. & Tucci, A., 1991. Pore structure and the disruptive or cementing effect of salt crystallization in various types of stone. Studies in Conservation 36:53-58.

(16)

56

Scherer, G.W., 2004. Stress from crystallization of salt. Cement & Concrete Research 34:1613-1624.

Steiger, M., 2005. Crystal growth in porous materials. I: The crystallization pressure of large crystals. Journal of Crystal Growth 282:455-469.

Cytaty

Powiązane dokumenty

[r]

94/82 10 11 Sąd Najwyższy stwierdził, że dorosłe dziecko „wywodzi swoje roszczenie nie z faktu przejęcia praw i obowiązków byłego członka, lecz z faktu

Jeśli w ogóle milczał, wilk zm ienił zapewne temat rozmowy, od­ stępując od bolesnej kwestii wypędzenia z raju i zaczął, być może, mówić coś o

Ryszard Krzyżanowski Rękopis Maszynopis 1953 1965 1985 DCS 1942 r stali w lesie w De- raźnym. przyprowa- dzili do tych W czterdzie- stym drugim roku stali my w le- sie w

Czasopismo wcześniej ukazywało się w formie drukowanej z ISSN 2450-4424 Wersją referencyjną czasopisma jest wersja elektroniczna, ukazująca się na

[r]

In contrast, intermediate partitioning temperature of 500 °C promotes pearlite and carbide formation in austenite, that compete for the carbon available for partitioning, and

T = f(Ca, Re). It is convenient to distinguish between three regions of Ca- and Re-numbers for which this relationship has been estab- lished.. This is the case for very viscous