• Nie Znaleziono Wyników

Voortdurende zorg om stadsvernieuwing: Bijlagenboek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voortdurende zorg om stadsvernieuwing: Bijlagenboek"

Copied!
84
0
0

Pełen tekst

(1)

VOORTDURENDE ZORG OM

STADSVERNIEUWING: BIJLAGENBOEK

i\l\l\i'~Î\IDel

ft C 2304134

8510

421G

(2)

STEDELIJKE EN REGIONALE

VERKENNINGEN

Onderzoeksinstituut OTB Thijsseweg 11 2629 JA Delft Postbus 5030 2600 GA Delft tel. (015) 278 30 05 fax (015) 278 44 22

13a

SOAB Onderzoek en Advies Gieterijstraat 4a-6a 4814 DA Breda Postbus 2210 4800 CE Breda tel. (076) 521 30 80 fax (076) 522 42 34

(3)

VOORTDURENDE ZORG OM

STADSVERNIEUWING: BIJLAGENBOEK

E. Kalle R. Teule

(4)

De serie Stedelijke en Regionale Verkenningen wordt uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Mekelweg 4 2628 CD Delft tel. (015) 278 32 54

Dit bijlagenboek behoort bij het hoofdrapport 'Voortdurende zorg om stadsvernieu-wing' dat als nummer 13 in deze serie is uitgebracht.

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het 'Bestuurlijk overleg van de 23 Grotere Stadsvernieuwingsgemeenten'

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BmLIOTHEEK, DEN HAAG Kalle, E.

Voortdurende zorg om stadsvernieuwing: bijlagenboek I E. Kalle en R. Teule -Delft: Delftse Universitaire Pers. - (Stedelijke en Regionale Verkenningen, Onder-zoeksinstituut OTB, ISSN: 0928-7353 ; 13a). Met lito opg.

ISBN 90-407-1413-4 NUGI 655

Trefw.: stadsvernieuwing ; naoorlogse wijken ; leefbaarheid Copyright 1997 by SOAB en Onderzoeksinstituut OTB

No part of this hook may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher, Delft University

(5)

VOORWOORD

Dit bijlagenboek bevat het basismateriaal voor de uitgevoerde kwantitatieve bereke-ningen en kwalitatieve analyses ten behoeve van het onderzoek Voortdurende zorg om stadsvernieuwing (Kalle en Teule, 1997). Als zodanig fungeert het als naslag-werk bij het hoofdrapport. Het hoofdrapport van dit onderzoek is als nummer 13 in de serie Stedelijke en Regionale Verkenningen opgenomen.

Aan de samenstelling van dit bijlagenboek hebben diverse onderzoekers van zowel Onderzoeksinstituut OTB als SOAB hun medewerking verleend. We zijn hun veel dank verschuldigd voor hun inzet en inbreng. Aan het begin van iedere bijlage zullen naast de beide hoofdauteurs de verantwoordelijke medewerkers worden genoemd.

In de eerste bijlage van dit bijlagenboek worden de resultaten weergegeven van een enquête onder de 23 gemeenten. Deze enquête is afgenomen in 1995 en handelt over de gerealiseerde stadsvernieuwingsproductie (zowel financieel als aantallen) en nauw verwante terreinen in de eerste helft van de jaren negentig.

In de tweede bijlage wordt een overzicht gegeven van de kengetallen uit de beste-dingsverslagen stadsvernieuwing van de 23 gemeenten, eveneens uit de periode 1990-1995.

In bijlage 3 is de reactie opgenomen vanuit de groep van 23 gemeenten op de herijking van de bodemsaneringskosten. Dit herijkingsonderzoek is uitgevoerd door het bureau Kolpron in opdracht van het Ministerie van VROM (Kolpron, 1996). Deze reactie kwam voort uit de gevonden verschillen tussen de uitkomsten van dit onderzoek en een recent door SOAB uitgevoerde analyse in het kader van bodemsa-neringskosten in de groep van 23 gemeenten (SOAB, 1995).

Tot slot zijn in bijlage 4 de samenvattingen opgenomen van de door de 23 gemeen-ten in de loop van 1995 toegestuurde nota's omtrent ontwikkelingen die zich in de omgeving van de stadsvernieuwing afspelen (beheer en onderhoud, leefbaarheid, voorzieningen, veiligheid, e.d.). Het betreft aspecten van de zogenaamde omgevings-verkenningen die door het Ministerie van VROM in het kader van de herijking Belstato worden onderscheiden.

(6)
(7)

INHOUD

BIJLAGE 1 BEREKENINGSMETHODIEK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 BIJLAGE 2 WSDV-VERSLAGLEGGINGSFORMULIEREN 1990 t/m 1994 o. o . . . 13 BIJLAGE 3

REACTIE HERIJKING BODEMSANERINGSKOSTEN . . . . . . . . . . . . . 15 BIJLAGE 4

STADSVERNIEUWING EN LEEFBAARHEID

Samenvattingen per gemeente op basis van toegezonden nota's 1995 o. o. . 19

(8)
(9)

BIJLAGE 1

BEREKENINGSMETHODIEK

met medewerking van Vincent Breuking en Gaston Hilkhuysen

In deze bijlage wordt de gehanteerde berekeningsmethodiek in hoofdstuk 2 van het hoofdrapport uitgebreid weergegeven. Ook worden de onderliggende kwantitatieve gegevens uit de enquête onder de 23 grotere stadsvemieuwingsgemeenten gepresen-teerd.

(10)

1 Inleiding

In deze bijlage wordt ingegaan op de daadwerkelijke stadsvernieuwingsproductie in de periode 1990 t/m 1994. De basis voor dit hoofdstuk wordt gevormd door een enquête die in de groep van 23 grotere stadsvernieuwingsgemeenten is uitgezet, aangevuld met de verslagleggingsformulieren bestedingen (WSDV-verslagen) uit de genoemde periode. Met betrekking tot de enquête dient vermeld te worden dat niet alle vragen door alle gemeenten (volledig) zijn ingevuld. Om de uitkomsten om te rekenen naar de totale groep van 23 gemeenten is de verdeelsleutel gehanteerd die sinds de verdeelnota wordt toegepast. Dat wil zeggen dat de bijdragen van de gemeenten die ontbreken worden berekend op basis van hun aandeel uit het fonds ten opzichte van het aandeel uit het fonds van de totale groep van 23 gemeenten. De cursief gedrukte aantallen en kosten die vooraf worden gegaan door het teken

, .', zijn in de uiteindelijke rekenmodellen 3 verwerkt (zie ook bijlage 3 van het hoofdrapport). Het gaat daarbij om drie herijkingsvarianten van de resterende behoefte aan stadsvernieuwing in de groep van 23 gemeenten. Deze drie varianten zijn tot stand gekomen analoog aan de berekening van de modellen voor de totale resterende stadsvernieuwingsbehoefte in de 23 gemeenten uit 1993 (Breuking e.a., 1993). Het betreft de volgende drie modellen.

I. De gerealiseerde stadsvernieuwingsproductie wordt op identieke wijze berekend als in de verdeelnota Belstato uit 1993.

2. Als variant I, maar met toevoeging van:

a. de grondproductiekosten bij verdichting;

b. de sloop van naoorlogse woningen over de gehele Belstato-periode (1990-2005) bij de bepaling van de grondproductiekosten;

c. de kosten voor milieuhinderlijke bedrijven. 3. Als variant 2, maar dan met toevoeging van:

a. de verbetering van de naoorlogse woningvoorraad; b. de bodemsaneringskosten;

c. de restauratie van monumenten.

De in deze bijlage cursief gedrukte aantallen en kosten, die vooraf worden gegaan door het teken '*', worden niet in de rekenmodellen verwerkt, maar zouden in eventuele nieuwe varianten kunnen worden meegenomen.

2 Aantallen en grondproductiekosten woningbouw

In de periode 1990 tlm 1994 zijn in 19 van de 23 middelgrote gemeenten 2836 vooroorlogse en 1819 naoorlogse woningen gesloopt. Omgerekend komt dit voor de gehele groep van 23 neer op de sloop van:

• 2952 vooroorlogse woningen;

(11)

Belstato hanteert als uitgangspunt dat 30% van de vervangende nieuwbouw elders

wordt gerealiseerd en wel 60% op functieveranderingslocaties en 40% op

verdich-tingslocaties .

Aangezien deze vervangende nieuwbouw grotendeels na 1994 wordt gerealiseerd is in de enquête de gerealiseerde nieuwbouwproductie in Bestaand Stedelijk Gebied (BSG) opgevraagd.

De opgaven zijn in de meeste gevallen echter niet compleet. Niet alle gemeenten hebben de uitgesplitste opgave kunnen realiseren en in een aantal gemeenten is de door de markt gerealiseerde productie niet achterhaald. Van deze laatste categorie

wordt verondersteld dat deze kostendekkend is gerealiseerd.

2.1 Nieuwbouw op vooroorlogse locaties

De opgaven van 15 van de 23 middelgrote gemeenten zijn bekend. Van drie

gemeenten zijn in laatste instantie (hernieuwde) opgaven binnengekomen van de grondproductiekosten en -aantallen. Voor twee gemeenten was er echter geen gemiddelde kostprijs te berekenen naar aard van de locatie. Om de uitkomsten alsnog mee te kunnen nemen, zijn de resultaten op basis van de productie van de eerste 15 gemeenten verder bewerkt en aangevuld met de uitkomsten van de 3

toegevoegde gemeenten. Hoe dit is gedaan wordt in paragraaf 2.3 van deze bijlage

toegelicht. De resultaten zijn:

Op slooplocaties zijn 3140 woningen gerealiseerd tegen een gemiddelde kostprijs

van

f

49.256, derhalve

f

154,67 miljoen;

Op functieveranderingslocaties zijn 4157 woningen tegen een gemiddelde

kostprijs van

f

35.550 gerealiseerd, derhalve

f

147,78 miljoen;

Op verdichtingslocaties zijn 1332 woningen tegen een gemiddelde kostprijs van

f

27.585 gerealiseerd, derhalve

f

36,74 miljoen.

2.2 Nieuwbouw op naoorlogse locaties

De opgaven van 12 van de 23 middelgrote gemeenten zijn bekend. Ook hier is van 3 gemeenten een aanvulling binnengekomen die op de eerder berekende resultaten zijn

toegevoegd. Een nadere toelichting is beschreven in paragraaf 2.3 van deze bijlage.

Samengevat geldt:

Op slooplocaties zijn 222 woningen gerealiseerd tegen een gemiddelde kostprijs

van

f

32.878, in totaal derhalve

f

7,30 miljoen;

Op functieveranderingslocaties zijn 849 woningen tegen een gemiddelde

kostprijs van

f

39.748 gerealiseerd, derhalve

f

33,75 miljoen in totaal;

3

(12)

Op verdichtingslocaties zijn 2017 woningen gebouwd tegen een gemiddelde kostprijs van f 30.513, derhalve in totaal f 61,55 miljoen.

2.3 De berekende grondproductiekosten wonen

Van de 3 gemeenten die hun resultaten in laatste instantie hebben opgegeven, konden voor 2 gemeenten de gemiddelde kosten niet uitgesplitst worden naar aard van de locatie (d.w.z. sloop, functieverandering en verdichting) en periode (voor- en naoorlogs). Om die reden zijn de opgevoerde grondproductiekosten van hoofdstuk 2 (respectievelijk bijlage 1) uit het hoofdrapport als volgt berekend. Uit de voorgaande paragrafen 2.1 en 2.2 blijken de volgende bedragen:

Slooplocaties

Functieveranderingslocaties Verdichtingslocaties

Subtotaal voor variant 1

Vooroorlogse 154,67 147,78 36,74

(slooplocaties en functieveranderingslocaties)

Subtotaal voor varianten 2 & 3 (variant 1

+ verdichtingslocaties

en variant 1 + verdichtingslocaties en naoorlogse locaties)

Naoorlogse 7,3 33,75 61,55 302,45 441,78 Van de 3 later binnengekomen gemeenten is bekend dat daar f 120,18 miljoen aan onkosten is gemaakt aan grondproductie op de diverse locaties (dus inclusief naoorlogse locaties). Dit bedrag mogen we optellen bij de eerder berekende f 441,78 miljoen en vervolgens omrekenen naar de totale groep van 23 gemeenten op basis van de verdeelsleutel. Het aldus berekende resultaat van f 834,53 miljoen kan voor variant 1 teruggerekend worden met behulp van de verhouding 302,45:441,78 en komt uit op

f

571,33 miljoen. Deze berekening via verhoudingen is noodzakelijk omdat een uitsplitsing van de verdichtingslocaties en naoorlogse locaties niet mogelijk is op basis van het aangeleverde materiaal.

Resumerend rekenen we in variant 1 resp. 2 & 3 met de volgende bedragen:

• f

571,33 miljoen;

• f

834,53 miljoen.

3 Aantallen en grondproductiekosten niet-woningbouw

In de vragenlijst is gevraagd naar het gerealiseerde aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak niet-woonfuncties en de kosten die daarvoor gemaakt zijn. Deze vragen bleken door de meeste gemeenten onmogelijk ingevuld te kunnen worden. Daarom hanteren we de uitgangspunten die Belstato ook hanteert, namelijk dat de aantallen en kosten voor niet-woningbouw berekend worden op basis van een

(13)

verhoudingsgetal ten opzichte van de prestaties woningbouw, te weten 8/92. Voor variant 1 respectievelijk 2 & 3 komt dit dan neer op:

• f

49,68 miljoen;

• f

72,57 miljoen.

4 Verbetering particuliere woningen

4.1 Eigen woningen

Belstato hanteert als uitgangspunt dat de helft van het aantal vooroorlogse eigen woningen met meer dan 30% bouwtechnische herstelkosten met behulp van subsidie verbeterd wordt. Omdat in de praktijk de toets van meer dan 30% bouwtechnische herstelkosten niet gemaakt kan worden, is gevraagd naar het aantal woningen dat in de onderzoeksperiode 1990 t/m 1994 is verbeterd en waarvan de herstelkosten ten minste

f

75.000 bedroegen. Dit is gedaan om zo goed mogelijk de uitgangspunten van Belstato te benaderen, namelijk de verbetering van de woningen die (zeer) slecht zijn. De opgave is door alle 23 grotere stadsvemieuwingsgemeenten ingevuld. Het aantal vooroorlogse eigen woningen dat in de 23 gemeenten is verbeterd in de periode 1990 t/m 1994 en het daarvoor uitgekeerde subsidiebedrag bedragen:

*

876 woningen;

*

f

36,91 miljoen.

Het aantal uaoorlogse eigen woningen dat in de 23 gemeenten is verbeterd in de onderzoeksperiode en het subsidiebedrag dat daarvoor is uitgekeerd, bedragen:

*

110 woningen;

*

f

2,28 miljoen.

De productie is echter veel groter. Dit blijkt duidelijk als het criterium wordt gesteld dat voor een woning ten minste

f

10.000 subsidie is verstrekt in de periode 1990 t/m 1994. Deze aantallen en kosten worden in het hoofdrapport meegenomen.

Vooroorlogs betreft het

6018 woningen;

• f

125,11 miljoen.

Naoorlogs betreft het

• 913 woningen;

• f

11,36 miljoen.

Op basis van de enquête is een redelijke indicatie te geven van de totale investerin-gen van de eiinvesterin-genaar-bewoners. Het betreft dus de met subsidie gepleegde i nvesterin-gen in de particuliere woningvoorraad binnen de 23 gemeenten in de periode 1990

(14)

tlm 1994. In het onderstaande overzicht zijn deze investeringen weergegeven voor respectievelijk de verbeterde woningen waarvan het investeringsniveau het gestelde minimum van

f

75.000 per woning te boven ging en de verbeterde woningen waarvoor tenminste

f

10.000 per woning subsidie verstrekt is.

Vooroorlogse voorraad Naoorlogse voorraad

Investering ~

f

75.000 ca. 78 miljoen ca. 10 miljoen

4.2 Gesubsidieerde verbetering particuliere huurwoningen

~

f

10.000 subsidie ca. 235 miljoen ca. 27 miljoen

Met het oog op de verbetering van de matige particuliere huurwoningen (in eigen-dom van kleine verhuurders), is gevraagd naar het aantal particuliere huurwoningen in bezit van verhuurders met minder dan 500 verhuureenheden (VHE's) dat verbe-terd is. De uitgekeerde subsidie moest daarvoor minimaal

f

10.000 en mocht maxi-maal

f

30.000 per woning bedragen.

De aantallen en bedragen waar het in de vooroorlogse voorraad om gaat, bedragen:

• 2954 woningen;

• f

61,67 miljoen.

De aantallen en bedragen waar het in de naoorlogse voorraad om gaat, bedragen:

• 882 woningen;

• f

9,37 miljoen.

Ook hier is een indicatie te geven van de totale investeringen (inclusief de verbeter-subsidie) die in de particuliere voorraad van de 23 gemeenten zijn gepleegd. In het vooroorlogse deel van deze voorraad gaat het om een totaal investeringsbedrag van ongeveer 176 miljoen en in het naoorlogse deel om circa 32 miljoen.

5 Aankopen ten behoeve van verbetering

In de periode 1990 tlm 1994 zijn door 20 gemeenten 580 vooroorlogse en 547 naoorlogse particuliere huurwoningen aangekocht ten behoeve van verbetering. Uitgaande van een gemiddeld tekort van

f

15.000 per woning komt dit voor de gehele groep van 23 gemeenten neer op:

Vooroorlogs

• 661 woningen;

• f

9,91 miljoen.

(15)

--- - - -- - -

-Naoorlogs

• 623 woningen;

• f

9,34 miljoen.

6 Proceskosten

Voor het berekenen van de proceskosten, die gemaakt zijn in de periode 1990 tlm 1994, zijn twee ingangen mogelijk:

1. de afgenomen enquête onder de 23 gemeenten;

2. de verslagleggingsformulieren bestedingen (WSDV) 1990 tlm 1994 (zie ook bijlage 2 van dit bijlagenboek).

ad 1.

In de enquête is gevraagd naar de uitgekeerde proceskosten (verhuis- en herinrich-tingskosten, voorbereidingskosten e.d.) voor sloop, gesubsidieerde en ongesubsi-dieerde verbetering van woningen in de voor- en naoorlogse woningvoorraad. Deze vraag is door 17 van de 23 gemeenten volledig beantwoord.

De afgeleide aantallen en kosten voor de vooroorlogse woningen die gesloopt zijn in de gehele groep van 23 gemeenten, betreffen:

• 3249 woningen;

• f

15,68 miljoen.

De afgeleide aantallen en kosten voor de vooroorlogse woningen die met subsidie verbeterd zijn in de gehele groep van 23, betreffen:

20460 woningen;

• f

40,06 miljoen.

De afgeleide aantallen en kosten voor de vooroorlogse woningen die zonder subsidie verbeterd zijn in de gehele groep van 23, betreffen:

• 1652 woningen;

• f

2,64 miljoen.

De afgeleide aantallen en kosten voor de naoorlogse woningen die gesloopt zijn in de gehele groep van 23 gemeenten, betreffen:

• 1543 woningen;

• f

6,51 miljoen.

De afgeleide aantallen en kosten voor de naoorlogse woningen die met subsidie verbeterd zijn in de groep van 23, betreffen:

• 27726 woningen;

(16)

De afgeleide aantallen en kosten voor de naoorlogse woningen die zonder subsidie verbeterd zijn, betreffen:

6450 woningen;

• f

9,66 miljoen.

ad 2.

De proceskosten kunnen ook worden afgeleid uit de WSDV-fonnulieren uit de periode 1990 tlm 1994 (zie ook volgende bijlage). Het betreft de posten 5'1 Voorbereidingskosten en 5'2 Overig.

Voor de periode 1990 t/m 1994 komt dit neer op een bedrag van:

*

f

264,33 miljoen.

7 Verbetering woonomgeving

De investeringen in de woonomgeving zijn eveneens uit de WSDV-verslagleggings-fonnulieren van de periode 1990 t/m 1994 gehaald. Ze staan venneld als post 3'2 Woonomgeving. Het betreft in totaal voor de 23 middelgrote gemeenten een bedrag van:

• f

256,09 miljoen.

8 Bedrijvensteun

De onkosten als gevolg van bedrijvensteun zijn afgeleid uit de gegevens van de eerder genoemde WSDV-fonnulieren. Het betreft post 2'1'3 Bijdragen aan onderne-mers na aftrek van post 2'1'3'1 Deel milieuhygiënische redenen

+

post 2'2 Voort-zetting ter plaatse na aftrek van post 2'2'1 Deel milieuhygiënische redenen

+

post 2'3 Verbouw bedrijfshuisvesting.

Het gaat voor de 23 gemeenten in totaal om een bedrag van:

• f

45,40 miljoen.

9 Milieuhinderlijke bedrijven

Hoewel Belstato voor de groep van 23 gemeenten geen kosten heeft opgenomen in de behoefteraming in het kader van de problematiek rond milieuhinderlijke bedrij-ven, blijken er wel degelijk onkosten gemaakt te zijn. Deze onkosten zijn wederom terug te vinden in de WSDV-fonnulieren uit de periode 1990 t/m 1994. Het gaat om een optelling van de posten 2'1'3'1 en 2'2'1 (zie ook hiervoor). Het betreft in totaal voor de 23 middelgrote gemeenten een bedrag van:

(17)

10 Bodemsanering

Ook ten aanzien van bodemsanering wordt in de behoefteraming Belstato voor de

groep van 23 gemeenten geen rekening gehouden met gemaakte kosten. De praktijk

wijst echter anders uit (zie ook bijlage 3 uit dit bijlagenboek). De

bodemsanerings-kosten voor de 23 middelgrote gemeenten bedragen blijkens de WSDV -verslag

leg-gingsfonnulieren 1990 t/m 1994 (post 3'1'2 Bodemsanering):

• f

79,54 miljoen.

11 Monumenten

Hiervoor geldt hetzelfde als voor de twee voorgaande onderdelen: Belstato heeft

geen onkosten geraamd. Er wordt in de groep van 23 grotere stadsvernieuwingsge-meenten echter een substantieel bedrag uitgegeven aan monumentenzorg. Onkosten aan monumenten worden verantwoord op de WSDV-formulieren, onder post 4'2

Restauratie monumenten. Voor de periode 1990 tlm 1994 betreft het in de 23

middelgrote gemeenten een bedrag van:

• f

154,39 miljoen.

12 Overige posten

Ook de overige posten 'Verbouw van woningen', 'Infrastructuur' en 'Welzijn' zijn

berekend op basis van de WSDV-verslagleggingsformulieren 1990 t/m 1994.

12.1 Verbouw van woningen

Op basis van post 1 '4 Verbeteren/creëren woonruimte komt voor de 23 middelgrote

gemeenten in de periode 1990 t/m 1994 een totaalbedrag naar voren van:

• f

92,2 miljoen.

Het grote verschil met de aanname in Belstato kan verklaard worden uit het peiljaar

1989 in de Belstato-berekeningen. In 1990 was de betreffende post al opgelopen tot

het vijfvoudige van het bedrag in het peiljaar en is sindsdien vrijwel constant

gebleven.

12.2 Infrastructuur

Op basis van post 3'3 Verkeersgebieden

+

3'4 Voorzieningen en 3'5 Overig uit de

verslagleggingsformulieren is voor de 23 middelgrote gemeenten een totaal bedrag berekend van:

(18)

12.3 Welzijn

Op basis van post 4' 1 Accommodaties en post 4' 3 Overig is voor de 23 middelgrote gemeenten een totaal bedrag berekend van:

• f

66,18 miljoen.

13 Opbrengsten gronduitgifte

De gemiddelde opbrengsten per woning kunnen worden bepaald aan de hand van de opgaven van 13 gemeenten. De gemiddelde opbrengsten bedragen:

- slooplocatie - functieveranderingslocatie - verdichtingslocatie

f

18.651;

f

19.252;

f

23.186.

Door de aantallen uit paragraaf 2 van deze bijlage te vermenigvuldigen met de bovenstaande gemiddelde bedragen komen de ongecorrigeerde totale opbrengsten voor wonen uit op:

Slooplocaties

Functieveranderingslocatie Verdichtingslocatie

Subtotaal voor variant 1

Vooroorlogs 57,08 76,43 29,84

(sloop- en functieveranderingslocatie vooroorlogs), excl. niet-wonen Subtotaal voor varianten 2 & 3

(variant 1

+

verdichting vooroorlogs resp. variant 1

+

verdichting vooroorlogs

+

naoorlogse nieuwbouw BSG), excl. niet-wonen

Naoorlogs 4,04 15,61 45,18 133,51 228,18

De 3 later binnengekomen gemeenten hebben

f

65,54 miljoen (excl. niet-wonen) aan opbrengsten opgegeven. Dit kan opgeteld worden bij de eerder berekende

f

228,18 miljoen, waarna door middel van de verdeelsleutel de totale opbrengsten voor de 23 berekend kan worden.

Door nogmaals de factor 1,08 (verhoudingsgetal 8:92; zie paragraaf 3 van deze bijlage) te hanteren voor het bepalen van de grondproductiekosten niet-wonen, komen de totale grondopbrengsten uit op

f

443,21 miljoen (inclusief verdichting en naoorlogs). Uitsplitsing voor variant 1 geschiedt wederom met verhoudingsgetallen (ditmaal 133,51:228,18; zie hierboven). Voor variant 1 komt dit neer op een bedrag van

f

259,33 miljoen. Uiteindelijk wordt in variant 1 respectievelijk 2 & 3 gerekend met de onderstaande bedragen:

• f

259,33 miljoen;

• f

443,21 miljoen.

(19)

14 Overige rijksbijdragen

16 van de 23 middelgrote gemeenten hebben opgegeven dat zij in totaal

f

52,52

miljoen aan SGB/BLS bijdragen hebben ontvangen. Daarvan is volgens de opgave van diezelfde gemeenten slechts

f

0,04 miljoen in bestaand stedelijk gebied ingezet. Gecorrigeerd komt dit voor de gehele groep van 23 neer op een SGB/BLS bijdrage van:

• f

0,05 miljoen.

15 van de 23 middelgrote gemeenten hebben opgegeven dat zij in totaal

f

81,56

miljoen hebben ontvangen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Herleid tot de totale groep van 23 gemeenten komt dit neer op de V&W-bijdrage van:

(20)
(21)

BIJLAGE 2

WSDV -VERSLAGLEGGINGSFORMULIEREN

1990

t/m

1994

met medewerking van Vincent Breuking

Deze bijlage bevat, voor de gehele groep van 23 grotere stadsvernieuwingsgemeen-ten getotaliseerd, de gemeentelijke uitgaven voor stadsvernieuwing conform de WSDV-verslagleggingsformulieren uit de jaren 1990 t/m 1994. Ter vergelijking is ook het resultaat voor 1989 meegenomen. Dit verslagleggingsjaar diende als uitgangspunt voor de berekeningen van enkele kostenposten stadsvernieuwing binnen de Belstato-behoefteraming.

De groep van 23 gemeenten (bedragen x f 1.(00) 1989 1990 1991 1992 1993 1994 '90·'94

1.1 Verwerving woningen 43.434 35.578 41.719 23.530 33.402 39.494 173.723

1.1.1 sloop 16.157 15.136 15.100 14.151 20.528 19.995 84.910

1.1.2 · verbetering 4.659 4.172 4.542 1.518 798 1.040 12.070

1.1.3 - overig 11.374 8.185 15.740 7.597 6.573 7.964 46.059

1.2 Sloopkosten woningen 4.674 6.461 5.415 4.845 4.223 2.560 23.504 1.3 Verbetering eigen woningen/woonschepen 46.280 44.041 44.952 41.778 42.064 31.789 204.624 1.4 Verbetering/creëren van woonruimten 4.325 13.451 22.176 23.707 11.697 21.166 92.197

1.5 Overig 17.460 36.454 32.088 34.147 29.038 18.800 150.527

2.1 Verplaatsen/sloop/opheffing bedrijven 64.867 53.473 56.303 45.441 48.065 49.114 252.396 2.1.1 verwervingskosten bedrijven 49.410 37.434 41.840 35.799 34.348 33.944 183.365

2.1.2 sloopkosten bedrijven 4.705 4.492 4.329 4.956 8.964 4.876 27.617 2.1.3 bijdragen aan ondernemers bij 10.752 11.547 10.134 4.686 4.753 2.882 34.002

verplaatsing/opheffing

2.1.3.1 deel 2.1.3 om milieuhygiënische redenen 3.308 2.013 2.646 1.365 910 562 7.496 2.2 Voonzening ter plaatse 2.273 2.154 1.836 3.335 1.598 921 9.844

(bijdrage aan ondernemers)

2.2.1 · deel 2.2 om milieuhygiënische redenen 294 366 15 210 191 27 809

2.3 (Ver)bouw bedrijfshuisvesting 1.425 1.571 2.537 1.866 1.283 2.606 9.863

2.4 Overig 7.069 7.891 8.054 10.005 3.182 6.349 35.481

3.1 Ondergronds 49.905 40.092 47.525 36.740 43.355 42.566 210.278 3.1.1 grondwerk en bijbehorende werken 14.793 11.294 17.152 9.258 7.602 9.410 54.716 3.1.2 · bodemsanering 14.060 12.138 16.074 16.143 22.500 12.686 79.541 3.1.3 · riolering 21.052 16.660 14.299 11.339 13.253 17.810 73.361 3.2 Woonomgeving 62.512 55.360 51.807 54.319 48.695 45.913 256.094 3.2.1 herinrichting verblijfsgeb. 53.146 50.415 44.109 51.424 48.251 45.575 239.774

(incl. overige verharding)

3.2.2 gebouwde parkeervoorziening en wonen 4.045 3.258 6.498 2.895 444 300 13.395 3.3 Verkeergebieden 18.112 13.882 10.094 8.594 12.112 8.991 53.673 3.3.1 autoverkeer, openbaar vervoer, langzaam 17.635 13.465 8.304 7.897 10.995 8.990 49.651

(22)

Vervolg 1989 1990 1991 1992 1993 1994 '90-'94 3.3.2 gebouwde parkeervoorziening en niet- 477 417 386 697 598 2.099

wonen 3.4 Voorzieningen 6.067 5.626 6.610 4.677 4.032 3.613 24.558 3.4.1 - groenvoorzieningen 5.593 5.105 6.610 4.513 3.854 3.602 23.684 3.4.2 - geluidsbeperkende voorzieningen 474 521 0 164 178 11 874 3.5 Overig 4.427 7.073 5.736 4.303 13.930 7.899 38.941 4.1 Accommodaties 9.656 12.402 6.775 6.968 6.301 8.294 40.740 4.1.\ - accommodaties 9.279 9.922 6.175 4.940 4.236 7.147 32.420 4.1.2 - (ver)bouw basisonderwijs 377 2.480 600 2.028 2.065 1.\47 8.320 4.2 Restauratie monumenten 35.275 30.846 31.456 30.017 29.873 32.199 154.391 4.2.1 - van rijkswege beschennde monumenten 12.782 7.488 9.756 10.551 11.223 11.050 50.068 4.2.2 - restauratie van overige panden en werken 22.493 20.738 21.706 19.466 18.650 20.632 101.\92 4.3 Overig 2.828 5.098 5.829 5.301 4.767 4.448 25.443 5.1 Voorbereidingskosten 34.770 36.669 39.940 42.924 42.974 47.388 209.895 5.1.\ - voorbereiding/planontwikkeling 28.784 30.132 33.656 36.406 36.074 36.920 173.188 5.1.2 - inspraak en begeleiding 5.986 6.537 6.284 6.518 6.900 6.597 32.836 5.2 Overig 13.047 12.869 6.854 14.534 8.398 11.775 54.430 TOTAAL SfADSVERNIEUWINGSUITGA VEN 428.406 420.991 427.706 397.031 388.989 385.885 2.020.602 6 Batig saldo SV-fonds 31 dec. jaar ervoor 173.332 165.773 162.805 166.349 187.624 208.049 890.600 Opbrengsten gronduitgifte en uitnamewaarden 47.857 32.090 35.176 29.261 55.972 37.750 190.249 9 Rijksbijdrage SV 255.044 244.914 298.693 289.366 287.432 244.288 1.364.693 7 en Overige opbrengsten (excl. gemeentelijke

10 ... 14 bijdrage) 47.665 74.893 45.047 39.057 55.223 48.779 262.999 TOTAAL OPBRENGSTEN 350.566 351.897 378.916 357.684 398.627 330.817 1.817.941 15.1 Gemeentelijke bijdrage 54.044 65.751 60.067 57.675 10.504 53.185 247.182 SALDO 23.796 3.343 -11.277 -18.328 -20.142 1.883 -44.521 20 nieuw batig saldo per 31 december 149.536 162.430 174.082 184.677 207.766 206.166 935.121

(23)

BIJLAGE 3

REACTIE HERIJKING

BODEMSANERINGSKOSTEN

In het kader van de herijking Belstato 1997 wordt door het Ministerie van VROM

ook gekeken naar ontwikkelingen in de omgeving van de stadsvernieuwing. In het

kader van deze zogenaamde omgevingsverkenningen is onder meer onderzoek

uitgevoerd naar de kostenontwikkeling van bodemsanering (Kolpron, 1996).

In een vergelijkbaar onderzoek, dat recent door SOAB is uitgevoerd (SOAB, 1995)

worden de saneringskosten voor niet-ernstige bodemverontreiniging echter

aanmerke-lijk hoger beoordeeld. SOAB komt uit op gemiddeld

f

6950 per woning aan bodem

-saneringskosten; Kolpron komt voor de groep van 23 uit op een bedrag van

f

1825

per woning. Het aanzienlijke verschil tussen beide onderzoeken vraagt om een

nadere verklaring.

Uit een methodische vergelijking tussen beide onderzoeken komen de volgende

zaken naar voren.

1. Het onderzoek van SOAB, Gegronde zorg om achterstand 11, richt zich niet

op alle Nederlandse gemeenten maar op een beperkt deel daarvan en wel

uitsluitend op de 23 grotere stadsvernieuwingsgemeenten.

2. Het onderzoek van Kolpron heeft betrekking op reeds gerealiseerde plannen,

waarvan de kostencomponenten grotendeels bekend zijn. Gegronde zorg om achterstand 11 richt zich op plannen die nog grotendeels in de pijplijn zitten

of soms zelfs nog in die pijplijn moeten worden opgenomen. In het

Kolpron-onderzoek zijn de plannen dus concreter en richt men zich bovendien op een andere periode (afgewikkelde taakstelling ten opzichte van toekomstige

taakstelling) .

3. In het onderzoek van Kolpron worden strenge criteria gehanteerd ten aanzien

van kosten die ten laste komen van de gemeente. In het SOAB-onderzoek

worden die criteria weliswaar onderkend, maar leiden ze niet tot uitsluiting van plannen ten behoeve van de verdere berekening. De definitie van niet-ernstige bodemverontreiniging is daardoor ruimer en wijkt in dat opzicht ook af van de WBB-definitie (Wet Bodembescherming). De gegevens van

(24)

Ge-gronde zorg om achterstand 11 (SOAB, 1995) stammen grotendeels uit de IBS-tijd (Interimwet Bodemsanering). Niet alleen de mate van de verontreini-ging, maar veeleer de mate van risico voor de gemeente is in het SOAB-onderzoek voorwaarde voor het meenemen van de plannen.

4. In Gegronde zorg om achterstand 11 wordt een schattingsmethodiek gehan-teerd, waarbij ook gebruik gemaakt wordt van een groot aandeel niet inge-vulde vragen. De uitkomsten worden daardoor minder betrouwbaar. Dit valt te illustreren aan de hand van de volgende tabel.

Tabel 1II.1 Kosten bodemsanering volgens SOAB-onderzoek

Totaal x f 1.000 Per woning Totale kosten 1.988.165 23.966 Kosten WBB-projecten 1.411.580 17.016 Kosten exclusief WBB-projecten 576.585 6.950

De totale saneringskosten worden geschat op 577 miljoen gulden. Bij een totaal van 82.958 te realiseren woningen levert dat het gemiddelde op van ongeveer

f

6.950 per woning. Van het totale bedrag van 577 miljoen gulden is voor slechts 182 miljoen gulden bekend dat de kosten niet via WBB afgewikkeld kunnen worden. Een bedrag van 392 miljoen is een schatting op basis praktijkoverwegingen en niet ingevulde dekkingsgronden. Voor de vast-stelling van een eindbedrag is deze grote onzekerheid een bemoeilijkende factor: de uitspraak boet daarom aan betrouwbaarheid in.

5. In de berekening van het SOAB-onderzoek worden kostencomponenten mee-genomen, die in principe niet voor rekening van de gemeente zouden moeten komen. In het Kolpron-onderzoek zijn die componenten geëlimineerd. Daarbij gaat het vooral om:

voorfinanciering door de gemeente; door particulieren op te brengen kosten;

kosten die door middel van verhaal acties door de gemeente worden ge-maakt.

De hiervoor aangehaalde elementen, met name de ruimere definitie en het bredere spectrum aan kostencomponenten, hebben logischerwijze een hogere schatting van de onkosten per woning tot gevolg. Dat beide onderzoeken een verschillende tijdsperio-de en een verschillentijdsperio-de ontijdsperio-derzoekspopulatie als uitgangspunt kiezen, maakt tijdsperio-de uitkomsten bovendien niet goed vergelijkbaar. Een nadere selectie van een vergelijk-bare onderzoekspopulatie is op grond van het in het Kolpron-onderzoek verzamelde materiaal ook niet mogelijk. Wel kan gesteld worden dat de scherpere kosten- en

(25)

componentendefinities van het Kolpron-onderzoek het oordeel van lagere kosten ten

laste van het stadsvernieuwingsfonds toelaten. Daarbij kan aangesloten worden op de

conclusie in het rapport Gegronde zorg om achterstand 11: " ... Van dit bedrag (het

gemiddelde van

f

6.950, red.) wordt door de gemeenten gesteld dat voor 47,3% van

de gevallen nog niet bekend is op welke wijze de kosten gedekt worden. Van 27,3%

worden particulieren geacht bij te dragen aan de kosten en voor 12,6% wordt een

dekking gevonden via de grondexploitatie. Indien de berekening van Kolpron van de

contra-expertise wordt gevolgd wijzigen de bedragen nauwelijks. Na aftrek van de

ramingen ten behoeve van onbekend/ongedekt en particuliere inbreng resteert een

bedrag vanf 1765 ... " (SOAB, 1995).

In het kader van de herijking van Belstato is derhalve het in het Kolpron-onderzoek naar voren gekomen resultaat valide. Dat wil dus zeggen, dat ten laste van het stadsvernieuwingsfonds gemiddeld per woning een bedrag kan worden bepaald van

afgerond

f

1.825 per woning.

Deze vaststelling laat onverlet, dat op grond van andere factoren en een bredere definitie de gemeenten met andere en vaak extra kosten (kunnen) worden geconfron-teerd.

(26)
(27)

BIJLAGE 4

STADSVERNIEUWING EN LEEFBAARHEID

Samenvattingen per gemeente op basis van

toegezonden nota's 1995

met medewerking van Arthur Faber en Jos Koffijberg

In deze bijlage worden de (in de tweede helft van 1995) toegestuurde gemeentelijke nota's op het terrein van stadsvernieuwing, beheer en leefbaarheid door middel van een korte samenvatting weergegeven. Gekozen is voor een thematische behandeling, die aansluit bij de analyse van beheer- en leefbaarheidsvraagstukken binnen de omgevingsverkenningen Belstato en het Grote-stedenbeleid. Het betreft enerzijds beheer en onderhoud en anderzijds leefbaarheid, waarbij dat laatste aspect uiteenge-legd wordt in vier thema's. Uiteindelijk staan dus de volgende elementen centraal:

beheer en onderhoud (na en naast stadsvernieuwing); ruimtelijke segregatie kansarme groepen;

overlast en onveiligheid; ontwikkeling voorzieningen; kwaliteit woonomgeving.

Voor zover mogelijk is bij de relevante gemeenten voor elk van deze aspecten een korte weergave van de bevindingen in de samenvatting opgenomen.

De door de gemeenten toegezonden en in deze bijlage gebruikte literatuur is in de literatuurlijst opgenomen aan het eind van het bijlagenboek.

(28)

Gemeente Amersfoort

Algemeen

Stadsvernieuwing: door de werkgroep '2duizend is een concept-beleidsplan opgesteld (februari 1994). Volgens het Rijk (Belstato) heeft Amersfoort in periode 1991-2005

f

91,7 miljoen voor SV nodig, waarvan

f

64,1 miljoen door het Rijk bekostigd zal worden. Vanaf 1994 heeft Amersfoort nog

f

33,5 miljoen tegoed: in de periode

1994-1997

f

6 miljoen per jaar, van 1998-2005

f

1,2 miljoen per jaar.

SV -gelden worden geconcentreerd in Centraal Stedelijk Gebied (CSG), de

o.

L. V. -toren, de binnenstad (herprofilering en monumentenzorg) en voor het opstarten van wijkbeheer. Dit laatste ondanks dat dit buiten de SV-definitie van Belstato valt.

Vanaf de jaren tachtig zijn Centraal Stedelijk Gebied en Soesterkwartier als stadsver-nieuwingsgebied aangewezen, andere gebieden niet. Daarnaast is er de regeling voor particuliere woningverbetering: deze wordt in de jaren negentig eveneens beperkt (tegelijk met het afronden van de traditionele stadsvernieuwing in Soesterkwartier en overgang van stadsvernieuwing naar stedelijk- en wijkbeheer). Alleen in gebieden met 'excessieve achterstand' (stadsvernieuwingsgebieden, voorrangsgebieden en aandachtsgebieden) wordt deze regeling nog ingezet.

Relatie met Grote-stedenbeleid: Amersfoort heeft begin 1995 per brief en nota aan staatssecretaris Kohnstamm verzocht als ' grote stad' in het kader van het Grote

-stedenbeleid te worden aangemerkt. Amersfoort wil meeprofiteren van projectsubsi-dies Grote-stedenbeleid ten aanzien van Justitie, SoZa en Werkgelegenheid, Volksge-zondheid, Welzijn en Sport. Nota 'Amersfoort, hart van Nederland' is onder andere na informeel overleg op ambtelijk niveau met BiZa tot stand gekomen. Ten aanzien van zwaar wegende aspecten als werkloosheid en zware structurele minderheids-problematiek scoort de gemeente 'onvoldoende'. Daarom is in nota de veiligheids-problematiek, gekoppeld aan centrumfunctie van de stad, benadrukt, met als doel extra geld voor politie en toezicht (stadswachten) los te krijgen.

De notitie Indicatoren wijkbeheer (Bureau Onderzoek en Statistiek, gemeente Amersfoort) geeft een schat aan informatie op wijkniveau over mobiliteit en verhuisgeneigdheid, meningen over de eigen buurt/woonomgeving, de bouwtechni-sche kwaliteit van woningen, criminaliteit, RIAGG-bezoek, uitkeringsgerechtigden en huishoudenssamenstelling.

Beheer en onderhoud na stadsvernieuwing Geografische afbakening

In de wijk Liendert is in 1991 een experiment wijkbeheer gestart. Op basis hiervan is in 1993 (de nota Wijken Beheren) besloten in de periode tot 1998 wijkbeheer geleidelijk in alle Amersfoortse wijken in te voeren. In 1994 is men begonnen met het Soesterkwartier en Koppel/Kruiskamp. In alle wijken moeten meldpunten komen van waaruit wijkbeheer vorm krijgt. Uitdrukkelijk gaat het niet alleen om fysieke aspecten, maar ook om sociaal beheer. Voorbeelden hiervan zijn: project 'Galerij

(29)

-en straatgesprekk-en' , cursus 'Zelfwerkzaamheid in het groen' (Liendert) en het

project 'Buurt journalistiek' (KoppeIlKruiskamp).

Organisatie

Wijkbeheer vormt een van de vijf aandachtsgebieden van de sociale vernieuwing (naast onderwijs, arbeid en scholing, zorg en welzijn, en criminaliteitspreventie). Zowel bij sociale vernieuwing als bij wijkbeheer geldt als 'hoofddoel': het vergroten

van de betrokkenheid van de burgers.

In de wijken waar wijkbeheer is ingevoerd zijn wijkbeheerteams actief, waarin

bewoners, sociaal-cultureel werk, corporaties en gemeentelijke diensten

samenwer-ken. Elk team heeft de beschikking over een eigen budget, dat naar eigen inzicht is

in te zetten in de wijk.

In navolging van Liendert zal in iedere wijk een wijkbeheerplan worden opgesteld.

Wijkplan Liendert bestond uit: structuurvisie (globaal kader), projecten van bijzon-dere samenwerking en de beheermatrix (overzicht huidige en toekomstige taken beheerders). Een tijdelijk (twee jaar) functionerend gemeentelijk coördinatiepunt wijkbeheer begeleidt de invoering van wijkbeheer .

Uitgangspunten van het Amersfoorts beheermodel zijn: gebiedsgericht, integraal

(fysiek & sociaal), samenwerking met behoud van eigen taken en

verantwoordelijk-heden, wijken van circa 10.000 inwoners, per wijk een gemeentelijk aanspreekpunt

in de wijk zelf (buurthuis e.d.), wat op wijkniveau geregeld kán worden, gebeurt ook, een eenvoudig startmodel met groeipotenties, maatwerk per wijk, wijkbeheer alleen in wijken met hoofdzakelijk een woonfunctie, alle gemeentelijke begrotingen naar wijk uitsplitsen voor relevante onderdelen, wijkbudgetten.

In elke wijk is een meldpunt met een meldpuntbeheerder . Deze wordt begeleid door

en werkt samen met een wijkmanager van de vakdienst SBM (o.a.

gemeentereini-ging, plantsoenendienst etc.) en ·een buurtwerker).

Tot 1996 wordt wijkbeheer grotendeels gedekt uit Maatregelenplan Stadsvernieu-wing, daarna onzeker.

Ruimtelijke segregatie kansarmen

De hoogste concentraties etnische minderheden komen voor in de wijken De Koppel, Kruiskamp, Liendert en Schuilenburg (30-35%). De laatstgenoemde wijk is geen

aandachtswijk in kader van wijkbeheer , de overige wijken wel. Soesterkwartier (ook

een aandachtswijk binnen wijkbeheer) kent een migrantenpercentage van 10.

In de wijken de Koppel en Kruiskamp wonen relatief veel cliënten van het RIAGG.

In deze twee wijken zit ook het hoogste percentage ABW'ers en RWW'ers en is het

gemiddeld inkomen het laagst.

Overlast en onveiligheid

Het rapport 'Statistische berichten 1994' van de gemeente geeft inzicht in

jeugdcri-minaliteit. Overlast door samenscholing van jongeren komt vooral voor in de

woon-buurten Schothorst en Liendert.

Uit de Indicatoren wijkbeheer: criminaliteit (in verhouding tot aantal inwoners) is het

(30)

wijkbeheer is ingevoerd scoren gemiddeld (Liendert, Soesterkwartier en

Randen-broek). De stadskern (geen wijkbeheer) scoort ook zeer slecht.

Subjectieve onveiligheid: Amersfoort heeft een hoge (4.4) onveiligheidsscore, de op een na de hoogste in de categorie gemeenten tot 100.000 inwoners. Relatief veel

slachtoffers van persoonsdelicten: geweld, zakkenrollerij etc. (Politiemonitor

Bevol-king, 1993).

Stadspeiling 1994: het slechtst scoren de Stadskern, Zonnehof, Soesterkwartier en

Kruiskamp/Koppel. Er bestaat een sterke ruimtelijke concentratie van verschillende

deelproblemen (vennogensdelicten, verkeersproblemen, dreiging en verloedering) in

deze wijken. Dit komt overeen met objectieve gegevens uit Statistische berichten

1994.

Voorzieningen

Uit de Indicatoren wijkbeheer: het meest ontevreden met het voorzieningenniveau

zijn bewoners van nieuwbouwwijken. In de bebouwde kom scoort met name De

Koppel slecht. Voor de voorzieningen voor kinderen worden de volgende wijken

negatief beoordeeld: Stadskern en Zonnehof, en in mindere mate de Koppel,

Kruiskamp, Kattenbroek en Schuilenburg.

Kwaliteit woonomgeving

Uit de Indicatoren wijkbeheer: het meest ontevreden met hun wijk zijn de bewoners

van Zonnehof, de Koppel, Kruiskamp en in iets minder mate Soesterkwartier. De

mate van tevredenheid is getest op variabelen sfeer in de buurt, voorzieningen en

voorzieningen voor kinderen (zie boven), verkeersveiligheid en onderhoud aan

omgeving (groen, bestrating).

Voor wat betreft de verkeersveiligheid scoren de oude wijken Soesterkwartier en Zonnehof slecht, evenals de nieuwe wijken Kattenbroek (bouwverkeer) en Zielhorst.

(31)

Gemeente Arnhem

Beheer en onderhoud na stadsvernieuwing

Algemeen

Wijkgericht werken bestaat al sinds de jaren zeventig (projectgroepen SV). Halver-wege de jaren tachtig werd het beleid voor achterstandsgebieden ontwikkeld. In 1989 begon men met wijkbeheer: oprichting van wijkplatforms, aanstellen van wijkbeheer-ders en het werken met wijkbudgetten. In de jaren negentig is dat overgegaan in het sociale vernieuwingsbeleid. Vanaf september 1993 is wijkgericht werken in acht oude wijken (Klarendal, Spijkerkwartier, Malburgen Oost en Malburgen West, Arnhemse Broek, Sint Marten, Presikshaaf, Heyenoord/Lombok en Geitenkamp ) van start gegaan, onder meer via de ondertekening van wijkplannen en de aanstelling van wijkcoördinatoren. In 1994 is in Bestuursakkoord Arnhem vastgelegd dat wijkgericht werken verder wordt uitgebouwd. Thema's van het Grote-stedenbeleid (werken en onderwijs, veiligheid en leefbaarheid en zorg) hebben grote raakvlakken met wijkge-richt werken.

Geografische afbakening

Voor de toekomstige inzet van instrumenten en middelen heeft de projectgroep Wijkgericht Werken voorgesteld een onderscheid te hanteren in drie typen wijken:

aanpakwijken: Klarendal, Spijkerkwartier, Malburgen Oost en Malbur-gen West, Arnhemse Broek, Sint Marten/Sonsbeek-kwartier, Presikshaaf-West en Geitenkamp; voor deze wijken is de meeste ondersteuning (wijkcoördinatie, agogische ondersteuning, wijkbudget) beschikbaar; preventiewijken: Monnikenhuizen, Heyenoord/Lombok, KlingelbeekiHet

Dorp, Presikshaaf-Oost, Elderveld, Rijkerswoerd, Vredenburg/Kronenburg, De Laar en Elden;

routinewijken: Alteveer/Cranevelt, Burgemeesterswijk/Hoogkamp, Schaarsbergen en Velperweg e.o.; voor deze wijken is de minste ondersteuning (wijkcoördinatie, agogische ondersteuning, wijkbudget) beschikbaar.

Het Centrum (aparte wijk) kent een eigen problematiek en vraagt een "aanpak op maat".

Deze indeling is gebaseerd op gegevens uit het 'Wijkvolgsysteem' , een meetinstru-ment om de mate van leefbaarheid in de wijken aan te geven, mede op basis van gegevens uit het Stadspanel.

Uit de literatuur is niet af te leiden welke van deze wijken (ex-)stadsvemieuwingsge-bied zijn.

Organisatie

Er is een groot aantal instrumenten ontwikkeld. Het wijkplatform is een overlegor-gaan van bewoners, corporaties, buurtwerk, politie, gemeente en (soms) onderwijs.

(32)

Dit orgaan stelt onder andere een wijkplan op. Het platform beschikt over een wijk(stimulerings)budget, bedoeld voor uitvoering maatregelen uit het wijkplan en kleine, dagelijkse beheerkosten. Maatregelen die binnen het reguliere beleid vallen, worden door de gemeente betaald. De budgetten variëren van enkele duizenden guldens tot

f

173.250 (Malburgen Oost en -West). Het wijkbeheerteam vormt het DB van het platform.

De wijkcoördinator is een gemeentelijk ambtenaar, die voor de afstemming tussen bestuur, gemeentelijk apparaat en wijkbetrokkenen zorgt. Niet te verwarren met de stadsdeelchef (wijksgewijs eindverantwoordelijk ambtenaar beheer en onderhoud met een eigen budget), de wijkbeheerder (gemeentelijke ambtenaren, belast met klein onderhoud en herstel in opdracht van de stadsdeelchet) en de gebiedsagent (analoog aan wijkagent politie). Verder zijn er wijkposten, vooruitgeschoven posten van de gemeente.

Verschillende wijken vragen elk om een eigen mix van deze "basis-instrumenten".

Wijkcoördinatoren zijn nu nog over verschillende gemeentelijke diensten verspreid; dit zou in de toekomst samengebracht moeten worden bij de dienst Stedelijke Ontwikkeling. Verder stelt de Projectgroep Wijkgericht Werken voor de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het gehele proces in de toekomst bij de portefeuillehouder bestuurlijke vernieuwing te leggen en de verantwoordelijkheid voor de "basisinstru-menten" bij de portefeuillehouder sociale vernieuwing.

Ruimtelijke segregatie kansarmen

Etnische minderheden zijn met name geconcentreerd in de wijken Arnhemse Broek (18,4% van de bevolking) en Klarendal (17,0%), in minder mate in Presikshaaf (12,5 %) en het Oosten van de oude stad (7,0 % ). Lage concentraties van minder dan 5% vindt men in de overige wijken. Het gemiddelde in Arnhem is 7,8%, in hoofdzaak bewoners van Turkse, Surinaamse en Marokkaanse afkomst.

Via het Wijkvolgsysteem beschikt Arnhem over gedetailleerde informatie over de ruimtelijke spreiding van werkgelegenheid, woningtypen, onderwijs, maatschappelij-ke betrokmaatschappelij-kenheid, overlast, mobiliteit, sociaal-economische maatschappelij-kenmermaatschappelij-ken en veiligheid.

Op basis hiervan worden onder meer de acht aanpakwijken geselecteerd. Overlast en onveiligheid

Er bestaat een goed uitgewerkt en onderbouwd plan van aanpak voor een integraal veiligheidsbeleid, compleet met kostenramingen en verdeling van verantwoordelijk-heden. Er bestaat gedetailleerde informatie op wijkniveau over soort en omvang van onveiligheid en overlast. Drugsoverlast is vooral geconcentreerd in Malburgen-West, Spijkerkwartier, Malburgen-Oost en Klarendal. Vandalisme in Velperweg e.o., Spijkerkwartier, Malburgen-Oost en Presikhaaf-West, de inbraakkans is het hoogst in Malburgen-West, Malburgen-Oost en Arnhemse Broek en tot slot concentreren de geweldsdelicten zich vooral in het Centrum. Via onder meer wijkbeheer (bijv. de wijkpost van de gebiedsagent) krijgt het integrale veiligheidsbeleid gestalte. Zo is in Arnhemse Broek door het Wijkbeheerplatform een wijkveiligheidsplan opgesteld. Subjectieve onveiligheid: Arnhem komt niet voor in de Politiemonitor bevolking 1993.

(33)

Voorzieningen

Het achterblijven van bepaalde voorzieningen verschilt sterk per wijk. Zo blijft in Het Broek het onderwijspeil achter, in het Statenkwartier lopen de winkelvoorzienin-gen terug, in Heyenoord/Lombok is vooral de verkeerssituatie problematisch. Door middel van het stadspanelonderzoek bestaat hierover veel informatie.

Kwaliteit woonomgeving

(34)

Gemeente Delft

Algemeen

In de afgelopen jaren zijn de SV -uitgaven verminderd als gevolg van lagere rijksbij-dragen. Dit is gebeurd door voorstellen kritisch te toetsen aan de stadsvernieuwings-definitie Belstato (dus: geen beheer en onderhoud, alleen in de bebouwde kom van vóór 1971 en uitsluitend de 'thans aanwezige achterstand'). Daarnaast zijn projecten geschrapt en is er bezuinigd op subsidies. Met ingang van 1993 is er een positief resultaat op de balans; daardoor is ruimte voor nieuw beleid ontstaan. Vanaf 1998 zal er opnieuw in de uitgaven gesneden moeten worden als gevolg van een daling van de jaarlijkse rijksbijdrage via het SV-fonds van

f

6,9 miljoen naar

f

2,9

miljoen. Ook dan zal nieuw beleid aan de enge SV -definitie van Belstato worden getoetst. Enkele projecten/gebieden die in aanmerking komen voor 'nieuw beleid' zijn nu reeds aangewezen; in de toekomst volgt nog een nadere invulling.

Er is sprake van een gemengd stelsel (zowel gebieds- als projectgerichte inzet). Er zijn uitgaven voor:

stadsvernieuwingsgebieden: Olofsbuurt-Hof van Delft, Westerkwartier, Hooika-de-Zuideinde, Brasserskade, Dichtersbuurt, Binnenstad en Scheepsmakerij; projecten: Westvest en In de Veste;

gerichte subsidies: bedrijvensubsidie, particuliere woningverbetering, wissel-woningen, externe deskundige, monumenten, verhuis- en herinrichtingskosten en voorbereidingskosten, welzijnsvoorzieningen en voorlichting en inspraak;

diversen: incidenteel, voorbereidingskosten, naheffing BTW SV-gebieden.

Er is een verschuiving opgetreden van traditionele stadsvernieuwing naar stedelijke vernieuwing. Oorzaken: de traditionele stadsvernieuwing is praktisch afgerond. Maar er kondigen zich in 'oude' stadsvernieuwingsgebieden nieuwe opgaven aan: herbe-stemming leegkomende scholen en (de in Delft relatief grote tegenvallers met betrekking tot) bodemsanering.

Beheer en onderhoud na stadsvernieuwing Geografische afbakening

Begin jaren tachtig is Delft, als een van de eerste gemeenten in Nederland, met buurtbeheer (voorloper van wijkbeheer) begonnen. In juni 1993 is de Nota Wijkbe-heer op Maat door de gemeenteraad aanvaard. In juli 1995 is een evaluatie versche-nen (de Nota Wijkbeheer op Maat II).

Wijkbeheer komt zowel in (ex-)stadsvernieuwingsgebieden als elders voor. In vooroorlogse wijken heeft wijkbeheer vooral de functie om het door SV tot stand gekomen kwaliteitsniveau te handhaven. In naoorlogse wijken ligt de nadruk op het voorkomen van achteruitgang en meer op de sociaal-maatschappelijke aspecten van beheer. Beheer heeft vooral een preventieve functie om een dure inhaaloperatie, zoals de stadsvernieuwing in de jaren '50 en '60, te voorkomen.

Er is sprake van een projectmatige aanpak. Projecten zijn onder te verdelen in drie soorten:

(35)

onderhoud en beheer: Wippolder, Olofsbuurt, Voorhof, Buitenhof Oost, Geerweggebied, Kuyperwijk, Buitenhof West en Poptahof;

reconstructie en onderhoud: Wippolder, Buitenhof Oost, Geerweggebied, Kuyperwijk, Poptahof en Delfgaauwse Weye;

welzijn en cultureel werk: Westerkwartier, Wippolder, Poptahof, Buitenhof Oost en Geerweggebied.

Organisatie

In Delft zijn de volgende wijkbeheerinstrumenten ontwikkeld:

1. de wijkcoördinator: een gemeentelijk functionaris met drie functies:

contact-functionaris, coördinator en trouble-shooter;

2. wijkbeheeroverleg: periodiek overleg tussen bewoners, instellingen en wijkco-ördinator over zaken als bebouwing, groen, openbare ruimte, accommodaties, bewonersondersteuning, welzijn, vorming etc.;

3. het wijkperspectief: document met betrekking tot de aandachtsvelden onderhoud, reconstructie, welzijn en sociaal-cultureel werk (inclusief milieubeheer en sociale veiligheid). Bevat een inventarisatie van kenmerken, toekomstige ontwikkelingen en knelpunten;

4. wijkprogramma: lijst van concrete activiteiten op basis van het wijkperspectief.

Deze instrumenten moeten verder worden uitgebouwd, maar op maat, dus alleen in

die wijken waar dat wenselijk is. Het is niet de bedoeling een soort projectorganisa-tie te vormen zoals ontstond bij de aanpak van de acprojectorganisa-tieve stadsvernieuwing.

Bewust is gekozen voor een centraal model: geen wijkbureaus of deelgemeenten,

geen decentralisatie van de onderhoudsbudgetten naar de wijken. Redenen: de schaal

van Delft en de inzet van beheerbudgetten vragen een wijkoverstijgende, dus gemeentelijke aanpak. Het vaststellen van een minimum-kwaliteitsniveau is een gemeentelijke verantwoordelijkheid die niet gedecentraliseerd kan worden.

Vanuit de middelen voor de sociale vernieuwing (zie ook onder Leefbaarheid) wordt

ook geld voor het wijkbeheer beschikbaar gesteld. Het budget Onderhoud en sfeer ad

f

110.000,- werd aanvankelijk in vier proefbuurten ingezet, maar zal nu over de

gehele stad worden verspreid (met uitzondering van de kern van de binnenstad (project Kwaliteitsverbetering Binnenstad). Er is derhalve geen relatie tussen de inzet van sociale vernieuwingsgeld en de status van (ex-)SV-gebied.

Projecten worden geselecteerd op de terreinen veiligheid en milieu of moeten

duidelijk de sociale leefbaarheid van de buurt of wijk vergroten. Buiten de sociale

vernieuwing zijn er ook budgetten Wijkbeheer en Meerjarenraming Straataanpak.

Tevens is er vanuit de sociale vernieuwing geld beschikbaar voor ondersteuning van

de Woonkoepel (f 40.000,-), woonconsumenten (f 5.000,-) en voor de inzet van

wijkcoördinatoren (f 40.000,-).

Ruimtelijke segregatie kansarmen

(36)

Overlast en onveiligheid

Concrete gegevens over de omvang en soort van overlast en onveiligheid en waar deze zich concentreert, zijn niet voorhanden. In de Raadscommissie Veiligheid is in 1993 reeds over de ontwikkeling van een lokaal veiligheidsbeleid gesproken, maar dit heeft tot op heden nog niet tot bestuurlijke besluitvorming geleid. Wel zijn college en Raadscommissie begin 1994 akkoord gegaan met de Nota Handhaving op straat. Centraal daarin staan de mogelijkheden om bestaande handhavingsinstrumen-ten efficiënter te benuthandhavingsinstrumen-ten respectievelijk uit te breiden. Het collegeprogramma 1994-1998 van Delft geeft binnen het brede begrip 'veiligheid' prioriteit aan de thema's criminaliteit, openbare orde, leefbaarheid en veiligheid. Maar ook op andere terreinen zijn er activiteiten (bijv. werkgroep Oud en Nieuw, werkgroep sociale veiligheid sportaccommodaties, etc.). Daarnaast zijn sinds november 1994 zeven wijkagenten actief. Er gebeurt dus wel wat, maar het beleid van de gemeente is ad hoc en reactief: de gemeenten reageert op incidenten, zonder dat hier een onder-bouwde keuze of prioriteitenstelling aan ten grondslag ligt.

Het veiligheidsbeleid van de gemeente wordt ook via de instrumenten van wijkbe-heer (zie boven) nagestreefd. Wijkbewijkbe-heer via wijkteams en een projectmatige aanpak. Voor de ontwikkeling van een integraal veiligheidsbeleid moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande instrumenten, met name wijkbe-heer. Een voorbeeld is het project Geerweg: daar is buurtoverleg opgestart, gericht op de ontwikkeling van activiteiten voor jongeren.

Subjectieve veiligheid: bij de groep gemeenten met een inwonertal tussen 50.000 en 100.000 heeft de bevolking van Delft relatief weinig last van subjectieve onveilig-heidsgevoelens (score: 3.0). In Delft worden relatief weinig delicten bij de politie aangegeven (bron: Politiemonitor Bevolking 1993).

Ontwikkeling voorzieningen

Er is in het kader van het wijkbeheer een Servicedienst actief sinds 1993 (dienst Beheer en Milieu) gericht op klachtafhandeling. Deze bestaat uit 5 servicewagens, 2 servicebussen, 10 medewerkers en 1 opzichter. De meeste klachtenafhandelingen vonden in 1994 (806) plaats in de Binnenstad (in samenhang met project Kwaliteits-verbetering Binnenstad). Er werden circa 300 klachten per jaar afgehandeld in vooroorlogse wijken, Voorhof en Buitenhof; circa 150 afhandelingen in Tanthof-Oost, Tanthof-West en Kuiperwijk.

Verder geen specifieke informatie beschikbaar. Kwaliteit woonomgeving

In het kader van de sociale vernieuwing is in Delft in 1995 een bedrag van

f

6,4

miljoen beschikbaar gesteld (1994:

f

4,9 miljoen). Dit geld wordt besteed aan een groot aantal projecten van verschillende aard: banenpools, uitvoering Jeugdwerkga-rantieplan, wijkbeheer, budgetten Onderhoud en sfeer, Participatie en voorlichting, Aanpassing accommodaties, ondersteuning woonconsumenten, maatregelen gehandi-capten, leerwerkbank, taalcursus Nederlands, werkgelegenheid en scholing, project Onderwijsvoorrang, etc., etc ..

(37)

Gemeente Deventer Algemeen

Deventer is al sinds 1992 bezig met een wijkaanpak, die het werk van zowel de gemeente als maatschappelijke organisaties doordrenkt. Hierover is veel schriftelijk materiaal van hoge kwaliteit beschikbaar, gebaseerd op gedegen onderzoek (achter-gronden en opzet wijkaanpak, externe evaluatie ervan, gemeentelijke evaluatie van beoordeling leefomgeving door bewoners). Daarnaast heeft Deventer zich al vroeg op het Grote-stedenbeleid ingesteld. (Er is een nota verschenen met plannen en stellingname tegenover Rijks- en provinciale overheid over deze plannen is een opiniepeiling onder bewoners gehouden).

Beheer en onderhoud

Deventer maakt geen onderscheid tussen (ex-)stadsvernieuwings- en niet-stadsver-nieuwingsbuurten. Wel is, in bezinning op de toekomst van stadsvernieuwing en noodzaak van prioriteitsstelling, een methode ontwikkeld waarmee buurten en wijken gegroepeerd worden en waarmee kan worden afgewogen welke wijk/buurt door middel van welke beheermaatregelen (technisch, sociaal, ruimtelijk) zal worden aangepakt. Integrale benadering ('leefomgeving') met een fysiek (woningvoorraad en woonomgeving) en een sociaal (bewoner: bevolkingssamenstelling en

sociaal-economische positie) aspect. Op basis daarvan zijn de wijken ingedeeld in: 1. aanpakbuurten: sociale achterstand; slechte woningvoorraad;

2. aandachtsbuurten: geringe sociale achterstand en slechte voorraad en woonomge-ving;

3. preventiebuurten: niet 1 en 2, maar lage score op een of meer aspecten van de leefomgeving;

4. routinebuurten: geen enkele lage score.

Deze indeling geeft de eerste aanzet in de richting van een mogelijke aanpak. Na stadsvernieuwing en PCG-beleid ontstond in het kader van de sociale vernieu-wing de Deventer Wijkaanpak (1992). De nadruk ligt op de woonomgeving en activering van betrokken wijkbewoners. Centraal staan zeltbeheer (bewoners pakken zoveel mogelijk zelf de problemen aan en krijgen daarvoor een budget) en betere dienstverlening (instellingen en gemeenten werken in samenspraak met bewoners).

Dit moet leiden tot de verkleining van de kloof tussen de 'leefwereld' van bewoners en de 'systeemwereld' van instellingen (Habermas; maatschappelijke integratie). Daarom moet de bewoner niet alleen consument (van gemeentelijke diensten) zijn, maar ook producent: door hun eigen ideeën en inzet komen fysiek en sociaal zaken

van de grond; diensten werken slechts ondersteunend.

Organisatie

De organisatie van de gemeente Deventer bestaat uit:

een wijkteam (vaste groep bewoners die beslist wat er in het kader van de wijkaanpak gebeurt, aangevuld door functionarissen met adviserende stem); een taakgroep (groep bewoners die de uitvoering van een maatregel begeleidt),

(38)

een wijkambtenaar (schakel tussen bewoners en instellingen, aanspreekpunt, zit wijkteam voor);

een wijkwethouder (elke wijk heeft zijn 'eigen' wethouder); een buurtwerker (medewerker opbouwwerk);

per gemeentelijke dienst en betrokken maatschappelijke instelling een functio-naris per wijk (onder meer corporatie, wijkagent). Per wijk is geld beschikbaar (wijkbudget), waarover wijkteams beslissen. Jaarlijks wordt een wijkplan opgesteld door het wijkteam met daarin concrete activiteiten; ook de diverse diensten stellen per wijk een plan op.

Gemeente, buurtwerk, gezamenlijke woningcorporaties, regiopolitie, ouderenwerk en volwasseneneducatie hebben met elkaar een convenant afgesloten, dat inmiddels is verlengd, met daarin verplichtingen. Bijzonder is dat de wijkaanpak geldt voor álle wijken. Deventer neemt met Hilversum deel aan het Experiment Integrale Vernieu-wing (BiZa; samenloop bestuurlijke en sociale vernieuVernieu-wing). Jaarlijks worden twee wijkbijeenkomsten georganiseerd voor de inventarisatie van problemen en wensen. Gevaar/uitdaging wijkaanpak: diensten en instellingen moeten blijvend geprikkeld worden om extern gericht te blijven.

Deventenaren oordelen positief over de wijkaanpak: grotere betrokkenheid bij buurt (66%), verbetering woonomgeving (59%), meer zeggenschap bewoners over woonomgeving (54%).

Ter versterking van de leefbaarheid wil Deventer de wijkaanpak voortzetten. Voornemen in het kader van het Grote-stedenbeleid is om per wijk een

'wijkontwik-kelingsperspectief' op te stellen (door gemeente, corporaties, winkeliers, particuliere beleggers en bewoners), om ze dynamiek te brengen in de ontwikkeling van de wijken, de sociale, economische en fysieke infrastructuur te versterken en een eenzijdige bevolkingssamenstelling te doorbreken. In wijkperspectieven wordt een schets van de wijk opgesteld met sterke en zwakke kanten; ook worden maatregelen aangegeven voor verbetering van de woningvoorraad, woonomgeving, en (kleinscha-lige) bedrijvigheid.

Ruimtelijke segregatie van kansarme groepen

De aanpak- en aandachtsbuurten (1 +2) concentreren zich in Voorstad/Rielerwijk (opeenhoping problemen: voorraad, woonomgeving, sociale positie, afwijkende bevolkingssamenstelling) , Rivierenwijk/Bergweide (opeenhoping problemen), Keizerslanden (slechte voorraad en sociale achterstand, sterk afwijkende bevolkings-samenstelling), enkele buurten Binnenstad en Zwolsewijk. Door de nadruk in verleden op sociale woningbouw kennen veel buurten in de Oude Schil (1e helft 20e eeuw) en naoorlogse woonwijken een zwakke sociale structuur: laagopgeleide inwoners, allochtonen, ouderen en lage inkomens. Een weinig aantrekkelijke woonomgeving, veel opvoedingsproblemen, overlast door groepen jongeren, integratieproblemen, isolement/armoede van ouderen en woninginbraken completeren het beeld. Voorts dreigt Deventer uiteen te vallen in een oud/arm en nieuw/rijk deel door slechte verbinding tussen de laat-naoorlogse wijk Colmschate en de rest van Deventer.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Proactive control for solar energy exploitation A german high-inertia building case study.. Michailidis, IT; Baldi, S; Pichler, MF; Kosmatopoulos, EB; Santiago,

kończenia”, „Bibliografii” oraz skorowi- dzów i streszczeń – trzy rozdziały, poświęcone kolejno: tomizmowi tradycyj- nemu, który stanowił punkt wyjścia lo-

Refreny w każdej strofie oraz litanijne wezwanie odnotowujemy w wierszu Panie, zmiłuj się i wybacz (Господи, помилуй и прости, 2010) Katali

Podstawowym wymogiem działania sił militarnych jest zachowanie stosownie do stanu bezpie- czeństwa i sytuacji międzynarodowej, potencjału nukle- arnego (w tym jego liczebności)

Coraz częściej mamy do czynie- nia z wolontariatem pracowniczym, który traktowany jest jako jedno z najważniejszych narzędzi realizacji projektów CSR wpły- wające na

In the same region, there is a second, even older, stronghold at Tańsk-Przedbory and several cemeteries of graves with stone kerbs.. In the vicinity there has also been

Zwłaszcza dla czytelnika polskiego ważnym jest, aby w spojrzeniu na Benedykta X V I uwolnić się od pewnych wątków typowych dla postrzegania Jana Pawła II..

Jeśli zaś chcielibyśmy wywnioskować z Pawłowych słów „zrodzo- ny z niewiasty” nie „powołanie kobiety”, należącej do zwykłych ludzi jako „ta druga, niezbędna