• Nie Znaleziono Wyników

Moderne Nederlandse poëzie en de oorlogen in voormalig Joegoslavië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moderne Nederlandse poëzie en de oorlogen in voormalig Joegoslavië"

Copied!
22
0
0

Pełen tekst

(1)

Moderne Nederlandse poëzie en de oorlogen

in voormalig Joegoslavië

JELICA NOVAKOVIĆ-LOPUŠINA University of Belgrade, Serbia

Filologische Faculteit Belgrado Filološki fakultet Nederlandistika (kabinet 513)

Studentski trg 3, 11000 Beograd, Serbia jelica.novakovic@gmail.com

Abstract. Recent Dutch and Flemish poetry shows many reactions and reflections on the

bloody Yugoslav drama of the late twentieth century. The wars in former Yugoslavia were close to home. Also, the Dutch and Belgian military were involved in the events. Furthermore, the media played a crucial role by involving entire populations in the conflict as virtual eyewitnesses. Some poets rely on the poetics of fascination and disgust for violence as set out by the renowned Dutch poet Armando. Others prefer the almost silent mourning for the condition humaine. Some prefer implicit pacifist engagement, others express explicit political judgements. The dominant impression is the need of so many poets to react, reaffirming thus the belief in the strength of words as the only weapon of dignity.

Keywords: war poetry; modern Dutch and Flemish poetry; Yugoslavia

1. Inleiding

Hoewel er sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog haast ononderbroken ergens in de wereld gewapende conflicten werden uitgevochten – men denke aan Korea, Vietnam, Palestina en Irak – heeft geen enkel zulke sporen achtergelaten in de Nederlandstalige literatuur als het Balkanconflict van de jaren negentig. Het meest traumatische daaraan was dat het in al zijn hevigheid en barbaarsheid

(2)

zo dicht bij huis kon gebeuren. De leus ‘Nooit meer oorlog’ (althans nooit meer in Europa) bleek zijn bezwerende kracht verloren te hebben. Een andere traumatische ervaring was het feit dat zowel België als Nederland aan dit conflict militair deelnamen door soldaten voor de vredestroepen en piloten voor de Navo-bombardementen op Servië te leveren. Men mag daarbij niet vergeten dat Joegoslavië een land was waar Nederlanders en Belgen graag op vakantie gingen en zich dus vaak ook persoonlijk betrokken voelden bij het gebeuren.

Het bloedige uiteenvallen van Joegoslavië is thematisch zowel in het proza als in de poëzie terug te vinden. De volgende bijdrage is een eerste verkenning van de representatie van het recente oorlogsgeweld in het voormalige Joegoslavië in gedichten van Nederlandse en Vlaamse dichters, die deels apart deels in een samenhangend geheel verschenen. 1 In totaal een zestigtal gedichten. De vraag is nu wat de kenmerken zijn van deze oorlogspoëzie.

Voordat ik een antwoord probeer te geven op deze vraag is het nodig om enkele buitenliteraire fenomenen te belichten. Ten eerste is de rol van de media in vergelijking met de Tweede Wereldoorlog sterk veranderd: moderne oorlogen zijn vooral media-oorlogen geworden. Dat betekent o.a. dat beeldvorming letterlijk via beelden plaatsvindt: we worden allemaal willens nillens oorlogsvoyeurs en daarmee virtuele deelnemers aan het oorlogsgebeuren zoals het ons in beelden wordt aangeboden. De begeleidende journalistieke tekst dient om de zwartwit-interpretatie van de beelden te vergemakkelijken. Kritische beschouwingen komen pas achteraf, als het oorlogsdoel bereikt is. Nederlandstalige dichters, waarvan de meesten (met uitzondering van Van Duijnhoven en Op de Haar) niet eens in de buurt van het conflict zijn geweest, kregen dankzij de visuele berichtgeving het nodige echtheidsgevoel, evenals hun lezers.

Een andere omstandigheid die van invloed is geweest op de poëtica is de chronologie van het conflict: het relatief bloedarme begin in Slovenië blijkt geen sporen achtergelaten te hebben in de poëzie. Elke volgende fase van het conflict bracht echter een hogere graad van verbijstering met zich mee en een zekere aanpassing van de poëtica in de richting van expliciet engagement: Kroatië, Bosnië, Servië en Kosovo...

Nog een derde buitenliteraire omtandigheid is van invloed op de poëtica, namelijk de culturele achtergrond van de auteurs. Uit eigen empirisch

1 Serge van Duynhoven bracht een aantal gedichten bijeen in de cyclus “De stad als kadaver” in de

bundel Copycat (1996), Jacques Hamelink deed hetzelfde in de cyclus “De ziel van de tortelduif” in de bundel De Dame van de Tapisserie (2007). In 2008 werd de bundel De Dame van de Tapisserie (2007) van Jacques Hamelink genomineerd voor de VSB-poëzieprijs. De openingscyclus getiteld “De ziel van de tortelduif” is gewijd aan de oorlog in en om Kosovo. Daarnaast verscheen bij EPO de bundel

Bomspot-ting (2000), van Arnold Jansen op de Haar de bundel Soldatenlaarzen (2002) en tenslotte van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift het themanummer “Littekens van oorlog” (2009).

(3)

onderzoek 2 heb ik vast kunnen stellen dat Nederlanders in hogere mate gezagstrouw bleken dan Vlamingen en dus sneller geneigd, officiële politieke stellingnames over te nemen. Daarbij bleken oudere mensen, die de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt, sneller geneigd om onbevooroordeeld empathie te tonen.

Op poëtisch vlak kan er tenslotte op een duidelijke verwantschap worden gewezen met het werk van Armando, een van de weinige nederlandstalige auteurs na de Twede Wereldoorlog, wiens oeuvre grotendeels aan de oorlog is gewijd. Bij Armando worden geweld en oorlog gemystificeerd en bezongen als essentieel natuurfenomeen (Goedegebuure 1989: 179).

Fascinatie voor geweld en kwaad bepaalt zijn werk van meet af aan. Verbaasd over de verraderlijke schoonheid van dit geweld, werkt Armando zijn thematiek in elke discipline die hij beoefent op unieke wijze uit. Gedreven door het verlangen naar inzicht in het kwaad en naar de beheersing van de technieken om zijn thematiek vorm te geven, verkent hij de mogelijkheden van ieder medium tot het uiterste. (Goedegebuure 1989: 179)

Bij Armando is geweld kortom een biologisch gegeven, een ijzeren wet van de natuur, zonder de moraliserende vraag naar het waarom en waartoe. Armando oordeelt niet, hij stelt verbaasd vast hoe de gewelddadige mens zich naar de oeroude wetten der natuur voegt:

dode vrouw

door de tunnel zie ik de gescheurde tunnel en de gespierde lichamen van de bleke en goede vrouw zo sterk

als het bloed van de zuil zo mooi zo lachend van pijn ik drijf langzaam het wankelt het is groot het lacht, voor mij.

(Armando 1999: 17)

Zoals Trudie Favié het treffend stelt, geeft Armando geïsoleerde scènes van geweld weer om het “geweld in status te verheffen, wat een sterk vervreemdend effect heeft en de lezer ongemakkelijk confronteert met dat wat de mens eigen is: afkeer en fascinatie voor geweld” (Armando 1999: 568). Deze tegenstrijdige houding van afkeer èn fascinatie zullen we ook in de nederlandstalige gedichten over het geweld in de Balkan aantreffen.

2 De reacties die ik van Vlaamse en Nederlandse lezers op mijn dagboeknotities tijdens de

NAVO-bombardementen in 1999 heb ontvangen zijn onder de titel Echte mensen kunnen vliegen (2000) bij EPO verschenen.

(4)

2. Terugblikken

Hoewel dit onderzoek zich beperkt tot de gedichten over de oorlogen aan het einde van de twintigste eeuw, lijkt het me relevant om enkele gedichten te vermelden die de voorgeschiedenis thematiseren.

In 1995 verschijnt van Marc Braet de bundel Herknoop het in de herinnering, waarin een gedicht over een gruwelijke gebeurtenis uit de Tweede Wereldoorlog: het fusilleren van schoolkinderen in Kragujevac (een Servische stad ten zuiden van Belgrado) tijdens een vergeldingsactie van het Duitse bezettingsleger in 1941. 3 Hoewel het om een gelegenheidsgedicht 4 gaat, bezit het een hoog poëtisch niveau. Het verwijst niet alleen naar de gebeurtenis zelf, maar ook naar een eerder geschreven gedicht van Karel Jonckheere over het Duitse oorlogsmisdrijf, waarvan de Servische kinderen het slachtoffer werden. Aan Jonckheeres gedicht ontleent Braet onder meer een beeldspraak over krekels.

Beide dichters proberen verstilling te verwoorden als uitdrukking van hun onvermogen om het verdriet en de pijn die in Kragujevac werden geleden als eigen ervaring na te voelen en in taal uit te drukken.

Kinderen met krekelstem

Dag kinderen met de krekelstem. Waarom zwijgen wij, Kragujevac? Durf ik het voortvertellen in mijn taal die ook wel weet hoe in een lied de woorden voor een stom verdriet eer men ze schuchter klinken doet gezuiverd worden van veel bloed? (Jonckheere 1965)

Kragujevac

Hier moet ik denken hoe in ’t Zuiden van mijn woorden angst en pijn

3 Deze exemplarische gruweldaad (met bijna 3000 civiele slachtoffers) heeft ook in de Servische

poë-zie diepe sporen achtergelaten, poë-zie het zeer bekende gedicht “Krvava bajka” [Een bloedig sprookje] van Desanka Maksimović.

4 Karel Jonckheere heeft in 1965 een bezoek gebracht aan Kragujevac. Het gedicht “Kinderen met

krekelstem” is voor het eerst gepubliceerd in Roemeense suite (1965). In 1973 heeft Marc Braet op uitno-diging van de Bond van Joegoslavische auteurs in de voetsporen van Jonckheere gereist. Zijn gedicht Kragujevac is verschenen in Herknoop het in de herinnering (1995).

(5)

als krekels dag en nacht aanwezig zijn. (Braet 1995)

De vraag die zich de ik-figuur in het gedicht van Jonckheere stelt – “durf ik het voortvertellen in mijn taal” – drukt een tweevoudige schroom uit. Het onvermogen van de menselijke taal als zodanig maar ook de beperktheid van de eigen ervaringswereld staan in de weg van een talige weergave van pijn en leed. Verder verwijzen beide dichters naar de poëtica van de verstilling: eer de dichter schuchter begint te zingen, “zuivert” hij zijn taal “van veel bloed” (Jonckheere 1965). Zijn woorden klinken niet als trommelgeroffel maar als het zachte en aanhoudende geluid van “krekels” (Braet 1995). Die symboliek van Balkankrekels als een soort tragisch koor komt ook bij Jacques Hamelink voor, zoals we later zullen zien, zij het in een heel andere politieke setting.

Het politieke getij is inmiddels namelijk gekeerd. Tot de opkomst van Milošević genoot Servië als bondgenoot uit beide Wereldoorlogen een positief imago. Een jaar of drie voor de geweldsuitbarsting wordt dat imago al enigszins geproblematiseerd. In het gedicht “Wakken” uit 1988 haalt Stefan Hertmans namelijk de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog – de aanslag op kroonprins Ferdinand in Sarajevo – naar voren. En zoals bekend werd die aanslag uitgevoerd door een Bosnische Serviër, met steun van pro-Russisch georiënteerde kringen in Servië.

Wakken

Toen iemand in Sarajevo raak

geschoten had, werden de eerste wissels zichtbaar van een bar en troosteloos gebied, nog half bebost –

(Hertmans 1988)

Wat op deze regels volgt is een macaber mooie esthetisering van de dood en een focussering op gruwelijke details die we ook in een later gedicht van Hertmans over het Sarajevo van de jaren negentig terug zullen vinden.

Stemmen en hompen willen elkaar maar zelden terug; een arm zwerft nog, schrijft een bezwering in de sneeuw, terwijl een oog ergens hoog klokt, hoger dan het parelhoen op het kapblok. (Hertmans 1988)

(6)

Hertmans blijft bij een impliciete stellingname want de concrete aanslagpleger wordt veralgemeend tot ‘iemand.’ Dit uitzoomen tot de condition humaine zal later ook voor andere dichters een welkome manier zijn om expliciete politieke oordelen te vermijden. Tenzij ze natuurlijk juist wel partij willen kiezen.

3. Machteloosheid, ontreddering, verstilling

De oorlog in Joegoslavië had zijn eerste dramatische hoogtepunt met de beschieting van Dubrovnik. Deze parel aan de Adria behoorde tot de meestgeliefde reisdoelen van Westeuropese zomertoeristen. De gewelddadige aantasting van haar schoonheid werd al snel tot symbool van de barbaarsheid van de Servische en Montenegrijnse troepen die haar beschoten. De vernielingen aangericht in Dubrovnik bleken een veel grotere impact te hebben op de publieke opinie dan de totale verwoesting van minder bekende of als minder aantrekkelijk ervaren steden. De architectonische schoonheid van Dubrovnik stond uiteindelijk symbool voor die dunne en fragiele beschavingslaag die de mens boven de verdierlijking verheft. Vandaar dat de oorlog in ex-Joegoslavië ook wel als een massale urbicide wordt gezien (Coward 2008).

Het gedicht “Dubrovnik” uit Hazen troepen samen van Jozef Deleu (Deleu 2000) is ontstaan na zijn korte bezoek aan Dubrovnik in mei 1991 in het kader van een cursus Nederlandse taal en cultuur die gehouden werd in Herceg Novi (Montenegro). Deleus bezoek vond haast letterlijk plaats aan de vooravond van de oorlog en de voelbare spanning maakte een bedroefende indruk op alle deelnemers aan de cursus die afkomstig waren uit alle delen van Joegoslavië.

Dubrovnik Toen Dubrovnik om zijn moeder riep bleef het water koel en diep.

Wie heeft de waanzin ontstoken, de blauwe schoonheid vermoord die in Dubrovnik sliep? (Deleu 2000)

(7)

Twee cruciale momenten in dit gedicht zijn de onverschilligheid van de natuur zoals we die ook bij Armando tegenkomen, hier: van het heelal ten opzichte van het menselijk leed (eerste strofe), en de kwetsbaarheid van de schoonheid die niet bij machte blijkt om de waanzin een halt toe te roepen (tweede strofe). De vraag naar de moordenaar is hier niet zozeer een criminologische maar eerder een ontologische.

Datzelfde gevoel van fascinatie en onmacht heb ik zelf ook meegemaakt tijdens de Navo-bombardementen op Belgrado in 1999:

Aan de ingang van het flatgebouw stond een groep onbedwingbare tieners naar de nachtelijke hemel te turen. Is dat een ster of een satelliet? Is dat een raket of een komeet? Is dat de dood of zijn schaduw?

De hemel bleef stilzwijgend met miljoenen oogjes knipperen. Op dezelfde afstandelijke manier als toen de ‘Titanic’ zonk, of als toen de aardbeving in Armenië plaatsvond, of als toen de oorlog in Bosnië uitbrak...

Nee, God heeft er ook geen antwoord op.... (Novaković 1999: 9-10) 5 Ook Johan de Boose, doctor in de Slavische talen en Oost-Europadeskundige, gebruikt God als aanspreekpartner. In het gedicht “Zoutdal” uit zijn bundel De vrijheid van zwijgen (2008) 6 komt hij in opstand tegen diens onbewogenheid jegens zoveel leed:

Zoutdal

God houdt hier meer van de bouwval dan van het paradijs, en ik zeg het hem niet stiekem en angstig, maar onomwonden in het aanschijn van het altaar in een orthodoxe kerk,

Al eeuwen weet niemand waaraan hij moet geloven in een land waar alle dromen van de wereld branden. (De Bosse 2008)

Ondanks de opstandige verontwaardiging van de ik-figuur eindigt het gedicht met een gevoel van ontreddering veroorzaakt door de onbewogenheid van God. In deze bundel staat volgens de auteur ook een spanning tussen uitersten centraal: die tussen de melancholie en het engagement (De Boose 2007). Hoewel De Boose in zijn gedicht “Niemand hoort het graag” beweert dat spreken weinig toevoegt, voelt hij toch een innerlijke noodzaak om over de dood en de angst te schrijven die hij op de Balkan heeft leren kennen:

5 Dit dagboek werd in 2001 bekroond met de PEN-prijs van Vlaanderen. 6 Genomineerd voor de Herman de Coninckprijs 2009.

(8)

De poëzie die schuilt in de angst, geen spinnenangst, maar doodsangst, verminkingsangst, bunkerangst. Rijdend door Kroatië en Bosnië vind ik prachtige dorpjes, die tegen de heuvels aanliggen. De ramen zijn gebroken. De muren zitten vol granaatinslagen. De mensen zijn weggetrokken en nooit teruggekomen. De oorlog is niet veraf. Ik zou die dorpen willen binnengaan, maar een angst, die ik nog nooit eerder heb gevoeld, houdt me tegen. (De Boose 2007)

Dezelfde angst en ontreddering die voorvloeien uit de machteloze verstilling van God vinden hun weerspiegeling in de gedichten van Stefan van den Bossche (“De luide zwijgplicht...”) en Greta Seghers. Haar gedicht draagt dan ook de zeer expliciete titel “Sprakeloos. We zijn sprakeloos.” Ondanks die titel biedt ook zij “Tegen de absurditeit van de oorlog: / de schijnbare zinloosheid van de kunst” (Seghers 2000: 164) – net als al degenen die het schrijven uiteindelijk toch verkozen boven het zwijgen.

4. Bezwering, doorgronding, begrip

Zoals we reeds bij De Boose hebben kunnen zien volgt op ontreddering – naarmate de oorlog brutaler en barbaarser wordt – een behoefte om vat te krijgen op het onvatbare. Het gaat niet alleen om een mentale behoefte aan begrip maar ook om de bezwering van angst en chaos door middel van ordening en structuur.

De basis van De Booses begrip berust op een zielsverwantschap die hij voelt voor de (Zuid)oosteuropese cultuur, met name voor zijn musici en dichters: “Een van mijn diep gemeende redenen is dat ik daar mensen heb, die ik zonder overdrijving beschouw als mijn voorzaten” (De Boose 2007). Wat zijn begrip verder vergemakkelijkt is dat hij als Belg zelf gevoelig is voor kwesties van nationalisme en identiteit. “De poëzie van de Zuid-Slavische wereld: de ontmoeting van de Antieken, de Slaven en de islam. Dit is een van de cruciale plaatsen om Europa echt te begrijpen. Ik praat er met iedereen over nationalisme en identiteit” (De Boose 2007).

Een derde reden schuilt in de poëtica van de dichter. De Boose vergelijkt de dichtkunst met de muziek en stelt vast dat ze een paradoxale kern gemeen hebben: het vermogen om tot de bodem van zowel geluk als verdriet door te dringen. Naast deze twee ogenschijnlijke tegenpolen verenigt poëzie ook andere tegenstellingen zoals zuiverheid en onzuiverheid, collectivisme en individualisme, naaktheid en gekleedheid: “de poëzie is een masker dat de leegte verbergt” (De Boose 2007). Die leegte, die nergens zo voelbaar is als in de aanschijn van de dood, wordt dus het best door middel van poëzie bezworen.

(9)

Terwijl De Boose bij zijn doorgronding kan inzoomen op zijn kennis van de regio, grijpen andere dichters naar het omgekeerde procédé – het uitzoomen van het Balkangeweldprobleem tot de condition humaine.

In zijn poging om de immense uitbarstingen van haat te vatten, komt Jan Defrijn in zijn gedicht “Sarajevo” (Defrijn 1995) tot de conclusie dat het kwaad en de haat in de mens zelf zit.

Sarajevo

jarenlang nog gevluchten zoeken, doden graven, als gaten in betonnen muren jarenlang nog bewijzen dat de anderen vijanden waren

de slagpin versleten het oog rooddoorlopen moe gekeken op de wildernis die je zelf geschapen had (Defrijn 1995)

Ook Jules Deelder is deze mening toegedaan maar verwoordt het in zijn gedicht “Op de Balkan” op een veel cynischere manier. Hoewel de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden “jij” en “je” in beide gedichten op een veralgemening zouden kunnen wijzen, blijft het gangbare cliché van de Balkan als “moordkuil van Europa” een diepgaander inzicht belemmeren:

Op de Balkan Op de Balkan Waar ’t bloed Kruipt waar ‘t Niet gaan kan In een vlaag van Moord en doodslag Je buurman jou Of jij je buurman Met een nekschot Of een doodschop In een rood waas

(10)

En van God los Want zo gaat dat Op de Balkan In de moordkuil Van Europa Waar de haat tot Op het bot gaat En de wraak al Eeuwen rondwaart Op de Balkan Waar ’t bloed Kruipt waar ‘t Niet gaan kan En jij je buurman Beter pakken kan Voor ie ’t jou doet (Deelder 1995)

De cirkel van haat en wraak lijkt op de Balkan gesloten doordat de rollen van slachtoffers en beulen voortdurend omgedraaid worden. Absurde humor is voor Deelder dan ook het enige mogelijke antwoord op zo’n vicieuze herhalingsdwang.

5. Fascinatie, afkeer, impliciet engagement

De historicus en schrijver Serge van Duijnhoven verbleef tussen 1995 en 2001 in ex-Joegoslavië (met name in Sarajevo) als correspondent van de Volkskrant en De Morgen. Hoewel Van Duijnhoven zich voornamelijk toelegt op proza (zijn verhalenbundel Wij noemen het rozen uit 1999 is geheel aan het Balkanconflict gewijd), publiceert hij ook gedichten. In 1996 verscheen bij Prometheus de bundel Copycat met daarin een cyclus over de stad als kadaver, over het vlees van de Balkan, over haar lijken, waarin gehakt moest worden, waarvan gevreten moest worden:

De Balkan is een Butcher Shop

De Balkan is vlees. Zoveel mogelijk vlees

Gebraden en geroosterd. Met name van bergtoppen Worst, cevapi (kebab), spek, lamssoep, burek chutney. Brokken vlees waar het vlees sudderend uitspuit als je je vork erin prikt. Brood met

(11)

varkensvet en paprikapoeder, gebraden biggekop Doormidden gezaagde hoofden die je vanaf het bord hun dode glimlach toewerpen. Runderfilet,

paardeschenkels, gebraden ingewanden En dan het slachtvlees van de strijd

De mens opengereten in oorlog. Een sliert darmen met half verteerde vleesbrokken erin. Gerookte biggekop, kebab, spek chutney

Ik, zei de vrouw, heb niets, behalve honger (Van Duijnhoven 1996)

In deze cyclus wordt een procedé toegepast dat in wezen niet nieuw is. Van Duijnhoven trekt parallellen tussen eetgewoonten en mentaliteit zoals Reinhard Lauer dat in 1994 heeft gedaan door parallellen te trekken tussen de Servische volkspoëzie en de Servische volksaard, waarbij de wolf symbool zou staan voor een haast genetisch bepaalde moordlust en atavisme (Lauer 1994). Het verschil ligt in de generalisatie die bij Van Duijnhoven niet alleen alle strijdende Balkanetnieën omvat maar de mensheid als zodanig:

Oorlog is ontbinding. Hij maakt van vrolijke mensen bange mensen

van sportvelden begraafplaatsen. Hij maakt

van benzinetanks gevangenissen. Van granaathulzen vazen. Van voedsel stront, en van stront voedsel Hij maakt van parket kachelhout, van een badkuip een moestuin. Hij maakt van kinderwagens karretjes om water mee te zeulen. Niets blijft wat het is, of waar het voor bedoeld is

Oorlogen zijn de maden in het vlees van de beschaving

(Van Duijnhoven 1996)

Over de geëngageerde poëzie van deze “nieuwerwets soort ‘war-poet’ uit verkiezing” (De Vries 1996) zijn de meningen verdeeld. Zijn overzicht van de recensies van Copycat geeft Bert van Weenen de titel “Engagement is mooi maar leent zich niet voor poëzie” (Van Wenen 1997). In navolging van Peter de Boer, die al eerder in Trouw een recensie over Van Duijnhovens debuutbundel schreef (De Boer 1993), omschrijft Van Weenen deze poëzie als schreeuwerig:

(12)

Bij politieke poëzie, gebaseerd op de actualiteit van het nieuws van de dag, heb ik dus nogal wat bedenkingen. Ik zou willen pleiten voor een scherpzinnige, op theologie en filosofie gefundeerde poëzie. Een poëzie die raakt aan de grenzen van ons menszijn, niet door de dood tegen te gaan middels een schreeuwerig vitalisme, maar door dood en leven in hun juiste kosmische verband te plaatsen. (De Boer 1997)

Gertjan de Vries ziet Van Duijnhovens gedichten daarentegen als nuchtere, onliteraire journalistiek die juist daarom de gewenste verontwaardiging en ontzetting teweegbrengt: “Toch kun je niet zeggen dat van Duijnhoven kinderachtig om engagement zit te zeuren met de afstandsbediening in de hand. Hij wil best van de sofa af komen en betrokken raken, maar dan zonder partij te kiezen, zonder oorzaken te zoeken, zonder historische verbanden te zien” (De Vries 1996).

Deze houding van betrokkenheid zonder partij te kiezen, oorzaken te zoeken en verbanden te leggen lijkt me het opvallendste kenmerk van de Nederlandstalige poëzie over de Balkanoorlogen. Zo ook bij Stefan Hertmans in zijn gedicht over het bloedbad op de Markale-markt in Sarajevo. De desastreuze gevolgen van een bominslag, veelvuldig getoond in de media, hebben uiteindelijk als casus belli gediend. 7 In zijn gedicht “Februari. De Tweede dood” (Hertmans 1995) stelt Stefan Hertmans echter geen vragen naar het hoe en waarom. De door hem geschilderde gruweltaferelen maken deze vragen uiteindelijk absurd en overbodig: er is geen antwoord op waanzin. Geweld, pijn en dood lijken onderdelen van een landschap waaraan geen ontkomen is:

Februari. De tweede dood

Een marktplein toont zijn onderkant. Schillen en pitten van een volk

zijn op een brandend monument beland. Een jongen van een jaar of tien,

fluitend omdat een veel te vroege lente dreigt, gaat met zijn fiets riolen in en rijdt tot bij de overkant.

7 Dit bloedige incident heeft uiteindelijk als aanleiding gediend voor Amerikaanse luchtaanvallen

op de Republika Srpska maar de directe schuldigen bleken achteraf niet degenen te zijn geweest die van meet af aan schuldig werden verklaard. Een neutrale onderzoekscommissie is tot de conclusie gekomen dat de explosies niet veroorzaakt waren door afgeworpen Servische granaten maar door een mechanisme dat op de markt tot ontploffing was gebracht. Aan deze uitslag werd echter nooit openlijk aandacht geschonken omdat de vergeldingsactie al plaatsgevonden had.

(13)

Daar gaat hij wroeten in gewichten, vingernagels, open navels en een strottehoofd.

Hij vindt zijn moeder in het rood. Voordat hij bloemen spuwend in haar hoofd verdwijnt,

hoort hij haar krijsen in de tunnel van de dood. (Hertmans 1995)

Een macabere poëtisering van gruwelbeelden komen we ook bij Peter Holvoet-Hanssen tegen. Ook bij hem klinkt een Armandiaanse mix van fascinatie en afkeer door:

In Nephelokokkugia

uiteengereten moeder / kind als pleepapier een huis in brand: de tovenaar is in het land hij speelt muziek voor de verbindingsofficier een ex-gezinshoofd met een uitgeholde romp vrijblijvend is dit wijsje niet, zigeunerlied met gratis foto: bloederige hersenklomp (Holvoet-Hanssen 2000: 53)

6. Verwerking, zelfontleding

Een zeer bijzondere plaats komt Arnold Jansen op de Haar (1962) toe die de oorlog in ex-Joegoslavië als beroepsmilitair heeft meegemaakt. Na dertien jaar actieve dienst bij de Nederlandse krijgsmacht werd hij in 1994 als compagniescommandant uitgezonden naar Bosnië, in de buurt van Tuzla. In januari 1995 nam hij afscheid van het leger en ruilde zijn militair beroep in voor een schrijversloopbaan. Hij debuteerde in 1996 met het gedicht “joegoslavisch requiem” in Maatstaf. Dit gedicht werd in 2002 opgenomen in de bundel Soldatenlaarzen die nog zes andere gedichten bevat waarin Jansen op de Haar zijn Bosnische ervaringen verwerkt.

(14)

In de gedichten “de koning van tuzla” 8 en “insomnia” wordt op een ironische manier verteld over het futiele dagelijkse bestaan van een beroepsofficier in het door oorlog verscheurde Bosnië. Kenmerkend is de ervaring van parallelle werelden waarbij de bevoorrechte en veilige posite van de beroepsmilitair pijnlijk aanschuurt tegen de bedreigde en pijnvolle van de lokale bevolking.

de koning van tuzla ik word elke dag dikker het eten is goed

ons uitzicht bestaat vooral uit niemandsland de rest is

drie zandzakken dik de plok plok

van inslagen ver weg zoals de wind (je kan ze niet zien)

(Jansen op de Haar 2002: 22)

insomnia ‘s avonds zijn er

witte bonen in tomatensaus met ingewandenvlees en uit plastic bekers lauwe limonade zonder prik in het noorden

brandschat iemand ’s nachts de steden en de dorpen

kalkt iemand leuzen op een wand

(Jansen op de Haar 2002: 27)

Ook hier geen directe verwijzingen of beschuldigingen: de dichter focust op het gebeuren zelf.

In het gedicht “annus horribilis” is de confrontatie van de parallelle werelden vele malen harder en gruwelijker: het is de snobse wereld van Haagse politici die gecontrasteerd wordt met het bloedige oorlogsgeweld dat nu de ervaringswereld van de dichter pijnlijk is binnengedrongen.

annus horribilis ‘s morgens rent de minister trouw zijn rondjes binnenhof hij zegt het is goed

(15)

voor de conditie

tezelfdertijd detoneert in het dorp rainci gornji een granaat

twee lijken liggen verstrengeld als een uitgerukte slingerplant ze geuren niet ze dampen meldt

de patrouillecommandant (Jansen op de Haar 2002: 30)

Het lange gedicht “joegoslavisch requiem” is een van de meest aangrijpende gedichten waarin voor het eerst de schuldvraag wordt gesteld, niet zozeer van de deelnemers aan de etnische haat maar van de ik-persoon die getuige is.

joegoslavisch requiem het is niet wat ik heb gezien het is wat ik niet heb gezien het is eeuwig omzien het is niet wat ik doe het is wat ik niet doe het is dat ik meedoe

(Jansen op de Haar 2002: 34, 36)

De verschillende etnische haatdragers worden op een treffende manier in hun absurde historiciteit en platte winstbejag gelijkgeschakeld. De hij-persoon kan voor elk van de betrokken partijen staan.

haar muzelman die werkt in het veld luistert aandachtig naar de lucht zijn vader heeft hem dat geleerd hij leerde ook hoe je iemand doodt die eerst je vriend of buurman was en over četniks hitler en ustašas

(16)

en dit land is van mij en ik ben hier de baas en ik bewerk hier de klei

hij zegt het gaat niet over geloof

het gaat over de weeskinderen van tuzla

voor drieduizend mark verkocht aan zuid-afrika hij zegt mijn verleden is mijn lot

en dat hij met eigen handen doodt hij lacht zijn scheve tanden bloot (Jansen op de Haar 2002: 34, 36)

Deze laaghartige grijns van de hij-figuur heeft niets meer gemeen met een kosmische opvatting van geweld die men vaak in oorlogsgedichten aantreft. Zijn beroep op de noodlottigheid van de geschiedenis van de Balkan – eigen aan alle partijen in het conflict – is de goedkoopste manier om geweten en verantwoordelijkheidsgevoel uit te schakelen. Een poging om de eigen verantwoordelijk te minimaliseren wordt uiteindelijk ook door de ik-figuur ondernomen: “ik ben dertig en wil niet dood,” heet het in de laatste regel van het “joegoslavisch requiem” (Jansen op de Haar 2002: 36). Wie door de dood is bedreigd weet hoe sterk en begrijpelijk die levenswens is. Daarmee staat de ik-figuur symbool voor het Nederlandse militaire falen in Bosnië – een trauma dat lang nog niet verwerkt is.

7. Expliciet engagement, expliciete stellingname

Tot expliciet engagement grepen vooral auteurs die in het kader van het initiatief “Schrijvers en dichters voor vrede” 9 hun gedichten schreven, bijeengebracht in de bundel Bomspotting (2000). Johan de Boose (“Antimilitaristisch gedicht”) en Willy Verhegghe (“De dans der generaals”) hekelen in de eerste plaats oorlogszuchtige politici en militairen:

De dans der generaals

Achter de heuvels dansen generaals boven de lome glans der laarzen.

9 Dit initiatief resulteerde met de bundel Bomspotting (2000). Het is opvallend dat zo een kritisch

(17)

En bijten graag hun lippen stuk in champagneglas en oesterschelp. Hun oog is gek, hun stemmen sturen

in het bakelliet van telefoons de jongens naar de dood. (Verhegghe 2000: 92).

Anderen, zoals Geert van Istendael met “in het jaar 2019...,” parodiëren de hetzerige berichtgeving of hekelen Jamie Shea, de woordvoerder van de Navo, zoals Eddy van Vliet (“De woordvoerder”) en Frans Denissen (“Nog niet goed wakker”). Stefan Brijs dicht zelfs licht spottend over het eigen engagement (“Niet zonder reden”). Wat al deze gedichten gemeen hebben is dat ze de boodschap willen overbrengen dat geweld geen oplossing is om geweld te bestrijden omdat het alleen maar nieuw geweld genereert:

De woordvoerder

Dik gevreten kijken wij met glimmende kin naar zijn bellen blazende mond en trekken voor wij het weten zingend naar het veld van eer. (Van Vliet 2000: 167)

Het ligt aan de aard van deze gelegenheidsbundel dat het engagement tamelijk expliciet is. Het aantal gedichten waarin het Balkangeweld eerder symbolisch en metaforisch behandeld wordt – zoals “De veroveraars zijn nog niet halfweg” van Marcel van Maele – is bescheiden.

Behalve bekende dichters bleken ten tijde van de oorlog ook minder bekende en onbekende auteurs de behoefte te hebben gehad om hun gevoelens in versvorm te noteren. Tijdens de bombardementen kreeg ik als reactie op mijn dagboek dat als column in Vrij Nederland en De Standaard verscheen talloze mails en brieven van lezers, waaronder oprechte uitingen van medeleven en verontwaardiging in gedichtvorm, zoals bijvoorbeeld van Frans Franssaer 10 en Luc Bollen. 11

Na het luwen van de Balkanhype is het tijd om op zoek te gaan naar gedichten die het oorlogsthema vanuit een zekere tijdsafstand behandelen. Een geslaagde combinatie van metaforiek en directe verwijzing naar de veroorzaker van alle Joegoslavische ellende – althans volgens een van de simplistische interpretaties – vinden we terug in het gedicht “Slobodan” van de Haagse dichter Daan de Ligt.

10 Deze in 2011 overleden classicus/neerlandicus had een tweetal romans en dichtbundels op zijn

naam staan.

11 Hun gedichten zijn zowel in origineel als in Servische vertaling gepubliceerd in

(18)

Slobodan

In mijn eigen veilige achtertuin onder een vredige, breekbare berk, vond ik de ontzielde resten van een duif.

De kalme kater van de buren - zijn sloperswerk?-waste in onschuld zijn dodelijke klauwen. Zwarte aaibare sater.

Dankbare vliegen, schijnbaar onbewogen, vlogen af en aan. Zorgend voor later. En ik moest denken aan de beruchtste bewoner van mijn rechtvaardig strenge stad. Eens gevreesd jager, maar nu zelf wanhopig

wachtend op de klauwen van de zwartfluwelen kat. (De Ligt 2009: 469)

De vergelijking van Milošević met een aaibare maar moordlustige kater is overtuigender dan de platte demonisering die hij in de media heeft ervaren.

In 2008 werd de bundel De Dame van de Tapisserie (2007) van Jacques Hamelink genomineerd voor de VSB-poëzieprijs. De openingscyclus getiteld “De ziel van de tortelduif” is gewijd aan de oorlog in en om Kosovo en getuigt samen met de overige cycli van een expliciete belangstelling van de dichter voor de Europese geschiedenis:

De Europese geschiedenis wordt gekenmerkt door moord en doodslag, maar ook door herdenking in kunst en poëzie.

De levenskracht van de natuur fungeert als hoopgevende achtergrond bij de gruwelen die de mensheid aanricht. Deze bundel is een hommage aan de schoonheid die zich tegen de klippen op weet te handhaven.

Tegelijkertijd zoekt Hamelink naar troost en verlossing. (Gerbrandy 2007) Om het met de woorden van Piet Gerbrandy te zeggen: kennelijk hebben we de hel op aarde nodig om volledig mens te worden (Gerbrandy 2007). Die hel op aarde wordt door Hamelink op een uiterst taallustige, flamboyante manier verwoord, waardoor de stelling van Herakleitos bevestigd lijkt. “De slachting is een voorwaarde voor grootse poëzie” (Gerbrandy2008) en wel poëzie puur, in het geval van Hamelink. Niet bepaald toegankelijk, “maar wel zinderend van taallust, erotiek en mystieke bevlogenheid” (Gerbrandy 2008).

(19)

De kritiek was verdeeld over Hamelinks bundel: terwijl zich Gerbrandy lovend uitliet, kwalificeerden anderen het als geringe kunst zonder veel diepgang en beschouwelijkheid, zoals Bouke Vlierhuis: “over de oorlog in Kosovo vertelt hij ons, met veel omhaal, niet veel meer dan we al weten” (Vlierhuis 2007).

Of het nu om woordkunst of gekunsteldheid gaat, het feit dat de dichter het accent vooral legt op taal en vorm zorgt voor een zekere afstandelijkheid: de oorlogsrealiteit wordt verweven tot een veelkleurig kunstobject en op die manier enigszins ontrokken aan de eenduidigheid van expliciet engagement. Toch behoudt de oorlogsrealiteit bij Hamelink een herkenbaar gezicht. Het zijn de Kosovaarse Albanezen met wie hij zich identificeert en voor wie hij partij kiest. Het perpetuum mobile van de haat dat door mythes en heldendichten in beweging wordt gehouden krijgt meer sympathie in de Albanese interpretatie dan in de Servische. In het gedicht “Tegen de witte brandmuur van een dorpsschool” wordt een elfjarige jongen, die een heldendicht vol wraakgevoelens declameert, dat hij aan zijn (kennelijk vermoorde of gesneuvelde) vader wijdt, omschreven als “onopgepriktste heroïke krekel van homeros” (Hamelink 2007: 12). Het heldendicht heeft hier een positieve connotatie, ook al draagt het bij tot een eeuwige herhaling van de geschiedenis. De Servische hang naar mythomanie wordt echter op een onmiskenbaar negatieve, expliciete manier verwoord:

Vaandel van Servië

Er is in Europa een natie zo zot van de bakermat van haar oernederlaag dat ze in dat fabelland mensen jaagt. (Hamelink 2007: 10)

Een weliswaar indirektere maar niet minder duidelijke verwijzing naar de realiteit vinden we in het gedicht “Stalinterieur” terug waarin de hij-figuur nergens bij naam wordt genoemd maar onmiskenbaar naar Milošević verwijst. In tegenstelling tot het gedicht “Slobodan” van De Ligt dat ondanks de directe verwijzing toch een zekere nuancering aanbrengt, gaat het bij Hamelink om een uitgesproken zwartwitbeeld: “En dat hij een stalknecht is is nog niet eens het ergste, maar dat hij / een stalknecht gekweekt in de stal van stalin en net zo’n kakkerlak is” (Hamelink 2007: 11). Woordkunst (of misschien toch gekunsteldheid) en implicietheid hoeven een duidelijke politieke stellingname dus niet in de weg te staan.

(20)

8. Conclusie

Oorlog en oorlogsgeweld komen als thema weliswaar voor in de moderne Nederlandstalige poëzie maar nemen niet zo’n prominente plaats in als in culturen die, zoals de Servische, door hun woelige geschiedenis een grotere hang naar historicisme hebben ontwikkeld. Deze ondervertegenwoordiging kent wel enige uitzonderingen die met collectieve trauma’s verbonden zijn. In de twintigste eeuw zijn dat in de eerste plaats gedichten uit en over de Eerste Wereldoorlog. Het is niet alleen hun aantal maar ook hun kwaliteit die in het oog springen. Door oorlogsgruwelen te poëtiseren verheffen ze zich boven expliciet politiek engagement.

De Tweede Wereldoorlog is daarentegen een dominant thema in het proza maar opvallend minder aanwezig in de poëzie. De oorzaak van de verstilling ligt vermoedelijk in het onvermogen of in de schroom van dichters om na de ervaringen van concentratiekampen en atoombommen leed poëtisch te verwoorden. Een opvallende uitzondering vormt de poëzie van Armando die met zijn fascinatie voor het fenomeen geweld een baanbrekend effect heeft gehad op latere dichters.

Het laatste collectieve trauma van de twintigste eeuw – het bloedige uiteenvallen van Joegoslavië en de Westerse militaire betrokkenheid bij het conflict – heeft de dichterlijke verwoording van oorlogsgeweld opnieuw geactualiseerd. De behoefte om te reageren bleek groter dan de schroom: van expliciet engagement tot ironie, van symbolisch taalgebruik tot verstilling, van esthetisering tot degoutering – elk middel lijkt beter dan sprakeloosheid. Toch is een bepaalde tendens zichtbaar – in navolging van Armando blijkt fascinatie voor gruwelbeelden en impliciet engagement zonder politieke stellingname het meest vertegenwoordigd. Ook al is God machteloos in het aangezicht van zijn eigen creatie, ook al is schoonheid broos en weerloos, ook al zijn de rollen van beulen en slachtoffers makkelijk omkeerbaar, taal blijft uiteindelijk een machtig bezweringsinstrument dat humane waarden kan redden van de ogenschijnlijk zegevierende zinloosheid.

Wilfred Owen, een bekende Engelse oorlogsdichter uit de Eerste Wereldoorlog, stelde ooit: “My subject is war, and the pity of war. The poetry is in the pity. Yet these elegies are to this generation in no sense conciliatory. They may be to the next. All a poet can do today is warn. That is why the true Poets must be truthful” (Owen 2011).

Om bij deze opmerkingen aan te sluiten: Ook voor de gedichten over de oorlog in de Balkan geldt: ze bieden geen oplossing maar kunnen blijven waarschuwen. Meer kan een dichter niet doen.

(21)

Bibliografie Primaire bronnen:

Bomspotting: Schrijvers en dichters voor vrede. 2000. Antwerpen: Epo.

Boose, Johan de. 2008. De vrijheid van zwijgen. Gent: Poëziecentrum.

Braet, Marc. 1995. Herknoop het in de herinnering. Brugge: Pablo Nerudafonds. Deelder, Jules. 1995. Transeuropa. Amsterdam: De Bezige Bij.

Deleu, Jozef. 2000. Hazen troepen samen. Leuven: Van Halewyck. Duijnhoven, Serge van. 1996. Copycat. Amsterdam: Prometheus.

Jansen op de Haar, Arnold. 2002. Soldatenlaarzen. Amsterdam:Meulenhoff. Jonckheere, Karel. 1965. Roemeense suite. Brussel: Manteau.

Hamelink, Jacques. 2007. De Dame van de Tapisserie. Amsterdam: Querido.

Hertmans, Stefan. 1995. Francesco’s paradox. Amsterdam & Leuven: Meulenhoff & Kritak. Holvoet-Hanssen, Peter. 2001. Santander. Amsterdam: Prometheus.

Ligt, Daan de. 2009. “Slobodan.” Kersvers: Bloemlezing moderne Nederlandstalige poëzie. Reds Adrienn Diossi, Irena Barbara Kalla, Jelica Novaković-Lopušina. Budapest: KGRE.

Secundaire bronnen:

Armando. n.d. 28 juni 2011 <http://www.armandomuseum.nl/>.

Armando. 1999. Verzamelde gedichten. Amsterdam: De Bezige Bij. Boose, Johan de. 2007. Poëticaal cahier. 28 juni 2011

<http://www.johandeboose.be/poetry texts/view/4>.

Brems, Hugo. 2006. Altijd weer vogels die nesten beginnen: Geschiedenis van de Nederlandse

literatuur 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.

Coward, Martin. 2008. “Urbicide: The Politics of Urban Destruction.” Kersvers:

Bloemlezing moderne Nederlandstalige poëzie. 2009. Reds Adrien Diossi, Irena Barbara

Kalla & Jelica Novaković-Lopušina. Boedapest: KGRE.

Dresden, S. 2006. Vervolging, vernietiging, literatuur. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Gerbrandy, Piet. 2007. “Om minne moest alles verdaan.” Volkskrant 28 september 2007. 28 juni 2011 <http://www.volkskrant.nl/archiefgratis/article594346.ece/Om minne moest alles verdaan>.

____. 2008. “Roemdaden der mannen: Muzische tirannen in Hellas en Rome.” 28 juni 2011 <http://www.dwb.be/uitgave/2008/1/diclit van nero tot mao/piet-gerbrandy/roemdaden der mannen muzische tirannen-hellas>.

Goedegebuure, Jaap. 1989. Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Hertmans, Stefan. 1995. Francesco’s paradox. Amsterdam: De Bezige Bij.

Lauer, R. 1994. “Aus Mördern werden Helden.” Frankfurter Allgemeine 6 maart 1994. Novaković, Jelica. 1999. Gelukkig is wie bijtijds waanzinnig wordt. Amsterdam & Tielt:

Contact&Lannoo.

(22)

____. 2000. Echte mensen kunnen vliegen. Antwerpen: Epo.

Owen, Wilfred. n.d. 28 juni 2011 <http://www.its.caltech.edu/~tan/Britten/britwar. html>.

Peeters, Sven. 2006. “Servië: van Schurkenstaat tot Sin City.” AMOS – Elektronisch

Tijdschrift voor de Neerlandistik in Midden- en Oost-Europa. 28 juni 2011 <http://

comenius.ned.univie.ac.at/node/11426>.

Vlierhuis, Bouke. 2007. “Jacques Hamelink - De Dame van de Tapisserie.

Alle naslagwerken uit de kast.” Meander 3 november 2007. 28 juni 2011 <http:// eerder.meandermagazine.net/recensies/recensie.php?txt=3621&id>.

Vries, de Geert Jan. 1996. “Gedichten van het front Onliteraire poëzie van Serge van Duijnhoven.” Volkskrant 26 april 1996. 28 juni 2011 <http://www. volkskrant.nl/archief gratis/article677769.ece/Gedichten van het front Onliteraire poezie van Serge van Duijnhoven>.

Weenen, Bert van. 1997. “Engagement is mooi maar leent zich niet voor poëzie.” 28. juni 2011 (niet meer raadpleegbaar op internet maar in het krantenarchief van

Trouw) <http://www.trouw.nl/krantenarchief/1997/01/10/2517781/Engagement is

Cytaty

Powiązane dokumenty

Pokazuje przez to ich ważność bodaj bardziej przekonywająco niż praca sp ecjalistycz­ na, w yizolow ująca problem atykę ośw ia­ ty, a także pobudza do reflek sji

In this case, the organic ligands in the final MOF must present two different types of functional groups: (i) coordinating groups, which are required for

1 – grave pits carved in the rock, dated to the Roman Period; 2 – find place of the tombstone of a Roman cavalry- man Iulius vales; 3 – building “A” (building 1) in the edge of

Dopiero kiedy go poznałem bliżej, mogłem się prze- konać, że taki był jego styl: starał się nigdy nie nakładać maski, nawet maski uprzejmości.. Ludziom zwyczajnym bardzo

• One year's subscription (10 issues) to Fast Ferry international Price £65 (European addresses). £75 (Non European addresses) US$120 (USA

wyobraźni.. Inaczej mówiąc, zastój podm iotow ej w oli red u k u je całą podm iotow ość do uciążliw ej nierozstrzygalności. Białoszewski Ciągle mam wyjść, w: tegoż

Franciszek Opydo będąc osobą o wybitnych zdolnościach, był zatem jedną z nielicznych jednostek pochodzenia chłopskiego, którym udało się podjąć studia lekarskie..

Langs de hele Nederlandse kust en op de Noordzee zijn gebromeerde vlamvertragers aangetroffen in zowel zwevend stof als sediment.. Polybroomdifenylether 209 (BDE209)