• Nie Znaleziono Wyników

Hoog en laag in Den Haag: Waar woont jong en oud in de compacte stad?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoog en laag in Den Haag: Waar woont jong en oud in de compacte stad?"

Copied!
124
0
0

Pełen tekst

(1)

Hoog en laag

in Den Haag

Waar woont jong en oud

i

n de cam pacte stad?

Elleke de Wijs-Mulkens

P.A. Schindeler

D. Sch ravendeel

(2)

t '!!! I ! jl!,Wi'. " ''''''tH·

i

L;

7

c'l

0 .J

()

I

I

Hoog en laag

in Den Haag

Bibliotheek TU Delft

1111111111111111111111111111111111

C

3084720

2396

517

8

(3)
(4)

Hoog en laag

in Den Haag

Waar woont jong en oud

in de compacte stad?

EI/eke de Wijs-Mu/kens

P.A. Schinde/er

D. Schravendee/

R. van Enge/sdorp Gaste/aars

Delftse Universitaire Pers

/

1989

(5)

Uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

2628 CN Delft telefoon: (015) 783254

In opdracht van:

Gemeente 's-Gravenhage, Dienst SO/GZ

Bohemen-Vastgoed B.V.

lBC-Vastgoed B.V.

Nieboer & van Kuijen, makelaars en taxateurs o.g. en:

Instituut voor Sociale Geografie Universiteit van Amsterdam Jodenbreestraat 23 1011 NH Amsterdam telefoon: (020) 5254063 Onder auspiciën van: Stichting Hoogbouw

Foto's omslag en frontispiece:

Fotografische Dienst van de Faculteit der

Bouw-kunde, Technische Universiteit Delft

~ SOGZ

Bom~1\I

~A

.

~~O~

.

NIEBOER&Y~EN

omoo

TAXATEU\SO.G.

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Wijs-Mulkens, Elleke de

Hoog en laag in Den Haag: waar woont jong en oud in de

compacte stad? I Elleke de Wijs-Mulkens. -Delft: Delftse Universitaire Pers. -111., fig., foto's, krt.

Uitg. in opdracht van Gemeente 's Gravenhage, Dienst

SO/GZ, Bohemen- Vastgoed, IBC- Vastgoed, Nieboer & van Kuijen en Instituut

voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. - Onder auspiciën van:

Stichting Hoogbouw. -Met lit. opg.

ISBN 90-6275-509-7

SISO 303.82 UDC 365 (492*2500) NUGI655 Trefw. wonen; 's Gravenhage.

Copyright, © 1989 by Institute for Social Geography, University

of Amsterdam,Amsterdam, The Netherlands

No part ofthis book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written

(6)

Why can't we have the sea in London? Why can't we have the seaside there? If the pier was in the Strand,

You could go and hear the band, Why can't we have the seaside there? in the beautiful summer time,

London would be fine,

If we only had the seaside there.

Engels revueliedje, rond 1910

Geciteerd in " Valerie

A.

Karn, Retiring to the

seaside

(7)

I

.

"I ,.lII"~

I

INHOUD

1. INLEIDING 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5

Vorm geven aan de compacte stad

Uiteenlopende typen kleine huishoudens Nieuwe leefwijzen en nieuwe woonpreferenties Een woonsituatie kiezen

Nieuwe aanleiding voor hoogbouw? 2. ONDERZOEKSOPZET 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6

Doel van het onderzoek Onderzoeksopzet

Verslag van het enquêteren

Constructie van een uitgebreide huishoudtypologie De typen huishoudens voor interviews en rapportage Samenvatting

3. ZES TYPEN HUISHOUDENS

3.1 Hoe de profielen in elkaar zitten 3.2 Het jonge traditionele gezin 3.3 De jonge werkende alleenstaande

3.4 Het jonge tweeverdieners stel zonder kinderen 3.5 Het jonge tweeverdieners gezin

3.6 Het oudere gezin

3.7 Het oudere niet werkende stel 3.8 Samenvatting en conclusie 4. WONINGTYPE EN LEEFWIJZE 4.1

4.2 4.3

Een eengezinswoning of een meergezinswoning? Netto of bruto wonen?

Samenvatting en conclusie 5. WOONLOCATIE EN LEEFWIJZE 5.1 5.2 5.3 5.4 Introductie

Hoe ligt de woning ten opzichte van het werk? Overige standplaatsaspecten

Samenvatting en conclusie 6 HOE ZIT HET IN DE REGIO DEN HAAG ?

6.1 Waar wonen de typen huishoudens feitelijk? 6.2 Wie kozen voor centraal-stedelijk wonen? 6.3 Wat er terecht kwam van de prioriteiten 6.4 Op welke plaats wil men het liefst wonen? 6.5 Samenvatting en conclusie 7 7 9 12 15 17 19 19 20 25 27 30 31 33 33 35 39 40 41 43 44 45 48 48 50 54 56 56 56 61 66 73 73 76 79 81 85

,

I

(8)

7. BESTAAT VRAAG NAAR HOOGBOUW ? 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5

De directe belangstelling voor hoogbouw

Het extra aantrekkelijke appartement Inpandige voorzieningen

Hotelservice

Samenvatting en conclusie 8. DE VORM VOOR DE COMPACTE STAD

8.1

8.2

8.3 8.4 8.5

Er is vraag naar wonen in compacte stedenl

Bouwen voor wie? Voor nieuwe huishoudens Voor wie? Voor vrouwen die meer willen

Op eigen locaties voor jong en voor oud

En hoogbouw ...

op toplocaties van jong en van oudl

LITERATUUR

BIJLAGE

KAART 1: De spreiding van arbeidsplaatsen in de regio

Den Haag voor 1986

KAART 2: De Haagse wijken met centraal stedelijke

voorzieningen (globaal)

KAART 3: De scheiding tussen zand/duingronden en

klei/veengronden in de Haagse wijken

KAART 4: De ligging van de vijf onderzoeksgebieden

FOTOSERIE pagina 69 t/m 72 Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Figuur 4 Figuur 5 Figuur 6 Figuur 7 Figuur 8 Figuur 9 Figuur 10:

Opleidingsniveau van mannen en vrouwen naar

leeftijd

Vrij besteedbaar inkomen p.p. als aandeel van het huishoudinkomen naar huishoudtype

Verhouding van eengezins- en meergezinswo-ningen bij huidige bewoning naar huishoudtype Voorkeur voor netto wonen naar huishoudtype Wat achten huishoudens van belang om nabij de woning te hebben?

Opleidingsniveau van jonge huishoudens naar woonlocatie

Het aandeel jonge huishoudens dat een meer-gezinswoning bewoont naar woonlocatie

De meest gewenste woonplaats van jonge en

oudere huishoudens uit Den Haag e.o. Wat maakt het nieuwbouw-appartement

aan-trekkelijk?

Advertentie uit The New York Times

88 88 91 96 97 99 103 103 103 105 106 108 112 114 21 23 26 74 29 46 48 54 57 77 80 86 100 102 \ \

\

(9)

TEN GELEIDE

De compacte stad vraagt om een stevig fundament. De voor U lig-gende studie van het Instituut voor Sociale Geografie, Universi-teit van Amsterdam werd opgezet onder auspicH!n van Stichting Hoogbouw, teneinde aarzelingen bij grote investeringen in de bouw van meergezinswoningen in centrale stedelijke gebieden weg te nemen. Het diepgaande marktonderzoek in de vrije sector in en om Den Haag werd gefinancierd in publiek-private samenwerking met als doel gelnteresseerde categorie~n huishoudens te identifice-ren, geschikte locaties te typeren en meer te weten over de uit-monstering van de gewenste meergezinswoning.

Nu traditionele gezinnen nog maar een minderheid van alle huis-houdens vormen ligt de uitkomst in de oude discussie 'Hoogbouw of Laagbouw?' radicaal anders. De hoeksteen van de samenleving zocht vooral voor de kinderen tamelijk extreem en voor een lange peri-ode van het leven de ruimte op: de eengezinswoning in een ruime suburb. De individualisering en de emancipatie van de samenle-ving, zo blijkt, leveren in deze tijd de bouwstenen voor een com-pacter stedelijker patroon. Zowel jonge als oudere één- en twee-persoons huishoudens zijn voor hun leefwijze, hun existentie, veel meer afhankelijk van het .wonen op centrale punten waar voor hen belangrijke plaatsen in de nabijheid zijn. Zowel jong als oud verkiest (in een situatie van redelijke keuzevrijheid) als regel een woning type dat stapelbaar is tot middelhoog- en hoogbouw. De locatievoorkeur van jonge en oude kleine huishoudens loopt echter uiteen: ze prefereren niet alleen andere gebieden binnen dezelfde stad, maar ook hun belangstelling voor verschillende steden loopt zeer waarschijnlijk uiteen. Dit geeft op zich de mogelijkheid naar een bewuste profilering van plangebieden en zelfs van steden toe te werken. Door gerichte uitbuiting en accentuering van milieupotenties kunnen kansen ontstaan voor hoogbouw waar vraag naar is.

Mogen deze inzichten niet alleen hun vruchten afwerpen voor de woningbouw en woningexploitatie in Den Haag maar ook in andere grote steden, zowel voor de vrije als voor de gesubsidieerde sector.

Ir. G.F. van Otterloo

(10)

VOORWOORD

Het initiatief tot dit onderzoek ontstond bij Drs. R. Bergh en

Prof.Dr. R. van Engelsdorp Gastelaars toen zij in 1985 hun

ver-kennende artikel schreven 'Nieuwe huishoudens, hoogbouw en

bin-nenstad'. Onder auspicH!n van Stichting Hoogbouw werd gezocht naar sponsors. Vanuit Den Haag kwam belangstelling, waardoor het

veldwerk daar ging plaats vinden.

Gezien het plan om veldwerk te verrichten binnen de vrije sector

werd de financiering een publiek-private combinatie: Dienst

Stadsontwikkeling/Grondzaken van de Gemeente 's-Gravenhage,

Bohemen-Vastgoed b.v., lBC-Vastgoed b.v., Nieboer & van Kuyen,

makelaars en taxateurs o.g. Het resulteerde in een opdracht aan

het Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. In een begeleidingscommis sie waren alle participanten

vertegen-woordigd onder voorzitterschap van Professor Gastelaar~,

super-visor vanuit het ISG.

De uitvoering en rapportage waren in handen van Drs. Elleke de

Wijs-Mulkens. Zij werd achtereenvolgens geassisteerd door Drs. D.

Schravendeel en Drs. P.A. Schindeler.

Drs. R.H.A. Bergh trad vanwege Stichting Hoogbouw op als

coördi-nator tussen de partijen en als bewaker van de doelstellingen.

Hij leverde daarmee een grote bijdrage aan de totstandkoming van

dit boek.

Dat het onderzoek in Den Haag terecht kwam is een gelukkige

omstandigheid geweest. Als 'halve stad' aan zee vormt Den Haag

een even overzichtelijk onderzoeksterrein voor stadsstudies als

de in de afgelopen zeventig jaar hierdoor beroemd geworden stad:

Chicago (aan de oever van Lake Michigan).

Vanuit Den Haag werd ook alle medewerking gegeven om het

onder-zoek in korte tijd vooruit te helpen en het van een zo hoog

mo-gelijke kwaliteit te voorzien. Drs J. Gramberg (SO/GZ) en

H.E. Schouten (N&vK) van de begeleidingscommissie waren degenen

die altijd beschikbaar waren om vragen te beantwoorden en informatie te leveren. Gastvrij onderdak tijdens het veldwerk

werd gegeven door de Stichting Bevordering Eigen Woningbezit.

Architecten aangesloten bij Stichting Hoogbouw

drage geleverd bij het maken van beeldmateriaal de interviews. Bureau Schwencke/Rosbach maakte

foto's tussen de tekst.

hebben hun

bij-ten behoeve van

onder meer de

J. Zomerplaag verzorgde in de laatste periode de databewerking. De kaarten vervaardigde 't Feitenbrein.

II1II1_ J :IIIIW. 1111 U_lulII'IJ

I

I~

(11)

Het plezierige van onderzoek doen binnen het ISG is dat

medewe-tenschappers altijd bereid zijn hun inzichten te geven. In dit geval waren dat Drs. Joos Droogleever Fortuyn, Drs. Jacqueline Vijgen, Drs. L. de Klerk en Drs. J. v.d. Ven.

Dank gaat uit naar de speciaal aangeworven Haagse krachten die toegewijd, beschaafd en kundig per telefoon enquêteerden,

even-als naar de drie doktoraal studenten (Heleen Sittig, H. de Korte

en P. Jansen) die een groot aantal interviews deden en deze

ver-rijkten met hun eigen waarnemingen'. Dank gaat tenslotte uit naar

de Hagenaars, Voorburgenaren, Leidschendammers en Zoetermeerders die bereid gevonden werden om aan de enquête mee te werken en in

het bijzonder het vijftigtal personen dat ook nog openhartig

mee-werkte aan de interviews.

(12)

\ I 1

,

I

: I

Hoog en laag

I

1

in Den Haag

(13)

1

INLEIDING

1. Vorm geven aan de compacte stad

Het streven van de grootste gemeenten in de Randstad om hun stad compacter te maken is te zien als een reactie op de daling van de gemiddelde woningbezetting, om z6 de bevolkingsdaling van de ge-meente tot staan te brengen. Helaas verwordt dit streven al gauw tot een slopende concurrentieslag met omringende gemeenten om gezinnen met kinderen te kunnen herbergen en de overloop tot staan te brengen. Door voor hen binnen de stad 'wervende woon-milieus' te scheppen tracht men deze categorie voor de toekomst aan de stad te binden. Dit gaat ten koste van de schaarse open ruimte en leidt tot stedebouwkundige halfslachtigheid.

Dat voor het huisvesten van gezinnen binnen gemeentegrenzen veel animo is valt te begrijpen. Het rendeert immers: een hoge woning-bezettingsgraad is voor een aantal jaren gegarandeerd. Dit neemt niet weg dat er naast het inkorten van voor- en achtertuinen der nieuwe eensgezinswoningen nog een andere strategie is: het op elkaar stapelen van woningen, omhoog bouwen. Hoe hoog? Dat blijft voorlopig in het midden.

Een geheel nieuw idee is natuurlijk stapelen van woningen niet. Toch is het zinvol om hierop voor de huidige tijd een actuele en frisse kijk te krijgen. Essentieel voor het ontwikkelen van zo'n strategie is dat er een vraag bestaat naar woonruimte die op zichzelf stapelbaar is, want anders kun je niet omhoog bouwen. Dat zijn woningen zonder voor- of achtertuinen en zonder expan-sieruimte er aan vast: dus geén zolder geen kelder en geen schuur. Er moet derhalve grote belangstelling aantoonbaar zijn voor zogenaamde netto-woningen: bovenetage, appartement of flat. Het bijvoegsel 'netto' duidt aan dat bijna alle ruimte en opper-vlakken tot de directe woon- en leefruimte behoren. De grootte van dit oppervlak en het kameraantal zijn grootheden die hierbij niet echt wezenlijk zijn.

Dat de belangstelling toeneemt voor het wonen in centrale stads-delen, op etages of in moderne flats, is nu langzaam doorge-drongen. De oorzaak acht men, niet ten onrechte, gelegen in de steeds verdere afbrokkeling van het gezinshuishouden als domi-nant huishoudtype. Deze ging hand in hand met de vorming van een groot aantal nieuwe typen één- en tweepersoons huishoudens zon-der kinzon-deren. En huishoudens zonzon-der kinzon-deren vormen blijkens allerlei onderzoek de groep waarvan de woonwensen naar verhouding het best aansluiten bij gestapelde bouw. Bestonden vroeger huis-houdens zonder kinderen vooral uit bejaarden, tegenwoordig vor-men ze een veel levendiger gezelschap: jongere alleenstaanden en

stellen, maar ook wat oudere alleenstaanden en stellen. Kleine huishoudens zonder kinderen, liefst niet te oud dus, zouden het betreffende marktsegment vormen dat de aloude succes-formule 'de

(14)

_ ' b i j "' 1+

a;=-_ .. ...

--= ••

"~

. .,--....-

ti . . . . . . . t'M . . n~ .. lA U A4 .'.1'1111

eengezinswoning in een kalme groene buitenwijk' voor gezien zou houden. Z6 kan het formeel beschikbare inzicht gemakshalve geschetst worden.

De literatuur die beschikbaar is om inzicht te verwerven is spaarzaam aanwezig. Belangrijk is toch vooral de literatuur waarin het 'gentrificationproces' wordt beschreven, de vernieuwde belangstelling van vooral hoog opgeleide jonge kleine huishou-dens om in binnensteden te gaan wonen. Een reader op dit gebied is LASKA & SPAIN. In vaktijdschriften maar ook in de populaire pers verschijnen geregeld interessante en smaakmakende artikelen over bepaalde nieuwe typen huishoudens en hun huisvestingstrends. Meestal ecqter ontberen ze vergelijkingen met andere typen huis-houdens, bijvoorbeeld met kleine huishoudens in een andere leef-tijdsgroep, laat staan dat daarover cijfermateriaal wordt ge-presenteerd. De meest interessante beschouwing met de grootste scope is van VANCE en stamt uit 1976. Lastig is alleen om diens inzichten over huisvestingstendenzen in de V.S. naar schaal om te vormen tot bruikbare ideeên voor Nederland en de Nederlandse Randstad.

Om twee redenen is het huidige inzicht als te summier te ken-schetsen:

1. Kleine, niet te oude, kinderloze huishoudens vormen bij elkaar snel een steeds omvangrijker segment op de woningmarkt. Ze vormen echter een segment dat voor het overige zeer divers van aard is. In welke hoek de dui-delijkste belangstelling voor wonen in of nabij stads-centra bestaat is niet erg duidelijk en ook niet erg beargumenteerd.

2. Stadscentra en centrale stadsdelen vormen weer z6'n groot oppervlak met z6'n grote verscheidenheid naar ligging ten opzichte van het gewest en naar directe omgevings-karakteristieken, dat voor tot investeringen wordt overgegaan vooral meer inzicht nodig is in de speciale standplaatsbehoeften van die verschillende huishoudens.

Meer inzicht is nodig. In het verleden zijn te vaak slechte ervaringen opgedaan vooral met de verhuur- of verkoopbaarheid van vooral hoge etagebouw. Vooral woningcorporaties zijn voor-zichtiger geworden. In de gesubsidiëerde sector golden de bezwaren, ook van niet-gezinnen, om te beginnen al de kwaliteit van de flats en het type (galerij) van de flats. De scherpe prijsstelling bepaalt wat bij de geldende normen en stand der techniek op een bepaald moment gerealiseerd kan worden en toen-dertijd werd het resultaat als onvoldoende ervaren. Maar er wer-den (evenals in de vrije sector overigens) ook miskleunen ge-maakt door verkeerde marktcombinaties van prijs, kwaliteit en locatie.

(15)

..

,

...

.,..

Belangrijker is echter om de kwestie 'laagbouw-middelhoogbouw-hoogbouw-wolkenkrabber' in een algemeen perspectief te krijgen. Over het bouwen aan de driedimensionale compacte stad moet helder gedacht worden.

Daartoe zal de volgende gedachtengang worden uitgewerkt. Huishoudens van verschillend type met verschillende prioriteiten ten aanzien van hun woonsituatie stellen een bepaald deel van hun geldbudget ter beschikking voor woonplaats en woonruimte. Verschillen in prioriteiten monden uit in andere keuzen ten aanzien van ruimte en tijd en die drukken zich vervolgens uit in een woonplek en een woning. De vraag is of de hoogte van op elkaar gestapelde netto privé-ruimten een logische extra di-mensie vormt in het verhaal over tijd, geld en ruimte.

Dit onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan de kennis- en meningsvorming omtrent de compacte stad. In hoofdstuk 2 zal de opzet van het onderzoek behandeld worden en de situering ervan in Den Haag e.o. Hoofdstuk 3 geeft een profiel van een aantal strategische typen huishoudens. Hoofdstuk 4 en 5 behandelen de relatie tussen de leefwijze van deze typen huishoudens en hun woning en woonplaats. Hoofdstuk 6 werkt dit concreet uit voor Den Haag. Hoofdstuk 7 behandelt de belangstelling voor wonen in hoogbouw. Slothoofdstuk 8 geeft een visie op het verband tussen de nieuwe ontwikkelingen rond de huishoudens en hun vraag naar woningen en woonlocaties.

2. Uiteenlopende typen kleine huishoudens

Te simpel zou het z~Jn te veronderstellen dat de woningbehoeften van één- en tweepersoons huishoudens homogeen zouden zijn, dus uitsluitend zouden samenhangen met de grootte van het huishouden en de afwezigheid van kinderen. De categorie kinderloze één- en tweepersoons huishoudens is niet alleen enorm gegroeid in de laatste twintig jaar, maar heeft ook bijgedragen tot het hete-rogener worden van de samenleving. Naast het traditionele ge-zinshuishoudtype zijn niet één of twee, maar een groot aantal typen Kleine Huishoudens ontstaan:

- één- en tweepersoons, - jonge, oudere en bejaarde, - waarvan alle leden werken,

één van de twee werkt, geen persoon werkt.

Zeer veel combinaties van kenmerken laten zich op het eerste gezicht voorstellen. Sommige typen bestaan al decennia of eeuwen, andere zijn meer nieuw van deze tijd. Bejaarde alleen-staande en bejaarde stellen zijn er altijd in ruime mate ge-weest. Op 55-jaar gepensioneerde beroepsmilitairen waren er na-tuurlijk ook altijd wel, maar sedert VUT-regelingen opkwamen

9

(16)

D Il 11 :011

_ _ _ _ _ _ _ _ __ _ . . _~ _ _ _ _ _ "'I.U=___ ... I"_'::.!l!fl!;l _ _ ... d •• "'aUll.IllltLIU'r.., . . .

UI."

..

-....

UI.IIC.I ... ·ollUiIU . . . . JltIllL-.C·\'O:""''---'---_ _

zijn de 'jong gepensioneerden' een categorie van respectabele omvang gaan vormen.

Het ontstaan van Nieuwe Kleine Huishoudens hangt evenwel voor het merendeel samen met de voortschrijdende individualisering van de samenleving ten koste van het traditionele gezinspatroon. Die individualisering geldt allereerst het samenwoningspatroon. De kinderen gaan eerder het huis uit om een zelfstandige woning te betrekken. De kinderloze fase van het gezin breekt extra vroeg aan nu per gezin minder kinderen worden geboren. Bewust kinder-loos blijven neemt toe. Er wordt vaker gescheiden, wat veelal resulteert in de vorming van twee aparte kleine huishoudens. Tot slot van deze globale opsomming: bejaarden wonen nog maar hoogst zelden bij hun volwassen kinderen en hun wonen in collectieve huishoudens als bejaardenoorden is hoe langer . hoe meer beperkt geraakt tot alleen de hoogbejaarden.

Individualisering bij jong en oud

Tot individualisering kunnen ook bepaalde emancipatie- en zelf-ontplooiingsprocessen gerekend worden. De beheersing van het kindertal, grotere scholingsmogelijkheden en (daardoor) beroeps-mogelijkheden hebben vrouwen meer beroeps-mogelijkheden gegeven voor in-dividuele zelfstandigheid. Het gaat daarbij niet alleen om de mogelijkheid een behoorlijke eigen huishouding te hebben als leenstaande, maar ook om haar positie in een huishouden met al-leen een man en een gezin. Betaald werk buitenshuis wordt steeds gebruikelijker, maar ook het najagen van meer persoonlijk be-paalde interesses gelegen buiten de wereld van kinderen, keuken, kerk. Wat. betekent dit voor woningmarktanalyse? Dat 'de vrouw-tjes' niet meer met succes kunnen worden opgevat als één vrij homogene categorie: de categorie van huisvrouwen, met geijkte gedragspatronen en dito woonverlangens.

Ook bij de jongeren en de ouderen als leeftijdsgroep kan van emancipatie of van ontplooiing van eigen aard gesproken worden. Een levensfase die vroeger nauwelijks of in veel mindere mate bestond, wordt nu bewust ingevuld. Voor de jongeren gaat het om het vormgeven aan de vrijgezellentijd en de kinderloze fase. Hoe lang die periode gaat duren voor een bepaald individu of stel valt nooit helemaal met zekerheid te zeggen. Verkering bijvoor-beeld kan plotseling aan- of uitraken. Over het juiste moment voor kinderen nemen komen langzaam aan maatschappelijke idee~n in omloop.

Voor ouderen gaat het om de periode na het ophouden met werken en na het vertrek van de kinderen uit huis. Deze tweeledige veran-dering, die zich vaak in korte tijd na elkaar voltrekt, vindt tegenwoordig plaats op een nog jeugdige leeftijd. Vroeger was de aloude dreiging van de oude dag - ziekte, gebrek, dood - een extra rem op nieuwe initiatieven. Tegenwoordig geeft het ver-trouwen in het medisch kunnen een voldoende zekerheid dat de periode waarin men nog gezond is en zelfstandig kan opereren lang

10

(17)

l

il

"

I , .~ "1"',,. • • '~ • •

".-nd+tJ.."

I

genoeg is om de bakens nog te verzetten en eventueel ook te herinvesteren. In verandering van huisvesting onder andere. De ontplooiingsprocessen zijn niet in de eerste plaats van belang omdat ze kansen geven aan het individu in allerlei levensfasen. Belangrijker is hier dat het bepaalde categorie~n zijn die zich emanciperen en manifesteren. Zo zal de leefwijze van een aantal oudere stellen - ondanks onderlinge verschillen - niet makkelijk verward kunnen worden met die van een aantal jeugdige vrijge-zellen.

Individualisering en tijdsbesteding

Individualisering houdt dus bepaald niet op bij huishoudformatie. Een belangrijk aspect van individualisering is de taakverdeling binnen huishoudens, de globale verplichte tijdsbestedingen per volwassen persoon. De traditionele taakverdeling binnen een gezin is vooral a'symmetrisch van aard: de heer des huizes werkt en brengt het geld binnen, de vrouw verricht geen betaalde arbeid maar regelt het huishouden. Vrouwen van nu verrichten meer betaalde arbeid buitenshuis, ook als er kinderen zijn. De

consequenties ervan zullen gedetailleerd de aandacht krijgen. Het aantal volwassen personen in huishoudens dat zelf met de combinatie huishouden - werk te maken heeft is vooral onder de jongere leeftijdsgroep sterk toegenomen. Alleenstaanden met een baan genoten vroeger bij hun moeder of hun hospita kost en inwoning. Nu moeten ze in hun eentje een soort huishouding zien te voeren naast hun vrijgezellenbestaan. In aanleg is dat een druk bestaan. Bij de oudere huishoudens ligt de symmetrie weer anders. Fitte VUT-'stellen moeten nu zonder ruzie te maken de dagen vullen, dagen die voor beiden nauwelijks nog andere verplichte bezigheden kennen als het verrichten van wat huishou-delijk werk. Deze veranderde tijdsbestedingen zullen worden teruggevonden in andere verlangens ten aanzien van woning en woonplaats.

Geldbesteding

Niet alleen op de tijdsbesteding, maar ook op de bestemmings-mogelijkheden van de inkomsten heeft individualisering zijn weerslag. Een verkenning van de uitersten.

De kostwinner in een traditioneel gezin moet van dit geld allereerst een huishouden van, laten we zeggen, vier personen huisvesten. Het geld dat na aftrek van de woonlasten over blijft om vn.J te besteden aan voeding, kleding, ontwikkeling, vrije tijdsbesteding en verplaatsingen moet gedeeld worden met de andere personen in het huishouden. In het traditionele gezin vormt het vri

i

besteedbaar inkomen per persoon een laag per-centage van het totaal inkomen.

Een alleenstaande (werkend of niet werkend) hoeft van zijn inkomen slechts passende huisvesting te verzorgen voor één persoon. Door de bank genomen is dat beslist goedkoper dan

huis-11

(18)

1\

vesting voor vier. Het geld dat na aftrek van de woonlasten overblijft hoeft niet gedeeld te worden en kan geheel door hem/haarzelf vrij besteed worden. Het vrij besteedbaar inkomen dat beschikbaar is per persoon vormt bij huishoudens van alleen-staanden naar verhouding een zeer hoog percentage van het totale

inkomen.

3. Nieuwe leefwijzen en nieuwe woonpreferenties

Tijd- en geldbesteding geven vorm aan de leefstijl, de leef-wijze. De leefwijze voert naar de woonpreferenties. De gespeci-ficeerde behoefte aan een woning (zeg: de woning zelf, de nabije

omgeving ervan en de ligging) is te zien als een uitvloeisel van

wat voor de leefwijze van het betrokken huishouden noodzakelijk

is. Willen huishoudens bepaalde activiteiten verrichten dan zijn

ze afhankelijk van bepaalde voorzieningen of soorten plaatsen. En willen ze hun behoefte aan bepaalde voorzieningen omzetten in daadwerkelijk gebruik, dan zullen de nodige faciliteiten ook in

tijd en ruimte bereikbaar moeten zijn. Mensen kunnen nu eenmaal

op slechts één plek tegelijk zijn en ter plekke maar één ding

tegelijk doen. Gegeven deze ondeelbaarheid zijn de meeste mensen al door hun gewoonte om elke dag te slapen en te eten beperkt in

hun reikwijdte. Ook het hebben van dagtaken bindt veel mensen

gedurende grote delen van het etmaal aan bepaalde plaatsen, voornamelijk de eigen woning en werkadressen. Hun actieradius wordt hierdoor nog verder ingeperkt.

Om deze materie op inzichtelijke wijze in onderzoek, o.a. in

woningmarktonderzoek, te kunnen betrekken is niet eenvoudig. Om die reden werd op het Instituut voor Sociale Geografie, U. v .A, onlangs een pilotstudy voor de RPD gemaakt door J.Vijgen & R. van

Engelsdorp Gastelaars : ' Stedelijke bevolkingskategorie!!n in

opkomst' (1986).

Zij stellen, en maken ook aannemelijk, dat de

leefstijl-verschillen tussen huishoudens tegenwoordig minder goed ver-klaard kunnen worden aan de hand van verschillen op de klassieke variabelen sociale klasse, huishoudinkomen, opleidingsniveau en gezinsfase. Deze hadden slechts verklarende kracht in een tijd dat het huishoudtype zèlf een constante was: bijna elk

huis-houden was een traditioneel gezin. Hun alternatief is

inhoude-lijk ge!!nt op hierboven geschetste individualiseringsprocessen.

Verschillen tussen huishoudens qua leefwijze worden nu vooral veroorzaakt door het koppel tijd - geld. Tijd doelt hier op de hoeveelheid naar eigen keuze in te delen uren die mensen door de

dag ter beschikking staan. Deze dimensie wordt vooral bepaald

door hun participatie op de arbeidsmarkt. Met geld wordt vooral gelet op de hoeveelheid geld die per persoon besteed kan worden.

Huishoudens zijn dan te typeren op combinatie van veel of weinig

(19)

De levenslijn

Een belangrijke notie daar boven op komend is (wat zij noemen) de sociaal-demografische situatie: een soort gezins- c.q. le-vensfase-indicator die huishoudens onderscheidt naar gelang de aanwezigheid van één dan wel twee volwassenen, de aanwezigheid van kinderen en die daarnaast ook rekening houdt met de leeftijd. Omdat VIJGEN & GASTELAARS hun onderzoek beperkten tot huishoudens onder de 45 jaar bleef hun bespreking van deze factor wat sum-mier.

Enig verband tussen de tijd-geld typering en de levensfase en huishoudsamenstelling is er natuurlijk wel. Hoe meer personen hoe lager het geldbudget. De combinatie 'veel tijd - veel geld' zal

vr~J zelden worden aangetroffen onder jongeren, want jeugdige renteniers zijn er maar weinig in ons land. Voor de 60-plussers met een behoorlijk pensioen is het een juiste typering.

Leeftijd bepaalt o.a. wat van nature (vervoermiddelen even daar-gelaten) de actieradius is van een persoon of diens metge-zel(len): leeftijd bepaalt welke inspanning iemand zich kan ver-oorloven voordat hij weer naar huis moet om bij te komen. Een kleine inflexibele actieradius is het kenmerk van jonge kinderen en van ouden van dagen.

Leeftijd en levensfase geven (tenslotte) iemands positie op de levenslijn. Vooral bij lange-termijnbeslissingen over de beste-ding van tijd en geld (investeren in studie, loopbaan, kinderen, verhuizen) is die positie-factor uiterst differentiêrend. Op zulke momenten overschouwt de beslisser de voorafgaande periode, ziet wat als afgesloten of als definitief afgesneden kan worden beschouwd en denkt na over wat op korte en op langere termijn te verwachten is.

Een stel van 32 jaar zonder kinderen oriênteert zich waarschijn-lijk nauwewaarschijn-lijks in de richting van een vrijgezellenbestaan, maar overweegt naast de verdere opbouw van de beroepscarrière de op-bouw van een gezin. Een stel van 55 jaar op-bouwt eerder af. Het vraagt zich bijvoorbeeld af of het geen tijd is op te houden met werken in plaats van door te gaan tot het eind of tot het

pen-sioen nog voldoende is om er de behoeften van de laatste levens-fasen mee te dekken. Opbouwend is uitsluitend nog het vormgeven aan de grote hoeveelheid vrije tijd die er aan komt en het scheppen van voorwaarden daarvoor. Kijkt het jonge stel min of meer aan tegen twintig jaar van gezinsleven en van werken, het oude stel ziet in de loop van die periode ouderdomsgebreken op-doemen en de dood die hun beider pad kan kruisen.

Geld omzetten in vrije tijd

De aandacht voor de leefwijze gaat uit naar tijdsbesteding aan huishoudelijk werk, verplaatsingen en vrije tijd. Tijd en geld zijn tot op zekere hoogte uitwisselbaar: men kan ergens tijd in steken om geld uit te sparen, of, juist omgekeerd ergens geld in

(20)

steken teneinde tijd op uit te sparen. De leidende idee van

VIJ-GEN & GASTELAARS gaat over de invloed van het aandeel betaalde beroepsarbeid op het totale urenbudget van de volwassen personen in een huishouden op de tijd- en geldbesteding van jonge huis-houdens: huishoudens met een hoog aandeel beroepsarbeid zullen trachten hun vrije tijd te beschermen, vrij te houden. Zij doen

dit ondermeer door tijd te besparen op huishoudelijk werk en op

verplaatsingen. Eén van de mogelijke strategie~n hiervoor is

monetariseren. Dit houdt voor huishoudelijk werk bijvoorbeeld in kant en klaar maaltijden kopen of uit eten gaan in plaats van zelf boodschappen doen, koken, tafel dekken, afruimen etc. Bij verplaatsingen houdt het in de aanschaf of het gebruik van snel-lere vervoermiddelen: een (tweede) auto of een taxi in plaats van

fiets of openbaar vervoer en bij langere afstanden (vacanties)

een voorkeur voor vliegen. Ook het afschaffen van verplaatsingen door op een gunstige plek te gaan wonen, die afstanden tot de belangrijke en frequent gebruikte punten of gebieden

minima-liseert is voor jonge werkende kleine huishoudens een goede

investering om tijd te winnen.

Een gezinshuishouden dat relatief we~n~g beroepsarpeid

doet en we~n~g geld te besteden heeft kiest voor de

omgekeerde strategie: veel tijdsinvestering komt in

plaats van kant en klaar kopen, dienstverlening roepen

komt dan zelf koken, zelf kleren maken, zelf cadeautjes

knutselen, zelf het huis schoonhouden en ook opknappen, steeds zelf voor de kinderen zorgen. Meestal worden dit soort bezigheden aangeduid met de term huishoudelijke productie. Veel gereedschap en voorraden zijn nodig en

men is veel thuis: veel huishoudelijke productie vergt

werkruimte in huis

Het streven van oudere kleine huishoudens zal waarschijnlijk zijn dat ze trachten als individu zelfstandig te blijven (zo veel mogelijk onafhankelijk te zijn van de zorg van anderen) en de

kwal i tei t van de oude dagen zo lang mogelijk op een zo hoog

mogelijk peil willen houden. Dit betekent eveneens dat ze trach-ten vooral lichamelijk uitputtrach-tend huishoudelijk werk zoveel mo-gelijk te kortwieken en ook de verplaatsingen voor boodschappen en vrije tijd te stroomlijnen. Het bezit van een eigen auto is

tot op hoge leeftijd een redelijke garantie op eigen mobiliteit, maar niet altijd voldoende. De autorijder kan een ouderdomskwaal

krijgen die het autorijden in de weg staat. Wie niet door

anderen gereden kan of wil worden of dat gewoon niet kan betalen

(eigen kinderen, personeel, taxi) moet iets verzinnen. Een

uitgekiende plaats om te wonen is voor oude kleine huishoudens een strategisch middel om verplaatsings-ongemak te minimaliseren teneinde de kwaliteit van het bestaan voor zo veel mogelijk jaren te optimaliseren.

Maar hoewel jonge en oude huishoudens beiden interesse hebben in

een goede standplaats zullen de prioriteiten van de ouderen en jongeren rond het kiezen van een plek nogal eens kunnen ver-schillen.

(21)

[ [ . ItM ..

4. Een woonsituatie kiezen

Waarmee houdt de consument in opzet rekening bij het kiezen van een woning en een precieze woonplaats? Hiertoe wordt geïntro-duceerd het begrip 'woon-situatie'. Dit omvat eigenlijk alles wat een aspirant bewoner aantreft: de woning zelf, van binnen en van buiten, de inbedding van de woning in (onder meer) de regio en de prijs die er aan hangt. Het vormt als het ware het object dat hij evalueert en dat ook klaar ligt om door andere aspirant huurders

of kopers ge~valueerd te worden. Neemt hij de woning, dan stapt

hij als het ware in die woonsituatie. En daarmee is het zijn eigen woonsituatie geworden.

Enige systematiek aanbrengen in zo'n omvattend begrip is nood-zakelijk. Het eerste onderscheid is naar ruimtelijk niveau en

werd ontleend aan de Zweedse geograaf H~GERSTRAND, wiens denken

in een bruikbare vorm werd gegoten door CORTIE & GASTELAARS. De

niveau's zijn:

1. verblijf 2. domein 3. standplaats.

Aan elk van de drie niveau' s kan vervolgens een onderscheid gevoegd worden naar betekenis:

a. een conditionerende betekenis b. een verwijzende betekenis.

Een toelichting op het laatste onderscheid die vrij naar EERHART

is geformuleerd. Conditionerend wil zeggen: materi~le condities

verschaffend ten behoeve van het bestaan van individuen en huis-houdens. Verwijzend wil zeggen: de symbolische betekenis of la-ding die daar van uit gaat door zichtbaarheid of bekendheid. Voor de huidige invalshoek is speciaal de conditionerende kant van belang.

1. Het verblijf als conditie: de woning als gelegenheid voor

het bedrijven van activiteiten binnenshuis en het opber-gen van benodigdheden daarvoor, alsook als geschikte verblijfplaats voor een mens, die voldoende waterdicht is, licht en lucht toelaat, op temperatuur te houden is. Het gaat hier om woningkwaliteiten die in relatie staan tot de patronen van activiteiten (de leefwijze) van het huishouden (en de afzonderlijke leden ervan) voor zover die binnenshuis zullen plaatsvinden. Het gaat om het verschaffen van ruimte ervoor (oppervlak, kameraantal, bergruimte) en om de gelegenheid dit te doen in een ruimte die het gezond functioneren van het menselijk organisme bevordert of in ieder geval niet in de weg staat.

2. Het domein als conditie: het privé-territorium dat

a. veiligheid biedt tegenover de buitenwereld (behoud van lijf en goed),

15

"

(22)

b. afscherming geeft tegenover de direct omringende menselijke en mensgemaakte buitenwereld, gelet op

de kans op geluidsoverlast, inkijk of ongezocht

contact met omwonenden,

c. een veilige en tezelfdertijd gemakkelijke toegangsweg tot dit eigen gebied.

Hier zijn vooral bij betrokken de zogenaamde intermediaire en bufferzones rond de woning: de voor- en achtertuinen van een-gezinswoningen, de gezamenlijke (eventueel ook openbare) ver-keersruimten in flatgebouwen. Ook de verdere zeer nabije

omge-ving van de woning is hier in het geding: naburige wooneenheden,

de aanpalende openbare weg of andere openbare ruimte.

3. De standplaats als conditie: alle activiteitenplaatsen of condities voor het bedrijven van activiteiten, die als het ware in concentrische cirkels rondom het vaste

ver-blijf, de woning liggen en die van belang kunnen zijn

voor 'woonhuishoudens'. Onderscheid wordt gemaakt naar: a. ligging binnen 15 minuten te voet: de loopafstand b. ligging binnen de maximale pendelafstand per auto in

alle richtingen: de regio- of gewest-maat.

Van belang zijn onder meer de ligging van de woning ten opzichte

van werkgelegenheid, winkels en scholen en recreatiegebieden. Inpandige voorzieningen (bijvoorbeeld een eigen zwembad in de tuin of in het flatgebouw) zijn te beschouwen als voorzieningen

op ultiem korte afstand, die nog dichter bij zijn omdat men

geen jas hoeft aan te trekken en niet over straat hoeft.

Wat houdt het kiezen van een woning en een plek om te wonen in?

Er zitten zeer veel kanten aan. Aan bijna elke kant hangt een

prijskaartje. Niet alle wensen en idealen kunnen gerealiseerd

worden met een altijd beperkt geldbudget. Hoe lager het budget

hoe minder gerealiseerd wordt. Het betekent dat er altijd

prioriteiten gelegd worden op onderdelen, op aspecten van de

woonsituatie. Er zijn allerhande aspecten die tegen elkaar

af-geruild kunnen worden, zoals een mooie buitenkant tegen een

'slechte' standplaatS of meer sanitair comfort tegen minder

kamers. Enzovoorts.

Welke soorten prioriteiten leggen welke typen huishoudens aan? Hoe zijn onderlinge verschillen te karakteriseren? De

uitruil-mogelijkheden zijn buitengewoon uitgebreid. Beperkt zal worden

tot een centrale 'trade off':

meer ruimte in en om de woning

tegenover

een betere standplaats van de woning

Een algemeen gegeven is dat op een goede standplaats de ruimte

duur is. Maar wie een goede standplaats vindt, waar de juiste plaatsen dichtbij zijn, wint tijd. Men kan dus nooit van beiden het absolute hebben. Gestreefd zal worden naar een optimum. Dat 16

10 • • _ •• aan

(23)

optimum zal van geval tot geval verschillen. De gedachte is nu

dat bij sommige typen huishoudens de prioriteit 'het winnen van

tijd' de overhand heeft en bij anderen 'het winnen van ruimte'.

Compact bouwen in centrale delen van het gewest of, zo men wil,

aan de compacte stad zou dan vooral moeten plaatsvinden ten

behoeve van de 'tijdwinners'.

5. Nieuwe aanleiding voor hoogbouw?

Inmiddels is één en ander besproken over standplaatsen, mogelijke

bouwplaatsen in centrumachtige gebieden of daarbuiten. Aan de

or-de zijn geweest or-de aan or-de grond gebonor-den eensgezinswoningen

te-genover de stapelbare meergezinswoning . Maar hoe staat het met

de hoogte van de stapelwoningen? Waar komt hoogbouw in het

ver-haal? Volgens BERGH & GASTELAARS zou de grotere vraag naar

meer-gezinswoningen, voortkomend uit de toename van nieuwe kleine

kin-derloze huishoudens, met succes op behoorlijke schaal om te

zet-ten zijn niet alleen in middelhoge stapeling (vier à zes hoog),

maar ook in hoogbouw, mits daarvoor standplaatsen worden

uitge-kozen, die aansluiten bij de leefwijze van de beoogde bewoners.

Dit punt is zeer actueel juist nu bij ontwerpers, bouwers en

bestuurders grote interesse bestaat voor het tot stand brengen

van hoogbouw. Echter zoals gezegd: de huivering voor echecs met

hoogbouw zoals in de jaren zestig is nog lang niet verdwenen.

Hier wordt in de eerste plaats het bouwen en wonen benadert

vanuit de consument, 'het woningbehoevende huishouden zelf'.

Is boven-de-grond-wonen een vrije keuze van mensen? Is zeer hoog

wonen een bewuste voorkeur? Is uitzicht belangrijk? Speelt de

aanblik van een hoogbouwcomplex een rol? Welke nieuwe typen

(ou-de of jonge) hebben (ou-de meeste interesse?

Daarnaast is de vraag of de belangstelling voor hoogbouw wellicht

op te peppen is. De appartementen zelf zouden - qua oppervlak,

indeling, graad van efficiency en van comfort - optimaal moeten aansluiten bij de leefwijze en de woonbehoeften van verschillende

typen huishoudens zodat gaten in de markt gevonden worden.

'House-keeping-services' met eventueel maaltijden aan huis wordt

ook wel geopperd. Bij die aanpak krijgt hoogbouw weer meer het

idee van een hotel, een formule waarin huishoudelijk werk zeer

sterk gemonetariseerd is. Mogelijk is tot slot: het opkrikken

van de standplaatskwaliteit van een hoogbouwcomplex door

voor-zieningen als zwembaden, fitnessruimten of nog veel exclusievere

installaties in het gebouw onder te brengen. De snelheid van de verticale verplaatsing binnen hoogbouw bevordert namelijk de ef-ficiency van dit soort collectieve uitrustingen en services.

Het is natuurlijk de vraag of er belangstelling bestaat voor

zulke uitrustingen en services. Die kunnen aan de ene kant

tijd-besparend heten, maar aan de andere kant vertegenwoordigen ze

toch een nieuwe Amerikaans-steedse luxe, waarvan niet bekend is

of die (reeds) zal aanslaan in de Hollandse Randstad.

17

(24)

Essenti~ler is voorlopig te weten welke van de kinderloze jonge

of oude kleine huishoudens in aanmerking willen komen voor sta-pelbare woningen in stedelijke gebieden op goed omschrijfbare locaties.

(25)

2

ONDERZOEKSOPZET

1. Doel van het onderzoek

Inzichten verschaffen ten behoeve van de woningbouwontwikkeling in de grote steden van de Randstad is het uiteindelijk doel van deze studie. Het onderzoek zelf werd in Den Haag gesitueerd we-gens de grote belangstelling aldaar voor het onderwerp. De sys-tematische benaderingswijze zou moeten garanderen dat de uit-komsten ook voor steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht re-levantie zouden hebben, zij het minder rechtstreeks.

Er zit een attractieve kant aan de situering van het onderzoek in Den Haag. Hier is namelijk de mogelijkheid om de voorkeuren qua woning en woonmilieu van oudere kinderloze huishoudens te bestu-deren 'in situ'. Den Haag heeft immers al een eeuw lang de naam aantrekkingskracht uit te oefenen op de vestiging van (niet al te

onbemiddelde) gepensioneerden, iets wat over Amsterdam of

Rot-terdam bijvoorbeeld zelden beweerd wordt.

Centrale doelstelling is inzicht te geven in de behoefte die be-staat bij jonge en oudere kleine huishoudens aan woningen in

middelhoog- en hoogbouw in verschillende prijsklassen op

ver-schillende lokaties binnen de gemeente Den Haag. Deze keer zijn het niet de sociale stadsvernieuwingsprojecten waar de

belang-stelling naar uitg~at. Gemikt wordt op nieuwbouwhuren vanaf

fl. 750,- tot flink daarboven (een bovengrens is niet vastge-steld) en op daarmee corresponderende koopprijzen. (In dit bedrag zijn dan niet verdisconteerd de stookkosten maar wel de bij (hoge) etagebouw verplichte servicekosten voor de bewoner.) Het opzetten van onderzoek naar de belangstelling voor duurdere

middelhoog- en hoogbouw kan vanuit diverse motieven gezien

worden. Los van bedrijfs-economische beweegredenen of van

'city-economics' redeneringen - aangaande het gehele

gemeente-lijke grondgebied of te (her)ontwikkelen gedeelten ervan - kunnen twee zingevingen gelden.

1. De relevantie van de uitkomsten ook voor lagere

inkomens-groepen is aanwezig. De keuzevrijheid t.a.v. wonen voor ho-gere inkomensgroepen, qua locatie en qua type, mag geacht worden groter te zijn dan voor de lagere. Derhalve mag ver-wacht worden dat woonwensen, die zich lijken te wijzigen als gevolg van algehele maatschappelijke ontwikkelingen, eerder

zichtbaar zullen worden bij categorie~n die makkelijker

kun-nen kiezen.

2. De mogelijkheden van het moment om ook in hoogbouw

aantrek-kelijke woonmogelijkheden te realiseren vallen (als geheel genomen) vrij duur uit. De positieve mogelijkheden van deze woonvorm liggen dus niet binnen ieders

(26)

financieel bereik. Gezien de sterke stijging van het aantal kinderloze kleine huishoudens is het wenselijk om bij de ontwikkeling van de compacte stad de beschikking

te hebben over voortgaand inzicht aangaande de

voorwaarden voor verdere ontwikkeling en toepassing van dit woningtype. Om die reden moet het onderzoek zo goed

mogelijk toespitsbaar zijn op categorie~n die er mogelijk

belangstelling voor hebben en die in principe dergelijke

nieuwbouw kunnen betalen.

al '.11

2. Onderzoeksopzet

Dit onderzoek tracht zowel woningmarktonderzoek te z1Jn als een

zo goed mogelijke analyse te geven van de achtergrond van

ver-schuivingen in de vraag naar wonen.

De operationalisatie van het onderzoek ziet er als volgt uit.

Op een beperkt aantal hoofdlocaties binnen de stedelijke regio

moest een enquête-onderzoek plaatsvinden dat gelijktijdig een beschrijving diende te leveren van de bewoning van een plek, maar dat tevens vergelijkingsmogelijkheden zou bieden: zowel voor vergelijkingen binnen een zelfde locatie als voor vergelijkingen tussen de locaties. Op een viertal vragen moet het onderzoek uiteindelijk rechtstreeks antwoord geven:

1) In hoeverre wijkt de vraag van kleine huishoudens af van

die van (traditionele) gezinnen?

2) In hoeverre bestaan er verschillen in de vraag van de

oudere en de jongere kleine kinderloze huishoudens?

3) Op welke wijze is de afwijkende vraag op de woningmarkt

van kleine huishoudens eventueel te verklaren: komen andere prioriteiten voor het wonen voort uit fundamentele verschil-len in leefwijze ten opzichte van gezinshuishoudens?

4) In hoeverre geeft de speciale vraag van jongere en oudere

één- en tweepersoons huishoudens aanleiding en/of

mogelijk-heden om woningen in hoogbouw op te stapelen?

Binnen de Haagse regio werd gezocht naar ca. 16 deelmilieus ,

intern vrij homogeen naar woningtype en prijs. Bij de keuze werd

vooral variatie gezocht naar

- woningtype - bouwhoogte - huur of koop - prijsklasse

- afstand tot het centrum en de werkgelegenheid

(27)

• e

Kaart 1: de spreiding van arbeidsplaatsen in de regio Den Haag voor 1986

WASSENAAR Scheveningen "" Bad

..

• • •

.

Scheveningen •

..

:.

..

!

N o 5 km L . . ' --'----'-..-...L--J' Haven -\' ••• : : • : • • • .:. ... • LEIDSCHENDAM

.

..

:

..

::-.

\:.

..-

-.

.:-

.

~ ~

...

:

.

:

...

~-.,.;

..

:::...::

.

• .... • \; ••• ::-. VOORBURG

.-.: .:!-:: .

:-.~.... >1-••• DEN HAAG· ••• : . : : • • • .-: Prins

* . -.• :

Clausplein Zuiderpark Kijkduin

*

.

..

.

Bron: opgaven gewest 's Gravenhage en gemeente Wassenaar

-

'I ZOETERMEER

:

....

...

.

.

:.

• _ 1000 arbeidsplaatsen

*

referentiepunt I1 I1 IIII 11~ldl llil 21 !Bi 11

(28)

De hoofdlocaties in de regio Den Haag moesten variatie in stand-plaatskwaliteit bieden. Gelet is op afstand tot de voornaamste concentraties van werkgelegenheid in de hele regio (zie kaart 1), tot centraal stedelijke voorzieningen in Den Haag (zie kaart 2) en de afstand tot de kust.

Typisch Haags is de "T"-vorm. De langgerekte balk van de "T"

wordt gevormd door de kust. Amsterdam en Rotterdam liggen ook aan het water, maar alleen het Haagse water heeft geen overkant. Zee, zee en nog eens zee. Wie op zoek gaat naar werkgelegen-heidsconcentraties aan gene zijde van de balk, ziet in z1Jn

geestesoog hooguit de booreilanden en de duurbetaalde vis.

Loodrecht. op de kust staat de poot:. het langgerekte centrum, dat

kundig verbrokkeld wordt door zogenaamde 'Bos jes', de benaming

voor de typisch Haagse groenpartijen, die meer weg hebben van een miniatuur natuurgebied in een stad dan van een stadspark. Dit centrum strekt zich momenteel uit van de Pier van Scheveningen tot even voorbij het Binnenhof en bevat naar beneden gaand steeds meer werkgelegenheid. Beneden de voet van de "T" loopt die con-centratie nog een stuk door in de richting van het Groene Hart tot aan Zoetermeèr: een kale polderplaats , maar toch één van Nederland. succesvolste groeikernen.

Links van de poot ligt het woongebied van de gewonere Hagenaar met als opvallende werkgelegenheid een groot aantal ziekenhuizen

en inrichtingen. Verder naar buiten gaand in die richting loopt

de stad dood in de kassen van het Westland. Rechts van de poot

verschuilt zich het rijke Wassenaar achter de buffer van een

kolossaal waterwingebied. Het Den Haag voor de beter gesitueerden ligt op dit moment in hoofdzaak op de zandgronden langs de kust en tegen Wassenaar aan, met een uitbouw op de meer zompige

gronden aan de kant van Paleis Ten Bosch, zich nog enigszins

voortzettend in Voorburg. (Kaart 3 schetst de Haagse bodem.)

De vijf hoofdlocaties die in de regio Den Haag onderscheiden

werden (en rond welke de woonmilieus gegroepeerd zijn) zijn aan te duiden als:

1- centrale stad

-

centraal Den Haag

2. centrale kust

-

Scheveningen e.o.

3 perifere kust

-

Kijkduin e.o.

4. stadsrand - Mariahoeve/Voorburg

5. groeikern

-

Zoetermeer

Een streng onderscheid werd gemaakt naar eengezinswoningen

ener-zijds en meergezinswoningen anderener-zijds. Op elke hoofdlocatie

werden ze in principe in de verhouding 50%-50% opgenomen.

22

Eengezinswoning: verticaal eigendom, geen boven- of

onder-buren, met eigen begane grondetage, dat door één huishouden

bewoond wordt. Het gaat daarbij om vrijstaande en

halfvrijstaande en rijtjes-huizen.

Meergezinswoning: horizontaal eigendom, met tenminste ook

(29)

Kaart 2: de Haagse wijken met centraal stedelijke voorzieningen (globaal)

Oostduinen 14

Belgisch Park 15

Westbroekpark en Duttendel 16

Benoordenhout 17

Archipelbuurt 18

6 Van Stolkpark en Scheveningse Bosjes 19

7 Scheveningen 20 8 Duindorp 21 9 Geuzen-en Statenkwartier 22 10 Zorgvliet 23 11 Duinoord 24 12 Bomen- en Bloemenbuurt 25 13 Vogelwijk 26

Bohemen en Meer en Bos Kijkduin en Ockenburgh Made- en Uithofspolder Looscluinen Waldeck Vruchtenbuurt Valkenboskwartier

Regentessekwartier Zeeheldenkwartier Willemspark Haagse Bos Mariahoeve en Mariat Bezuidenhout

N Prins Clausplein

*

referentiepunt

wijken met centraal stedelijke voorzieningen (N.B. wijk 6 en 10

bestaan voornamelijk uit groen) gemeentegrens

~jkgrens

27 Stationsbuurt 28 Oude stad ,"Centrum") 29 Schildersbuurt Transvaalkwartier Rustenburg en Oostbroek leyenburg Bouwlust 30 31 32 33 34 35 Morgenstond Zulderpark 36 Moerwijk 37 Groente· en Fruitmarkt 38 laakkwartier en Spoorwijk 39 Binckhorst

(30)

uw-.- _ _ t

",_,_.

I ( " , , , t l ! '_'I2";;rIr-t--ar--_ I _ _ - _ _

-

··11._-...

wordt. Het gaat zowel om flats met lift, lagere etages zonder lift, en het type gestapelde eengezinswoning (bijvoorbeeld twee dubbele etagewoningen op een benedenwoning)

Als eerste bijkomende eis voor de selectie gold dat de prijs-klasse nooit veel onder de prijs mocht liggen van nieuwbouw

premie-c en vr~Je sector. De hoofdbewoners moesten potentHHe

gegadigden voor nieuwbouw kunnen representeren op grond van hun huidige woonlasten, op grond van hun inkomen of van de geschatte waarde van hun woningbezit. Gezocht is naar straten of gedeelten van straten en complexen waarvan bekend was dat de prijs per woning zo veel mogelijk steeds boven de f. 750,- huur of 1.7 ton koop lag. Daarbij werd gestreefd naar gelijke vulling in twee prijsklassen: de eerste tot 2.25 ton en de tweede daarboven (max.

4 à 5 ton).

Als tweede eis gold dat het micro-milieus moesten z~Jn die in de

afgelopen 10 jaar 'bewoningsdynamiek' kenden. Dit soort milieus vormen of vormden zeer recentelijk het courante woningaanbod

voor mensen met verhuis plannen uit Den Haag zelf of van

daarbuiten. Dat zal dus nieuwbouw zijn, maar ook een complex

oudbouw dat aan dezelfde voorwaarden voldoet. De bewoners zelf

-met name de wat recentere vestigers - kunnen worden beschouwd

als een re~ele groep om over vestiging in middelhoog- en

hoogbouwprojecten op centrale lokaties in Den Haag te kunnen

oordelen of om model te kunnen staan voor de aspirant

woningvrager anno 1991.

Per deelmilieu zouden 60 à 70 korte enquêtes worden gehouden (in totaal ca. 1100). Hiertoe was wenselijk dat elk deelmilieu tenminste ca. 300 adressen bevatte. Ingedeeld naar hoofdlocatie werden straten gekozen uit de volgende wijken (zie kaart 4 bij hoofdstuk 6).

1. Centrale stad: Archipelbuurt, Zeeheldenbuurt, Willemspark, Oude Stad, Benoordenhout,

2. Centrale kust: Scheveningen, Belgisch Park, Duttendel, Bomenbuurt,

3. Perifere kust: Kijkduin

+ aanpalend gedeelte van de

Vogelwijk,

4. Stadsrand: Mariahoeve, Voorburg, Leidschendam (gegroepeerd rond station Mariahoeve),

5. Groeikern Zoetermeer: Meerzicht en de Leyens plus een enkel verspreid flatcomplex.

Niet altijd is de volledige variatie in pr~Js en woning type op

elke locatie gerealiseerd. In Zoetermeer bleken dure appartemen-ten boven ca f 1200,-huur p.m. niet voor te komen, dure

eenge-zinswoningen wèl - op zichzelf een interessante ontdekking. In

Kijkduin e.o. z~Jn geen eengezinswoningen van matige prijs en

weinig echt dure flats opgenomen.

Marges in trefzekerheid heeft dit onderzoeksontwerp automatisch.

(31)

één huishouden bewoond te worden. Nu is het een heel bekend ver-schijnsel dat eengezinswoningen na verloop van tijd opgedeeld worden in afzonderlijke verdiepingen en dan veranderen in een aantal meergezinswoningen. Een enkele maal waren hier zulke etages qua pnJs en vermoedelijke bewoning bij voorbaat inte-ressant genoeg om ze op te nemen (bijvoorbeeld in de Archipel-buurt ). Voor het overige was getracht ze zo veel mogelijk te vermijden door andere straten of buurtjes te kiezen en daarmee de steekproef zo strak mogelijk te houden. In sommige straten bleek de 'splitsingsgraad' van eengezinswoningen echter aanzienlijk ho-ger dan door deskundigen geschat (Belgisch Park, Bomenbuurt). De vragenlijst van de enquête was in eerste instantie gericht op het maken van de huishoudtypering, dus met vragen naar samen-stelling en leeftijd en het al of niet werken van de volwassenen. Daarnaast werd een opgave gevraagd van huidige woonlasten en huishoudinkomsten. Van het huidige adres, het vorige adres en het gewenste woonadres werden steeds vergelijkbare vragen naar woningkenmerken en woonbuurt opgenomen. Ook werden enkele sleutelvragen gesteld betreffende aard en plaats van de tijdsbe-steding. Met betrekking tot het verrichten van betaalde arbeid werd in dit verband een aantal identieke vragen gesteld over de respondent zelf alsmede over diens eventuele partner.

3. Verslag van het enquêteren

Gekozen werd voor telefonisch enquêteren. De PTT bleek in staat om per afzonderlijke postcode-combinatie adressen en telefoon-nummers van privé-telefoonabonnees te leveren. Zo'n lijst van privé-telefoonabonnees kan gelijk gesteld kan worden met de haardstedentelling in de middeleeuwen. Toendertijd ging men voor een telling van huishoudens uit van haardvuren: plaatsen waar een pot gekookt werd voor één huishouden. Ook een telefoonaansluiting duidt op een zelfstandige wooneenheid van redelijke permanentie, die niet alleen beschikt over een eigen telefoon, maar stellig ook over een eigen pot op het vuur en over eigen financi~n.

Van geheime nummers werd door de PTT uiteraard geen adres ter beschikking gesteld. Aan de vertekening die daardoor kan zijn ontstaan is verder geen aandacht besteed. Simpelweg is gesteld dat er geen voor dit onderzoek relevante verschillen bestaan tussen geheime en niet-geheime telefoonnummerbezitters. Een hoger percentage geheime nummers in een bepaald buurtje betekende dan alleen dat wat méér telefoonnummers nodig waren om aan een vol-doende aantal 'belbare' mensen te komen.

Tevoren werd vanuit de Universiteit van Amsterdam een intro-ductiebrief gestuurd naar de te bellen adressen. Voor het telefonische veldwerk werden Haagse enquêtrices aangeworven. Voorafgaand aan de enquête werden een paar selectievragen gesteld. Deze hadden tot doel een hoofdbewoner aan de telefoon te krijgen en een aantal categorie~n buiten het onderzoek te houden:

(32)

Kaart 3: de scheiding tussen zand/duingronden en klei/veengronden in de Haagse wijken' 2km

...

'--'--~,

!

N Prins Clausplein referentiepunt

D

zand/duingronden Dovergangszone (:::::::::::1 veenlkleigronden gemeentegrens wijkgrens

*

.) wijknamen: zie kaart 2

(33)

I1

- andere bewoners dan geadresseerde of diens partner

- (bij meerpersoonshuishoudens) anderen dan de 'heer' of de 'vrouw des huizes'

- kamerbewoners, pensiongasten, bewoners van serviceflats

- personen bij wie de vragenlijst niet met vrucht was

af te werken, m.n. buitenlanders, die niet voldoende Nederlands bleken te lezen en spreken

Om de respons zo groot mogelijk te krijgen werden de brieven zo kort mogelijk tevoren weggestuurd. Bij geen gehoor werd herhaald gebeld. In totaal werden per adres 4 pogingen gedaan, waaronder 2 pogingen 's avonds. In totaal werden 1021 volledig geslaagde

en-quêtes binnengehaald. Ge~nquêteerd werd in de periode 1 juni - 18

september '87 met een onderbreking van zes weken wegens de vakanties. De enquête nam ca. 20 minuten in beslag.

Het veldwerk' mag goed geslaagd genoemd worden. Van alle adressen

van de steekproef die volledig benaderd zijn leverde 52% een en-quête op. Bij herhaling geen gehoor gaf 18%. Geweigerd werd in 21% van de gevallen. In totaal werden 2888 introductiebrieven verzonden of voor verzending gereed gemaakt. Het rendement daar-op berekend bedraagt 35%.

4. Constructie van een uitgebreide huishoudtypologie

De steekproef is gestratificeerd naar locatie, naar woningtype (eengezins - meerg,ezins) en naar de getaxeerde waarde van de wo-ning. Wie de bewoners van de geselecteerde woningen waren was vooraf onbekend. Op de vertegenwoordiging van verschillende typen huishoudens in de steekproef werd derhalve geen invloed uitge-oefend.

De criteria waarmee de huishoudens in typen ingedeeld worden zl.Jn: het aantal personen in het huishouden, het al dan niet verrichten van betaalde beroepsarbeid door één of meer leden van het huishouden, de aanwezigheid en leeftijd van kinderen, de leeftijd van de volwassen leden van het huishouden en de aard van hun relatie. Daarnaast spelen praktische overwegingen een rol: er moeten voldoende respondent-huishoudens per onderscheiden type in de steekproef voorkomen om verantwoord analyses uit te voeren. De typen werden niettemin zo veel mogelijk afgegrensd op grond van inhoudelijke betekenis. Voorkomende typen en onvoldoende voorkomende typen geven een beeld van de type huishoudens die de Haagse vrije sector bewonen in 1988.

Een eenvoudige verdeling van de respondenten in jong-oud, door iedereen van 45 jaar of jonger 'jong' te noemen en iedereen ouder dan 45 jaar 'oud' laat zien dat er anderhalf keer zoveel ouderen als jongeren zijn: 60% is ouder dan 45 jaar. Daardoor was het in een aantal gevallen mogelijk een onderscheid te maken tussen de respondenten (en hun eventuele partner) van oudere leeftijd

(46-69 jaar) en de bejaarden (70 jaar en ouder).

(34)

In eerste aanleg is gekozen voor een indeling in 11 typen:

4 typen jóngere huishoudens 5 typen oudere huishoudens 2 typen bejaarde huishoudens

1. jonge alleenwonende werkers, leeftijd respondent (man of vrouw) tussen de 20 en de 45 jaar, met minimaal 32 uur betaald werk per week

2. jonge tweeverdienende stellen, man en vrouw zonder inwonende kinderen, leeftijd van de vrouw 20-45 jaar. Samen tenminste 56 uur betaalde arbeid, waarbij de een van het stel (man bf vrouw) tenminste 32 uur en de ander tenminste 20 uur per week werkt.

3. jonge tweeverdienende gezinnen, man en vrouw met inwonende kinderen, vrouw 20-45 jaar,

jongste kind niet ouder dan 16 jaar. Samen tenminste 56 uur betaalde arbeid, waarbij één van het stel (man bf vrouw) tenminste 32 uur en de ander tenminste 20 uur per week werkt.

4. jonge traditionele gezinnen, gelijk aan type 3 echter de man werkt tenminste 32 uur en de vrouw hooguit 20 uur.

5. oudere alleenwonende werkers, leeftijd boven de 45 jaar, verder gelijk aan type 1.

6. oudere alleenwonende niet-werkers, leeftijd 46-69 jaar, hooguit 20 uur betaald werk per week.

7. oudere eenverdieners stellen, man en vrouw zonder inwonende kinderen, leeftijd van de vrouw 46-69 jaar. Eén der partners (m/v) werkt 32 uur of meer, de ander heeft hooguit 20 uur betaald werk per week.

8. oudere niet-werkende stellen, samenstelling en leeftijd als type 6. Samen niet meer dan 32 uur werkend en ieder apart niet meer dan 20 uur.

9. oudere gezinnen, man en vrouw met inwonende kinderen. De vrouw is altijd ouder dan 45 jaar, het jongste kind ouder dan 16 jaar. Aan werken of niet werken van beide partners konden verder geen eisen gesteld worden.

10 alleenwonende bejaarden, leeftijd 70 jaar en ouder, verder gelijk aan type 6. 11 bejaarde stellen, vrouw 70 jaar of ouder,

verder gelijk aan type 8.

totaal 28 n 79 71 53 137 38 69 53 116 64 106 59 845 % 9 8 6 16 4 8 6 14 8 13 7 100

Cytaty

Powiązane dokumenty

Zbigniew Bauer, wychodząc od sformułowanej przez Marshalla McLuhana tezy, iż „media są przedłużeniem ludzkich zmysłów”, starał się dowieść, że powszechna

Klemens Aleksand­ ryjski w swych pismach akcentuje jedyność kerygmatu Jezusa Chrystusa, który realizuje się w Jego imieniu przez posługę apostołów.. Dalej wyjaśnia, że

Žiadali od Vatikánu čo možno najváčšiu mieru samostatnosti cirkvi v Čechách a na Morave podla vzoru pravoslávnej cirkvi, zdobrovolnenie celibátu, volbu biskupov

Stąd brały się w kronikach kosmopolityczne i za­ barwione ironią wersje miejskiego logo, a nawet moralizujące utyskiwania na przecenianie „zamorskiego

– Zbigniew Szczerbik, Historia Gminy Osjaków od II połowy XVI wieku do 1793 roku; – Zdzisław Włodarczyk, W dobie Prus Południowych i Księstwa Warszawskiego; – Robert

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download, forward or distribute the text or part of it, without the consent of the author(s) and/or copyright

Jeszcze jedną kwestią wartą poruszenia jest kwestia tezy postawionej przez autorów we wstępie, ale na którą nie udało mi się zna- leźć odpowiedzi w tekście.. Teza owa zakłada

Jak można zauważyć, w ciągu dekady jedynie dwa kraje – Chiny i Węgry – odnotowały znaczny wzrost udziału omawianej grupy towarowej w eksporcie ogółem, lecz z tych