• Nie Znaleziono Wyników

Pomp Accumulatie Centrale Noordzeekust

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pomp Accumulatie Centrale Noordzeekust"

Copied!
151
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

Noordzeekust

HOOFDRAPPORTAGE

FASE 1

door: voor:

PAC - projectgroep

- Rijkswaterstaat

~1W1iE-r,-_

Hollandsche Beton Groep NV

$ -

Ballast Nedam Groep NV

- Raadg. Ing. Sur. Lievense

Nederlandse

Energie

Ontwikkelings

Maatschappij

(3)

Raadgevend Ingenieurs Bureau Lievense B.V.

en waaraan tevens hebben medegewerkt:

N.V. Samenwerkende Electriciteits Productiebedrij-ven SEP

Rijksdienst voor de IJsselmeer Polders (RIJP) Ri jksdienst voor Visseri jOnderzoek· (RIVO) Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN)

Zanen Verstoep N.V. Bitumarin B.V.

N.V. Tot Keuring van Electrotechnische Materialen KEMA

FUGRO B.V. Ingenieursbureau voor geotechniek Laboratorium voor Grondmechanica

Technische Hogeschool

Afdeling der Civiele Techniek

Laboratorium voor Vloeistofmechanica

,

(4)

Deelrapportage Bijlagen Deelrapportage Deelrapportage Bijlagen Deelrapportage Deelrapportage Deelrapportage Deelrapportage fase 1 fase 1 fase 1 fase 1 fase 1 fase 1 fase 1 fase 1 fase 1 Bekkendi jken Bekkendi j.ken Morfologie Turbinebehuizingen Turbinebehuizingen Pompturbines Milieu en Planologie Kosten Optimalisatie

(5)
(6)

2. 3. 4. 5. 6. 1.3 Uitgangspunten en methodieken 1.3.1 Uitgangspunten 1.3.2 Methodieken 1.4 Plan- en studiegebied 1.4.1 Plangebied 1.4.2 Studiegebied 1.5 Werkwijze 1.5.1 Fasering

1.5.2 Indeling en gevolgde werkwijze

Fase 2.1 2.2 2.3 Uit 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 "0" Noordzeekust Inleiding Gebiedskeuze in plangebied

Vergelijking van de geselecteerde gebieden

te werken locaties Inleiding

Werkwijze en beschouwde aspecten

Toe te passen bekkenhoogtes (groottes)

Voorkeur vanuit morfologie

Voorkeur bepaald door de aansluiting op het 380 kV-net

Overige aspecten

Uit te werken locaties

Relaties tussen de PAC en milieu, planologie, techniek, veiligheid, economie en morfologie Huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen van de beschouwde gebieden

5.1 Inleiding

5.2 A-biotische kenmerken

5.3 Biotische kenmer~en

5.4 Het landschap

5.5 De gebruiksfuncties

5.6 Een verkenning naar de situatie over 10 jaar'

Veiligheid bekkens

6.1 Inleiding/samenvatting

6.2

Systeembeschrijving

6.3 Vaststelling werkhypothese

6.4 Vloedgolf en invloed op omliggende

zeeweringen 4 4 5 6 6 6 8 8 8 11 11 11 13 17 17 17 17 19 26 26 27 29 31 31 31 34 37 38 42 45 45 45 48 50

(7)

7.4.2 Uitgangspunten 7.4.3 Randvoorwaarden 7.4.4 Hydraulische omstandigheden 7.4.5 Kustverdedigingen 7.4.6 Additionele ontwerp-aspecten 7.4.7 Morfologische effecten 69 69 70 71 74 76 7.5 Ontwerp pompturbines 80

7.5.1 Globale beschrijving varianten 80

7.5.2 Beschrijving van de relevante 81

ontwerpaspecten

7.5.3 Beschrijving dijkontwerp 83

7.5.4 Uitvoering ~an het bekken 85

7.5.5 Leegzetten van het bekken 85

7.5.6 Voorkeursontwerp bekkendijken 86

per locatie

7.6 Ontwerp pompturbines 90

7.6.1 Inleiding 90

7.6.2 Het toe te passen pompturbinetype 90

7.6.3 Globale beschrijving van de varianten 91

7.6.4 Beschrijving van de relevante aspecten 92

7.6.5 Conclusies ontwerp pompturbines 98

7.7 Ontwerp turbinebehuizingen 99

7.7.1 Globale beschrijving beschouwde 99

varianten

7.7.2 Beschrijving van de relevante 99

ontwerpaspecten

7.7.3 Beschrijving van de relevante 103

uitvoeringsaspecten

7.7.4 Conclusies ontwerp turbinebehuizingen 103

7.8 Bijkomende werken 104

7.9 Voorkeur op basis van minimalisatie 106

(8)

8.3 De bij de voorkeursbepaling gebruikte aspecten en hun score

8.3.1 Milieu 8.3.2 Landschap

8.3.3 Gebruiksfuncties

8.4 Vaststelling voorkeursvariant op een voorkeurslocatie vanuit Milieu, Landschap Planologie 8.5 Majeure effecten 9. Voorkeursvariant op de voorkeurslocatie 9.1 Resultaten 9.2 Evaluatie 10. Optimalisatie 10.1 Inleiding 10.2 Doel 10.3 Bedrijfsvoering 10.4 Werkwijze 10.5 Resultaten 11. Conclusies en aanbevelingen Referentie lijst 113 113 117 118 123 en 124 125 125 128 131 131 131 131 131 132 133 139

(9)
(10)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van de nota en instelling van de PAC-Projectgroep

Na ontvangst van de nota "Windenergie en O~slag" (juli 1982) en de Appendixstudie Plan Lievense (A.P.L. - januari 1983) heeft de Nederlandse regering besloten nader onderzoek te doen verrichten naar onder andere een bovengrondse pompaccumulatiecentrale

(PAC) en een ondergrondse pompaccumulatiecentrale (OPAC). Door de interdepartementale Commissie Opslag en Electriciteit (COE) is daarop besloten om zowel voor het PAC- als het OPAC-systeem een studie-ontwerp te doen uitwerken en wel zodanig dat eenduidige ver-gelijking van beide systemen mogelijk zou zijn.

Reeds in begin 1984 heeft het Ministerie van Economi-sche Zaken de Rijkswaterstaat verzocht voor drie locaties de "terms of reference" te formuleren voor het studie-ontwerp van het PAC-systeem.

Naar aanleiding van deze "terms of reference" - die door de Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschap-pij (NEOM) met Rijkswaterstaat zijn besproken - heeft de Commissie Opslag en Electriciteit (COE) besloten in eerste instantie alleen de IJ"sselmeerlocatie als voorbeeldlocatie tot een studie-ontwerp verder te laten uitwerken.

Het Ministerie van Economische Zaken (E.Z.) heeft vervolgens de Nederlandse Energie Ontwikkelings Maat-schappi j (NEOM) opdracht verleend voor de uitvoering van deze studie.

In de tweede helft van 1984 is in nauw overleg tussen het Raadgevend Ingenieursbureau Lievense, de NEOM en de Rijkswaterstaat het "Projectplan PAC-IJsselmeer" opgesteld.

Reeds in een vroeg stadium is de wenselijkheid naar voren gekomen om het Bedrijfsleven in de studie te betrekken.

(11)

tact opgenomen zowel met de Ballast-Nedam-Groep (BNG) als met de Hollandsche Betongroep (HBG), hetgeen eind 1984 heeft geresul teerd in een samenwerk ingsverband tussen de Overheid (Rijkswaterstaat en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders) en het bedrijfsleven (HBG, BNG en Bureau Lievense) onder voorzitterschap van de NEOM.

Zowel van de zijde van het Bedrijfsleven als van de zijde van de Overheid werd de toezegging gedaan de daartoe ge~igende deskundigen ter beschikking van de studiegroep te stellen en wel zodanig dat de inzet van Overheid en Bedr ijfsleven vrijwel gel ijkwaardig zou zijn.

Nadat het samenwerkingsverband Overheid - Bedrijfsle-ven enige maanden met succes heeft gefunctioneerd~ besloten BNG/HBG, Rijkswaterstaat en Bureau Lievense een onderlinge samenwerkingsovereenkomst aan te gaan. Begin 1985 krijgt de PAC-projectgroep onderdak in een pand aan de Maliebaan te Utrecht en wordt gestart met de fase I van het studie-ontwerp PAC-IJsselmeer.

Nadat op 7 april 1985 een tussenrapportage betreffen-de de voorkeursvariant PAC-IJsselmeer is ingediend, wordt door de COE voorgesteld om ook voor de kustlo-catie een studie-ontwerp tot een eerste fase te doen uitwerken. NEOM geeft hiertoe opdracht aan de PAC-projectgroep overeenkomstig de brief van de Directeur-Generaal Energie van het Ministerie van Economische Zaken drs. G.H.B. Verberg (PAKP-B-121). Op 12 mei 1985 komt vervolgens het Projectplan PAC-kustlocatie gereed (PAKP-N-026) en op 1 juni 1985 wordt met de fase I studie kustlocatie gestart.

De resultaten van deze studie vormen onderwerp van deze nota.

Het Projectplan PAC-kustlocatie geeft op bladzijde 6 de organisatiestructuur van de studiegroep aan. Deze structuur voorziet in vijf deelprojectgroepen, elk met een eigen voorzitter en een duidelijk omschreven taak.

Een vertegenwoordiger van de NEOM wordt als voorzit-ter van de Projectgroep PAC aangewezen. Deze functie wordt bekleed door dhr. T. Bakker.

(12)

De dagelijkse leiding van de Projectgroep PAC is in

handen van:

Ir. Altink

(projectleider) Ir. den Adel Ir. Zwemmer Hollandsche Betongroep (HBG) - Rijkswaterstaat - Sluizen en Stuwen - Raadgevend Ingenieurs bureau Lievense

Tevens hebben in deze Projectgroep zitting:

Ir. Halberg/ - Samenwerkende

Electrici-Ir. Kling teits-Productiebedrijven

(SEP) Rijkswaterstaat - Delta-dienst Ballast-Nedamgroep (BNG) Rijkswaterstaat - Bruggen Rijkswaterstaat - Zuider-zeewerken Rijkswaterstaat- Noordzee Rijkswaterstaat- Sluizen en Stuwen Drs. Ir. Vrijling Ir. Spaargaren Ir. Hertogh Ir. Roelofs Ir. Bosch Dhr. Bos

Voor dit studie-ontwerp fungeert de 'Commissie Opslag

en Electri citeit als stuurgroep, waarbi j de relatie

tussen deze stuurgroep en de projectorganisatie nader

is vastgelegd in een overeenkomst tussen E.Z. en

NEOM.

1.2 Doelstellingen

Het studie-ontwerp van het PAC-systeem dient een

basis te vormen voor een te nemen regeringsbeslissing

inzake energie-opslagsystemen.

Daar ook het studie-ontwerp van het OPAC-systeem

betrokken zal worden in het regeringsstandpunt,

die-nen beide studies op vergelijkbare en gelijkwaardige

wijze te worden uitgevoerd. Om aan deze doelstelling

tegemoet te komen dient het studie-ontwerp van het

(13)

rekening te houden met de in par. 1.3. genoemde uitgangspunten;

het studie-ontwerp dient gebaseerd te zijn op bekende en bewezen technieken, waarmede de

betrouwbaarheid wordt aangetoond en de

uitvoerbaarheid wordt getoetst;

de raming van de stichtings- en exploitatiekosten dient een nauwkeurigheidsmarge van 20% te bez it-ten;

het studie ontwerp dient getoetst te worden op planologische- en milieu-aspecten; hierbij dienen de gegevens die nodig zijn voor procedures als MER, PKB en Raad van de Waterstaat in het rapport te worden opgenomen;

het studie-ontwerp dient verder al die gegevens te leveren die een technische, financieel-economische en maatschappelijke afweging mogelijk maken te aanzien van de inpassing van een Pomp Accumulatie

Centrale kustlocatie in de

electrici-teits productiestructuur in Nederland;

de eerste fase van het studie-ontwerp PAC kustlo-catie dient 15 november 1985 gereed te zlJn;

na bee!ndiging van fase I van het studie-ontwerp kustlocatie dient een vergelijkende evaluatie van de Kustlocatie en de IJsselmeerlocatie te worden verricht.

1.3 Uitgangspunten en methodieken 1.3.1 Uitgangspunten

De in het Projectplan PAC-kustlocatie (PAKP-N-026) genoemde uitgangspunten vormen de basis van de stu-die. Door de activiteiten van de Werkgroep

Verge-lijkbaarheid zijn enkele uitgangspunten nader gedefi-nieerd, sommige uitgangspunten volledig verlaten en een aantal uitgangspunten toegevoegd.

De studie is verdeeld in twee fasen , voor fase I worden de thans geldende uitgangspunten hieronder kort samengevat:

de in paragraaf 1.2 genoemde doelstellingen,

een vermogen in de turbinefase van 2000 Megawatt (cos

lf=

0,8) bi j de laagste bedri jfswaterstand van het bekken,

een potentU!le energie-inhoud van het bekken van 20 Gigawattuur (20 GWh),

faseringsmogelijkheden aangegeven voor zowel v

(14)

regelbaarheid volgens opgave van de fabrikant

ontwerpen gebaseerd op bekende c.q bewezen tech-nieken

prijsniveau januari 1985 exclusief BTW

algemene kosten, winst, risico en onvoorziene kosten zijn begrepen in de investeringskosten

wijze van kostenbegroting is gebaseerd op gede-tailleerde werkmethodiek

ten behoeve van energieverlies berekeningen: o economische levensduur 50 jaar

o 250 cycli per jaar

o marktrente 8%, re~le rente 4%

o brandstofkosten voor oppompen 8 ct/KWh

werkhypothese ten aanzien van de vei1i%heid voor een PAC-systeem kustlocatie bedraagt

10-voor wat betreft de keuze van voorkeursvarianten op de voorkeurlocaties:

o zo veel mogelijk kwantitatief

o onderling vergelijkbare investeringen

o beoordelingssysteem: zo nodig multi-criteria-analyse van

1) milieu/planologie

2) keuze/voorkeursvariant op voorkeurslocatie Hoewel niet door de Werkgroep Vergelijkbaarheid (WGV) als uitgangspunt genoemd heeft de PAC-projectgroep, ten behoeve van het ontwerpen van de pompturbines voor fase I kustlocatie, de verbruikskromme voor het jaar 2000 met een economische groei van 2% gehan-teerd.

l.3~2 Methodieken

Bij het ontwerpen van een bovengrondse pompaccumula-tiecentrale kan een veelvoud van variabelen worden beschouwd aangezien niet alleen de maximale

bedrijfswaterstand maar ook de minimale

bedrijfswaterstand kan worden gevarieerd.

Gebruikmakende van de studieresultaten van fase I IJsselmeer is het aantal varianten voor wat betreft de waterstanden beperkt tot dr ie gevallen, namel ijk 40 - 32 m, 70 - 56 m en 100 - 80 m (hoogste - laagste waterstand in het bekken).

(15)

betrekking tot de te beschouwen voorkeursvarianten: dat plaatsing van turbinebehuizingen buiten de dijk, technisch en economisch te prefereren was boven turbinebehuizing als onderdeel van de water-kerende constructie en

dat pompturbines van het type Francis met verti-cale as dienden te worden toegepast en voorzien van een waaierdiameter van 8,00 m.

1.4. Plan- en studiegebied 1.4.1 Plangebied

In de eerste instantie is de gehele Nederlandse kust met inbegrip van de kustwateren en de Waddengebieden als plangebied gedefinieerd.

Vervolgens worden, voornamelijk gebaseerd op kustmor-fologische invloeden acht hoofdgebieden geselecteerd, elk onderverdeeld in een aantal subgebieden. Om de studie te kunnen beperken tot slechts enkele gebieden is een zogenaamde fase 0 studie ingelast. (Zie hoofd-stuk 3.)

Als resultaat van deze fase 0 studie resulteren uit-eindelijk de volgende gebieden:

Haaksgronden

Goeree, voor de Brouwersdam Haringvlietmonding

1.4.2 Studiegebied

Als studiegebied kunnen de volgende disciplines wor-den gedefinieerd:

a. de veiligheidsbeschouwing, waaronder zijn begrepen de filosofie die. tot de werkhypothese leidt,

alsmede de probabilistische berekeningen en

globale kwalitatieve foutenboomanalyse.

b. de civiele techniek, waaronder zijn begrepen het ontwerp van de bekkendijken, de turbinehuizen, de

in- en uitlaatwerken, de stortebedden, de

bouwputten, de werkhavens, etc.

c. de mechanische en electrische techniek, waaronder zijn begrepen het ontwerp van de pompturbines, de generatoren, de electrische schakelingen, de

(16)

d. de milieu- en ~lanologische beschouwingen,

waaronder zijn begrepen het vergelijkend onderzoek op basis van beschikbare gegevens een aanvullend onderzoek voor wat betreft de waterkwaliteit en de vispassage door de turbines.

e. de kustmorfologische beschouwingen, waaronder zijn begrepen zowel de invloed van de aanleg van het bekken op de omgeving als de invloed op het bekken

zelf (bodem-erosie etc.), alsmede de invloed van het in- en uitstroomdebiet van de turbines.

De diepgang van de studie in deze fase I beperkt het gebruik van bekende c.q. bewezen technieken. De prijsvorming der verschillende varianten dient

onderling vergelijkbaar te zijn, terwijl eerst in fase II een nauwkeurigheidsmarge van 20 % dient te

(17)

1.5.1 Fasering

Overeenkomstig het Projectplan PAC-kustlocatie (PAKP-N-026) en het rapport van de Werkgroep Vergelijkbaar-heid (COE-154) dient de studie in twee fasen te worden uitgevoerd.

In fase I dient het aantal beschouwde varianten te worden teruggebracht tot een of meerdere varianten op basis van globale ontwerpen, onderling vergelijkbare kostenramingen en globale beschouw ingen over de ma-jeure effecten op Milieu en Planologie.

Na bee!ndiging van de studie fase I kustlocatie zal door de PAC-Projectgroep een evaluatie worden gemaakt van de studies voor de IJsselmeer locatie en de kust-locatie.

In fase II dient de voorkeursva~iant op de gekozen locatie in detail te worden uitgewerkt en te worden geoptimaliseerd door gebruikmaking van met behulp van de SEP op te stellen kosten-baten analyses.

De voorliggende rapportage behandelt uitsluitend fase I van de studie PAC-kustlocatie.

1.5.2 Indeling en gevolgde werkwijze

De rapportage van fase I van de studie is geheel conform aan de organisatiestructuur van de studie, nameli jk een algemene beschri jving ondersteund door een zestal deelrapportages van de in de deelproject-groepen verrichte werkzaamheden.

Deze deelrapportages, die allen op dezelfde wijze zijn ingedeeld, vormen een verdere detaillering en onderbouwing van de algemene beschouwing van de verrichte studie en de bereikte resultaten zoals die in de hoofdstukken 1 t'/m 8 is weergegeven.

In hoofdstuk 1 worden allereerst de uitgangspunten vastgesteld alsmede de nader te beschouwen basisva-rianten en wordt tevens het plan- en studiegebied gedefinieerd.

In hoofdstuk 2 wordt de zogenaamde fase "0" studie beschreven. Deze fase "0" studie is ingelast met het doel om het oorspronkelijke plangebied, bestaande uit de gehele nederlandse kust met inbegrip van de kust-wateren en het waddengebied, te beperken tot een achttal hoofdgebieden.

(18)

Uit deze acht hoofdgebieden zijn tenslotte drie voor-keursgebieden geselecteerd.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een afweging gemaakt van de te beschouwen locaties in elk van de drie voorkeursgebieden.

Deze afweging leidt tot de vaststelling van een loca-tie per voorkeursgebied

In hoofdstuk 4 worden de relaties van een Pomp Accu-mulatie Centrale kustlocatie met haar omgeving in een schema zichtbaar gemaakt.

In hoofdstuk 5 wordt de huidige situatie in de drie voorkeursgebieden beschreven gebaseerd op gekende en te verwachten ontwikkelingen in de regio.

Deze verkenning vormt voor de Milieu- en Planologi-sche aspecten de vergelijkbasis voor de invloeden die een PAC-kustlocatie op haar omgeving heeft.

Voor de veiligheid van een PAC-kustlocatie wordt in hoofdstuk 6 een bescho2wing gegeven die leidt tot een werkhypothese van 10- voor alle drie voorkeursge-bieden. Deze werkhypothese is onafhankelijk van de hoogte van het bekken.

Overeenkomstig het gestelde in het rapport van de Werkgroep Vergelijkbaarheid (COE-154, blz 5) zijn voor de te beschouwen varianten globale ontwerpen gemaakt. Deze ontwerpen zijn toegespitst op de geko-zen locaties van hoofdstuk 5.

De beschri jving van deze globale ontwerpen voor wat betreft bekkendi jken, morfologische aspecten, turbi-nebehuizingen, turbines en electrische installaties is gegeven in hoofdstuk 7. Op basis van minimalisatie van stichtingskosten is vervolgens per locatie de optimale schijfdikte vastgesteld voor de 40 m, 70 m en 100 m bekkens.

Hierna is een rangorde bepaald van de beschouwde varianten op basis van kosten een en ander inclusief de kosten voor onderhoud van de zandstranden rond het bekken.

In hoofdstuk 8 zijn de effecten vastgesteld voor bepaalde aspecten als bodemfauna, waterkwaliteit, vissen, vogels, landschap, infrastructuur en derge-lijke, die van belang zijn voor een bepaalde bekken-variant op een bepaalde locatie.

(19)

ten op de verschillende locaties is als multi crite-ria analyse zowel de "gewogen sommering" als de "con-cordantie analyse" toegepast.

In hoofdstuk 9 wordt de rangvolgorde verkregen uit financieel-economische overwegingen als die verkregen uit milieu- en planologische beschouwingen en onder-ling vergeleken om tot de keuze van een variant op een locatie te komen.

In hoofdstuk 10 worden de resultaten van enige optimalisatieberekeningen besproken.

Tenslotte worden in hoofdstuk 11 de conclusies en aanbevelingen gegeven.

De hierboven geschetste werkwijze is op deze bladzij-de schematisch weergegeven. Opgemerkt zij hierbij nog dat de morfologische effecten die niet direct in geld zijn uit te drukken zoals zandsuppletie (onderhoud) in de multi-criteria analyse van Milieu en Planologie zijn genomen zoals aangegeven in het schema.

re lfERXIIYPOTHESEVEILIGHEID I-(hoofdstuk 6) TECHNIEK MINIMALISATIE

..

O!mft:RP ~.. VAN t-KOSTEN STICHTINGSKOSTEN (hoofdstuk 7) (paragraaf7.9)

FASE 0 AFWEGING VOORKEURSVARIANT

VAN OE LOCATIEI ;q.• OP INPERKING f-- f--GEBIED I-TE BESCIICUWEII

...

VOORKEURSLOCATIE LOKATIES ::I PLANGEBIED

..

..

..,

(hoofdstuk 2) (hoofdstuk ) K>RFOLOGIE ....

I-~ ~ ONOERlI<XJO I-EFFECTEN MULTI (hoofdstuk 7)

..

CRITERIA I-ANALYSE l!n<m...±

L., PLANOLOGIE I- (hoofdstuk8) EFFECTEN

(hoofdstuk 8)

PLANGEBIED J 3 GEBIEDEN 3 LOCATIES (I PER GEBIED) J ILOCATIE NEDERL. KUST r 9 LOCATIES I

(40), 70, 100 .. BEKKENVARIAtn"EN

(20)

2.1 Inleiding

Voor de kustlocatie is een fase 0 ingelast met het doel om het oorspronkelijke plangebied tot een drie-tal deelgebieden te beperken.

Uit het oorspronkelijk plangebied, bestaande uit de gehele Nederlandse kust met inbegrip van kustwateren en Waddengebied zijn allereerst een achttal gebieden gekozen op basis van de eigenschappen genoemd in de nu volgende paragraaf.

Vervolgens zijn deze acht gebieden, elk met hun on-derscheiden deelgebieden, onderling vergeleken op basis van een aantal relevante aspecten.

Uit deze onderlinge vergelijkingen zijn uiteindelijk in juni '85 drie gebieden naar voren gekomen die de voorkeur genieten.

2.2 Gebiedskeuze in plangebied

De keuze van de te beschouwen gebieden in het plange-bied van de Nederlandse kust is voornamelijk geba-seerd op de volgende twee overwegingen:

Beperking van de benodigde hoeveelheid zand voor de bouw van de bekkendijken.

Voor de gekozen basisvarianten met dijkhoogten van 40 m, 70 m en 100 m en diameters van respectieve-lijk circa 6,0 km, 3,5 km en 2,5 km is het van belang zandplaten en ondiepten voor de kust te

vinden, waar de benodigde hoeveelheid zand voor de bouw van het bekken het geringst is.

Ligging van het bekken nabij een stroomgeul of een dieper zeegebied.

Ten behoeve va~ de grote in- en uitlaatdebieten (3000 - 7000 m jsec) van de pompturbines is de ligging nabij een diepe en brede stroomgeul of een diep zeegebied gewenst.

Immers, voor de aan- en afvoer van dergelijke grote debieten is alleen al een geul nodig van 10 m diep en circa 500 m breed.

Overeenkomstig de bovengenoemde overweg ingen kunnen de gebieden nu als volgt worden onderscheiden (zie

(21)

2b Zeegaten Ameland en Schiermonnikoog 3. Den Helder - Vlieland

3a Haaksgronden 3b Eierlandse Gat 4. IJmuiden - Den Helder

4a IJmuiden Noord 4b Petten

5. Hoek van Holland - IJmuiden Sa Hoek van Holland (Noord) Sb IJmuiden (Zuid) 6. Haringvlietmonding 7. Zeeuwse Delta 7a Banjaard 7b Goeree - Brouwersdam S. Westerschelde

Sa Rassen (voor Westkapelle) Sb Vlakte van de Raan

(22)

2.3 Vergelijking van de geselecteerde gebieden

De onderlinge afweging van de hiervoor genoemde ge-bieden is verricht met het globaal in beschouwing nemen van de volgende aspecten:

- veiligheid - bekkenbouw - morfologie - turbinebehuizingen - aansluiting op 380 KV net - planologie - milieu - bestuurlijk-juridisch 1. Waddengebied

Aansluiting op het 380 KV net geeft hoge kosten omdat vanaf de Friese of Groningse kust aange-sloten moet worden op Ens (Noordoostpolder) en omdat bovendien een dure ond~rgrondse kabel van de kust naar het bekken gelegd moet worden. Overwogen werd dat zandwinning voor bekkenbouw problematisch is.

Mede gezien de uitspraken (PKB) die over dit gebied zijn gedaan wordt van verdere uitwerking afgezien.

2. Buitenwadden

Dit gebied valt af vanwege de zeer hoge kosten van aansluiting op het E-net. Behalve de dure aansluiting naar Ens komt hier nog de lange en dure ondergrondse kabelverbinding bij vanaf het bekken naar de kust van Friesland of Groningen. 3. Den Helder - Vlieland

De locatie nabij het Eierlandse Gat valt af vanwege de zeer hoge kosten van aansluiting op het landelijk E-net, zoals reeds onder 2. ge-noemd.

De locatie Haaksgronden heeft weliswaar niet te verwaarlozen aansluitkosten op het E-net via Noord-Holland doch biedt mogelijkheden voor de hogere bekkenvarianten op de hoge zandplaat Noorderhaaks.

(23)

De grotere diepte voor de vlakke kust vraagt aanzienlijk meer zand dan de "platen" gebieden; De morfologische problemen van ~et bekken zelf (erosie); alsmede de morfologische effecten van het bekken op de kust zijn voor de vlakke kust groter;

De kosten van aansluiting op het 380 KV net zijn afhankelijk van de locatie en zijn het laagst voor Hoek van Holland. De kosten zullen naar het noorden toenemen;

Is planologisch inpasbaar;

Heeft waarschijnlijk geen majeure milieuproble-men.

6. Haringvlietmonding

Is relatief ondiep dus voor de benodigde zand-hoeveelheden gunstig;

Is morfologisch gunstig door een goede aanslui-ting op de Grootschalige Locatie voor de ber-ging van baggerspecie;

Aansluiting op het 380 kV-net is voor relatief weinig kosten te realiseren;

Is planologisch goed inpasbaar;

Voor de milieu-effecten is een goede benadering mogelijk door gebruik te maken van de MER-Grootschalige locatie.

7. Zeeuwse Delta

Is relatief ondiep, dus voor de benodigde zand-hoeveelheden gunstig.

De morfologische inpassing is voor de Brouwers-dam beter dan de Banjaard;

De kosten van de aansluiting op het 380 kV-net zijn hoog, tenzij een bovengrondse lijn over Schouwen en Goeree wordt toegepast;

Is planologisch inpasbaar;

In eerste instantie worden geen majeure milieu-effecten verwacht.

(24)

8. Westerschelde

De grotere diepte vraagt meer zand; - Is morfologisch problematisch;

Hoge kosten door kabels voor de aansluiting op het 380 kV-net en de verzwaring van de bestaan-de lijnverbinding naar Moerdijk;

Voor zowel de planologie als milieu zijn in eerste .Lnstantie geen majeure p rob Le men te verwachten;

Overleg met Belgiê is nodig in verband met

mogelijke be!nvloeding van de

scheepvaart-routes.

De bovengenoemde vergel ijking overziende is in juni

1985 door de PAC-Projectgroep voorgesteld de volgende

drie gebieden verder uit te werken:

1. Haaksgronden (subgebied 3a)

2. Haringvlietmonding (gebied 6)

3. Goeree voor de Brouwersdam (subgebied 7b).

De opdrachtgever NEOM heeft ingestemd met

(25)
(26)

3. Uit te werken locaties 3.1 Inleiding

In de in hoofdstuk 2 bepaalde gebieden zlJn nog ve~e locaties mogelijk waar een PAC gerealiseerd kan wor-den. Gezien het gegeven budget en tijd zoals vermeld in het projecplan, was het noodzakelijk het aantal uit te werken locaties per gebied voor de fase 1 studie tot één te limiteren. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de keuze van de locatie per gebied tot stand is gekomen.

3.2 Werkwijze en beschouwde aspecten

Het belangri jkste aspect voor de locatiebepal ing is de morfologie. Daarom is de nadere locatiebepaling in eerste instantie bepaald aan de hand van dit aspect. Daarna is voor de overige aspecten nagegaan of een andere voorkeur gewenst is. In het algemeen heeft dit geen aanleiding gegeven om de voorkeur vanuit morfo-logie bij te stellen.

Gesteld kan worden dat een hooggelegen gebied gewenst is vanwege de kosten van aanleg en onderhoud en dat een locatie tegen de kust aan gewenst is vanwege de kosten van aansluiting op het electrisch net.

3.3 Toe te passen bekken hoogtes (groottes)

Bij plaatsing van de drie bekkenvarianten (40, 70 en 100 meter) op de beschouwde locaties blijkt, dat:

een 100 meter hoog bekken in het algemeen goed inpasbaar is op de beschouwde locaties

een 70 meter hoog bekken inpasbaar is op de be-schouwde locaties

een 40 meter hoog bekken niet inpasbaar is op de Haaksgronden of voor de Haringvlietmonding.

Onder inpasbaar wordt in dit verband verstaan dat: de aanlegdiepte niet te groot is

geen al te grote veranderingen ontstaan in het bestaande geulenstelsel rondom het bekken

niet al te grote erosie optreedt langs de rand van het bekken en de kust doordat het bekken een te grote invloed uitoefent op zijn omgeving.

(27)
(28)

Om bovenstaande redenen is besloten voor de drie gebieden ee~ 70 meter en 100 meter hoog bekken te

beschouwen. Voor het gebied Brouwersdam zal ook het 40 meter bekken worden meegenomen.

3.4 Voorkeur vanuit morfologie

In de figuren 3.1, 3.2 en 3.3 zIJn voor de drie gebieden de beschouwde locaties weergegeven.

Per gebied zijn de locaties vergeleken op grond van globale inschattingen. Deze inschattingen richten zich per gebied en locatie op de vooornaamste morfo-logische effecten en daarnaast zowel op het bekken, als als op het omliggende gebied. Tenslotte wordt per gebied een voorkeurslocatie gegeven.

De vergelijking van locaties per gebied vindt plaats aan de hand van het 70 meter hoge bekken. Het zal duidelijk zijn dat wanneer morfologische effecten optreden deze voor het 100 meter hoge bekken geringer zijn, terwijl het tegenovergestelde voor het 40 meter hoge bekken geldt.

(29)

, 1:;.-" i••

I

· I · · /

)

..

-.

-i' I " I .... ;' j i" .~._ !

.

/

,, -".t. t. ' o \ ..? ...,....~

..

FIGUUR 3.1 GEBIED 3 HAAKSGRONDEN BEKKENHOOGTE 70 m 1 100.000

(30)

Gebied Haaksgronden Locatie la. De Hors

Door de afsluiting van het Molengat zullen in het Breewijd grote stroomsnelheden optreden.

Dit heeft effecten op de kust nabij Den Helder door een eventuele verlegging van de geul naar de kust toe. Aanpassingswerken moeten daarom niet uitgesloten worden geacht. Een harde verdediging tegen stroomero-sie aan de zuid-oost zijde van het bekken wordt noodzakelijk geacht. De locatie geeft, morfologische gezien goede aans luitmogeli jkheden met Texel. Hier-door zal de kustafslag aan de Zuid-West zijde van Texel verminderen.

Locatie lb. Noorderhaaks

In tegenstelling tot locatie la. blijven de bestaande stroomgeulen redelijk onaangetast. Evenwel is waar-schi jnlijk een grotere lengte aan harde verdediging noodzakelijk, zowel langs het Molengat als langs het Marsdiep. Deze locatie geeft geen aansluitmogelijkhe-den op Texei zonder het Molengat af te sluiten.

Locatie lc. Zuiderhaaks

Door vernauwing van het Schulpengat kunnen negatieve effecten ontstaan op de kust van Noord-Holland. Te-vens is het niet ondenkbaar dat deze vernauwing een vergroting van de stroomsnelheden in het Molengat geeft. Hierdoor kan de kustafslag ter plaatse van de zuid-west hoek van Texel toenemen. Verder is er een geulvorming mogelijk tussen de Zuiderhaaks en het Noorderhaaks, waardoor ter plaatse (N.O zijde bekken) wellicht een harde verdediging tegen stroomerosie noodzakeli jk wordt. Ter plaatse van het Schulpengat is een harde verdediging zeker noodzakelijk.

Voorkeurslocatie Haaksgronden

Vanwege de geringe invloeden op de bestaande situa-ties heeft de locatie van het bekken op de Noorder-haaks de voorkeur. Opgemerkt wordt, dat situaties bij

en gesloten Molengat, zoals genoemd in het SIBAS-rapport hier niet nader zijn beschouwd.

(31)

/ / / /

-/ / / / / ~ /

"

vOk Flf9)100 !.'./ Aarlen. "9)-:W, '""'" / / / / / / /

,.

/ /' / / / / / / / / /

,

,

,

,

,.

-'

IJ I.

,.

IJ 10. .. ~~.' ;.."...,.. .

:

)

... 1J

,

'..

·

··i

St Verbnning •• on SG Rl.® He" s

,

1

St I

,

H V.rvo FIGUUR 3.2 1 100.000 GEBIED 6 HARINGVLIET QIIEYELI (Kit BEKKENHOOOl'E 70 m

(32)

Gebied Haringvliet Locatie 2a.

Hierbij is een goede aansluiting op het bestaande en deels toekomstige kustalignement te realiseren. Het Rak van Scheelhoek wordt afgesloten. Door ~e vermin-derde komberging onstaat een reductie van de stroom-snelheid in het achterliggende gebied. Er is geen rondstroming en verversing meer waardoor een sterke op sLi bbLnq en een eventuele vervuiling ·ontstaat. Tijdens het spuien door de Haringvlietsluizen zal het debiet door het Slijkgat, als gevolg van de

afslui-ting van het Rak van Scheelhoek toenemen, waardoor dit wellicht beter op diepte kan blijven. Alleen aan de zuidkant van het bekken zal waarschijnlijk een geringe harde verdediging noodzakelijk zijn tegen stroomerosie door het slijkgat. Aan de westelijke zijde kan volstaan worden met zachte verdedigingen door het nagenoeg ontbreken van stroomsnelheden.

Er is een tendens dat de dieptelijnen zicht langzaam terugtrekken, doordat het delta-gebied wordt 'opge-schoond' ten gevolge van de Deltawerken. Hierdoor is in de toekomst wellicht een groter onderhoud noodza-kelijk.

Locatie 2b. westelijke variant

Als locatie 2a, maar wordt door zlJn westelijke lig-ging meer ge~xposeerd aan golven en stroom.

Bovendien is, door de terugtrekkende dieptelijnen, een groter onderhoud te verwachten.

Locatie 2c.

Het Slijkgat en het Bokkegat worden geheel afgeslo-ten. Het bekken zal dus een zeer grote invloed op het geulenpatroon hebben. Deze zullen hierdoor sterk aan veranderingen onderhevig zijn. Dit kan grote proble-men geven ten aanzien van het spuien door de Haring-vlietsluizen. Er is een risico dat zich een geul gaat vormen tussen de Slufter en het PAC-bekken. Tevens zal een aanslibbing van het achterliggende gebied het gevolg zijn. Door de versterkte diffractie van golven uit de Noord-westelijke richting is een grotere aan-val op de kust van Goeree te verwachten.

(33)

,

\~/

1. u

~'O.

0 4,

"

\

"

Vet'kenn'"9Ito'ton.••

g

SG Se 1. '.\I ,. "l.@

"

"

.502 'S

,..

H."

"

.

,

8 t /" .SG4 1. E

"

,

1

lFI.S'l I(Cl ... r .SGI \. 10, S \. SJ $Ol

o.;~~·8

0 IJ ~IÇI J

e

IJ SGS'" ZJlfl." " SG~

1

"

SGa 11 ~ 1, IJ 6

-0 1. i- IS ro. 19

"

1% IJ FIGUUR 3.3 GEBIED 7 1 100.000 GREVELINGE (Krt 1807.1 NoordweUet!:> HOU WEN 45' 50'

BROUWERSDAM

(34)

Het ruimtebeslag van het 70 meter hoge bekken is van dusdanige aard dat deze locatie in verband met het

spuien eigenlijk onacceptabel is.

Voorkeurslocatie Haringvliet

Aangezien de morfologische effecten van locatie Za

het geringst zijn, heeft deze locatie de voorkeur.

Gebied voor de Brouwersdam Locatie 3a.

Bij deze locatie wordt een goede aansluiting

verkre-gen met de bestaande kust. Er wordt weinig onderhoud

verwacht. Tevens heft deze locatie de kust erosie aan

de zuidkant van Goeree op. Het bekken heeft een

gering effect op de doorlaatsluis in de Brouwersdam.

Locatie 3b.

Als locatie 3a, maar met meer effecten op de

naastliggende gebieden.

Locatie 3c.

Bij deze locatie is een minder goede aansluiting

mogelijk op bestaande kustvorm.

Verheling met de kust is niet waarschijnlijk door

verhoogde stroomsnelheden ten gevolge van contractie.

Door de versterkte golfdiffractie ontstaat mogel ijk

een negatief effect op de kust van Schouwen. Er wordt

een toenemend onderhoud verwacht in verband met

te-rugtrekkende dieptelijnen. Een harde verdediging aan

de zuidzijde is wellicht nodig door stroomcontractie. Voorkeurslocatie voor Brouwersdam

Vanwege de geringste morfologische effecten wordt de

(35)

3.5 Voorkeur bepaald door de aansluiting op het 380 kV-net Gebied Haaksgronden

---Er bestaat geen voorkeur voor de Noorder- of Zui-derhaaks. Echter een bekken op de Hors is in het nadeel vanwege de langere ondergrondse kabel ten opzichte van de Haaksgronden

Gebied voor het Haringvliet

De locatie 2a tegen de Grootschalige locatie voor de berging van de baggerspecie heeft de voorkeur vanwege de aansluiting op de Maasvlakte.

Gebied voor de Brouwersdam

De locaties (3a en 3b) tegen de Brouwersdam hebben de voorkeur.

Conclusie

De voorkeur vanuit de aansluiting 380 kV-net is niet tegenstrijdig met de voorkeur vanuit morfologie.

3.6 Overige aspecten

Alleen voor de locatie la op de Hors kan genoemd worden dat:

o Afsluiting Molengat voor de Marine niet gewenst is.

o Vanwege de drinkwater- en natuurfunctie van het naastliggende gebied een locatie op de Hors minder acceptabel is.

(36)

3.7 Uit te werken locaties

Gezien het gestelde in de paragrafen 3.4, 3.5 en 3.6 is door de Projectgroep besloten de volgende locaties uit te werken:

Gebied Haaksgronden -) locatie lb op de Noorder-haaks

Gebied voor Haringvliet -) locatie 2a tegen de Groot-schalige locatie voor de berging van baggerspecie Gebied voor de

Brouwersdam -) locatie 3a tegen Brouwers-dam en Goeree.

(37)
(38)

4. Relaties tussen de PAC en milieu, planologie, techniek, veiligheid, economie en morfologie

Zowel tijdens de bouwfase als de bedrijfsfase van een Pomp Accumulatie Centrale in het IJsselmeer zal een PAC invloed uitoefenen op zijn omgeving.

Anderzijds zal deze omgeving mede bepalend zijn V09r de vormgeving, de exploitatie en de ligging van een PAC.

Om bovengenoemde relaties zichtbaar te maken is een relatieschema opgesteld (zie tabel 4.1). In dit sche-ma wordt onder aspecten verstaan: milieu, planologie, techniek, veiligheid, economie en morfologie, waarbij per aspect een onderverdeling in de voornaamste deel-aspecten is gemaakt.

Voor wat betreft kenmerken wordt in dit schema onder-scheid gemaakt tussen de bouw fase en de bedrijfsfase. Voor beide fasen zijn de specifieke kenmerken in het schema aangegeven.

In dit relatieschema zIJn alleen die relaties aange-geven die voor de studie fase I relevant zijn, waar-bij apart de relaties zijn aangegeven die uitsluitend voor de bepaling van de voorkeursvariant zijn be-schouwd alsmede die voor de locatiekeuze.

Alle relaties, zoals in dit schema aangegeven, zIJn elk afzonderlijk beschouwd en ge!ntegreerd in de studie opgenomen.

(39)

~

_.-~~--~~~~~~=-~+---~+-~~~--~~~~~4-+-~-+~+-~--~~~-i

~w ~~ =uea~lu~'=P~U~lq;J;e~AI~e~e~J'~S~9~t;4-+~-+~~~ ___4_4~~_4_4_4_4_4_4_4_4-+_4--~----~~~~ _ lJeeA,~:ln,Lt I- ~ U ~ mnleN se u. e,SueleQst ~ sleqe)jIrt ::I u.eu,pl~"n8tt

ffi ffi~~M~n~Oq~U~f~.,w~;a=Jo=~;S~-+~-+~~~·~U~O~~~t;4___4_4_4_4_4_4_4_4_4-+-+-+_4--f---~~+_~

~ 1-~---_6~IU~'~6JJ~eq~e~':I~e~Ó~S~L~t~----~+_+_+__r----+_~+_+_~~_4_4_+_+_t_t_,----_+-+-+~ ~~ ~6~U=,U;U~'~M~p~U~e~z~O~t~----_+_+_+_+~r_--_1_,_,_,_,_,~_f_f_+_f_+_f

--r---r-+-r-~

IJ.."dee~:lS6~ IX lJoCl'Je.e",9~ 1')( ~~ ~J~"~n~':I~n~J~I~S.~J~I;Uf~t~~~---+~~r~=;-+--r---_'_'_'_'_'_'_'_,_f_+_f_f_,--r---r-r-r-~ M"OqpU.' ~~ ~~---~r'-J~e'~S~'~A~'J~O~Ó~S~L~~~---+~-+-+-+--~---4~~-4-4-4-4-4-41_4_4_4_4_4--~----+_~~~ awspao,LO~ ~leeJ:leJ.IW'l 6L I~ c:

:! ;

..

E

(40)

5. Huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen van de beschouwde gebieden

5.1 Inleiding

Omdat een effecten bepaling van de PAC op ZlJn omgeving zonder vergelijkingsbasis niet mogelijk is, is een inventarisatie gemaakt van de beschikbare kennis van de huidige situatie in de beschouwde gebieden. Deze inventarisatie heeft zowél betrekking op de a-biotische en biotische kenmerken, het landschap, als op de gebruiksfuncties. In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van deze

inventarisatie.

5.2 A-biotische kenmerken

o Waterbeweging en menging - De voor deze studie rele-vante watermassa wordt aangeduid als het continentaal kustwater. In deze watermassa is de rivierinvloed duidelijk merkbaar, in dit geval de invloed van Rijn, Maas en Schelde.

De waterbeweging wordt veroorzaakt door de groot-schalige waterbeweging onder invloed van de eb- en vloedbeweging. Gemiddeld over het getij resulteert een reststroom evenwijdig aan de kust in noordoos~e-lijke richting.

Noorderhaaks

De waterbeweging rond de Noorderhaaks wordt voorname-lijk bepaald door de eb- en vloedbeweging van het zeewater door het Marsdiep.

De maximale stroomsnelheden in het Marsdiep is circa 3,3 km/sec. Bij deze snelheden is het debiet 70.000 -80.000 m3/sec.

Haringvliet

De waterbeweging ter plaatse van de Haringvlietloca-tie zal in de toekomst sterk be!nvloed worden door de aanleg van de Grootschalige Locatie voor de berging van baggerspecie.

De situatie die ontstaat na het gereedkomen wordt hier als "huidige" toestand gezien. Er ontstaat een vrij regelmatige stroming door het Slijkgat en langs de kop van het depot.

(41)

De stroming in de bovengenoemde geulen is minimaal, slechts tijdens het spuien van de Haringvlietsluizen ontstaat ter plaatse enige stroming. Deze spuistroom, met een gemiddeld debiet van 1350 m3/sec, beperkt zich tot de eb situatie. Het gespuide zoete rivierwa-ter mengt zich in het mondingsgebied met zeewater. Het zoete zeewater zorgt met name in de bovenste waterlagen voor een verlaagd zoutgehalte.

Brouwersdam

Door de afsluiting van het Brouwershavense Gat is de getijstroming vrijwel weggevallen. Het geulen patroon is enigszins verondiept.

Er is door het gebied niet zoveel doorstroming. Het gebied is te vergelijken met een bekken, aan de zeezijde grotendeels afgesloten door de Steile Hoek en de Bollen van Rob.

o Morfologie - De vorm van de zeebodem wordt gevormd door geulen en ondiepten die ontstaan onder invloed van de waterbeweging en het sedimenttransport. Het patroon van deze geulen en dieptes alsmede de samen-stelling van de sedimenten zijn belangrijke a-bioti-sche milieu kenmerken van een gebied. Op deze kenmer-ken zal dieper worden ingegaan in paragraaf 7.4. Wel kan hier worden vermeld dat de morfologie, in reac-ties op de Deltawetken, zodanig verandert in het zeeuwse kustgebied, dat zich hier een zogenaamde voordelta ontwikkelt.

o Geohydrologie - De geohydrologie houdt zich bezig met het kwanti ficeren van massatransporten in de onder-grond mede op basis van een schematisatie van de geologische opbouw van deze ondergrond. Dit aspect is mogelijk van belang voor de kwel naar het aangrenzen-de land. Belangrijk hierbij is de doorlatendheid van de bodem (k-waarde).

Haaksgronden

Op de Haaksgronden is de gevonden kleiige geulopvul-ling zeer plaatselijk en heeft nauwelijks effect op de berekende kwelcijfers met een diepe (tot circa 200 m) veronderstelde zandige ondergrond. Berekende k-waarden liggen in de orde van 25 m/dag.

Haringvliet

Op de Haringvlietlocatie wordt consistent een 2 tot 3 m dikke kleilaag op -23 à -26 m diepte gevonden. Niet

duidelijk is of er onderbrekingen of gaten in

voorko-men. De berekende k-waarde boven deze kleilaag

be-draagt 15 m/dag. De k-waarde van de grove zandlaag

(42)

Brouwersdam

De Brouwersdam locatie heeft een zandige onder-grond tot minstens NAP -70 m. De bovenste zandlaag tot circa NAP -28 m die bestaat uit fijner zand heeft een berekende ,k-waarde van circa 14 m/dag. Daaronder bestaat de bodem uit grover zand met een berekende k-waarde van circa 38 m/dag. Er zijn veel sliblaagjes en kleibanden aangetroffen.

o Waterkwaliteit - De waterkwaliteit van het kustwater wordt vooral befnvloed door de toevoer van vervuilen-de stoffen door de rivieren. De fractie rivierwater en de omzettings processen van vervuilde stoffen zijn bepalend voor de locale waterkwaliteit.

De Haaksgronden

De vervuilde stoffen die in de Rijnmonding is zee worden gebracht worden met noord-oostwaards gerichte reststroming naar de Haaksgronden gevoerd. Bij stof-fen die niet aan omzetting of verwijderingsprocessen onderhevig zijn worden de concentraties bepaald door de fractie rivierwater. Bij stoffen die wel onderhe-vig zijn aan omzetting en verwijderings mechanismen als bijvoorbeeld voedingszouten wordt de concen-tratie ook nog bepaald door deze processen. Zo neemt langs de kust de concentratie voedingstoffen in het water af in noorderlijke richting.

Haringvliet

De waterkwal iteit in de Haringvlietmonding wordt zeker in perioden wanneer door de Haringvlietsluizen wordt gespuid, in hoge mate bepaald door de invloed van de Ri jn,

Brouwersdam

De waterkwaliteit op de Brouwersdamlocatie wordt mede bepaald door de invloed van de Schelde, terwijl het toegevoegde Rijnwater zich onder bepaalde omstandig-heden tot deze locatie kan verplaatsen. Deze locatie ondervindt meer dan op de andere locaties de toevoer van zwevende stof van de erosie van de voor de Belgi-sche kust gelegen Vlaamse Banken.

o Kustklimaat - Het salt-sprayproces is een belangrijke factor in de ecologie van het duingebied. Onder in-vloed van de gradi~nt en hoeveelheid salt-spray kan zich in het duingebied een karakteristieke flora ontwikkelen. De salt-spray wordt vooral bepaald door de opname van zoutdeeltjes onder invloed van branding en wind. Met name op Voorne bevinden zich vegetaties die zich konden ontwikkelen onder invloed van salt-sprayen die dus gevoelig zijn voor de verandering in aanvoer van salt-spray.

(43)

5.3 Biotische kenmerken

o Fytoplankton en fytobenthos -De in het water zwe-vende (fytoplankton) en op en in de bodem levende algen zijn als zogenaamde primaire producenten de basis van de mariene voedselketen. Vooral in ondiepe gebieden kan de productie van het fytobenthos belang-rijk zijn. Hiervan is weinig bekend. De productie van de fytoplankton wordt in de kustzone namelijk bepaald door de hoeveelheid van het kustwater. Globaal is er langs de Nederlandse kust een toename in de primaire productie naar het noorden. De voorjaarsbloei van het plankton begint in het zuiden. Deze voorjaars-piek schuift mede onder invloed van de uitstroming naar het noorden.

Locale omstandigheden bepalen de algenproductie en biomassa echter zodanig dat er ten aanzien van de verschi llende gebieden geen onderscheid te maken is. Het gemiddelde chlorophylgehalte ten hoogte van Goe-ree is nauwelijks anders dan ter hoogte van Texel. o Zoöplankton - Deze vaak microscopisch kleine in het

water zwevende diertjes voeden zich vooral met fyto-plankton. De ruimtelijke en temporele dynamiek hangt vooral samen met die van het fytoplankton. Ook ten aanzien van het zoeplankton is geen onderscheid te maken naar de gebieden.

o Bodemdieren - Bodemdieren vormen als voedsel voor vogels en vissen een belangrijke schakel in de voed-selketen. Belangrijke parameter in dit verband is de biomassa, die het totaalgewicht aan bodemdieren op een bepaalde plaats aangeeft, uitgedrukt in het aan-tal grammen as vrij droog gewicht per vierkante meter

(ADG/m2). Belangrijke abiotische milieufactoren die het voorkomen van bodemdieren bepalen zijn onder meer: de diepte, de stroomsnelheid, de

bodemsamen-stelling en het voedselaanbod. Haaksgronden

De Haaksgronden worden bewoond door een soortenarme bodem fauna. Voor het overgrote deel Zl jn op de Haaksgronden lage tot zeer lage biomassa' s gevonden (minder dan 2g.ADG/m2). De gevonden soorten zijn merendeels karakteristiek voor zandbodems met veel waterbeweging. Voor de bodemfauna zijn de Haaksgron-den te vergelijken met de Hinderplaat in de Haring-vlietmonding.

(44)

Haringvliet

De Haringvlietmonding wordt bewoond door een diverse bodem fauna. Dit is een gevolg van een vrij grote verscheidenheid aan abiotische kenmerken. Het gebied

is onder te verdelen in een aantal bodemdierentypes die qua biomassa en diversiteit nogal verschillen. Gemiddeld over het gebied bedraagt de biomassa 10.15g ADG/m2.

Brouwersdam

Op basis van een nog slechts gedeeltelijk uitgewerkt onderzoek blijkt het Brouwersdamgebied bewoond te worden door een meer soortenri jke en meer diverse bodemdierengemeenschap dan op de Haringvlietlocatie. Over de biomassa is nog niet te zeggen of deze groter of kleiner dan op de Haringvlietlocatie is.

o Vissen - Belangrijke functies ten aanzien van de vispopulatie van de Noordzee in het algemeen en op de locaties in het bijzonder zijn de paaiplaatsen en de kinderkamergebieden alsmede de transportweg daartus-sen.

In de Noordzee zijn er gebieden waar vissen paaien. Na bevruchting drijven de larven met de waterstroming mee naar de kinderkamergebieden. De hele Nederlandse kust, de Waddenzee en de Zeeuwse Delta vormen eerr kinderkamergebied, waarbinnen niet is aan te geven welk gebied het meest intensief benut wordt.

Haaksgronden

De Haaksgronden zijn gelegen in de toegang naar de Waddenzee, waar een groot gedeelte van de jonge vis opgroeit en daarom van groot belang is voor de vis-stand op de Noordzee.

Haringvliet

De Haringvlietmonding vormt een doorgangsgebied naar

de 'Rijn en Maas voor paling.

Brouwersdam

Van het Brouwersdamgebied is niet bekend of deze een

bijzondere functie voor vis vervult.

o Vogels - Het Nederlandse kustgebied vervult voor een

aantal vogels belangrijke functies: De Nederlandse

kust vormt een belangrijke trekroute; er bevinden

zich plaatsen waar trekkende vogels kunnen fourageren

en rusten; er bevinden zich fourageergebieden voor

vogels die op het land broeden; er bevinden zich

overwinteringsgebieden. Dit houdt in dat de drie

potenti~le PAC-locaties per soort en per seizoen een

(45)

Noorderhaaks

Van de vogelstand op de Noorderhaaks is niet veel bekend. Uit de incidentele tellingen is bekend dat de Noorderhaaks gebruik wordt als rustplaats voor in de buurt broedende vogels als meeuwen en sterns, die in het omringend zeegebied fourageren.

Haringvlietmonding en Brouwersdam

Deze twee gebieden worden hier samen behandeld onmdat ze qua vogelstand veel op elkaar lijken en er

boven-.dien uitwisseling plaatsvindt.

Voor een aantal vogesoorten kan de 1% norm voor

gebieden van internationale betekenis worden benaderd

of overschreden. Het betreft hier de Zwartezeeeend,

de Toppereend, de Aalscholver en de Zaagbek. Voor

deze vogels is vooral de functie als

overwinterings-gebied van belang.

Het gebied is verder van belang als fourageergebied

voor op de Hompelvoet en de Maasvlakte broedende

sterns en meeuwen.

Het intergetijdegebied is te verdelen in de Westplaat

en Kwade Hoek aan de ene kant en de Hinderplaat en de

Middelplaat. De Westplaat en de Kwade Hoek vormen een

schorrengebied dat als fourageplaats dient onder meer

voor Scholeksters, Plevieren en Kluuts. Dit geldt met

name tijdens de trek. Deze gebieden hebben een hoge

biomassa aan bodemdieren.

De Hinderplaat en mogelijk ook de Middelplaat zlJn

als fouragegebied van een veel mindere betekenis.

Deze gebieden zijn zandig en er leven weinig

bo-demdieren. Op de Hinderplaats zijn nauweli jks

over-tijingmogelijkheden en de afstand is mogelijk te

groot om aantrekkelijk te zijn voor zogenaamde

stelt-lopers.

o Zeezoogdieren - Op alle drie de locaties kunnen

zee-honden worden gesignaleerd; er zijn hier echter geen

kolonies. Mogelijk zullen zich in de toekomst in de

Zeeuwse Voordelta situaties ontwikkelen waarbij de

vorming van zeehondkolonies tot de mogelijkheden gaat

behoren.

o Vegetatie - Langs de grens tussen land en zee zijn er

gebieden te herkennen die elk een kenmerkende

vegeta-tie hebben. Zo is er sprake van duingebieden met

stuifduinen, duinruggen en duinvalleien alsmede van

(46)

Door een veelvoud van gradiênten kunnen de vegetaties

van plaats tot plaats sterk verschillen. Menselijke

be!nvloedingen zoals vuilnisstort en

waterveront-reiniging kunnen dergelijke gebieden in sterke mate

nivelleren. Een aantal van deze gebieden is vanwege

de rijkdom aan soorten, of de zeldzaamheid van het

vegetatietype belangrijk te noemen. Voorbeelden zijn

de Voornse duinen, de duinen en schorren bij de Kwade Hoek.

o Processen - Naast de samenstelling vormt ook het

functioneren van de levensgemeenschap een belangrijk

kenmerk van het ecosysteem. Belangrijke processen

zijn ondermeer de primaire productie door algen, de

consumptie van algen door onder meer bodemdieren de

producten van bodemdieren, en de consumptie van

bo-demdieren door vogels en vissen en de mineralisatie

van dood organisch materiaal.

Naar deze aspecten is op de locatie nog geen

onder-zoek verricht. Op basis van deze aspecten zou een

stofbalans kunnen worden opgesteld. Een dergelijke

balans zou kan slechts volledig worden gemaakt door

in- en export termen te introduceren.

Het optreden van dergelijke import dan wel export

termen vormt een belangrijk systeem kenmerk dat onder

meer tot uiting komt in de samenstelling van de~

levensgemeenschap en de optredende biomassa's. Een

import van organisch materiaal lijkt op de

Haaksgron-den niet waarschijnlijk, maar treedt mogelijk wel op

in de Haringvlietmonding en het Brouwersdamgebied.

5.4 Het landschap

Van de mogelijke te benaderen invalshoeken valt de

nadruk hier vooral op het visueel ruimtelijke aspect.

Bij deze invalshoek staat het begrip herkenbaarheid

centraal. Dit eni~szins theoretische begrip valt

uiteen in twee meer praktische aspecten, te weten:

identiteit en oriêntatie. Hoewel er kleine regionale

verschillen bestaan, zlJn voor de kustzone vooral de

volgende kenmerken van belang:

De visuele openheid van de kust, bepaald door het

ongestoorde uitzicht over zee;

Aanwezige landschappelijke elementen.

Karakteri-stiek voor de gehele kuststrook is het voorkomen

van zee, strand en duinen en het vrijwel ontbreken

van menselijke invloed in de vorm van bijvoorbeeld

(47)

Beperkte orH!ntatiemogel ijkheden. Of men nu over het strand van Texel loopt of het strand op de zeeuwse eilanden, overal lijkt het landschapsbeeld op elkaar.

5.5 De gebruiksfuncties

Van het zee- en kustmilieu.in het algemeen en van de

drie locaties in het bijzonder, zoals dat in het

voorafgaande aan de hand van een aantal

milieukenmer-ken is geschetst, wordt door de mens in uiteenlopende

mate gebruik gemaakt, met andere woorden aan het

systeem zijn bepaalde mensgerichte gebruiksfuncties

toe te kennen. Deze wordèn in het hierna volgende

kort behandeld.

o Scheepvaart - De meeste scheepvaart (koopvaardij cq.

grote handels vaart) op de Noordzee vindt plaats langs

doorgaande routes, vaak vele kilometers uit de kust

verwijderd. Alleen in de buurt van haven- en

indus-triegebieden is de scheepvaart intensiteit hoog.

Noorderhaaks

De haven van den Helder is van belang voor de marine, de off~shore supply vaart en visserij

Harin~vliet en Brouwersdam

Voor het Haringvlietgebied en in mindere mate voor

het Brouwersdamgebied speelt de scheepvaart slechts

een bescheiden rol.

o Beroepvisserij - De gebruiksfunctie viSSer1) 1S in

meer of mindere mate aanwezig langs de gehele

Neder-landse kust.

Noorderhaaks

In dit gebied is sprake van kleine zeevisserij,

voor-nameli jk op tong en schol. Den Helder heeft een

visafslag.

Haringvliet en Brouwersdam

In deze gebieden vindt kleine zeevisserij plaats op

garnalen, tong, schol en kabeljauw. Tevens wordt er

op beperkte schaal schelpdier-visserij plaats

(kok-kels en mosselzaad).

Daarnaast hebben deze gebieden paai- en

kinderka-merfuncties voor schol, tong en garnalen.

o Defensie - De krijgsmacht maakt op een aantal

(48)

Noorderhaaks

Deze locatie kent zogenaamde "restricted-areas" die permanent of tijdelijk zijn afgesloten voor scheep-en luchtvaart en off-shore mi jnbouwacti viteiten. De Noorderhaaks bevindt zich in het centrale deel van de schietsector Zeefront van de Koninklijke Marine. Tevens valt de locatie samen met een deel van de schietsector Falga van de Koninklijke landmacht. In deze gebieden worden schietoefeningen gehouden. De NoorderhaaksjRazende Bol wordt door de Koninklijke Mar ine hierbi j als doel gebruiken.

Daarnaast bevindt zich de locatie in de aanloop naar de marinehaven van Den Helder.

Brouwersdam

De geprojecteerde locatie wordt doorkruist door een defensie straalverbinding met een bouwhoogte beper-king en 12 m bij Renesse tot 35 meter op Goeree. Ook de voorgestelde 380 kV verbinding doorkruist een straalverbinding (tot 65 m).

o Off-shore mijnbouw: In geen van de studiegebieden Brouwersdam, Haringvliet en Noorderhaaks vinden thans off-shore mijnbouwactiviteiten plaats.

o Zandwinning - Voorhands worden i~ verband met de kuststabiliteit geen vergunningen verleend om in het Nederlands kustgebied met een waterdiepte minder dan 20 meter zand te winnen. In tegenstelling tot het Haringvlietgebied wordt er op de locatie Noorderhaaks en Brouwersdam geen zand gewonnen.

o Specieberging - Van een baggerspecieberging is op de locaties Haaksgronden, Haringvliet en Brouwersdam thans geen specie.

o Buisleidingen - Op de locatie Noorderhaaks, Haring-vliet en Brouwersdam zijn thans geen buisleidingen noch kabels aanwezig.

o Landbouw - Bespreking van de landbouw als gebruiks-functie heeft alleen zin voor de gebieden die moge-lijk onder invloed van een PAC zouden kunnen staan. Deze gebieden zijn de vlak achter de duinen gelegen gronden.

Noorderhaaks

Op de achter de duinen gelegen gronden is voorna-melijk sprake van glas- en open grondse tuinbouw, vooral bloembollenteelt.

(49)

Haringvliet

Ook in het achterduinse gebied rond het Haringvliet is vooral sprake van glas- en opengrondse tuinbouw en daarnaast gemengde bedrijvigheid.

Brouwersdam

In dit achterduinse gebied vindt voornamelijk akker-bouw plaats.

o Drinkwatervoorziening - Uit bijna alle duinterreinen in Zuid-Holland, Noord-Holland en Zeeland wordt drinkwater gewonnen. '

Noorderhaaks

Bij den Helder wordt circa 400.000 m3 per jaar gewon-nen.

Haringvliet

In de Middel- en Oostduinen bij Ouddorp en Goeree

wordt 4 miljoen m3 per jaar ge!nfiltreerd

Haring-vliet- en polderwater gewonnen. In de duinen voor

Voorne vindt, mede omdat het grondwater brak is,

sinds 1967 geen drinkwaterwinning meer plaats.

Brouwersdam

In de kop van Schouwen vindt ook winning van

gefnfil-'treerd Haringvlietwater plaats.

o Luchtvaart - Deze gebruiksfunctie is mogelijk alleen.

in de toekomst relevant, voor de Noorderhaakslocatie.

o Infrastructuur - Onder infrastructuur worden hier de

aanwezige (zee)havens, de wegen en de

hoogspannings-netten begrepen.

Noorderhaaks

Bij den Helder bevindt zich de zeehaven Den Helder

die gebruikt wordt door de marine, de vissers en de

off-shore supply vaart. Het wegenverkeersnet wordt

gekenmerkt door een geringe hoeveelheid verkeer. Het

gehele gebied is goed bereikbaar.

Het hoogspanningsnet in de kop van Noord-Holland is

beperkt tot een bovengrondse leiding van 150 kV van

Oterleek naar Anna paulona.

Haringvliet en Brouwersdam

In dit gebied is nauwelijks sprake van

(zee)haven-ontwikkeling. Alleen de haven van Stellendam is van

enige betekenis, met name voor de kust en

zee-visse-rij. Het wegennet bezit vooral richting kust in feite

onvoldoende capaciteit om de hoge nog steeds

toene-mende, verkeersintensiteit, met name in de

zomer-maanden en de weekeinden te kunnen verwerken.

Van een hoogspanningsverbinding is slechts sprake in

(50)

Het betreft een 380 kV bovengrondse hoogspanningslijn

die Dordrecht met het westelijk gedeelte van de

Maas-vlakte verbindt.

o Openluchtrecreatie en toerisme - De belangrijkste

vormen van openluchtrecreanten zijn de amfibische

recreatie, de watersport en de sportvisserij.

De watersport valt nog onder ander te verdelen in

zeegaande watersport met pleziervaartuigen vanuit

jachth~vens, het brandingszeilen vanaf het strand, en

het plankzei len.

Noorderhaaks

Het geb ied van de Noorderhaaks speel t nauwel i jk een

bovenregionale recreatieve functie. De natuurlijke

kenmerken van Texel zijn zeer aantrekkelijk voor

recreanten. Het beschikt over ruime

plankzeilmoge-lijkheden. De sportvisseri j speelt zich voornamel ijk af op het strand van Texel en de Helderse zeewering. Haringvliet en Brouwersdam

Deze gebieden hebben voor de recreatie en het

toeris-me een bovenregionale zelfs internationale betekenis.

Het gebied beschikt ovez veel plaasten voor

sportvis-serij. Het gebied rond de Brouwersdam wordt intensief

gebruikt door plankzeilers. De zeegaande watersport

vindt vooral plaats vanuit·Stellendam in de

Haring-vliet monding. Met name de stranden van de

Maasvlak-te, van Goeree en Voorne worden intensief door

dag-recreanten gebruikt. De duinen lenen zich door de

grote natuur waarden en de zeewerende functie

uit-sluitend voor extensieve recreatie.

Verbli jfsrecreantie is thans voornameli jk op de kop

van Goeree van belang.

o Bestuurlijke en juridische aspecten - Op dit moment

zijn de drie mogelijke locaties nog buiten de huidige

gemeentelijke en provinciale grenzen gesitueerd.

Vooralsnog kan worden vastgesteld dat de gangbare

procedures niet van toepassing zijn. Er kan analoog

aan de procedure van de Grootschalige Locatie berging

baggerspecie worden gehandeld. Dit houdt in dat de

wet inzake de droogmakerijen en de indijkingen van

toepassing is. Conform het interim-beleid ten aanzien

van de milieu effect rapportage is een milieu-effect

rapport voor een PAC noodzakelijk.

Ondanks het ontbreken van een planologisch kader voor

de drie locaties zijn er toch enkele beleidslijnen op

planologisch gebied, die de mogelijke locatie

(51)

Het gaat hier in de eerste plaats om de functie als militair oefengebied van de Haaksgronden als verwoord in het structuurschema militaire terreinen. Het niet vinden van de alternatieve gebieden voor deze functie kan maken dat de keuze van de Haaksgronden als PAC locatie op grote problemen stuit.

In de tweede plaats gaat het om de zogenaamde demar-catielijn. Deze stelt de zuidelijke begrenzing vast van op de Maasvlakte te ontwikkelen havenactivi-teiten. Uit de vaststelling van deze demarcatielijn alsmede de in het kader van de Grootschalige locatie Berging Baggerspecie, gevoerde discussies kan gecon-cludeerd worden dat de demarcatielijn een majeur probleem is bij de keuze van de Haringvlietmonding

als PAC locatie. '

5.6 Een verkenning naar de situatie over 10 jaar

Naast de huidige situatie is het van belang te weten welke toekomstige ontwikkelingen van het kustgebied op de drie mogelijke locaties worden verwacht.

Op basis van de inventarisatie van de huidige

situa-tie, de inventarisatie van (beleid)uitspraken in

vigerende nota, en de autonome ontwikkeling in de

gebieden is een inschatting gemaakt van de nul-situa-tie over 10 jaar.

In het algemeen is de verwachting, dat de provinciale en gemeentelijke indeling van de gebieden, waar de locaties in zijn geprojecteerd, voltooid zal zijn, voordat de besluitvorming ten aanzien van plaats en de realisering van de PAC is afgerond.

Noorderhaaks

Verwacht wordt dat de off-shore activiteiten op de Noordzee zullen toenemen. Dit houdt een toename van de havenfunctie van Den Helder in en een intensive-ring van het helicopter verkeer. Mogelijk zullen ook rond de Haaksgronden off-shore activiteiten ui tge-voerd gaan worden.

Verder wordt rekening gehouden met een intensivering van de recreatie.

Haringvliet

Een belangrijke ontw ikkeling, zal Zl jn , de naar v er-wachting in de eind jaren 180 gerealiseerde Groot-schalige bergingslocatie van baggerspecie. Onder invloed van het consoloderend beleid ten aanzien van de recreatie zal de groei in de recreatie af kunnen nemen.

(52)

De Haringvlietmonding zal mogelijk als wetland worden aangewezen volgens de conventie van Ramsar. Dit zal in het algemeen de natuurfunctie van het gebied sta-biliseren of uitbreiden, maar een rem betekenen op de nieuwe en reeds bestaande gebruiksfuncties.

Brouwersdam

Ondanks een consoliderend beleid ten aanzien van de recreati~groei zal in de toekomst toch een recreatief centrum van formaat zijn ontstaan. Evenals het Ha-ringvlietgebied kan ook het zeegebied van de Brou-wersdam worden aangewezen als "wetland" volgens de conventie van Ramsar.

Voor de gehele zeeuwse kust geldt dat er zich, als gevolg van ingrepen voortkomend uit de Deltawerken, een voordelta aan het ontwikkelen is die mogelijk grote potentiêle met name ten aanzien van de natuur-functie zal hebben.

(53)
(54)

Alvorens uitspraken te kunnen doen omtrent de veilig-heid van het PAC-bekken in de Noordzee dient bekend te zijn wat onder de veiligheid verstaan wordt. Voor de PAC is de veiligheid gebaseerd op een analyse van het ergst voorstelbare ongeval dat zou kunnen volgen op een doorbraak van de PAC-waterkering (MCA

=

Maxi-mum Credible Accident).

Door een foutenboom-analyse wordt bepaald welk samen-spel van gebeurtenissen kan leiden tot de ongewenste topgebeurtenis , te weten inundatie van de aan de Noordzee grenzende gebieden en de daaruit voort-vloeiende gevolgen. Deze gevolgen kunnen uitgedrukt worden in mensenlevens en/of in een economische schade.

Er zijn een drietal benaderingen mogelijk om te komen tot een normstelling aan de veiligheid, namelijk economisch optimaal- en persoonlijk- en maatschappe-lijk aanvaardbaar risico. Deze drie criteria zijn uitgewerkt en de strengste eis is als werkhypothese voor de PAC-veiligheid gehanteerO.

Bij het bestuderen van de mogelijke gevolgen van een doorbraak van de PAC-waterkering dienen de volgende vragen te worden opgelost, te weten:

de groei van het gat in de dijk,

de ontwikkeling van de uitstromende hoeveelheid water

het gedrag van de hierdoor veroorzaakte golf en bij nadering van de kust.

Door theoretische benader ing, mode londerzoek, en toetsing aan in het verleden opgetreden doorbraken is door gevoeligheidsonderzoek en veilige aannamen en benaderingen een verantwoorde aanpak gevolgd.

6.2 Systeembeschrijving

Als basis voor de veiligheids-analyse dient een be-schrijving van het systeem. De PAC is opgebouwd uit een bekkendijkring met daarin opgenomen kunstwerken die dienen als behuizing voor de pompen en turbines. Het PAC-bekken bezwijkt als de dijk bezwijkt of als een behuizing bezwijkt. Het bezwijken van (onderdelen van) de turbines, sluitkleppen en dergelijke hebben geen direct bezwijken tot gevolg. Een dergelijke gebeurtenis heeft wel invloed op -het functioneren van de behuizing en is als zodanig in de analyse opgeno-men.

(55)

ZEEWERING BEZWIJKT GEOMETRIE KWALITEIT ZEEWERING. I I r I I I I VLOEDGOLF

,

OP NOORDZEE I OF KUST I ~ I I I

t

I

DOORBRAAK PAC - BEKKEN

...-""1""""--_...1

__ __,+ +,---.

I

I

DOORBRAAK BEZWIJKEN BEKKENDIJK KUNSTWERK

Tevens dient bij de veiligheidsanalyse bekend te zlJn wat het meest ongewenste gevolg is van het falen van

het systeem. De analyse is er dan op gericht te

bereiken dat deze "ongewenste topgebeurtenis" slechts met een aanvaardbaar kleine kans optreedt.

Wanneer nu de bekkendijk of een kunstwerk bezwijkt zal een vloedgolf vanuit het bekken de kust of de Noordzee oplopen. Afhankelijk van de hoogte en voort-planting van de vloedgolf, de afstand van de PAC tot een zeewering en de geometrie van de zeewering zal de vloedgolf de zeewering overspoelen en mogelijkerwijs een doorbraak veroorzaken. Dit kan inundatie van het achterliggende gebied tot gevolg hebben. Naast econo-mische schade zal dit ook slachtoffers tot gevolg hebben. Als ongewenste topgebeurtenis wordt derhalve

inundatie van één of meer rondom het bekken liggende gebieden gehanteerd.

(56)

Indien het bekken niet direct tegen de kust is gele-gen zal het duidelijk zijn dat voor de totale veilig-heid niet alleen de constructie (lees sterkte) van de

PAC van belang is, maar tevens de sterkte van de

bestaande zeeweringen langs de kust.

Dit blijkt ook uit bovenstaande hoofdfoutenboom,

waarin op geordende wijze de opeenvolgende

gebeurte-nissen die kunnen leiden tot de ongewenste

topgebeur-tenis, weergegeven worden.

Indien het bekken direct tegen de kust is gelegen

(locatie Brouwersdam) dan zal doorbraak van het '

bek-ken ter plaatse van de kust leiden tot het

binnentre-den van water in het aanliggende gebied (zie

streep-jeslijn in de hoofdfoutenboom). In dit geval rolt de.

vloedgolf over het land. Op grond van Amerikaanse

gegevens bli jkt dit minder schade.te veroorzaken dan

inundatie. Om deze reden en gezien de omvang van

vloedgolfberekeningen is dit geval in deze fase van

(57)

vaardbaar risico-niveau is een drietal filosofi~n gevolgd. Deze filosofi~n gaan achtereenvolgens uit van een economisch-optimaal-, een persoonlijk aan-vaardbaar- en een maatschappelijk aanvaardbaar risi-co-niveau. In de studie zijn deze drie filosofi~n, die·hierna kort behandeld zullen worden, uitgewerkt en is uiteindelijk de strengste eis gehanteerd als ontwerp-risico voor de PAC, een en ander overeenkom-stig de richtli jnen van de Werkgroep Vergeli jkbaar-heid (WGV).

De drie filosofi~n zlJn uitgewerkt voor de drie loca-ties (Haaksgronden, Haringvliet en Brouwersdam). De uitkomsten zijn ongeveer gelijk voor de drie loca-ties. Vanuit veiligheidsoogpunt is derhalve geen voorkeur voor een der locaties.

Voor het economisch optimaal risico-niveau geldt dat de totale kosten van investering en gekapitaliseerde schade-verwachting minimaal zijn. Hierbij bestaat de schade-verwachting uit het product van de kans op schade en het schadebedrag. Een veiliger ontwerp dan het optimale geeft een investeringstoename die niet opweegt tegen de daarmee te verkri jgen reductie van de schade-verwachting. Bij een goedkoper (onveiliger) ontwerp wordt de kans op schade zo groot dat de schade-verwachting groter is dan de besparing aan investeringskosten.

Uit de economisfhe beschouwing bleek een risico-niveau van 3.10- per jaar (faalkans) van het bekken optimaal.

Vanuit het persoonlijk aanvaardbare risico gerede-neerd zou de nieuwe activiteit wellicht aanvaardbaar zijn als de kans op overlijden ten gevolge van deze activiteit een orde kl~iner is dan de kans op ~ver-lijden door ziekte (10- ), dus bijvoorbeeld 10- per jaar. Dit betekent dat de faalkans van het PAC-systeem vermenigvuldigd met de kans op overlijdfn als het PAC faalt kleiner dient te zijn dan 10- , nog gereduceerd met een "beleidsfactor11 die de mate van

onvrijwilligheid verdisconteerd. Uitwerking van dez~ filosofie geeft een acceptabel risico-niveau van lO-per jaar (faalkans van het bekken).

Tenslotte wordt er bij het maatschappelijk aanvaard-baar risico vanuit gegaan dat er gezien de ongeval-lenstatistieken, ten gevolge van de nieuwe activiteit wel slachtoffers mogen vallen, mits het totaal aantal doden beperkt blijft.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Swoje opracow anie rozpoczął od przedstaw ienia spraw gospodarczych, bytowych, bow iem bez o dpow ied­ niego uposażenia nie m oże funkcjonow ać żad n a szkoła.. Z

Not unrelated to teacher competency is the question of assessment. Skills and systems approaches lend themselves more easily to objective assessment through gap-fills and

Nie można ustrzec się przed ryzykiem, ale można je minimalizować i w tym celu należy ustalić, jakie rodzaje ryzyka dotyczą podmiotu, które z nich będą najbardziej ciążyły

Daarvoor zijn PDC van do- centen, andere medewerkers en managers van belang (OP03). 234 Veel onenigheid bestaat wel over methoden voor onderwijs en begeleiding van leerprocessen.

Le recours au féerique a lieu également dans les textes qui imitent, modifient et parodient les ouvrages littéraires antérieurs, notamment les récits de Charles Perrault ou les

[r]

12. I niech przez siedem lat Hadad nie grzmi 13. w jego kraju i niech uderzy go całe przekleństwo tej steli.”.. 2 brak zapewne jednej litery i Sokoloff słusznie sugeruje dodać

Przedsięwzięcie księdza biskupa profesora Jana Śrutwy stanowi dostrzegalny twórczy wkład w rozwój polskiej i światowej historii Kościoła w starożytności, będzie słu-