VERONTREINIGING
SANERING
BESCHERMING
Een programmering voor onderzoek bij de universiteiten
van Leiden, Delft, Rotterdam.
Bib! iotheek TU Delft
" "111" 11
e
.
1. Onderzoekswensen van bewoners en milieu-organisaties op het gebied van bodemverontreiniging, bodemsane-ring en bodembescherming
auteur: J.D. de Rijk
uitgave: Wetenschapswinkel; Technische Universiteit Delft
2. Milieu-effecten van bodemverontreiniging
auteurs: W.L.M. Tamis, H.A. Udo de Haes en W.H.G. van der Naald
uitgave: Centrum voor Milieukunde Leiden; Rijksuni-versiteit Leiden
3. Bodembescherming
auteurs: P.G.M. Arkesteijn, P. van Eck en M.M. Sweep
uitgave: Vakgroep Planning, Ontwerpen en Organisa-tie; Technische Universiteit Delft
4. Bestuurlijke aspecten van bodemverontreiniging auteurs: L.W. Baas en J.P.C. Dieleman
uitgave: Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde; Erasmus Universiteit Rotterdam
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Weten-schapswinkels van de Rijksuniversiteit Leiden, de Techni-sche Universiteit Delft en de Erasmus Universiteit Rot-terdam. Het onderzoek is mogelijk gemaakt door een subsi-die van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen; Directoraat Generaal voor het Wetenschapsbeleid
bodembescherming
Een programmering voor onderzoek bij de
universiteiten van Leiden, Delft en Rotterdam
Delft
J.D. de Rijk
H.P. de Lange
Wetenschapswinkel TUD Kanaalweg 2b 2628 EB DelftDelftse Universitaire Pers /1988
Wetenschapswinkel EUR Postbus 1738
Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1
2628 CN Delft Tel. (015) 783254
CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Rijk, J.D. de
Bodem verontreiniging, sanering, bescherming : een programmering voor onderzoek bij de universiteiten van Leiden, Delft, Rotterdam / J.D. de Rijk, H.P. de Lange.-Delft: Delftse Universitaire Pers. - 111.
Uitg. van: Wetenschapswinkels van Delft, Rotterdam en Leiden. - Met lito opg.
ISBN 90-6275-475-9
SISO 614.622 UDC 001.891:504.53.054 NUGI 841
Trefw.: bodemverontreiniging onderzoek / bodemsanering; onderzoek / bodembescherming ; onderzoek
Copyright © 1988 by Wetenschapswinkels van de universiteiten van Delft en Rotterdam.
No part of this book may be reproduced in any farm by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the Wetenschapswinkels van de universiteiten van Delft en Rotterdam.
VOORWOORD . . O. SAMENVATTING 1. INLEIDING. 1.1 Algemeen 1. 2 Aanleiding 1.3 Programmeringsstudie 1.4 Toekenning . . . 1.5 Rapportage en verantwoordelijkheden 1.6 Indeling samenvattend rapport
2. OPZET PROGRAMMERINGSSTUDIE
2.1 Inventarisaties van onderzoekswensen en 2.2 Onderzoekslijnen
2.3 Onderzoeksprogramma's . . . .
3. ONDERZOEKSWENSEN VAN BEWONERS EN MILIEU-ORGANISATIES . . . •
3.1 Algemeen . . . . 3.2 Bespreking onderzoekswensen
expertise
4. AAm~EZIGE EXPERTISE BIJ DE RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN, DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT
4.1 4.2 5. 5.1 5.2 6. 6.1 6.2
EN DE ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Algemeen . . . . Bespreking aanwezige expertise
ONDERZOEKSLIJNEN
Algemeen . . . . . . . .
Onderzoekslijnen en prioriteitstelling
ONDERZOEKSPROGRAMMA' S . . . .
·Algemeen . . . .
GRASBOL: een Gezondheidskundig Risico-Analyse
Sy~teem voor bewoners van verontreinigde BOdemLocaties . . . . 6.3 Ecologis~he onderbouwing normstelling van
terrestrische bodems . . . . . 6.4 Afvalbeheersing / lBC-criteria 6.5 Afvalpreventie . . . . 6.6 Sanering en stadsvernieuwing 6.7 Sanerin~ in woonwijken 7. EVALUATIE EN IMPLEMENTATIE 7.1 Algemeen 7.2 Evaluatie 7.3 Implementatie 8. NOTEN EN LITERATUUR pag i i i 1 1 1 2 4 4 5 6 6 B 8 10 10 11 15 15 15 18 18 18 21 21 21 24 27 29 31 32 35 35 35 36 38
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: FIGUREN Figuur 1: Figuur 2: Figuur 3: Figuur 4: Figuur 5: pag Korte omschrijving van de te
p~o-grammeren onderzoeksgebieden . . 40 Verantwoordelijkheden en taken
be-treffende uitvoering en begeleiding
van de studie . . . . . . 41 Samenvatting van de onderzoekswensen
van bewoners . . . 43 Samenvatting van de "onderzoekswensen
van milieu-orgAnisaties . . . . . 45 Inpasbaarheid van de onderzoeksthem~'s in nationale onderzoeksprogramma's 48 Samenvatting van de aanwezige
expertise bij de RUL, EUR en TUD 50 D~gestelde projectvoorstellen . . 53
Indeling t.b.v. inventarisaties wensen en expertise . . . 7 Afbakening van de hoofdthema's voor
onderzoek . . . . . . 11 Gewenste onderzoeksthema's van
bewo-ners en milieu-organisaties en inpas-baarheid van deze thema's in nationale onderzoeksprogramma's
Beoordeling bestaande expertise
13 16 Confrontatie onderzoeksthema's en
VOORWOORD
Op initiatief van de Wetenschapswinkels van de Rijksuni-versiteit Leiden, de Technische UniRijksuni-versiteit Delft eh de Erasmus Universiteit Rotterdam is een instellingsgerichte programmeringsstudie uitgevoerd. Onderwerp van deze
stu-die was de problematiek van bodemverontreiniging,
bodem-sanering en bodembescherming. De invalshoek waren de on-derzoekswensen van bewoners en milieu-organisaties op dit gebied.
In het kader van deze studie zijn veel gesprekken gevoerd
met medewerkers van milieu-organisaties en van de
voor-noemde instellingen. Gedurende de studie is tevens een
begeleidingscommissie werkzaam geweest, bestaande uit
vertegenwoordigers van de Raad voor Milieu- en
Natuuron-derzoek, de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, Landbouw en Visserij en
Onderwijs en Wetenschappen en de Stichting Natuur en
Milieu. Al deze mensen willen wij hierbij bedanken voor
hun li jdrage.
De opzet en uitvoering van de studie waren steeds de
belangrijkste agendapunten van het maandelijkse
'program-meringsoverleg' . Zonder de actieve bijdrage van de leden
van dit overleg was het resultaat, zoals neergelegd in
dit rapport nimmer tot stand gekomen. Om deze reden gaat
veel dank uit naar: ir. P.G.M. Arkesteijn drs. L.W. Baas
drs. J.P. Dieleman ir. P. van Eck drs. A. Frank ir. S. Silvester drs. W.L.M. Tamis
prof. dr. H.A. Udo de Haes Wij spreken de wens uit
studie is gaan zitten, zal stimuleren en daarmee van het bodemprobleem.
dat al het werk dat in deze
het onderzoek op het onderhavige zal bijdragen aan oplossingen
Namens de Wetenschapswinkels, drs. F. ter Beek
drs. H.P. de Lange ir. J.D. de Rijk
O. SAMENVATTING
In dit samenvattende rapport wor~en de resultaten gegeven
van een programmeringsstudie op het gebied van bodemver-ontreiniging, bodemsanering en bodembescherming. De stu-die is in opdracht van de Wetenschapswinkels van de Tech-nische Universiteit Delft (TUD), de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en de Rijksuniversiteit Leiden (RUL)
uit-gevoerd door medewerkers van de vakgroep Planning,
Ont-werpen en Organisatie (TUD), het Centrum voor Milieukunde
(RUL) en het Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde
(EUR). De studie werd mogelijk gemaakt door een subsidie
van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.
Het bodemprobleem kan gezien worden als één van de ern-stigste en omvangrijkste problemen waarmee onze
samenle-ving is geconfronteerd. Daarom is het betreurenswaardig
te noemen dat slechts een klein deel van het universitai-re onderzoekspotentieel wordt gebruikt om een bijdrage te leveren aan het vinden van oplossingen hiervoor. Het me-rendeel van de onderzoeksinspanningen in deze wordt
ver-richt door meer gespecialiseerde, niet-universitaire
on-derzoeksinstituten. Dit gebeurt onder meer op basis van
onderzo"eksprogramma' s die door de overheid zijn
opge-steld.
Gezien de vele vragen van bewoners en milieu-organisaties die Wetenschapswinkels jaarlijks over dit probleem binnen krijgen is het van belang om onderzoek te stimuleren. Als doelstellingen voor deze studie worden genoemd:
het inventariseren van de wensen naar (langerlopend) onderzoek op het gebied van de bodemproblematiek bij klanten van de Wetenschapswinkels;
het ontwikkelen van interdisciplinair onderzoek, op
basis van genoemde inventarisatie, dat ingepast
dient te worden in universitaire onderzoeksprogram-ma's.Hierdoor kunnen Wetenschapswinkels beter in staat gesteld worden om antwoord te geven op vragen
van voornoemde klanten en om te kunnen anticiperen
op toekomstige maatschappelijke problemen.
De uitkomsten van deze studie kunnen op analoge wijze
worden onderscheiden.
Uit de inventarisatie van onderzoekswensen blijkt dat
bewoners vooral veel belang hechten aan onderzoek naar gezondheidseffecten, risico-analyse en naar bestuurlijke en juridische aspecten van het bodemsaneringsbeleid in
veel waarde aan onderzoek naar een bodemsaneringsbeleid in buitengebieden, bodembescherming en beheersing en preventie van afvalstoffen.
De inventarisatie van de bij de drie voornoemde univer-siteiten beschikbare expertise leverde op dat onderzoek naar milieu-effecten en naar technieken voor afvalpreven-tie de beste perspectieven biedt, gevolgd door onderzoek ten behoeve van onderbouwing normstelling en r1S1CO-analyse en onderzoek naar bestuurlijke, planologische en juridische aspecten. Opgemerkt dient te worden dat deze expertise niet beoordeeld is ten opzichte van de experti-se, die bij onderzoeksinstituten en andere universiteiten aanwezig is.
Confrontatie van de resultaten van deze twee inventarisa-ties leverde een zestal kansrijke onderzoeksprogramma's op. Samengevat betreft dit de programma's:
1. Een Gezondheidskundig Risico-AnalyseSysteem voor bewoners van verontreinigde BOdemLokaties (GRASBOL).
De hoofdactiviteit binnen dit programma is onderzoek naar de ontwikkeling en onderbouwing van een geau-tomatiseerd risico-analyse systeem, dat een gediffe-rentieerd model omvat en dat gekoppeld is aan de opslag van gespecialiseerde kennis. De nevenactivi-teiten van dit programma zijn gericht op voorlich-tingsaspecten.
2. Ecologische onder-bouwing van not"mStellitig van ter-restrische bodems.
Hoofdactiviteit binnen dit programma is onderzoek dat er toe kan leiden dat de bedoelde onderbouwing beter gaat aansluiten bij het milieubeleid, ener~ zijds voor wat betreft milieudoelstellingen en an-derzijds voor de relevante milieubeleidsinstrumenten en -activiteiten. Ter ondersteuning zal enig be-stuurlijk onderzoek nodig zijn. Aanbevolen wordt om dit programma middels een vooronderzoek nader uit te werken tot indienbare projectvoorstellen.
3. Afvalbeheersing / lBC-criteria
De hoofdactiviteiten van dit programma Z1Jn gericht op onderzoek ter verbreding en nadere operationali-sering van de lBC-criteria (Isolatie, Beheersing en Controle) bij stortplaatsen en op een risico-analy-tische benadering van de diverse 1- B- eh C-maatre-gelen. Bovendien wordt van groot belang geacht dat
via dit programma onderzoek wordt ontwikkeld dat
inzicht kan geven in problemen van verwerking van
klein-chemisch afval en in de stromen van chemisch afval.
Binnen dit programma zijn al zes projectvoorstellen uitgewerkt. Voor de nadere uitwerking van het deel
van het programma. betreffende de lBC-criteria,
wordt een voorstudie aanbevolen.
4. Af~alpreventie
De hoofdactiviteiten Z1Jn in dit programma gericht
op de ontwikkeling van milieuvriendelijker producten en processen en op de ontwikkeling van een
afvalpre-ventiebeleid op basis van effectgericht beleid.
Voorts zal onderzoek naar de introductie van schone
technologie en het ontwikkelen van een product- en
materiaalbeleid in het programma een voorname plaats krijgen.
Binnen dit programma zijn al drie projectvoorstellen
uitgewerkt. Een nadere uitwerking tot
projectvoor-stellen wordt aanbevolen voor onderzoek op het ge-bied van klein-chemisch afval, verpakkingsmiddellen, zuiveringsslib en meststoffengebruik.
5. Stadsvernieuwing en bodemsanering
Centraal in dit programma staat onderzoek naar af-stemmingsproblemen tussen stadsvernieuwing en bodem-sanering, waarbij de specifieke positie van de vier grote gemeenten aparte aandacht behoort te krijgen.
Uit dit programma zijn al drie projectvoorstellen
voortgekomen.
6. Sanering in woonwijken
De hoofdactiviteiten in dit programma Z1Jn gericht
op de bestuurlijke aspecten van bodemsanering in
woonwijken en betreffen de problematiek van
imple-mentatie van reeds verkregen onderzoeksresultaten op
dit gebied, de relatie tussen diverse
bestuursni-veaus, de relatie bestuurders/bestuurden en de pro-blematiek van schade-aansprakelijkheid.
Uit dit programma zijn reeds zeven projectvoorstel-len voortgekomen.
Tot nu toe zijn negentien projectvoorstellen opgesteld.
Zeven ervan konden ondergebracht worden in de eerste
geldstroom van de drie universiteiten. Bij het
Studiecen-trum voor Milieukunde van de Erasmus Universiteit en bij
de vakgroep Planning, Ont.werpen en Organisatie van de
Technische Universiteit Delft zijn enkele van deze pro-jecten in de vorm van studentenpropro-jecten in uitvoering of reeds uitRevoerd. Eén project betreffende
'Perceptiever-schillen bij participanten in bodemverontreiniging' dat
eveneens bij voornoemd studiecentrum uitgevoerd wordt, is mede mogelijk gemaakt middels financiering door de
Weten-schapswinkel Rotterdam. Voor de andere projectvoorstellen moet inpassing en/of financiering nog nader worden gere-geld.
Tevens is inmiddels bij het Centrum voor Milieukunde van de Rijksuniversiteit Leiden een voorstudie in uitvoering om tot projektvoorstellert te komen binnen het programma
'GRASBOL' . Deze studie wordt mede gefinancierd door de
Wetenschapswinkel Leiden. In het najaar van 1988 zal een
soortgelijke studie van start gaan bij het Centrum voor Technische Milieukunde vart de Technische Universiteit Delft om het programma 'Afvalpreventie' nader uit te wer-ken. Aan deze studie draagt de Wetenschapswinkel Delft bij.
Tot nu toe Z1Jn voor de Wetenschapswinkels bruikbare
re-sultaten uit deze studie voorgekomen. Of de studie
uit-eindelijk succesvol mag worden genoemd kan pas in de
toe-komst worden bepaald. Daarbij zal veel afhangen van de
implementatie van de programma's en de projectvoorstellen binnen de universitaire onderzoeksactiviteiten.
1. INLEIDING
1.1 Algemeen
De bodemproblematiek is sinds het begin van de jaren
tachtig sterk in de belangstelling gekomen. In eerste in-stantie concentreerde de aandacht zich op de verontreini-ging van woonwijken, industrieterreinen en stortplaatsen,
de zogenaamde puntverontreinigingen. Deze waren nog maar
nauwelijks in kaart gebracht, toen men werd
geconfron-teerd met verontreinigingen van ernstiger en structureler aard, zoals de diffuse verontreinigingen en de verontrei-nigingvan de waterbodems.
Diverse van de verontreinigde lokaties blijken nu een
woonbestemming te hebben, wat risico's voor de
volksge-zondheid met zich meebrengt. In het kader van de Interim~
wet BodemSanering (IBS) zijn inmiddels participatiemoge-lijkheden voor de betrokken bewoners geschapen. Deze mo-gelijkheden worden in vele gevallen echter door de bewo-ners als onvoldoende ervaren. Met grote regelmaat wenden bewonersorganisaties zich tot Wetenschapswinkels met vra-gen om wetenschappelijke ondersteuning vanuit de eivra-gen invalshoek. Dit betreft vooral vragen om bodemonderzoek,
vragen op het gebied van de volksgezondheid en vragen om
beoordeling van en voorlichting over onderzoek dat door
de overheid wordt uitgevoerd. Hoewel het de taak van de
overheid is geworden om op dit soort vragen antwoord te geven, benaderen bewoners toch vaak Wetenschapswinkels in verband met het gebrek aan vertrouwen in de overheid.
1.2 Aanleiding
1.2.1 Vragen aan Wetenschapswinkels
Wetenschapswinkels zijn universitaire diensten die bemid-delen tussen organisaties met behoeften aan wetenschappe-lijk onderzoek en het universitaire onderzoekspotentieel. Daarbij gaat het om organisaties die zelf geld noch
capa-citeit hebben voor onderzoeksactiviteiten. Het gevraagde
onderzoek dient uiteindelijk ingepast te worden in
facul-taire activiteiten. Door de grote hoeveelheid vragen die
de Wetenschapswinkels op dit terrein krijgen aangeboden,
ontstaan capaciteitsproblemen bij de uitvoering. Dit komt omdat de onderzoeksvragen meestal niet direkt aansluiten bij de onderzoeksprogramma's van de benaderde vakgroepen of instituten, zodat deze voor de beantwoording een extra
inspanning dienen te leveren. De mogelijkheden hiertoe
zijn echter beperkt.
Bovendien kenmerken de onderzoeksvragen op het gebied van het bodemprobleem zich door hun interdisciplinaire
karak-ter. Het uit te voeren onderzoek strekt zich in diverse gevallen zelfs uit tot buiten de disciplines van één en-kele universiteit.
Samenvattend kan worden gesteld dat de Wetenschapswinkels grote problemen ondervinden bij het creëren van een in-frastructuur voor onderzoek ter beantwoording van vragen met een complex karakter.
1.2.2 Nationale onderzoeksprogrammeringen
In opdracht van de minister van Onderwijs en Wetenschap-pen vervaardigde de Raad voor Milieu en Natuur Onderzoek (RMNO) in 1985 een inventarisatie van onderzoeksbehoeften op het gebied van de bodemproblematiek, uitmondend in het rapport 'Grond tot Zorg' (1). Onder andere op basis hiervan werd door hetzelfde ministerie in 1986 het iS peer
-puntprogramma' Bodemonderzoek aan het parlement
aangebo-den, waarin de onderzoekswensen van de overheid zijn ver-woord (2). De omvang van beschikbare middelen voor de uitvoering van de (overheids)programma's is echter zoda-nig dat de overheid keuzes heeft gemaakt. Dat heeft tot
gevolg dat bepaalde, wel als noodzakelijk onderkende,
typen van onderzoek de komende jaren niet aan de orde
zullen komen. Zo zijn bijvoorbeeld de in 'Grond tot Zorg' geformuleerde behoeften aan bestuurlijk en sociaal-psy-chologisch onderzoek in het Speerpunt programma niet terug te vinden, terwijl bij klanten van de Wetenschapswinkels deze behoeften wel leven.
In algemene zin is het opvallend dat Wetenschapswinkels
veelvuldig vragen binnenkrijgen die een onderzoeksinspan-ning vergen op gebieden van onderzoek waaraan de overheid een lage prioriteit geeft.
1.3 Programmeringsstudie
In 1985 besloten de Wetenschapswinkels van de Rijksuni-versiteit Leiden (RUL), de Technische UniRijksuni-versiteit Delft
(TUD) en de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) tot sa-menwerking bij de behandeling van onderzoeksaanvragen op
het terrein van de bodemproblematiek. Van belang was
daarbij, naast de in 1.2 gesignaleerde bemiddelingspro-blematiek, de wetenschap dat er een geringe overlap
be-stond met betrekking tot de beschikbare expertise van de
drie instellingen op dit gebied. Samenwerking zou een
meer interdisciplinaire aanpak van vragen in de toekomst mogelijk kunnen maken. Verder gaf een bundeling van de vragen, die de genoemde Wetenschapswinkels in behandeling hadden genomen, enig inzicht in de onderzoeksprioriteiten van de klanten van de Wetenschapswinkels.
Op basis van deze globale inventarisatie en de wens om tot interuniversitaire samenwerking te komen werd
beslo-ten om een programmeringsstudie uit te voeren op het
gebied van bodemverontreiniging, bodemsanering en
bodem-bescherming (3). De studie zou primair gericht moeten
zijn op de genoemde instellingen van wetenschappelijk
onderwijs en diende uit te monden in
onderzoeksprogram-ma's die opgepakt kunnen worden door de drie
instellin-gen. Samengevat kunnen de volgende doelstellingen voor de studie worden genoemd:
1. Het inventariseren van de behoefte aan langer lopend
onderzoek op het terrein van de bodemproblematiek, zoals die bestaat bij organisaties die op dit gebied actief zijn en die als "klant" van de Wetenschaps-winkels kunnen worden beschouwd;
2. Het entameren van langer lopend onderzoek op het
ter-rein van de bodemproblematiek, zodat de expertise op dit gebied binnen de instellingen in de toekomst be-ter aansluit op vragen naar kortlopend onderzoek die
bij de Wetenschapswinkels binnenkomen. Uit een
eer-ste analyse van deze vragen was reeds gebleken dat het onderzoek voor een belangrijk deel interdisci-plinair van karakter zou moeten zijn.
Dit langer lopend onderzoek dient vorm te krijgen in interdisciplinaire onderzoeksprogramma's voor de be-langrijkste onderzoeksgebieden van
bodemverontreini-ging, bodemsanering en bodembescherming, die als
basis kunnen dienen voor samenwerking tussen vak-groepen van de drie participerende instellingen. Te verwachten is dat vragen om onderzoek dan beter en sneller kunnen worden afgehandeld.
Daarnaast dienen de te ontwikkelen
onderzoekspro-gramma's voor de Wetenschapswinkels anticiperend te zijn op mogelijk toekomstige vragen.
Wetenschapswin-kels krijgen over het algemeen vragen aangereikt
over problemen die zijn ontstaan als gevolg van
han-delingen in het verleden. De vragen op het gebied
van de bodemproblematiek z1Jn daar typische
voor-beelden van. Door het onderbrengen van deze vragen
in onderzoeksactiviteiten krijgen deze activiteiten
over het algemeen een sterk curatief karakter.
Vanuit deze achtergrond willen de Wetenschapswinkels ook een deel van de studie richten op het anticipe-ren op en zo mogelijk op het voorkómen van toekomst-ige bodemproblemen.
Op basis van de inventarisatie van vragen op het gebied
van bodem en rekening houdend met de gestelde doelen voor een programmeringsstudie werd het Ministerie van Onder-wijs en Wetenschappen verzocht middelen ter beschikking
te stellen voor het verrichten van een programmeringsstu-die op een aantal onderzoeksgebieden, te weten:
1. Gezondheidseffecten van bodemverontreiniging 2. Milieu-effecten van bodemverontreiniging 3. Bestuurlijke aspeeten rond bodemsanering 4. Ontwikkelen van bodemsaneringstechnieken 5. Bodembescherming
1.4 Toekenning
De Raad voor Milieu en Natuur Ond~rzoek sprak een posi-tief oordeel over dé aanvraag om op deze wijze, aanvul-lend op de studie 'Grond tot Zorg' en de op dat moment in uitvoering zijnde bodemprogrammering van de overheid, in-vulling te geven aan de onderzoeksbehoeften van de maat-schappij. Daarop besloot de Minister van Onderwijs en Wetenschappen een subsidie toe te kennen waarmee het mo-gelijk werd een programmeringsstudie uit te voeren over de onderzoeksgebieden 'milieu-effecten', 'bestuurlijke aspecten rond bodemsanering' en 'bodembescherming'. De werkzaamheden ten behoeve van deze studie dienden per 31 december 1986 te zijn voltooid. Zorgvuldige coördinatie met en afstemming op andere activiteiten op dit gebied werden van belang geacht.
De drie onderzoeksgebieden die op basis van de subsidie-toekenningvoor programmering in aanmerking kwamen zijn nader beschreven in bijlage 1.
1.5 Rapportage en verantwoordelijkheden
Per deelprogrammering is apart verslag gedaan van de werkzaamheden en van de resultaten. Deze drie deelrappor-ten z~Jn verschenen onder verantwoordelijkheid van de drie participerende vakgroepen c.q. instituten. Daarnaast is nog een vierde deelrapport verschenen waarin de onder-zoekswensen zijn opgenomen van bewoners en milieu-organi-saties en eén analyse gegeven wordt van de onderzoeksvra-gen die de Wetenschapswinkels op het gebied van de bodem-problematiek in behandeling hebben genomen. De vier rap-porten zijn deelraprap-porten behorend bij dit samenvattend rapport. Het samenvattend rapport is een uitgave van de drie Wetenschapswinkels. Naast de verantwoordelijkheid voor dit samenvattend rapport en de rapportage over de onderzoekswensen waren de drie Wetenschapswinkels ook verantwoordelijk voor het opstellen van de beleidspriori-teiten ten aanzien van de op te zetten onderzoeksprogram-ma's en voor de coördinatie van het geheel. Een beschrij-ving van taken en verantwoordelijkheden én van de samen-stelling en de rol van de begeleidingscommissie is te
vinden in bijlage 2.
Twee onderzoeksgebieden welke eveneens in de subsidieaan-vraag zijn vermeld, namelijk 'gezondheidseffecten van bo-demverontreinigingi en 'het ontwikkelen van
bodemsane-ringstechieken' zijrt vooralsnog buiten het kader van deze programmeringsstudie gelaten. Het voornemen bestaat om in een latere fase te beoordelen of het onderzoek op deze gebieden eveneens dient te worden geprogrammeerd. Om deze reden zijn bij de inventarisaties de onderzoekswensen op deze gebieden wel meegenomen.
1.6 Indeling samenvattend rapport
In het navolgende zal in het kort de inhoud van de diver-se deelrapporten worden weergegeven. In hoofdstuk 2 wordt de opzet van de studie beschreven. De inventarisatie van de onderzoekswensen en vraaganalyse komt in hoofdstuk 3 aan de orde en de inventarisatie van de expertise binnen de instellingen in hoofdstuk 4. Daarna worden in hoofd-stuk 5 de uitkomsten van de confrontatie van wensen en expertise, uitmondend in onderzoekslijnen, weergegeven. De verdere uitwerking tot onderzoeksprogramma's wordt be-handeld in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 tenslotte wordt de studie geëvalueerd en worden aanbevelingen voor implementatie van de onder-zoeksprogramma's gegeven.
2. OPZET PROGRAMMERINGSSTUDIE
2.1 Inventarisaties van onderzoekswensen en expertise 2.1.1 Classificatie van wensen en expertise
In de eersteoverlegfase tussen programmeurs en Weten-schapswinkels werd de omschrijving van de onderzoeksge-bieden aangescherpt. Tevens werd nagegaan welke samenhang er tussen de diverse onderzoeksgebieden was te onderken-nen.
De programmeringswerkzaamheden werden aangevangen met een tweetal inventarisaties, namelijk:
een inventarisatie van onderzoekswensen bij bewoners en milieu-organisaties op het gebied van de bodem-problematiek;
een inventarisatie kelen expertise en
EUR! RUL en TUD.
Voor deze inventarisa~ies
gesplitst, enerzijds naar anderzijds naar relevante
van de beschikbare en te ontwik-onderzoeksmogelijkheden bij de
zijn de onderzoeksgebieden uit-relevante beleidsterreinen en ty~en onderzoek.
De onderzoekswensen zijn geanalyseerd aan de hand van de drie beleidsterreinen bodemsaneringsbeleid, bodembescher-mingsbeleid en afvalstoffenbeleid. De eerste twee zijn sterk effectgericht, terwijl de laatste vooral bronge-richt is.
Bij het bodemsaneringsbeleid dient een onderscheid ge-maakt te worden in het beleid gericht op woongebieden en dat gericht op buitengebieden. Met woongebieden wordt de directe woonomgeving van mensen bedoeld, inclusief volks-tuincomplexen. Met buitengebieden worden in principe die gebieden bedoeld, die geen woonfunctie hebben. Ook water-en semi-terrestrische bodems wordwater-en bij de buitwater-engebiedwater-en ingedeeld.
Bij het afvalstoffenbeleid dient een onderscheid gemaakt te worden tussen preventie en beheersing. Bij preventie van afvalstoffen is het beleid vooral gericht op ontwik-keling en implementatie van milieuvriendelijke processen en producten, terwijl bij beheersing van afvalstoffen het accent ligt op milieuhygiënische inzameling, verwerking en opslag van geproduceerde afvalstoffen.
b e 1 e I d s t e r r e I n
De indeling naar beleidsterreinen wordt dan: bodernsaneringsbe1eid
+
woongebieden+
buitengebieden bödembeschermingsbeleid afvalstoffenbeleid+
beheersing+
preventie.De beschikbare en te ontwikkelen expertise bij de drie universitaire instellingen is geanalyseerd aan de hand van een zevental relevante typen van onderzoek. Dit be-treft onderzoek naar, resp. ten behoeve van (4):
gezondheidseffecten
sociale en economische effecten milieu-effecten
onderbouwing ontwikkeling ontwikkeling
normstelling en risico-analyse van technisch instrumentarium
van planologisch en juridisch instru-ment ar ium
bestuurlijke aspecten.
Door de relevante beleidsterreinen en typen onderzoek tegen elkaar af te zetten, wordt een matrix verkregen, waarin 35 velden zijn te onderscheiden (zie figuur 1).
Figuur 1: indeling t.b.v. expertise
inventarisaties
type onderzoek
onderzoek naar / ten behoeve von
qezondheids- sociale en milleu- onderbouwing
effecten economi sche effecten normstelling ~ffecten en risico .. analyse bodemsaner inqsbeleid in woongebieden bodemsaner inqsbeleid In bui tcngcbicdcn bodembescher.mings-beleid afval stoffenbeleid t. a. v. beheersin!) afvalstoffenbeleid t.a .. v. preventie wensen en ontwikkeling ontwikkeling
technisch in- planolog i Bch strumentarium en juridisCh
instrumentarium
bestuurli jke
Vervolgens Z1Jn de onderzoekswensen en de expertise pas-send binnen deze velden geprogrammeerd. De (deel)program-mering die bij de RUL is uitgevoerd richtte zich met name op de velden behorend bij de onderzoekstypen 'milieu-ef-fecten' en 'onderbouwing normstelling en risico-analyse'. Het onderzoek in de velden behorende bij de
onderzoeksty-pen 'ontwikkeling technisch, planologisch en juridisch
instrumentarium' is bij de TUD geprogrammeerd en het on-derzoek passend in de velden 'onon-derzoek naar bestuurlijke aspecten' bij de EUR.
2.1.2 Uitvoering ván' de inventarisaties naar wensen en
expertise
Met behulp van de voornoemde indeling z1Jn de gegevens uit de twee inventarisaties verwerkt. Bij de inventarisa-tie van onderzoekswensen zijn vervolgens overeenkomstige wensen samengevoegd tot een aantal thema's voor onderzoek
met een algemener karakter. Voor deze thema's is tevens
de mate van inpasbaarheid nagegaan in een drietal
onder-zoeksprogramma's van de overheid, namelijk het
'Speer-puntprogramma Bodemonderzoek', het 'Nationaal
Onderzoeks-programma Hergebruik' en het onderzoeksprogramma
'Afval-stoffen en Schone Technologie'.
2.2 Onderzoekslijnen
In de volgende fase van programmering werd de geinven-tariseerde expertise van de instellingen geconfronteerd
met de gewenste onderzoeksthema's. Op basis hiervan
werden door de programmeurs een aantalonderzoekslijnen
ontwikkeld.
Vervolgens is een aantalonderzoekslijnen uitgekozen voor verdere uitwerking. Daartoe diende een prioriteitstelling
te worden verricht. Bij de toekenning van prioriteiten
hebben het aantal en de omvang van de bij een
onderzoeks-lijn behorende onderzoeksthema's en de beschikbaarheid
van expertise binnen de instellingen een rol gespeeld.
2.3 Onderzoeksprogramma's
Op basis van de onderzoeksli.inen die in aanmerking kwamen
voor uitwerking naar programma's werden met alle
betrok-ken vakgroepen en instituten gesprekken gevoerd over
eventuele deelname aan het te ontwikkelen
onderzoekspro-gramma. Hierbij kwamen naast inhoudelijke zaken ook de
infrastructurele, zoals inpassing van programma's in
aan de orde. Dit resulteerde in een zestal onderzoeks-programma's, die kansrijk zqn om geimplementeerd te worden in onderzoeksactiviteiten van de RUL, TUD en EUR. Binnen deze programma's zijn op dit moment reeds een aantalonderzoeksvoorstellen geformuleerd. Een korte beschrijving van deze onderzoeksvoorstellen zijn als bijlage 7 bij dit rapport opgenomen.
3. ONDERZOEKSWENSEN VAN BEWONERS EN MILIEU-ORGANISA-TIES
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk komt de behoefte aan onderzoek van de klanten van de Wetenschapswinkels op het gebied van bo-demverontreiniging, bodemsanering en bodembescherming aan bod. De belangrijkste klanten hierbij zijn bewoners en milieu-organisaties. Overeenkomstige wensen werden ver-volgens samengevoegd tot een beperkt aantal thema's voor onderzoek met een algemener karakter.
Voor implementatie van deze thema's in onderzoek is het van belang om te weten of deze thema's passen in het on-derzoeksbeleid van de overheid. Zo zou een thema dat in een onderzoeksprogramma van de overheid past (mede) gere-aliseerd kunnert worden vanuit dit programma, terwijl de thema's die hierin niet passen vooral aangewezen zIJn op de universitaire geldstromen. Rij de bespreking van de onderzoeksthema's zal aangegeven worden in hoeverre deze thema's passen in enkele deze programma's.
Om te achterhalen wat de onderzoekswensen zijn van bewo-ners en milieu-organisaties zijn twee inventarisaties uitgevoerd. De wensen van bewoners zijn geïnventariseerd aan de hand van de vragen die zij in 1984 en 1985 gesteld hebben aan de Wetenschapswinkels van de RUL. EUR en TUD. Bovendien is een interview gehouden met een overkoepelen-de bewonersorganisatie in Zuid-Holland. Een samenvatting van deze wensen wordt gegeven in bijlage 3.
De wensen van de milieu-organisaties z1Jn geïnventari-seerd aan de hand van de resultaten van interviews die bij zeven milieu·organisaties zijn afgenomen. Bij de sa-menstelling van deze benaderde milieu-organisaties is re-kening gehouden met hun verschillende oriëntaties ten aanzien van het bodemprobleem. Geïnterviews zijn:
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten Zuid-Hollandse Milieufederatie
Brabantse Milieufederatie Stichting Nederland Gifvrij Vereniging Milieudefensie Stichting Natuur en Milieu Landelijk Milieu Overleg
Voor een overzicht van deze wensen bijlage 4.
Interessant hierbij is om waar te verschillende groepen klanten ook onderzoekswensen formuleren.
wordt verwezen naar nemen dat deze twee verschillende typen
b c I e I d s t e r r c I n
In het bij deze programmeringsstudie behorende
deelrap-port 'Onderzoekswensen van bewoners en
milieu-organisa-ties' is de volledige beschrijving en ordening van wensen van de cliëntele van de Wetenschapswinkels gegeven.
Het onderzoeksbeleid van de overheid op het onderhavige
gebied is geanalyseerd door de randvoorwaarden van drie
onderzoeksprogramma's te bestuderen. Het betreft hier het
Speerpuntprogramma Bodemonderzoek, het Nationaal
Onder-zoeksprogramma Hergebruik en het onderOnder-zoeksprogramma Af-valstoffen en Schone Technologie. De resultaten van deze analyse worden gegeven in bijlage 5.
3.2 Bespreking onderzoekswensen
3.2.1 Van onderzoekswensen naar onderzoeksthema's
Bij de ordening van de onderzoekswensen zijn
overeenkom-stige en samenhangende wensen samengevoegd tot een acht-tiental onderzoeksthema's. Deze thema's worden gegeven in figuur 3. Op hun beurt kunnen deze thema's weer gegroepe-erd worden tot vier hoofdthema's. Dit zijn:
I. milieu-effecten
11. onderbouwing normstelling
111. afval/preventie
IV. bodemsanering/curatief
De vier hoofdthema's kunnen worden afgebakend naar de
be-leidsterreinen en de typen onderzoek, zoals deze zijn
op-gesteld in hoofdstuk 2 (tie figuur 1). Bij deze
afbake-ning blijkt dat de hoofdthema's 'milieu-effecten' en
'on-derbouwing normstelling' relevant zijn voor alle
onder-scheiden beleidsterreinen. Bij de hoofdthema's 'afva1/
preventie' en 'bodemsanering/curatief' ligt dit anders.
Binnen deze hoofdthema's past onderzoek waarbij de
sa-menhang tussen de diverse typen onderzoek juist relevant
is. De afbakening van deze hoofdthema's is te zien in
figuur 2.
Figuur 2: Afbakening van de hoofdthema's voor onderzoek.
type onderzoek
onderzoek naar / ten behoeve van
gezondheids- sociale en milieu- onderhouwing ontwikkeling ontwikkeling
effecten economische effecten normstelling technisch in- planologisch effecten en riaico- strumentarium en juridisch
analyse instrumentarium
bodemsaner i ngsbe leid
Ln woongebieden bestuurlijke aspectfin
1\
/
~/
\ /
~
BODEMSANERING / CURATIEF -bodemsaner ingsbeleid in buitengebiedenX
MILIEU- ONDERBOUWI NGbodembesche1:'mi
"g8-beleid EFFECTEN NORMSTELLING
/
\
afval stoffenbeleid
t.a.v. beheersinq AFVAL / PREVENTIE
I I a fvalstoffenbc leid
1/
\
Om uit de achttien onderzoeksthema's vervolgens onder-zoeksprogramma's te ontwikkelen is nagegaan· welke onder-zoeksthema's de belangrijkste 7.ijn.
3.2.2 Prioriteitstelling onderzoeksthema's
De onderzoekswensen van de van de verschillende typen klanten van de Wetenschapswinkels zijn op verschillende W1]Zen geinventariseerd en geformuleerd. Door dit ver-schil in werkwijze is het moeilijk om de onderzoeksthe-ma's van bewoners ten opzichte van die van milieu-orga-nisaties van prioriteiten te voorzien. Er is daarom gekozen voor een prioriteitstelling, waarbij de onder-zoeksthema's van beide typen klanten een geliik gewicht hebben.
Voorts dient te worden opgemerkt, dat door onderlinge afspraken van milieu-organisaties aangaande activiteiten het mogelijk is, dat sommige wensen meerdere malen worden genoemd, waar andere wensen slechts een enkele keer aan de orde worden gesteld. Bovendien kan de "omvang van een wens" (aantal aspecten per wens) nogal verschillend zijn. Dit houdt in, dat het aantal wensen dat binnen een thema valt, niet maatgevend hoeft te zijn voor de relevantie ervan.
Bij het formuleren van de doelstellingen van deze studie is opgemerkt dat de Wetenschapswinkels een deel van de studie willen richten op het anticiperen op en zo moge-lijk op het voorkómen van maatschappelijke problemen in de toekomst (zie hoofdstuk 1). Dit aspect heeft bij de prioriteitstelling ook een rol gespeeld.
Kort samengevat hebben bij de prioriteitstelling van de onderzoeksthema's de volgende drie overwegingen een rol gespeeld:
1. Het aantalonderzoekswensen binnen een thema 2. De omvang van de wens(en) binnen een thema
3. Verwachtingen van de Wetenschapswinkels over vragen die in de toekomst gesteld zullen worden.
De achttien onderzoeksthema's met de toegekende priori-teiten worden gepresenteerd in figuur 3. In deze figuur is tevens aangegeven in hoeverre deze thema's passen in de drie onderzochte nationale onderzoeksprogramma's.
Figuur 3: gewenste onderzoeksthema's van bewoners en
milieu-organisaties en inpasbaarheid van deze
thema's in nationale onderzoeksprogramma's.
ONDERZOEKSTHEHA'S SCORE WENSEN
bewoners lIlilieu-I MILIEU-EFFECTEN 1. bodemkundige aspecten 2. opname in planten 3. toxicologische effecten op organismen en ecosystemen 4. modelvorming en meetnetten
5. algemeen en in relatie tot bodembescherming * 11 ONDERBOUWING NORMSTELLING 6. 7. 8. risico-analyse gericht op volksgezondheid risico-analyse gericht op ecologisch functioneren ** onderbouwing normstelling gedifferentieerd naar func-ties en bodemtypen
111 AFVAL / PREVENTIE
9. ontwikkeling technieken en bevorderen van milieuvrien-delijke producten en processen 10. evaluatie en verbetering afvalstoffenbeleid 11. afvalbeheersing (lBC-criteria) 12. instelling bodembeschermings-gebieden IV BODEMSANERING / CURATIEF 13. bodemsaneringsbeleid in woonge-bieden
14. aansprakelijkheid schade van bewoners
15. afstemming stadsvernieuwing en bodemsanering
16. bestemmingswijziging van bewoonde locaties
17. productief maken van werkloos-heidsgelden 18. ontwikkeling saneringsbeleid in buitengebieden ++: hoge prioriteit + prioriteit
o :
geen prioriteitDe wensen totaal betekent in dit kader:
+ + 0 0 + ++
o
+o
o
o o ++ ++ + 0 0 0 organisaties + + ++ + ++ ++ + ++ ++ + + + + + + 0 0 ++ totaal + + + 0 + ++ ++ ++ ++ + + + ++ ++ + 0 0 ++ INPASBAÄRHEID IN NATIORALE ORDERZOEKS-PROGRAMMA'S matig matig goed goed p.m. matig goed goed goed matig goed matig slecht slecht slecht slecht slecht slechtscore wensen bewoners + score wensen milieu-organisaties + beleidsp~loriteiten van de wetenschapswinkels.
*
zie noot 5Door de overweging van de Wetenschapswinkels om een deel van de studie te richten op het anticiperen op en zo mo-gelijk het voorkómen van maatschappelijke problemen is in de prioriteitstelling meer accent komen te liggen op de thema's 'ontwikkeling saneringsbeleid in buitengebieden' en 'ontwikkeling technieken en bevordering milieuvrien-delijke producten en processen'.
Uit de inventarisaties zijn geen wensen naar voren geko-men betreffende de relaties tussen de effectgerichte en de brongerichte beleidsterreinen. De Wetenschapswinkels vinden dit aspect eehtet zo belangrijk, da.t er bij de verdere uitwerking van onderzoekslijnen naar programma's wel aandacht aan wordt besteed.
4. AANWEZIGE EXPERTISE BIJ DE RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT EN DE ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
4.1 Algemeen
Om inzicht te krijg~n in de expertise bij de RUL, TUD en
EUR op het gebied van bodemverontreiniging, bodemsanering en bodembescherming, zijn interviews gehouden met diverse deskundigen van vakgroepen en centra bij deze
instellin-gen. De Leidse programmeur heeft daarbij deskundigen van
alle relevante vakgroepen en centra benaderd, terwijl de
Delftse en Rotterdamse progranimeurs via een
"sneeuwbal-m~thode" een eerste selectie hebben gemaakt van de meest relevante expertise. Bij de uitwerking van onderzoeksthe-ma's naar onderzoeksprogramonderzoeksthe-ma's is door deze programmeurs vervolgens in een tweede ronde relevante ontbrekende ex-pertise geinventariseerd. De inventarisaties van experti-se z1Jn per type onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat,
gezien de geringe overlap van expertise tussen de drie
instellingen, de programmeurs in dit kader vooral bij hun eigen instelling actief waren. In een enkel geval werden ook medewerkers van de andere instellingen geinterviewd. In bijlage 6 wordt per type onderzoek (voor indeling zie
paragraaf 2.1) in het kort de meest relevante expertise
beschreven. In deze bijlage is uitsluitend de
belang-rijkste expertise bij de drie instellingen besproken.
Expertise van indirecte en onderbouwende aard, dat wil
zeggen expertise die in potentie aanwezig is, is in deze beschrijving niet meegenomen. Deze wordt wel gegeven in de betreffende deelrapporten.
4.2 Bespreking bestaande expertise
Om de onderzoeksthema's uit te werken naar onderzoekspro-gramma's is de kwaliteit van de bestaande expertise bij de drie instellingen van belang. Allereerst dient de ex-pertise aan te sluiten bij de onderzoeksthema's. Voort
dient de expertise, waarbij aangesloten wordt, enige
om-vang en continuiteit te bezitten. Immers. aansluiting bij
expertise, waarvan het onderzoek in het kader van de
voorwaardelijke financiering wordt uitgevoerd, zal meer
perspectief op uitvoering van het beoogde onderzoek
bie-den, dan wanneer aangesloten wordt bij een (incidenteel) student-onderzoek. Aan onderzoek dat in het kader van de voorwaardelijke financiering wordt uitgevoerd, wordt dan ook meer waarde toegekend dan aan student- en derde geld-stroom-onderzoek.
drie instellin~en, zoals die op deze wijze beoordeeld is, ten opzichte van de expertise buiten deze instellingen. Jndien namelijk buiten de drie instellingen betere exper-tise bestaat voor onderzoek op een bepaald thema kan het zinvol zijn om juist daar zo'n thema nader uit te werken. De bestaande (relevante) expertise buiten de drie
instel-lingen is maar voor een klein deel geïnventariseerd in verband met het tijdsintensieve karakter van zo'n inven-tarisatie. Bij de uitwerking van onderzoekslijnen naar programma's is in een aantal gevallen deze expertise wel meegenomen.
De expertise, zoals in bijlage 6 beschreven is, sluit aan bij de samengestelde onderzoeksthema's. In figuur 4 wordt de beoordeling van deze expertise gegeven.
Figuur 4: beoordeling aanwezige expertise
AANWEZIGE ÈXPERTISE
ONDERZOEK NAAR SOCIALE EN ECONOMISCHE EFFECTEN
ONDERZOEK NAAR MII.IEU-EFFECTEN
1. analytisch-chemisch bodemonderzoek
2. gedrag en verspreidinR van stoffen in de bodem
3. microbiële omzetting, -afbraak en accumulatie
van stoffen
4. biologische effecten van stoffen
5. bodemmeetnetten en monitoring ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN ONDERBOUWING NORMSTELLING EN RISICO-ANALYSE
6. risico-analyse gericht op volksgezondheid
en milieu
7. ecologische onderbouwing normstelling
8. risico-perceptie en aanvaardhaarheid
ONTWIKKELING TECHNISCH INSTRUMENTARIUM
9. inzameling en verwerking van afvalstoffen
10. microbiële omzetting van afvalstoffen
11. hergebruik van afvalstoffen
12. schone technologieprocessen
13. permeabiliteit van zand-bentoniet mengsels
14. thermische reiniging van grond
15. hiologische reiniging van grond
16. civiel-technische bodemisolatietechnieken
ONTWIKKELING PLANOLOGISCH EN JURIDISCH INSTRUMENTARIUM BEOORDELIRG + ++ + ++ ++ + + + + ++ + ++ + + + +
17. inzamelen, verwerken en storten van afvalstoffen +
18. 19. 20.
ONDERZOEK NAAR BESTUURLIJKE ASPECTEN
beleidsvoorbereiding bij bodemsaneringsbeleid beleidsvoorbereiding bij afvalstoffenbeleid relatie bestuurders-bestuurden bij afvalstoffen-beleid
. +
+. +
21. marktconform beleid ten aanzien van afvalstoffen +
++
+ expertise in voorwaardelijk gefinancierde onderzoeksprogramma's expertise in student- e%~~f derde geldstroomonderzoek
niet gernventariseerd
Samengevat betekent dit dat de expertise betreffende 'mi-lieu-effecten' en de 'ontwikkeling van technisch instru-mentarium', vooral ten aanzien van omzetting en herge-bruik van afval en de ontwikkeling van schone technolo-gieprocessen het best ontwikkeld is. Opvallend in dit verband is dat het onderzoeksbeleid van de relevante vakdepartementen ook juist op ontwikkeling van deze ex-pertise gericht is (zie bijlage 5).
Opgemerkt dient te worden dat de op deze W1Jze gepriori-teerde expertise geen garantie biedt voor het uitwerken van onderzoeksthema's naát onderzoeksprogramma's. Ook toegankelijkheid van expertise speelt hierbij een rol. Deze toegankelijkheid wordt onder meer bepaald door het toekomstperspectief van de aanwezige expertise en per-soonlijke motieven van onderzoekers en studenten. Dit aspect is in een tweede ronde langs de vakgroepen mee-genomen om de onderzoekslijnen nader uit te werken.
5.' ONDERZOEKSLIJREB
5.1 Algemeen
In de vorige hoofdstukken is beschreven welke wensen voor onderzoek er bij de klanten van de wetenschapswinkels bestaan, welke onderzoeksthema's van belang zijn en welke expertise er binnen de EUR, RUL en TUD op het onderhavige gebied aanwezig is.
In het hiernavolgende zal het resultaat worden gegeven van de confrontatie van de onderzoeksthema's en de exper-tise, waarvan de procedure reeds in hoofdstuk 2 beschre-ven is. Wat nu aan de orde komt zijn de onderzoekslijnen en de prioriteitstelling ten aanzien van deze lijnen.
5.2 Onderzoekslijnen en prioriteitstelling
Onderzoekslijnen Z1Jn de resultanten die volgen uit de confrontatie van de belangrijkste onderzoeksthema's met de aanwezige expertise binnen de drie universitaire instellingen en leggen daarmee de basis voor het ontwik-kelen van onderzoeksprogramma's. Nauwkeuriger gezegd: een onderzoekslijn is een deel van het algemene probleemveld bodemverontreiniging, bodemsanering en bodembescherming, dat is afgebakend door de belangrijkste onderzoeksthema's en de aanwezige expertise bij de drie instellingen. Gezien de samenhang tussen diverse onderzoeksthema's worden in een aantal gevallen meerdere van deze thema's binnen een onderzoekslijn uitgewerkt.
Deze confrontatie levert elf onderzoekslijnen op die voor uitwerking naar programma's in aanmerking komen. In fi-guur 5 worden deze onderzoekslijnen gegeven. Hierbij is de aanwezige expertise zoals uitgesplitst in figuur 4 ge-projecteerd op de lijst van achttien onderzoeksthema's zoals weergegeven in figuur 3. Tevens worden de namen van de instellingen gegeven waar de onderzoekslijnen tot pro-gramma's kun.nen worden uitgewerkt.
Figuur 5: Confrontatie onderzoeksthema's onderzoekslijnen ONDERZOEKSTHEMA'S I MILIEU-EFFECTEN 1. 2. 3. 4. 5. bodemkundige aspecten opname in planten toxicologische effecten op organismen en ecosystemen modelvorming en meetnetten algemeen en in relatie tot bodembescherming 11 ONDERBOUWING NORMSTELLING 6. 7. 8. risico-analyse gericht op volksgezondheid risico-analyse gericht op ecologisch functioneren onderbouwing normstelling gedifferentieerd naar func-ties en bodemtypen
111 AFVAL / PREVENTIE
9. ontwikkeling technieken ~n
bevorderen van
milieuvrien-delijke producten en processen
10. evaluatie en verbetering afvalstoffenbeleid 11. afvalbeheersing (lBC-criteria) 12. instelling bodembeschermings-gebieden IV BODEMSANERING / CURATIEF WENSÉN ( totaal) + + + 0 + ++ ++ ++ ++ + + + ++ \ AANWEZIGE EXPERTISE 0 + ++ ++ pm* + + + ++ +
--+ --+ + :::.:::t en expertise: ONDBRZOEKSLIJNEN - ecotoxicologische effecten en testmethDden (RUL) - bodemmeetnetten (RUL)- een risico-analysemodel voor bewoners van verontreinigde hodemlocaties (RUL) - ecologische risico-ana1ysemodellen (RUL)
- ecologische onderbouwing normstelling van terrestrische bodems (RUL)
- afvalpreventie (TUD en EUR)
- afvalbeheerRing / lBC-criteria (EUR en TUD)
- instelling bodembeschermings-gebieden (TUD en EUR)
13. bodemsaner ings be 1e I.d in wooilgè-bieden
14. aansprakelijkheid schade van bewoners
++ +
--
p..-sanering in woongebieden (EUR)
---15. afstemming stadsvernieuwing en bodemsAnering
16. bestemmingswijziging van
be-woonde locaties
17. productief maken van werkloos-heidsgelden
18. ontwikkeling saneringsbeleid in buitengebieden
* zie hiervoor noot 5
+ 0
0
++
+ - sanering en stadsvernieuwing (EUR en TUD)
0
+
In het kader van deze progranuneringsstudie was het niet
mogelijk om alle onderzoekslijnen uit',te werken tot
pro-gramma's. Uitwerking van twee tot drie onderzoekslijnen
per instelling werd haalbaar geacht. Om tot deze reductie
te komen werd een keuze gemaakt tussen de elf
onderzoeks-lijnen. Alleen die onderzoekslijnen werden uitgewerkt
waarbinnen de meest gewenste onderzoeksthema's vielen èn
waarvoor voldoende pxpertise aanwezig was. Uiteindelijk
zijn de volgende onderzoekslijnen uitgewerkt tot program-ma's:
1. Een risico-analysesysteem voor bewoners van veront-reinigde bodemlocaties'
2. Ecologische onderbouwing normstellirig van terrestri-sche bodems
3. Afvalbeheersing I lBC-criteria 4. Afvalpreventie '
5. Sanering en stadsvernieuwing 6. Sanering in woonwijken
6. ONDERZOEKSPROGRAMMA'S
6.1 Algemeen
In een onderzoeksprogramma worden d~ hoofdactiviteiten
van onderzoek geeeven; Daarbij wordt tevens de samenhang
tusRen deze activiteiten en de relaties met andere
onder-zoeksprogramma's aangegpven. Tenslotte komen in globale
zin capaciteitsaspecten aan bod zoals tijdsomvang, beno-digde menskracht en middelen alsmede in aanmerking komen-de vakgroepen en centra waar het uiteinkomen-delijke onkomen-derzoek zou kunnen worden uitgevoerd.
Binnen diverse onderzoeksprogr.amma's zijn op dit moment
al een aantal projectvoorstellen voor onderzoek
opges-teld, waarvan enkele reeds in uitvoering zijn. In bijlage
7 wordt een korte ows~hrijving gegeven van de
project-voorstellen die tot nu toe Z1Jn opgesteld. In het nu
volgende volgt een korte beschrijving van de zes
uit-gewerkte onderzoeksprogramma's. Voor de uitgebreidere
beschrijving wordt verwezen naar de betreffende deelrap-porten. 6.2 GRASBOL: een Systeem voor Locaties 6.2.1 Achtergronden Gezondheidheidskundig Risico-Analyse bewoners van verontreinigde BOdem
Dit programwa 'omvat een uitvoerige analyse en uitwerkjng
van de onderzoekslijn 'een risico-analysemodel voor
bewo-ners van verontreinigde locaties'. Op basis van wensen
van vooral bewoners en van expertise binnen de drie
in-stellingen is een problematiek-dekkend en globaal kader
voor onderzoeks~ctiviteiten en organisatie van onderzoek
opgesteld.
Vooral door bewoners wordt kennis omtrent risico's als
gevolg van verontreinigende stoffen in de bodem
belang-rijk gevonden. Enerzijds komt dit voort uit bezorgdheid
aangaande hun gezondheid als gevolg van (mogelijk) bloot-stelling en anderzijds uit een behoefte aan een gezond-heidskundige onderbouwing van de richtwaarden uit de In-terimwet BodemSanering (tBS).
De opzet en uitvoering van een gezondheidskundige r1S1CO-analyse en de voorlichting omtrent risico's van bewoners bevat een aantal knelpunten.
In de eerste plaats is er een discrepantie tussen het tijdstip waarop informatie over gezondheidsrisico's ge-wenst is en het tijdstip waarop gegevens beschikbaar zijn van de risico-analvse. Een tweede knelpunt betreft de ri-sico-analyse zelf. Deze is nu vaak te weinig gedifferen-tieerd naar risicogroepen en vergt veel gedetailleerde en specialistische kennis.
Ten8lotte is de risico-voorlichting niet alti id even efficiënt. Niet in de dit het gev.olg zijn van het feit dat
naar bewoners toe laatste plaats kan
risico-voorlicht~rs
tevens degenen zijn die beslissingen nemen inzake bodem-verontreiniging en -sanering.
..
6.2.2 Gewenste onderzoeksactiviteiten
De hoofdactiviteit binnen dit programma betreft onderzoek naar een gezondheidskundig ,risicD-analysesys~eem. De ne-venactiviteiten zijn gericht op de voorlichtingsaspecten.
Er wordt gesproken van een gezondheidskundig risico-ana-lysesysteem omdat het enerzijds een meer gedifferentieer-de gezondheidskundige berekeningswijze koppelt aan gedifferentieer-de op-slag van specialistische kennis in databanken en ander-zijds moet het kunnen werken met kwantitatief en kwalita-tief sterk verschillende sets aan gegevens. Bovendien moet het systeem gebruikersvriendelijk zijn.
Voor de opzet en ontwikkeling van het gezondheidskundige risico-analysesysteem zijn de volgende deelactiviteiten te onderscheiden:
modelleringsaspecten. Dit betreft ènerzijds een na-dere modelmatige uitwerking van bodemmetingen via mogelijke verspreidings- en blootstellingswegen naar een kwantificering van blootstelling, waarbij tevens aandacht voor mogelijke ihtegratie van gegevens uit bevolkingsonderzoek; zoals klachteninventarisatie. Anderzijds betreft dit de opzet en vulling van spe-cialistische databanken met toxicologische, chemi-sche, e~aphische, hydrologische, etc. gegevens;
ondersteunend onderzoek naar milieugedrag, gevoelig-heidssituaties en naar referentiekaders. Milieuge-drag en gevoeligheidssituaties worden gezien als belangrijke factoren ten aanzien van mogelijke ge-zondheidseffecten. Een classificatie van deze fac-toren dient te worden gemaakt in verband met inte-gratie van deze aspecten in het risico-analysemodel. Daarnaast dient aandacht besteed te worden aan
toetsing van het model in de praktijk. Het
ontwik-kelde model zal op bruikbaarheid getoetst dienen te
worden in een aantal te selecteren case-studies.
Risico-analyse heeft een aantal dl1ideliike voordelen op
het bevolkingsonderzoek als instrument ter bepaling en
voorspelling van gezondheidseffecten. In een aantal
ge-vallen kan echter bevolkingsonderzoek mogelijk
ondersteu-nend werken voor de risico-analyse. In het programma
wordt met name aandacht gegeven aan de mogelijkheden van:
een snel screeningsonderzoek onder bewoners door
middel van bijvoorbeeld bloed-, haar- en nagelonder-zoek als verontreinigingsgegevens geheel ontbreken;
een landelijk opgezet bevolkingsonderzoek naar
blootstelling en lange-termijn-gezondheidseffecten,
mede ter validering van het ontwikkelde
risico-analysesysteem.
Alle verzamelde kennis omtrent risico's is uiteindelijk
bedoeld voor bewoners en daarom dient in dit kader ook
aandacht besteed tè worden aan risico-voorlichting. In
het programma wordt met name aandacht gegeven aan de
deelactiviteiten:
voorlichtingskundige vorm~eving van het
risico-analysesysteem: het inzichtelijk maken van de wijze
waarop risico's bepaald worden en het ontwikkelen
van (voorlichtings)methoden waardoor bewoners een
rationele beoordeling kunnen maken van de berekende
risico's;
mogelijkheden van een onafhankelijke instantie die
voor de bestuurlijke en gezondheidskundige voorlich-ting zorg draagt van en voor bewoners.
6.2.3 Van pro~ramma tot projectvoorstellen: een
vooron-derzoek
In de opzet en ontwikkeling van het gezondheidskundige
r~sico-analysesysteem zou het Centrum voor Milieukunde
(RUL) mogelijk een centrale rol kunnen spelen. Daarnaast
zijn bijdragen van vele (vak)groepen binnen en buiten de
instellingen mogelijk èn noodzakelijk. Voor het
voorlich-tingskundige en bestuurlijke onderzoek van dit programma
is het Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde (EUR) onder de mogelijke participanten de belangrijkste kandidaat.
Aanbevolen wordt te werken tot voorstudie zou werkingsverband
om het programma in een voorstudie uit ca. 5 tot 6 projectvoorstellen. Deze
uit te voeren zijn in een samen-bestaande uit:
Centrum voor Milieukunde (RUL); Chemie en Samenleving (RUL);
Erasmus Studiecentrum voor. Milieukunde (EUR).
In de7.e voorstudie dienen de volgende werkzaamheden uit-gevoerd te worden:
opstellen van projectvoorstell"en. Met name aansluit-ing en afstemmaansluit-ing met aanverwant lopend onderzoek buiten de drie universiteiten verdient aandacht; overleg over het onderbrengen van de projecten; overleg over inbreng van (specialistische) kennis in de projecten;
inventarisatie van en overleg met potentiile finan-ciers.
Verwacht wordt dat de duur van deze voorstudie 6 maanden zal bedragen voor 1 formatieplaats. In de financiering van deze voorstudie wordt bijgedragen door de Weten -schapswinkel van de RUL. Inmiddels is deze voorstudie in uitvoering.
6.3 Ecologische onderbouwing van normstelling van ter-restrische bodems
6.3.1 Achtergronden
Dit programma omvat een uitvoerige analyse en uitwerking van de onderzoekslijn 'Ecologische onderbouwing van de normstelling van terrestrische bodems' en ten dele van de onderzoekslijn 'bodemmeetnetten' (7). Op basis van wensen van met name milieu-organisaties en expertise binnen de drie instellingen geeft het programma een problematiek-dekkend en globaal kader van onderzoeksactiviteiten en onderzoeksorganisatie.
Bewoners vinden een gezondheidskundige onderbouwing van normen op het gebied van bodem belangrijk. Milieu-orga-nisaties leggen naast zo'n onderbouwing ook prioriteit bij onderzoek naar kwaliteitseisen voor de bodem.
De huidige onderbouwing van de normstelling voor de bodem bestaat uit een pragmatische afleiding van normen uit in de praktijk voorkomende chemische achtergrondsgehalten en zijn dus niet gebaseerd op uitgevoerd dosis-effect
onder-zoek. Voorts is er nog weinig Randacht voor de optimali-satie van parameterkeuze, normafleiding en meetwij~en in relatie tot het gebruik in beleidsinstrumenten en
-acti-v~teiten. Ten slotte is er enige onvrede over de
weten-schappelijke totstandkoming van normen en over het
be-stuurlijke gebruik ervan.
6.3.2 Gewenste onderzoeksactiviteiten
Centraal ui.tgangspunt is dat de onderbouwing, veel meer dan tot nu toe het geval is, moet aansluiten bij het
mi-lieubeleid en dus enerzijds bij de milieudoelstellingen
(hoofdactiviteit 1) en anderzijds bij de relevante
mi-lieubeleidsinstrumenten en -activiteiten (hoofdactiviteit 2). Daarbij vormt enig bestuurlijk onderzoek een nevenac-tiviteit (acnevenac-tiviteit 3). De benodigde acnevenac-tiviteiten worden hieronder nader uitgewerkt.
1. Afleiding van parameters en normen uit
beleidsdoel-stellingen. Binnen deze activiteit kunnen onder
andere de volgende deelactiviteiten onderscheiden
worden:
een nadere precisering van relevante functies
voor de bodem, rekening houdend met een onder-scheid tussen een Algemeen kwaliteitsniveau en
kwaliteitsniveAus voor verschillende typen
bo-dembeschermingsgebieden én te stellen eisen aan functie-overgangen in het kader van een nadere invulling van het begrip multifunctionaliteit; het opstellen van een bodemtypologie, relevant
voor (eventuele) differentiatie van
kwaliteit-seisen naar bodemtypen én om effecten en risi-co's te kunnen beoordelen;
een analyse van ecologische bodemparameters,
relevant voor het vervullen van de verschillen-de functies:
een analyse van geëmitteerde stoffen op basis waarvan een classificat.ie naar omvang van
emis-sie, verspreiding en effecten opgesteld kan
worden;
een onderbouwing van te kiezen kwaliteitspara-meters per functie en eventueel per bodemtype naar relevantie, meetbaarheid en stuurbaarheid;
een vertaling van waarden v~n te normeren para-meters naar een brongericht beleid, zoals
aan-vaardbare activiteitenniveaus. In dit kader
past ook vaststelling van
overschrijdingsni-veaus van normen en herstelduur irt verband met
multifunctionaliteit.
2. Optimalisatie van ,parameterkeuze, normafleiding en
meet\V'ijzen in beleidsinstrumenten en activiteiten.
Onder andere zijn hiertoe de volgende deelactivitei-ten geformuleerd:
het opstellen V.::In een programma van eisen ten
aanzien van normen en kwaliteitsparameters
vanuit het beleid op het gebied van ruimtelijke ordenjng;
het formuleren rameters, zoals snelheid, e.d. beleid;
van stuurbaarheidseisen aan pa-herstelbaarheid, rekolonisatie-ten behoeve van
bodemsanerings-het analyseren van bodemparameters in verschil-lende typen bodemmeetnetten op kosteneffectivi-teit en het opzetten van een (ecologisch) bo-demmeetnet.
3. Bestuurlijk onderzoek naar de wetenschappelijke en
politieke totstandkoming van normen en eventuele
verbetering van de controle hierop. Voorts
bestuur-lijk onderzoek naar het v66rkomen, oorzaken en
op-lossingen van het onjuist of niet toepassen van
normen en richtlijnen dienaangaande door de
overhe-den: optimalisatie van de bestuurlijke implementeer-baarheid van normen.
6.3.3 Van programma tot projectvoorstellen: een
vooron-derzoek
Binnen de instellingen hebben het Centrum voor
Milieu-kunde (RUL) en de onderzoeksgroep Milieubiologie (RUL)
veel belangstelling voor dit programma.
Voorgesteld wordt om een voorstudie uit te voeren om op basis van dit programma te' komen tot projectvoorstellen. Het Centrum voor Milieukunde (RUL) is het meest aangewe-zen instituut om deze voorstudie te verrichten. In deze
studie dienen de volgende aspecten nader uitgewerkt te