Januari 1990
nk~t;-·
T
U
Delft
Technische Universiteit Delft
Prof.dr.ir. M. de Vries
Faculteit der Civiele Techniek Vakgroep Waterbouwkunde Sectie Waterbouwkunde
Handleiding college f8
prof.dr.ir. M. de Vries
Technische Universiteit Delft Faculteit der Civiele Techniek
INHOUD
blz.
1. Inleiding
1.1 Overzicht
3
1.2 Hydrologische aspecten
1.2.1 Algemeen
5
1
.2.2 Ordenen meetgegevens
12
1.2.3 Extreme waarden
16
1.3 Sedimentologische aspecten
1.3.1 Algemeen
21
1.3.2 Afvoeren en sedimenttransporten
22
1.3.3 Sedimentproductie
28
1.4 Milieu aspecten
1.4.1 Algemeen
29
1.4.2 Enkele voorbeelden
30
1.5 Bestuurlijke aspecten
1.5.1 Algemeen
31
1.5 .
-
2Grensoverschrijdende rivieren
32
1.5.3 Grensrivieren
32
2. Morfologische processen
2.1 Inleiding
35
2.2 Geometrische kenmerken
2.2.1 Plattegrond
37
2.2.2 Lengteprofiel
40
2.2.3 Voorbeeld: Lengteprofiel IJssel
43
2.3 Samenvloeiingen en splitsingspunten
2.3.1 Inleiding
45
2.3.2 Samenvloeiingen
45
2.3.3 Splitsingspunten
48
2.3.4 Voorbeeld: Rio Parao! bij Sante Fé
50
2.4 Rivierbochten
2.4.1 Inleiding
52
2.4.2 Waterbeweging
53
2.4.3 Bodemligging
59
2.5 Niet-alluviale riviervakken
62
2.6 Riviermonden
64
2.7 Regime schematisatie
2.7.1 Inleiding
68
2.7.2 Evenwichtsvoorspellingen
69
3. Gebruik van rivieren
3.1 Overzicht
73
3.2 Sedimentonttrekking aan een rivier
3.2.1 Inleiding
73
3.2.2 Locale onttrekking
74
3.2.3 Onttrekking in een riviervak
79
3.3 Wateronttrekking aan een rivier
3.3.1 Inleiding
80
3.3.2 Invloed op de rivier
80
3.3.3 Maatregelen bij de inlaat
86
3.4 Zandvangen
3.4.1 Inleiding
87
3.4.2 Theorie zandvang
89
INHOUD (vervolg)
blz.
3.5 Drainageen hoogwaterbeveiliging
3.5.1 Inleiding
97
3.5.2Laagwater-bed
98
3.5.3Hoogwater-bed
100
3.5.4Voorbeeld:Invloedvan localevaste ijslaag
104
3.5.5Voorbeeld:Problematiek
Choshui(Taiwan)
108
3.5.6Voorbeeld:Hoogwaterbeveiliging
met zijdelingse
overlaat
110
3.6 Scheepvaart
3.6.1 Inleiding
113
3.6.2Rivierenals scheepvaartwegen
113
3.6.3Voorbeeld:Congobij Brazzaville
116
3.6.4Rivierhavens
c.s;
119
3.6.5Localeverbeteringen
122
3.6.6Voorbeeld:Localerivierversmalling
126
3.6.7Voorbeeld:Bochtafsnijding
128
3.6.8Voorbeeld:Geulafsluiting
130
3.7 Diversen
3.7.1 Energie-opwekking
134
3.7.2 Oeververbindingen
135
3.7.3Voorbeeld:Keuzebrugoverspanning
139
3.7.4Ontgronding
bij brugpijlers
140
4. Ingrepenin rivieren
4.1 Inleiding
145
4.2 Basisgegevens
145
4.3 Erosiebestrijding
147
4.4 Afvoerregulering
4.4.1 Algemeen
149
4.4.2 Sedimentatie
in reservoirs
152
4.4.3Voorbeeld:Mekongbij Vientiane
155
4.5 Reguleringlaagwaterbed
157
4.6 Reguleringwaterstanden
4.6.1 Beginsel
160
4.6.2Voorbeeld:Rijnkanalisatie
162
AppendixI: Aide Mémoire:Formulesvoor water- en sedimentbeweging
167
Appendix11: Enkelestroomgebieden
175
Literatuur
187
1. INLEIDING
1.1 Overzicht
Een groot deel van de regenval (d.i. na reductie door de verdamping) wordt
via open waterlopen (rivieren) naar meren, zeeên en oceanen afgevoerd. De
afvoer van een rivier varieert met de tijd. De grootte van de afvoer hangt
behalve van de kenmerken van het 'stroomiebied' (grootte, hoogtevariaties,
samenstelling ondergrond, begroeiing enz.) ook af van de neerslag
(intensi-teit, variatie, aard van de neerslag enz.).
Naast water voert een rivier ook sediment af. De regenval leidt tot erosie
van de bodem in het stroomgebied. De sedimentproductie (En&. sediment yield)
hangt behalve van de regenval ook af van de eigenschappen van het
stroom-gebied (gronddoorlatendheid, bodemsamenstelling, begroeiing enz.).
De gezamenlijke afvoer van water en sediment door de natuurlijke waterloop
vindt plaats via een ingewikkeld proces. Daardoor komen rivieren met veel
uiterlijk verschillende kenmerken voor. Er is sprake van een
tijdsafhanke-lijke, drie-dimensionale waterbeweging over een beweeglijk bed. Een rivier
wordt alluviaal genoemd als deze geheel door zijn eigen sediment stroomt. Er
treden dan tijdsafhankelijke morfologische processen op: erosie en
sedimen-tatie.
Het dwarsprofiel van een natuurlijke rivier kan meestal wel worden
onder-scheiden in een laa~aterbed (met geen of weinig begroeiing) en het er naast
liggend hoo~aterbed, waarop minder frequent water staat en dat daardoor
vaak wel is begroeid. De hiervoor bij de Rijn gebezigde termen zomerbed
resp. winterbed hangen typisch samen met de kenmerken van het bydroloiische
jaar (d.i. gedrag Q(t» van de Rijn. Globaal kan worden gesteld, dat het
laagwaterbed geheel is gevuld ('bankful discharge') bij een afvoer die
ge-middeld één- à tweemaal per jaar wordt overschreden.
De mens heeft zich van oudsher graag langs een rivier gevestigd. De
aanwe-zigheid van de rivier gaf voedsel (vis), water, ook voor landbouw en de
mogelijkheid tot transport. Te dicht bij de rivier gaan wonen leidt tot
rivier. De bevolking kan dan worden beschermd door of op hoger gelegen ge-bieden te gaan wonen, dan wel langs de rivier rivierdijken aan te leggen (vgl. Rijntakken). Op deze lüatste wijze wordt al een zekere regulerin~ van de rivier bereikt.
Opgemerkt kan worden, dat bij de Rijn tussen de rivierdijken en het laag-waterbed lage kaden zijn gebouwd ('zomerkaden'), die maken dat de capaciteit van het LW-bed groter wordt. Dit zorgt ervoor dat de voor veeteelt gebruikte uiterwaarden (hoogwaterbed) minder frequent overstromen.
In dit inleidende hoofdstuk wordt oriënterend ingegaan op een aantal aspec-ten, die bij rivieren en het ontwerp van rivierverbeteringen een rol spelen.
De eigenschappen van rivieren (Hoofdstuk 2) en het gebruik van rivieren
(Hoofdstuk 3) leiden tot ingrepen in rivieren (Hoofdstuk 4). Er is daarbij een tweedeling mogelijk
• De rivierkunde of potamolo~ie (~ riverhydraulics) beschouwt de natuur-lijke processen in rivieren in zoveel mogelijk kwantitatieve zin .
• De rivierwaterbouwkunde (~ riverengineering) beschouwt de te nemen (constructieve) maatregelen om het gebruik van de rivier in een gewenste richting te verbeteren.
Deze twee onderdelen zijn nauw verbonden. Rivierwaterbouwkundige werken
heb-ben invloed op de kenmerken van de rivieren. Met behulp van de rivierkunde
wordt getracht de nieuwe kenmerken te voorspellen.
Deze handleiding kan slechts een introductie zijn in de rivierkunde en de
rivierwaterbouwkunde. Veelvuldig zal naar de literatuur worden verwezen.
Handboeken bestaan er op dit gehele gebied nauwelijks. Een uitzondering
vormt Jansen (1979). De inhoud van dit boek is thans (1989) evenwel al meer
dan een decennium geleden geschreven en de ontwikkeling van het vakgebied
heeft intussen niet stil gestaan. Met name moet worden genoemd de
1.2 Hydroloiische aspecten
De rivier krijgt zijn afvoer uit de neerslag van het stroomgebied. De afvoer die op een bepaald tijdstip in een zekere dwarsdoorsnede passeert hangt af van een groot aantal factoren
(i) De intensiteit van de regenval R(x,y,t) in het bovenstroomse stroomge-bied.
(ii) De eigenschappen van het stroomgebied (hoogteligging, begroeiing, doorlatendheid bv. ook door bevriezing).
(iii) De berging: als grondwater, sneeuw, gletschers e.d.
(iv) De hydraulische eigenschappen van de bovenstroomse rivier inclusief
zijrivieren.
(v) De afvoerregeling door menselijk ingrijpen.
Voor een deel kan de afvoer deterministisch worden bepaald, er is evenwel
ook een sterke stochastische invloed.
De meeste rivieren vertonen een jaarlijkse afvoercyclus, waarbij er een
dui-delijk verschil is tussen tropische rivieren en die in gematigde
tempera-tuurzones. Dit kan als volgt globaal worden verklaard (Fig. 1.1).
Door de zonnestraling zet de lucht uit. Bij de polen is dat minder sterk dan
aan de evenaar. Daardoor ontstaat er aan het aardoppervlak een stroming van
de evenaar naar de pool. Deze circulatiestroom valt in drieên uiteen, omdat
de bij de evenaar opstijgende lucht na afkoeling weer daalt (bij 300N).
De aardrotatie leidt tot de ~eostrofische versnellini (versnelling van
Coriolis) die op het noordelijke halfrond de luchtstroming naar rechts
af-buigt. Er zijn daardoor in de drie zones (warme, gematigde en polaire zone)
in beginsel windrichtingen als aangegeven in Fig. 1.1. Bij de evenaar waait
er een NO-passaat op het Noordelijk halfrond en gelijktijdig een ZO-passaat
op het Zuidelijk halfrond. Er is in Fig. 1.1 de situatie getekend, waarbij
-
z-o
N_--
warmtecirculatie noordelijk halfrond en windrichtingen h pluchtstroming door temp.verschil
'-
I
I '''.I
,zONNESTANDI
~ I' I , 1y steenboKskeerkrinn : 23.LSo Z .... '/~---1----
r~ ~- ,--
--"·;-~à
2 maanden:naijling1 jan 1 apr 1 juli lokt 1jan
,I"
-0-
=
zon oLaardoppervlak"I'
Fig. 1.1 Passaatwinden en moessonregens
Buiten deze algemene luchtcirculatie (die buiten de keerkringen sterker door
depressies wordt onderdrukt dan'er binnen) is er nog een aantal invloeden.
Zo is er het verschil in warmtecapaciteit tussen water en land. Land neemt
relatief snel warmte op, maar geeft deze ook relatief snel weer af. Bij hoge
zonnestand wordt de aarde dus relatief snel verwarmd. De lucht stijgt op en
er wordt lucht van zee aangetrokken. De aangetrokken lucht wordt verwarmd en
stijgt op, druk en temperatuur dalen. Als het dauwpunt wordt bereikt, leidt
dit tot wolkvorming waarna regen kan volgen. Bij relatief lage zonnestand
treedt het omgekeerde op. De lucht stijgt dan op in het zeegebied en kan dan
regen geven (vb. winterregens rond de Middellandse Zee).
Tussen de keerkringen staat de zon tweemaal per jaar in het zenit. Aan de
keerkringen is dit juist éénmaal per jaar. In beginsel kan dit tot twee
re-genseizoenen leiden, die met een naij1ing van één à twee maanden tot een
afvoerpiek leiden. Ook voor dit effect geldt, dat dit minder dominant in de
gematigde zone is dan tussen de keerkringen (zie verder Eagleson, 1970). De
een hoofdrivier met kleine zijrivieren leidt dit tot een veel minder 'piekerig' afvoerver1oop.
Er wordt hier een aantal voorbeelden gegeven van afvoerver1open van ver-schillende rivieren. Voor zover mogelijk wordt ook naar de bijbehorende
schetskaarten van Appendix 11 verwezen.
• Rijn en Maas (Fig. 11.1)
In Fig. 1.2 is het gemiddelde afvoerver1oop voor de Rijn en de Maas
gege-ven. Opvallend is dat het verloop van de gemiddelde afvoer voor de Maas
over het jaar veel sterker varieert dan voor de Rijn.
01__
...
""
t--~w-_,
"""'_rW lal ... ., ...t
-I
,1_~
I I I I I- 1----
I- -;=:-.~~~~~~,
...,
",.~.o.n ...
'dl,... .. .,lt·tr,a4 '(.
.
~", ",.,.
IIj
,'\0
.
I---
f-- ----1'::--
-
-\ I\
Itf"
..,p-I ~, \--
-_,
-r
--r:::.:.'
II \r-.
V'
p \ f'.,_.J~-
ï~ ,~I(), f----
-
-!!"-,,"i\
~~/
t()/
V,
,
-,
r-,
y"--,1-,
,I'Ç
""
-,
/
~T-
f--rl<,-
;,.....
Fig_ 1_2 Afvoerver1open Rijnen Maas
ICIO
-Fig_ 1_3 Gemiddeld afvoerver1oop langs de Rijn (invloed sneeuwaccumulatie)
Dit komt omdat de Maas een regenrivier is en de Rijn een gemengde rivier.
De Rijn is gedeeltelijk een gletscherrivier. De neerslag in de vorm van
sneeuw wordt tijdelijk geborgen, door smelting van de gletschers komt de neerslag in het voorjaar vertraagd tot afvoer.
In Fig. 1.3 is voor de Rijn het gemiddelde afvoerverloop voor verschil-lende stations langs de rivier gegeven. In deze figuur is tevens aange-geven hoe het verloop Q(t) voor Lobith zou zijn als er ~ sneeuwaccu-mulatie zou zijn. Hoewel Rijn en Maas beide in de gematigde zone liggen,
blijkt uit Fig. 1.2 een groot verschil in het afvoerverloop onderling.
• Rio Apure
De Rio Apure (Venezuela) is een zijrivier van de Orinoco. Figuur 1.4 geeft het afvoerverloop voor enkele jaren.
~II+----•••••••••••• - '11119 ~ ~6 _••_ ••- '1170 Q)-
x
-_
-
1071 ..,.._ _;-':':'" ..-.,~_.~ ~~+--.--,--+--r-~-+-~~~~
~
~-4~-+--1
... .//' "'...,"Tv \. ~ ~3+--~-4--+-~-4--,+.,:~.;~~-~~--4~\~\+,-,--4 N ~2+--+-~~-4--+-~-.,_,/L~·'---+_-+-~-~~v;~~~ ~,+--+-~~-4--1--
-b.~
.
~
:
~-+---
+-
-~-~~
~
~
~ ~o+-_+-~~-+_
~~r
_
-~
·
lci
i-4_
-+_-1-_~_~_4-·~·
~
~
\
_g
39 ~ / 'J ,..'-'tI)~'
i r";~ 38 ...__.J~... ...
2l
37 _ ...:~.•::::~~ 311+-~~~~-+__
~-~-+--+--~~~~--+-~
JAN FEB MAR APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV OEC- tijd
Fig. 1.4 Rio Apure, afvoerverloop (naar WL, 1971)
Het verschil met de Rijn en de Maas is duidelijk. Deze tropische rivier heeft uitgesproken HW en LW perioden. Hier is de variatie voor verschil-lende jaren niet erg groot .
• Congo (Fig. 11.2 en 11.6)
De Congo heeft een stroomgebied, dat voor 1/3 op het Noordelijk halfrond
en voor 2/3 op het Zuidelijk halfrond ligt. Daardoor kent deze rivier als
moessonrivier twee HW en LW perioden. In Fig. 1.5 is het waterstandsver
De gebruikte peilschaal (Le Beach) ligt bij Brazzaville, juist boven-strooms van de stroomversnellingen (Kintamo rapids), op zo'n 500
km
van de oceaan. Omdat de waterbeweging bij stroomversnellingen superkritisch is, heeft de waterstand benedenstrooms van.de Kintamo rapids geen invloed op de waterstand bij Brazzaville. Het is dus zinloos om de waterstanden bij Brazzaville te relateren aan MSL (- mean sea level).E
5.00
-f-~;:---:F----i
1j14
.
00+---~~---~~---~---_--i
.., omhullende .. x1.. 1e ,,", CD \ v.terstand,J'~
3.00~,~·_~
·
~
~~
~~
~~~~
1'_4_0_-__1'_7_8 ~~ __ ~~_'~~ __ ~~ " ',_._. 1979 (nat jaar,).-- .... -0 ""'.,,1'.-
.
,
.
....
_
.
.
,
.
-
.
...
--.-
.
.
_
.
,
"
"
{5
2
.
00+-~~',~---_·_,
·
_~
~
~~---'_·_~
·
_~
·
~
·
~~-~
·
_~---_·'~
.
~~~~---~~---~~~~~~~
Cl) ">, gemiddeld jaar , ...'-... ,,' -. .,/ -"äj ...19.0 - 1978 ".,,' ..._-.... -....1,(.,._." '_._' Cl1.00+-~~~~---~-~-~-~--~---~,~--~~----~~
·
---~~---~
-0 ...2-:::
·
=;.,..-,1
c~ o..
oo+---~~~~~wc~~~~~--~~~~---~/~--
__~~---~
....(11 nulpunt peilschaal Le Bcach
o NGC (,;,HSL) + 267.89 DI
3:
-1.00-+---,---,---r----r--,----r--___:;:..._-....---.--~-...__-__l
1940 - 1971
J F M A M J J A
5
o
No
Fig. 1.5 Waterstandsverloop Congo bij Brazzaville
• Niger en Benue (Fig. 11.3 en 11.6)
De Niger kent per jaar twee hoge afvoerperioden ('white flood' en 'black nood') .
De belangrijkste zijrivier, de Benue, kent alleen de 'white flood'.
In Fig. 1.6 is ook aangegeven het afvoerverloop van de Faro, een kleine zijrivier van de Benue. Daaruit blijkt wat hierboven is betoogd: in een klein stroomgebied fluctueert in verhouding de afvoer veel sterker dan in een rivier in een groot stroomgebied. Voor een 'grote' rivier wordt het afvoerverloop afgevlakt, omdat de afvoeren van zijrivieren van dit grote stroomgebied niet onderling in fase zijn.
hf \
/
I
)
BENUE AT MAKURDI/
1 I11\
JV
1\)
\
(
h flA\
1
~AI~'\
l'\~ARO Ar, <, SA~"'E <, / ~ tw'V\
~'l
<,t-.-
FE8 "'AR APR MAY JUN JUL AUG HP oer NOV OEC JANOEC JAN 111::'7 '11::'& '2000 ! '" o 11000:: J: u ,oooo~ o 9000
t
11000 7000 6000 3000 '000 oFig. 1.6 Afvoerver1oop Benue en Faro
e Mekong (Fig. 11.4 en 11.5) 10000 ....1· 40000 lOOOO 20000 Apr
Fig. 1.7 Afvoerver1oop Mekong bij Mukdahan (Savannakhet)
In Fig. 1.7 is het afvoerver1oop van de Mekong gegeven. Het betreft hier
het station Mukdahan (Thailand), dat ligt ter hoogte van Savannakhet (Lao
PDR). De Mekong is een duidelijke moessonrivier. Van jaar tot jaar komen
er grote verschillen voor in de HW-periode. Dat blijkt ook uit de
De hierboven beschouwde rivieren (Rijn, Maas, Apure, Congo, Niger, Benue en Mekong) zijn allemaal van het perennial type: er is het hele jaar af-voer.
Daar tegenover staan efemere rivieren (~ephemeral rivers). Deze
ri-vieren hebben gedurende het grootste deel van het jaar geen of nauwelijks afvoer.
Twee voorbeelden:
• Choshui (Taiwan)
Er is alleen sprake van beduidende afvoer in de periode van de tyfonen
(juli-september). Deze naam is afkomstig van het Chinese taifoen - 'grote
wind'. De regen valt erg geconcentreerd (ca 2500 m/a). Bij ehi Chi (ca 50
km van de mond) is de Ql00 (d.i. de afvoer met een herhalingsinterval
(Sub-Sectie 1.2.3) van 100 jaar) bijna 17.000 mS/s. Het rivierbed is dan
ook enkele kilometers breed. Gedurende verreweg het grootste deel van het
jaar is de afvoer evenwel slechts enkele m3/s groot .
• Johila (India)
10.000
5000
De Johila is een efemere
rivier in India (23,50 NB;
80,50 OL). Het karakter van
deze rivier wordt tot
uitdrukking gebracht in Fig. 1.8.
50
De figuur geeft een
ontwerp-HW-golf, te gebruiken voor
het ontwerp van een dam met
reservoir. De basisafvoer is
kleiner dan 170 mS/s.
In ongeveer twee dagen loopt
de afvoer op tot ca 9000
mS/s om daarna, in weer twee dagen, terug te lopen tot ca
170
m
3/s.
100 tijdlhl_
Het betreft hier een rivier met steil bodemverhang (ib - 2,2
*
10-8).Hoe-wel de stroming nog wel subkritisch is, wordt voor het getal van Froude een vrij hoge waarde gevonden. Immers:
Hierbij is geschat C
=
40m
1i2
/s.
Opmerkin~:
Over de benaming van rivieren in verschillende talen kan het volgende wor-den opgemerkt.
- In het Engels wordt de rivier X aangeduid met 'River X' (vgl. River Thames).
- In het Amerikaans wordt daarentegen gesproken van 'X River' (vgl.
Mis-sissippi River).
- In het Spaans en het Portugees is de benaming 'Rio X' (vgl. Rio Santa
Lucia, Uruguay en Rio Teju, Portugal).
In het Javaans is Kali het woord voor rivier (v.b. Kali Brantas). Op
West-Java wordt evenwel het Soendanese Ci [tii:] gebruikt. Dit leidt tot
de namen Cimanuk en Citarum enz. Het Indonesische woord is Sungai.
- In China worden onder andere de woorden He en Jiang voor rivier
ge-bruikt. Vandaar bijvoorbeeld de naam Changjiang (- lange rivier
Yangtze) en Huang He (- gele rivier).
- In het Thai vormen de woorden Mae (- moeder) en Nam (- water) samen het
woord voor rivier. Zo ontstaat Mae Nam Ping.
- In het Nederlands wordt het woord 'rivier' alleen in de naam opgenomen,
als er anders onduidelijkheid zou ontstaan. Daarom: Rijn, Nijl enz. maar
Rode Rivier (Vietnam) en Parel Rivier (China).
1.2.2 Ordenen meet~e~evens
Voor rivierstudies en het ontwerp van rivierwerken zijn gegevens van de
be-trokken rivier nodig. Deze worden door metingen verzameld. Ordening van deze
gegevens is nodig om ze te kunnen gebruiken. Daardoor kunnen door
interpola-tie ook gegevens worden verkregen voor omstandigheden waarbij niet is
Hier wordt een aantal standaardbegrippen kort toegelicht:
(i) Afvoerkromme (stage-discharge curve)
Waterstanden zijn gemakkelijker te meten dan afvoeren. Door een afvoerkromme (Q-h kromme) uit metingen van Q en h af te leiden is het daarna mogelijk .via
de meting van h de grootte van Q te schatten.
De grondslag wordt gevormd door de bewegingsvergelijking bij stationaire
uniforme stroming. Voor een breed prismatisch kanaal geldt
Q - B.a.C
./äf.
(1-1)
Voor constante B, C en i geldt Q - a
8/2,of Q - h
8/2als de bodemhoogte
als
nulpunt voor de waterspiegel wordt gekozen.
Meestal geldt C - C(h) en B - B(h). Dit levert Q - f(h), statistisch te
be-palen
uit
de gegevens voor Q en h. Deze statistische bepaling wordt
behan-deld in Jansen (1979) en ISO (1980).
Hierbij moet een aantal zaken in de gaten worden gehouden.
• De afvoerkromme kan een knik vertonen bij een waterstand waarbij juist het
LW-bed is gevuld (B is dan discontinue).
• Metingen tijdens HW-golven kunnen
hysteresisverschijnse1en vertonen.
De
optredende afvoer Q is dan ongelijk aan de stationaire afvoer Q , die past
e
bij de heersende waterstand. Of dit optreedt kan worden
nagegaan
met
de
fOrmule
van
Jones (Henderson, 1966).
J
1 ahQ == Q *1
+
---e ~.c
at
(1-2)
Hierin is c de voortplantingssnelheid van de HW-golf (Appendix I).
• De alluviale bedding kan een grote variatie in de ruwheid geven.
Als
voorbeeld
wordt
hier
gegeven het verband tussen a en u voor de Rio
Grande in Nieuw Mexico (VS). Deze gegevens zijn ontleend aan Vanoni (1975,
p. 116).
De overgang van het kalme naar het wilde regime leidt in zo'n geval tot een discontinue afvoerkromme, ook al verandert de breedte niet of nauwe-lijks met de waterstand (Fig. 1.9).
1.~
1
1.0 0.' 0.8 ;-.. 0·1e
o.~ .._, O.S" Cl) ~ Cl. o.~ Cl) •..l "'0 J..I Cl) 0..) ~ <1l ~..l(
i..
'/ overgan~ --.•./
·1
...
. I.·
.
[X •
/_
.7-duinen·V
[.Z._
vlak!
)
bed en anti-duinen7
I
I 1
0.1 1 2 3 5 6 7 8 snelheid u(mis)
Fig. 1.9 Rio Grande bij Bernalillo
Als de rivier door één of andere oorzaak verandert, dan verloopt de
afvoer-kromme. Er zijn dus regelmatig afvoermetingen nodig om de geldigheid van de
bestaande afvoerkromme te controleren.
(ii) Betrekkingslijnen (stage-relation curves)
Voor een stationaire stroming wordt het verband vastgelegd tussen de
water-standen aan verschillende peilschalen langs de rivier. Als voorbeeld zijn in
Fig. 1.10 de betrekkingslijnen voor peilschalen langs de Waal gerelateerd
aan de waterstand in Lobith.
In deze figuur is eveneens de looptijd aangegeven, die een HW-golf van
Lobith af nodig heeft om een van de andere stations te bereiken. In het
p..
<
.+---+---4---~~~--_r~--~~-r_--~_r--+_----~--Z
looptijd HW-golf van Lobith af (uren)
.c .j.l 'M ti t---+---.a o ~ "0 P tO cc .j.l Cl)
,..
Cl) .j.l cc ~.
:> HW Hoog water Uv=
Laag water o tG..
waterstand t.o.v. NAP (m)
Fig. 1.10 Betrekkingslijnen voor de Waal
(iii) Duurlijnen (duration curves)
Uit de beschikbare riviergegevens kunnen duurlijnen voor afvoeren en
water-standen worden geconstrueerd.
tG
..
'---1--
_
.
V
~V
-
-
I- _._ ---...-
..- ....-
._- --- _.--
-~/ V
• I----
.
-
--
-
-
-
r--- --_.-
_
---r ~?~
-
-
-
-V!
~-
-f---7ï
f-~ LOKOJAI--
h~
I 7 _. --
-~ï
~-
-
-
--
f--_
-
~l1
I~!!~
-
-
--
-I;
Vv'_'
~tG .. ~f%
~t/'
--::
~-
- --
--
-
~ & ~;::;
,_
;;;..-'-- "... F==-
-'
,/ ~ ~ ~ V,
-::;:
V,
,
-,/,
,,
OH~~M_~ ~ _aantal dagen
----Fig. 1.11 Duurlijn voor waterstand Niger bij Lokoja.
Naar NEDECO (1959)
In Fig. 1.11 is een voorbeeld gegeven. Uit deze figuur kan bijvoorbeeld
wor-den afgeleid, dat gedurende 75% van het aantal jaren, waarin de
waarne-mingen zijn verricht, de waterstand op de peilschaal bij Lokoja gedurende 165 dagen of meer lager was dan
+
2,75 m.1.2.3 Extreme waarden
In het bovenstaande is al betoogd, dat het extrapoleren van waarnemingen een delicate zaak is, die grote zorgvuldigheid vereist. Toch kan daaraan in de praktijk niet worden ontkomen. Dit geldt met name voor extreme waarden van waterstanden en/of afvoeren. Dat speelt dan in tweeërlei opzicht.
(i) Van extreem lage afvoeren is inzicht in de kans op v66rkomen nodig
i.v.m. de scheepvaart en met inlaten van water voor irrigatie,
drink-en industriewater.
(ii) Van extreem hoge afvoeren dient de kans op voorkomen bekend te zijn
voor het ontwerp van werken i.v.m.overstromingsbeveiliging.
Voor zeer zeldzame verschijnselen is de kans op v66rkomen evenwel nauwelijks
aan te geven. Twee voorbeelden:
• De Rio Chira (Peru) heeft jaarlijks rond de Kerst hoogwater. Door
bijzon-dere klimatologische omstandigheden van 1982-1983 is de afvoer zo
uitzon-derlijk hoog geweest, dat de benedenloop tot de monding over vele
kilome-ters is verlegd.
De oorzaak moet worden gezocht in het optreden van een uitzonderlijk
gro-te 'El Nino' (Het Kind). De naam komt van de Peruaanse ansjovis-vissers.
Het betreft hier een dislocatie in het normaal heersende weer-systeem over
de Stille Oceaan met de daaruit volgende zeestromingen (Canby, 1984). Door
de grote plas water is dit een zeer grootschalig systeem. Een storing
daarin kan dus ook grote gevolgen hebben, wereldwijd. Het is niet
duide-lijk wat de oorzaak is van een grote El Nino .
• De rivieren Maputo, Incomati en Vmbeluzi in het zuiden van Mozambique
heeft de tropische cycloon Démoina voor uitzonderlijk grote regenval ge-zorgd (plaatselijk 700 mm in enkele dagen). De geschatte maximale afvoeren waren meer dan tienmaal zo groot als de bekende maxima.
Op verschillende manieren kunnen de beschikbare hoge afvoeren statistisch worden verwerkt. Voor een inleiding tot de daarbij voorkomende problematiek
kan worden verwezen naar Kleme~ (1973, pp. 71-104).
Bij de analyse van extreme afvoeren is meestal de waarnemingsreeks te kort
om tot duidelijke uitspraken te komen over de te gebruiken theoretische
kansverdeling. In de praktijk wordt het beschikbare waarnemingsmateriaal
geordend en vergeleken met enkele theoretische kansverdelingen. Er wordt dan
een subjectieve keuze gemaakt.
Een voorbeeld is de verdeling van Gumbel
P(x} - ~ - exp (-exp(-y)} (1-3)
Hierin is ~ de kans, dat een jaarlijks maximum ten hoogste x is, terwijl y
de gestandaardiseerde variabele is.
Op gumbelpapier wordt Verg. (1-3) gepresenteerd als een rechte lijn (Fig.
1.12) .
Uit het beschikbare waarnemingsmateriaal worden statistisch (bv.
'kleinste-kwadraten-methode') de waarden van Q en
P
bepaald. De lijn ligt dan vast enkan worden gebruikt voor (voorzichtige) extrapolatie.
Om te voork6men, dat de hoogste afvoer buiten het papier valt, gebruikte
Gumbel als 'plotting position'
~ _ ..1._
N+1
(1-4)waarin N het aantal waarnemingen en j het rangnummer is van de individuele
Het verwachte herhalingsinterval (~ return period, recurrence interval) is gedefinieerd als
1
T - 1-~ (1-5)
Op gumbelpapier zijn 4 schalen aangebracht (Fig. 1.12) .
• Op de vertikale as een lineaire schaal voor x (de afvoer)
• Op de horizontale as is een lineaire schaal voor y, een schaal van ~ vol-gens Verg. (1-4) en een schaal voor T volgens Verg. (1-5) aangebracht.
I ! I
T._1-• 1-+
~ 14.000-r--I---l----i'--+----+-!---!-' ...
-I"-+--t..._]..&....-+
'"ECU".ENC;E INfl.VAL'" ; IN T(,AltSJ
; ~-
I
!Ii
!
1 /"-~;%-
betrouw-o/11
baarheids-~ :~' /...(. ••• ;1' interval Cl!r
,'1
/..4> ".' I ... +--f--f---l-+--J.-f-..v.'Î ,/'tt" I' U ,~ooo '-t- '/,.'+---1,
7"'-if-+ /' ,/ ....
I ....'/V""
J./I'/'V. /
,o.OOO-f--+--+---II-:r./-j~~,-.,-.Y4--l--I--I--+-++ ~~/ ~~/$~+---!~~~+--~4-~-+-4-~-+-+--+-~+
'~ ~Fig. 1.12 Voorbeeld gebruik methode van Gumbel
Voor de analyse van de maximale jaarlijkse afvoeren ~, beschikbaar over een
duur van N jaar is nu de procedure als volgt:
(i) Orden de afvoeren in volgorde van de kleinste (j - 1) naar de grootste
(j - N).
(ii) Bepaal voor elke afvoer (rangnummer j) de waarde van ~ volgens Verg.
(1-4).
(iv) Trek de 'beste' lijn door de waarnemingspunten.
Voor ontwerpdoeleinden kan het van belang zijn om na te gaan of binnen een
bepaalde tijdsduur (T ) met een risico van R%,
een hoogwater met een bepaald
o
herhalingsinterval (TR) ~
zal voorkomen.
Hiervoor geldt de betrekking
T
_
1
R
1 _ [l_R]To-l
(1-6)
voorbeeld:
In een rivier zal een stuw worden gebouwd. De
daarvoor
aangelegde
bouwput
kan
bij
extreem hoge afvoeren onderlopen. Hiervoor moet een bepaald risico
worden aanvaard. De afvoer waarbij dit nog juist niet gebeurd kan met
Verg.
(1-6) worden bepaald. Welke waterstand daarbij optreedt (maatgevend voor de
hoogte van de begrenzing van de
bouwput)
moet
nader
worden
bekeken.
De
'normale' Q-h-kromme van de rivier kan worden gebruikt met een toeslag voor
de geïntroduceerde opstuwing.
Opmerkin~en
(i)
Voor een elementaire behandeling van de statistische behandeling
van
extreme afvoeren wordt verwezen naar Wi1son (1969, p. 153 e.v.).
Een veel dieper gaande beschouwing is te
vinden
in
Haan
(1977)
en
Linsley ~
Al
(1975).
(ii)
Er zijn andere vergelijkingen voor het bepalen van de 'p1otting
position' voorgesteld dan Verg. (1-4). Ook andere kansverdelingen
wor-den gebruikt dan volgens Verg. (1-3). Verwezen wordt naar Chow
(1964,
pp. 8-29).
(iii) Voor de analyse van extreem ~
afvoeren wordt
gebruik
gemaakt
van
Q-l. In dat geval is er immers het fysische minimum Q - O.
(iv)
Als de afvoeren gedurende een lange tijdsduur zijn gemeten (bv. enkele
tientallen jaren) dan kan de waarnemingsreeks inhomogeen zijn. De ken~
merken van het stroomgebied kunnen zijn veranderd door
ontbossing
of
bedijking.
Een waarnemingsreeks kan dan worden gecomponeerd en/of
ge-homogeniseerd worden met een geschikt gekozen bydrolo~isch model.
Een
voorbeeld
wordt gegeven door Ogink (1985). Regencijfers zijn
onafhan-kelijker dan afvoeren van veranderingen in het stroomgebied.
In Fig. 1.13 is de kansverdeling van de jaarlijkse afvoeren van de Rijn bij
Lobith gebruikmakend van de gumbelmethode.
EXTilEt.CE PROBAB I LlTY PAPER
" ,.I 1.1... .,ru...1'( •.00 1'....1 I.
-
--15000 -Cl o ... .. .r;.~
l
l';
I'!:; 11, _. ;ii " - ~i!;+i :!.. 10000 2--
-
+
f·fiJi" .'[. .- -ti' !!".-
_.
~
!
rn-l't
:
:
;r,;il1
~~qll;
~:;:
:;:!lii!
jq
:.-r·
·
.i
I Ij.~- ;.1.L " "._-
~
~1:_:
·
·
Li ::~~i~i!iWO;ji i."
r
:;Ji:~I!
+ - 1-'- • ~.··:-
,
"
Li=-J-
·
·
·_
-
-
-
.
-
--
--
--
--
-.!.!; "r.1':j,tHjo ,i·, .-,. '1'-" I .•..L.~ .• _,.1--- I' ... - _j.-._ .... _ ... _,.._.. --,.--..; '.: ;IT, ", _.' , •• ,'; ,. I...-~ I 5000 ,.11
iJl'
,
-
-
:
f
,
l
i
lj,:~-
,
-,
1
'
1 ;1
.·
:
1
:1
u
,, :J''It:ift',
·~r'll;
I
;
!~"
'
~
l
l!
ä
rrr
~1i::;,
U
t'
I
'
,i',
·
i
:
t
tJ
'
l
:
.
r
" ' ,'I",'i it" I""; , i'i
,
.;
,
, ' :, ,1 fii:j t l! ,;".,11':i ;'.1u
, ,
l,
.
:
. ~
,
:_
U
1'liJD.
f-- '-;~j I!:H f-- - .. "11;1' ilil
i! ;:':
·
1
_
U
.
.
::
r:
.
1 ~-;"'.I---T
T
.-
,
-
j
.
-
_
.
I •.• '4- 'I . .... .._'.:-')"::..:::... I·· .• .1 I' • " .. •l- • ~- ..
•
NOI••:If.[-~..
j _.,.. .. •. _,... ....
'
.", , " I' "1,, I!!!' " 1,« 111; I III'IIII!'!' 1,11 11'tI II, IIIIII"I! I'! , til' I, " I II! 1,11', 11" ",
_,. -4.. • .. , • al I. " ,.. '.1 ,.. 1.1 I.. ..1 •.• • I .CIHI&~. "••
,.,r
Fig. 1.13 Topafvoeren Rijn bij Lobith (gumbelverdeling)
to_.".".rTT...,-TTTT'1rTT"T""T~TTTT,..,...,:-r~TTT1'TT-r...".ITTTTT-rï1llTTTrr,-ïTTrrrrTTï .L I jl ., "
,
" I' '11, I.Ge""DDILorOYf.SCM"'JOfNOS"(QufNfl! ,.."."'.L .'"ot"'O~~(N n" JU"
I 1 I I I ~
.
.
Î-.
!.
i :. ! I ' 11, ; I IJ.' -IH"I+r+-i-jl4JIT,,--1-+-~'-+-_'.:j..'';'! ;-l- 'I I1 , "Ii; I1 ., !iT!" ,:j!117. i' I.:' , !-l+~-lH;J4-I-.l-L___,;.;;u.1++-+-+--tt"rfl,+,t-,!-l-__;_,ilH+,:-H---".;';'j ~(-/,,'f-!+,-+--fill!tlf~,,-j-+-t1-IHt,I , 1
; I
.#H"-t++-i-,J::!!-i·,!I-!.'+'.;_'~_;~.+,'.!..j.-I;:--...;.~rn-:-f('Li i! II.!!''+11!-+'
-+'...;-~IHII-4-
Î+' _;'-~.~'+;-.f-i.--.•Ia,,; :!r.: 1 , qltnT['n, 1I i ,I1i '"
.Im;..l-l-+-l---',ct:-,l.!.,1t4,-t.-+--;rl~ ,Ii'I .' I ' 1 II i I," I •iI I
!,I',;, :'! I: ti H.,'L';'
rt
_'!-~,1+1,"',.L.f-+--.#H4-H-~'-i~~-~IIH~~~IHH++-I!H#~~III+HK4-4"~~~tH#H~
"-lfl.l+j4++--11
---
.
f--::::11
fi-=
:
=~
r
.
r
=1
1
!
fnIIH
..
<I-l-t-=-'.
;
IHH+
·1-l-h--~,L4;1I1H-I++-:= ~-I-Ii=--lil,'H,+-H:
;
-+-1II1tttH~1:~
,
~
_
,
j
~
f~H~lt+I+l-L-'H
Hi
A
,
'+:/+--i'I~~
:
H
,
~
,,-
rH
I ,,' 1 I, I/' 1 I
..
.
.
Dat het ook anders kan blijkt uit Fig. 1.14. De Commissie Rivierdijken (1977) gebruikte voor zijn advies m.b.t. de ontwerphoogte van de dijken langs de Rijntakken een logaritmische verdeling.
Bij deze figuur wordt gedemonstreerd hoe ver er in de praktijk moet worden geëxtrapoleerd. De drie cirkels geven in de figuur aan welke overschrij-dingsfrequentie de Commissie Rivierdijken in zijn beschouwingen heeft be-trokken. Deze liggen ver buiten het gebied waarin metingen beschikbaar zijn.
1.3 Sedimentolo&ische aspecteri
1.3.1 Alsemeen
Behalve door de regenval wordt het karakter van een rivier ook bepaald door de geologische gesteldheid van het stroomgebied. Deze bepaalt mede de loop van de rivier en de grootte van de afvoer van verweringsprodukten (sedimen-ten). Twee extreme voorbeelden voor grote rivieren zijn:
• De Con&o Rivier heeft een betrekkelijk vlak stroomgebied dat sterk is be-groeid. De sedimentproduktie is dus laag. In Tabel 1.2 is aangegeven dat gemiddeld ca 50 ppm aan sediment wordt vervoerd.
• De Gele Rivier (Huang He) heeft een stroomgebied dat uit gemakkelijk ero-deerbaar löss bestaat. Tabel 1.2 geeft voor deze rivier globaal gemiddeld 15 x lOs ppm!
Kennis van de geologie van het stroomgebied is nodig om (althans kwalita-tief) het karakter van de rivier te begrijpen. Het gaat hier om de geolo-gische processen, die meestal een tijdschaal hebben die groot is t.o.v. de levensduur van waterbouwkundige werken.
Twee voorbeelden:
(i) Het gebied in Colombia waar de Rio Magdalena en de Rio Cauca samenkomen ondergaat een bodemdaling t.g.v. tectonische werking. Deze bodemdaling wordt gecompenseerd door de jaarlijkse afzetting van zand en slib
tij-dens H.Y. Als een deel van dit gebied zou worden bedijkt dan is de
compensatie weggevallen. Met een bodemdaling van één tot enkele mm/a zal de afwatering van het omdijkte gebied op den duur niet meer langs natuurlijke weg kunnen plaatsvinden.
(ii) Aardbevingen in het Himalayagebied leiden aardverschuivingen in, die vrij plotseling grote hoeveelheden sediment zijdelings aan de Brahmapu-tra kunnen toevoeren. Dit leidt tot bodemverhogingen die slechts lang-zaam door erosie verdwijnen. Dit.kan de waterstand bij hoge afvoeren een tijd lang gevaarlijk hoog doen zijn. Figuur 1.15 geeft enige infor-matie. 105
I
00' "2 ~ 101 Ol..
.,
.,..
) !! on 99..
....
....
c Ol !! 97 on..
0 0 .,c 95 1910*.
-Il- •*
*
1915 1920 1925 19)0 19)5 1940 1945 1950 1955 • lichte aardbevinglI!" zware aardbeving jaren --_
Fig. 1.15 Waterstandsverhoging Brahmaputra indirect veroorzaakt door aardbe-vingen (Joglekar, 1971)
1.3.2 Afvoeren en sedimenttransporten
In een rivier wordt sediment getransporteerd. Kwalitatief kan een aantal typen worden onderscheiden naar oorsprong en naar aard van het transport (Fig. 1.16). sed. transport naar oorsprong sedimenttransport naar mechanl.sme zwevend transport (suspended lead) ort
De volgende definities worden gebruikt:
• Spoeltransport (~wash1oad) is het transport van (fijn) sediment, dat
niet of nauwelijks in het bodemmateriaal van het beschouwde riviervak voorkomt. De grootte van het spoeltransport in een bepaald riviervak hangt niet samen met de aanwezige transportcapaciteit. De grootte van het transport is gelijk aan het aanbod.
• Transport van bodemmateriaal (~ bedmateria1 transport) is het transport van sediment met een korrelgrootte die in het bodemmateriaal aanwezig is.
• Bodemtransport (~ bed1oad) is het transport vlak bij de bodem; het
vindt via de beddingvormen plaats.
• Zwevend transport (~ suspended load) is het transport in (quasi)
sus-pensie.
Als op een afstand van de bodem een watermonster wordt genomen, dan bevat dit meestal sediment dat tot het spoeltransport en het transport van bodem-materiaal moet worden gerekend.
In Fig. 1.17 is schematisch voor twee riviertypen de bijdrage per
kor-relfractie tot het sedimenttransport geschetst.
Voor riviertype A (bv. Rijn, Niger, Rio Magda1ena) geldt, dat niet alle kor-relgrootten in het getransporteerde sediment v66rkomen. Voor een natuurlijke rivier is dan eenvoudig een scheiding tussen spoeltransport en transport van bodemmateriaal aan te geven.
1
...",
,
B , \ \ 11) ~~ • ,...., J.< .... 0 ... Cl. J.< 11) 111 e:: 111 111 .,...., J.< ~ (IJ .... ooe:: 111 (IJ J.<e
'0 .... •,....,'0 .... (IJ .0 11) ----. korrelfractie D. 1. Fig. 1.17Voor andere rivieren (Type B) geldt dit niet. Tot dit type behoren bijvoor-beeld de rivieren op Midden-Java. Het kalksteengebergte, dat de oorsprong
van het aanwezige sediment vormt, levert vrijwel elke korrelgrootte. In
Tabel 1.1 is een analyse van het sediment in een watermonster van de Serang (Midden-Java) weergegeven. Zeefopening Di 150 105 75 62 50 42 35 25 0 in }jm P{D. ) 0,9 2,4 4,4 6,9 9,1 11,5 14,4 21,9 100 1 in %
Tabel 1.1 Voorbeeld samenstelling sediment in suspensie (Serang)
Naar zijn definitie neemt het spoeltransport niet aan het morfologische pro-ces van sedimentatie en erosie in een riviervak deel. Van het gemeten zwe-vend transport moet het spoeltransport worden afgetrokken.
Volgens Vlugter (1941, 1962) heeft een korrel in suspensie kinetisch eneriie
nodig om tegen de zwaartekracht in gemiddeld op dezelfde hoogte boven de
bo-dem te blijven zweven. Aan de andere kant levert de korrel potentiële
ener-gie aan het water in verband met de hellende waterspiegel. Voor grote
kor-rels overheerst de behoefte aan energie om te blijven zweven. Voor kleine
korrels (spoeltransport) overheerst de afgifte van energie. De grens ligt
bij korrels met de valsnelheid W met
g
- u.i (1-7)
De grens is dus afhankelijk van de stromingstoestand. Omdat bij turbulente
stroming geldt i-u2 is het rechterlid van Verg. (1-7) dus evenredig met us.
Als in een rivier een dam wordt gebouwd, zodat er bovenstrooms een reservoir
rivier) naar de dam geleidelijk "af. In die richting verschuift ook de grens
van Verg.
(1-7).
Spoeltransport wordt transport van bodemmateriaal.In het algemeen neemt de snelheid toe bij toenemende afvoer. Het transport
van bodemmateriaal S neemt dus ook toe bij toenemende afvoer. Toch kan niet
voor het bepalen van morfologische veranderingen worden gewerkt met S als
functie van
Q
alleen.Immers in de meest eenvoudige benadering van transportformules geldt
(1-8)
Verder is
(1-9)
Door combinatie van Vergn (1-8) en (1-9) kan dus voor de meest eenvoudige
benaderingen (aanname C en m constant) worden gewerkt met
nis .n/s
s - q .1
(1-10)
en
n -n
s - q .a (1-11)
Een belangrijk gegeven voor een rivier is het jaartransport (V). Daarin komt
zowel de grootte als de duur van de verschillende afvoeren tot uitdrukking:
T-1 jaar
V -
f
Set) dto (1-12)
Als voorbeeld voor de variatie van V over enkele jaren kunnen de berekende
jaartransporten voor de Mekong bij Vientiane worden genomen. In Fig. 1.18 is
Discharge
Catchment Water Sediment Sediment as
area ppm of
River Station 10' km' m' S-I mm yr.-I 10' ton yr." 10-Jmm yr.-I dlscharge (mg 1-1)
Amazon mouth 7.0 100000 450 900 90 290
Mlsslsslppl mouth 3.9 18000 150 300 SS 530
Congo mouth 3.7 44000 370 70 15 50
La Plala/Parana moulh 3.0 19000 200 90 20 ISO
Ob moulh 3.0 12000 130 16 4 40 NUe delta 2.9 3000 30 80 15 630 Yenissei moulh 2.6 17000 210 11 3 20 Leria mouth 2.4 16000 210 12 4 25 Amur mouth 2.1 11 000 160 52 15 150 Yangtse moulh 1.8 22000 390 500 200 1400 Wolp moulh 1.5 8400 180 25 10 100 Missourl moulh 1.4 2000 50 200 100 3200 Zambesi mouth 1.3 16000 390 100 50 200 SI Lawrenc:c mouth 1.3 14000 340 3 2 7 Niger mouth 1.1 5700 160 40 25 220 Murray-Oarling mouth 1.1 400 10 30 20 2500 Ganges delta 1.0 14000 440 1500 1000 3600 lndus mouth 0.96 6400 210 400 300 2000 Orlnoco mouth 0.95 25000 830 90 65 110
Orange Riv~r mouth 0.83 2900 110 ISO 130 1600
Oanube mouth 0.82 6400 250 67 60 330 Mekonl! mouth 0.80 IS 000 590 80 70 170 Hwang Ho mouth 0.77 4000 160 1900 1750 15000 Brahmapulra Bahadurabad 0.64 19000 940 730 800 1200 Dnjepr mouth 0.46 1600 110 1.2 2 25 Irrawaddi moulh 0.41 13000 1000 300 500 750 Rhlne delta 0.36 2200 190 0.72 1 10
Magdalena (Colombia) Calamar 0.28 7000 790 220 550 1000
Vistula (Poland) moulh 0.19 1 000 160 1.5 5 50
Kun (USSR) moulh 0.18 580 100 37 ISO 2000
Chao Phya (Thailand) mouth 0.16 960 190 11 50 350
Oder (GermanYlPoland) mouth 0.11 530 150 0.13 1 10
Rhone (France) mouth 0.096 1700 560 10 75 200
Po (ltaly) moulh 0.070 1500 670 15 150 300
Tlber (ltaly) mouth 0.016 230 450 6 270 850
Ishlkari (Japan) moulh 0.013 420 1000 1.8 100 140
Tone (Japan) Matsudo 0.012 480 1250 3 180 200
WaJpapa(New·Zealand) Kanakanal. 0.0016 46 900 11 5000 7500
li 1.6 Q. •C
.::
r
-r-- r-r---r-- - r+: I--I-- r-I-- I--r-r- ,__ I-- !-o •••• 8 87 88 80 70 71 72 73 74 7. 78 77 78 71180 81 82 83 8. Vears
Fig. 1.18 Relatief jaartransport Mekong (Vientiane)
Van de afvoervariatie kan een globale indruk worden verkregen via Fig. 1.7
ook al ligt Vientiane enige honderden kilometers bovenstrooms van
Savannak-het. Eigenlijk is de variatie van V in Fig. 1.18 gering. Dit komt omdat de
duur gn de grootte van Q meespelen.
In Tabel 1.2 zijn enkele globale gegevens verzameld van verschillende
rivie-ren. Deze rivieren zijn gerangschikt naar de grootte van het stroomgebied.
Voor meer gedetailleerde informatie kan worden verwezen naar Fournier
(1969).
Naar aanleiding van Tabel 1.2 kan een aantal opmerkingen worden gemaakt:
(i) Rivieren met een relatief klein sedimenttransport (zeg <100 ppm)
lig-gen als regel in gematigde en koude klimaatzones en zij hebben een
vlak stroomgebied.
(ii) Rivieren in tropische gebieden behoeven door de grote afvoervariaties
niet beslist een grote S/Q te hebben. Een voorbeeld daarvan is de
Congo. Deze heeft een betrekkelijk vlak, zwaar begroeid stroomgebied.
Overigens kunnen er daarom nog wel ernstige morfologische problemen
optreden.
(iii) Qua gemiddelde sedimentconcentratie is de Huang He (Gele Rivier) in
China de grote uitschieter. Het sediment-water mengsel gedraagt zich
als een niet-newtonse vloeistof. (Zie ook Fig. 1.19)
(iv) Opvallend is de lage gemiddelde sedimentconcentratie van de Rijn. De
laagste waarde in Tabel 1.2 is die voor de St. Lawrence. Deze stroomt
Fig. 1.19 Transporten Gele Rivier (naar Long en Xiong, 1981)
1.3.3 Sedirnentproductie
Door Vanoni (1975) wordt een goed overzicht gegeven van de sedimentproductie van een stroomgebied. Er wordt eveneens aandacht besteed aan technische
maatregelen voor erosiebestrijding. De gegevens zijn echter erg op de toe-stand in de Verenigde Staten gebaseerd. Er zijn globale voorspellingsmodel-len voor de sedimentproductie van een stroomgebied. Er wordt vaak gebruik gemaakt van de 'universa1 soi1-10ss equation'. Dat dit 'universal' wel
mee-valt blijkt uit de omstandigheid dat de 'USLA' vooral is gebaseerd op de toestand in het oosten van de VS. Bovendien bestaan er verschillende
varian-ten van.
Aan de 'vergelijking' kunnen de volgende maatgevende factoren worden
ont-leend:
(i) Re&enva1. De kinematische energie van de regendruppels vormt de oor-zaak van de erosie van de ondergrond.
(1i) Erosie-index. Deze factor bepaalt de mate waarin de regendruppels het sediment van de (begroeide) bodem los maken.
(iii) Terreinhe1lin&. Het verhang van de bodem bepaalt (mede) de snelheid van het afstromende water en dus van de afvoer van het sediment.
Verder spelen nog mee de hel1in&len&te en voor cultuurgrond ook nog de aard van de grondbewerking en het tijdstip van de oogst in het hydrologische
De begroeiing is essentieel voor het opnemen van (een deel van) de kine-tische energie van de regendruppels en het verlagen van de transportcapaci-teit van het afstromende water. Weghalen van de begroeiing (ontbossing) is desastreus. Bosbouw moet dus zorgvuldig gebeuren. Goed voorbeeld:
stroomge-bied van de Congo. Slechte voorbeelden: stroomgestroomge-bied van de Gele Rivier en
op Kalimantan.
Een speciaal geval is aanwezig als een rivier discontinu grote hoeveelheden
sediment krijgt aangeboden. In Fig. 1.15 is voor de Brahmaputra al
aangege-ven hoe als gevolg van door aardbevingen veroorzaakte grondverschuivingen
grote hoeveelheden sediment in de rivier terecht kunnen komen.
Bijvoorbeeld in Japan en op Java worden sommige rivieren via vulkanische
uitbarstingen van sediment voorzien. Een goed voorbeeld is de Kali Brantas
(Oost-Java). De vulkaan Kelud heeft gemiddeld eens in de 15 jaar een
erup-tie. Het vraagt riviertechnische werken om het sediment na een eruptie
tij-delijk op de helling vast te houden. (~debris control structures, of met
het Japanse woord: Sabo werken). Anders ontstaat er na regenval een
modder-stroom (~debris flow, of met het Indonesische woord: lahar). Lahars
bestaan uit een niet-newtonse vloeistof waarin grote stenen en stukken oever
kunnen worden vervoerd. Lahars kunnen grote schade veroorzaken.
Stroomsnel-heden groter dan 10
mis
zijn gemeld.1.4 Milieu aspecten
1.4.1 Al~emeen
Rivieren spelen een belangrijke rol in het aquatisch milieu. Geloosde
stof-fen worden door convectie met de stroming meegenomen. Door dispersie wordt
in de turbulente stroming verdunning bereikt. Sommige chemische elementen
hechten zich aan het door de rivier getransporteerde slib. Dit geldt met
name voor zware metalen (Hg, Pb e.d.). Doordat dit slib deels wordt afgezet
in het HW-bed, kan het door het daar grazende vee worden opgenomen in het
Dit is de reden, dat er in de uiterwaarden van de Rijn in Nederland geen schapen voorkomen. De dieren sterven na enkele weken. Runderen komen
daaren-tegen wel voor. Kennelijk is dat mogelijk door het ingewikkelde maagsysteem
van deze herkauwers.
Rivierwerken kunnen in beginsel schade aan het milieu toebrengen, mits er
met het ontwerp en de uitvoering van deze werken voldoende met
milieu-aspec-ten rekening wordt gehouden. Een goede ingang in de literatuur vormt Brookes (1988).
1.4.2 Enkele voorbeelden
(i) In Afrika komt veelvuldig de ziekte bilharzia voor. De ziekte wordt
overgebracht door waterslakken, die zich in (vrijwel) stilstaand water
kunnen handhaven. De schistosoma-worm bevindt zich als larve in het
water. Als deze de menselijke huid kan binnendringen vestigt deze zich
in de lever via de bloedbaan en groeit uit tot worm. Via kleine
bloed-vaten kan de darm en de blaas worden bereikt. Ontstekingen zijn het
gevolg. Als urine en ontlasting in het water komen, gaan de wormen op
zoek naar de waterslakken.
Het creëren van reservoirs kan bi1harzia bevorderen. Zwemmen in de
Afrikaanse meren is af te raden.
(ii) Bouw van dammen kan de natuurlijke trek van vissen verhinderen en zo
schade veroorzaken o.a. aan de voedselvoorziening van de bevolking.
Men probeert door de bouw van vistrappen of visliften bij een dam de
aangerichte schade te beperken.
Bij de grote dam in de Yangtze bij Gezhouba (Fig. 11-5) zijn geen
vis-trappen aangebracht (vergeten?). Daardoor heeft de steur niet de
moge-lijkheid meer om naar boven te zwemmen. Benedenstrooms van de dam
wor-den nu volwassen steuren gevangen. Via een viskwekerij wordt de jonge
steur opnieuw in de rivier uitgezet.
in Lake Okeechobee. Door een rigoreuze verandering van de rivier
t.b.v. hoogwaterbeveiliging is ook de drainage bij lage afvoeren
ver-groot. In het van oorsprong moerassige land is sinds deze ingreep vlak
na de Tweede Wereldoorlog de flora en de fauna sterk verarmd. Thans
(1989) worden plannen gemaakt, waardoor de geIntroduceerde schade aan
het milieu kan worden opgèheven.
Ook in Nederland is er een streven om de verarming van de natuur als
gevolg van normalisatie van het HW-bed van de Rijn te redresseren
('Plan Ooievaar'; de Bruin et al, 1987).
1.5 Bestuurlijke aspecten
1.5.1 Algemeen
Voor het beheer van het stroomgebied van een rivier spelen naast de
techni-sche aspecten de bestuurlijke aspecten een grote rol. Er is voor goed beheer
wetgeving nodig. Dit geldt reeds als het stroomgebied in één land ligt. Het
geldt in nog sterkere mate als de rivier door meer dan één land loopt (zie
Sub-secties 1.5.2 en 1.5.3). Per land zal de regelgeving sterk verschillend
kunnen zijn.
In Nederland is de Riyierenwet van toepassing op de grote rivieren. Zo valt
het gehele rivierbed (niet de rivierdijken) onder het beheer van
Rijkswater-staat. Toestemming is nodig voor wijzigingen in het HW-bed. Zo kan RWS
com-penserende maatregelen eisen als het HW-bed plaatselijk gedeeltelijk wordt
geblokkeerd door de aanleg van opritten voor een nieuwe brug. De daardoor
mogelijke verhoging van HW-standen wordt dan b.v. gecompenseerd door
plaat-selijke verlaging van het HW-bed.
De vigerende wetgeving kan van invloed zijn op de uit te voeren technische
werken. Dit kan blijken uit het volgende voorbeeld. De Mae Nam Ping
(Thailand) is één van de bovenlopen van de Chao Phya, die bij Bangkok in zee
komt. In de Mae Nam Ping is de Bhumiphol Dam aangelegd. Het bovenstroomse
reservoir maakt het mogelijk de afvoer drastisch te reguleren (irrigatie,
waterkracht en hoogwaterbestrijding). De benedenstroomse (vlechtende) rivier
heeft daardoor een onnodig grote breedte. Bij de stad Tak is uit behoefte
recht op dit nieuw gewonnen land hebben, is aan beide kanten de oever in de
richting van de rivier verlegd.
Bij het ontwerp van verbeteringswerken is het aan te raden in een vroeg sta-dium de vigerende wet- en regelgeving in de beschouwingen te betrekken.
1.5.2 Grensoverschrijdende rivieren
Als het stroomgebied van een rivier in meer dan één land ligt, dan zijn er internationale afspraken nodig. Voor de Rijn is sinds 1868 de Acte van Mann-heim van kracht voor de scheepvaart. Wijzigingen in de rivier in een bepaald land behoeven de toestemming van de andere landen. Voor Nederland geldt dit voor de Boven-Rijn en de Waal. Voor de niet-scheepvaart aspecten (b.v. voor -het milieu) gelden nog niet voldoende internationale afspraken.
Het ontbreken van goede internationale afspraken kan tot veel conflicten aanleiding geven. India kan door de Farakka Dam in de Ganges de wateraanvoer naar Bangladesh be1nvloeden ten gunste van de eigen Hooghly, die bij
Calcut-ta in zee stroomt.
In de Rio Umbeluzi (Mozambique) is in 1987 de Pequenos Libombos Dam gereed
gekomen, vlak bij de grens met Swaziland. Naast afvoerregulering t.b.v. de drinkwatervoorziening van de 'hoofdstad Maputo, spelen irrigatie en
water-kracht bij het beheer van het reservoir een rol. Het stroomgebied. van de Umbeluzi, bovenstrooms van de dam, ligt echter grotendeels op het grondge-bied van Swaziland. Meetstations voor het beheer van het reservoir moeten
dus in het buitenland worden geplaatst en onderhouden.
Centraal in het stroomgebied van de Mekong ligt Kampuchea, dat thans (1989) niet in het overleg binnen het Interim Mekong Comité is betrokken. Dit is
bezwaarlijk voor optimaal River Basin Deyelopment.
1.5.3 Grensrivieren
Bij grensrivieren is de behoefte aan internationale afspraken zo mogelijk nog sterker dan hiervoor is aangegeven. De eerste vraag die naar voren komt,
is die m.b.t. de ligging van de grens. In veel gevallen is de afspraak ge-maakt, dat de tbalwes de grens vormt. De thalweg is de verzameling van diep-ste punten in opeenvolgende dwarsprofielen. Door morfologische veranderingen ligt de grens in de tijd niet vast. Zo wordt voor de Grensmaas door Be1giê en Nederland om de paar jaar door metingen de liggen van de thalweg (en dus van de grens) opnieuw vastgestéld.
De thalweg-definitie voor de grens lijkt te verkiezen boven andere (of hele-maal geen) afspraken. Bij vrij meanderende rivieren moet worden geaccepteerd een verlies aan land in de eroderende buitenbochten. Er staat landaanwinst tegenover in de binnenbochten waar sedimentatie optreedt.
Een speciaal probleem bij grensrivieren vormt het meten van afvoeren. In de 'buurt van Vientiane vormt de Mekong de grens tussen Thailand en Lso PDR. Thans (1989) worden gezamenlijk afvoermetingen uitgevoerd volgens een zorg-vuldig geredigeerd overeengekomen protocol. Israêl en Jordaniê meten afzon-derlijk de afvoeren in de Jordaan en wisselen de gegevens uit.
Nog een voorbeeld: de drinkwatervoorziening van Hongkong wordt door China verzorgd. Water wordt aan de East River (één van de drie hoofdtakken van de Parel Rivier) onttrokken door dit via de Stone Horse River, een zijrivier van de East River, op te pompen. Aan beide zijden van de grens tussen China
"
en Hongkong wordt de geleverde waterhoeveelheid gemeten. Beide gegevens
2. Morfologische processen
2.1 Inleiding
De gezamenlijke afvoer van water en sediment door een rivier leidt tot een gecompliceerd hydrodynamisch proces. Dit geeft rivieren van verschillende vormen. Er kunnen evenwel enige algemene kenmerken worden aangegeven.
In Fig. 2.1 is een geidealiseerd beeld gegeven. In de bovenloop komen samen-vloeiingen voor, in de benedenloop overheersen de riviersplitsingen. In het bovenstroomse gedeelte van de middenloop bevat de rivier meer dan één geul (vlechtende rivier). Benedenstrooms daarvan is er een enkele geul (meande-rende rivier), gevolgd door een delta.
middenloop benedenloop I~rosl~basis
z".
7
I nl7TlTmnmlTm,."I
I n I I II
zevI
Ivlechtend vertic.ale insnijding deltaFig. 2.1 Geidealiseerde rivier
Afhankelijk van de geografische gesteldheid kan dit algemene beeld slechts
voor een deel voorkomen. Op het Zuideiland van Nieuw-Zeeland stromen de
Waimakariri en de Rakaia bij Christchurch als vlechtende rivier in zee. Voor de rest van het ideale beeld is daar eenvoudig geen ruimte beschikbaar. Hetzelfde komt voor bij de Choshui op het eiland Taiwan.
TIGRIS RIVER 10.1 el) c C1I .::
,..
10.2 ~ :>1
10.3 10·" (Jl[[OEO 60'" OF 'HE , ( BOTTOM ~ .. [ ---, .0 )60 370 380 r ' ..0 o"
..J"
111BodemZigging
en waterstanden
TIGRIS RIVER (fRAaI BETWEEN KM 31.0 AND KM 390
on on M
BALAD
~ o CD Mt::) F'lOOO(O Af HIGH WAt[R
Fig. 2.2 Plattegrond Tigris bij Balad (Irak)
-1----
1
-
,
•
vlechtend-
x recht I 0 meanderend ~u _ x•
I'~~
o 0 ._•
x•
I
'ti0 0•
x 0 00<,
0 QI
x >0 00•
II..
la o-~D~.':.~D.'OT
0 0 0 2 5 lOl 10~ 3(m Is)
Fig. 2.3 Riviertypen naar plattegrond (Leopold en Wolman, 1957)
In Sectie 2.2 wordt nader ingegaan op de algemene geometrische kenmerken van rivieren. In Sectie 2.3 wordt aandacht besteed aan samenvloeiingen en split-singspunten. Een belangrijk detail, de rivierbocht in een meanderende
ri-vier, wordt behandeld in Sectie 2.4. De bodemligging in bochten is van
be-lang voor het ontwerp van oeververdedigingen en voor de scheepvaart. In
Sec-tie 2.5 is enige informaSec-tie gegeven over niet-alluviale riviergedeelten.
Ri-viermonden worden behandeld in Sectie 2.6. In Sectie 2.7 wordt de
schemati-satie van het afvoerregime behandeld.
2.2 Geometrische kenmerken
2.2.1 Platteirond
Een natuurlijke rivier kan één of meer geulen bezitten. In plattegrond zijn
er daardoor twee hoofdtypen van rivieren te onderscheiden:
• meanderende rivieren
(En&.
meandering rivers)• ylechtende rivieren (~braided rivers).
Het woord 'meander' is afkomstig van de Meander Rivier in Zuid-West Turkije.
De Turkse naam is Büydk Menderes (büydk - groot).
In Fig. 2.1 is voor de geïdealiseerde rivier aangegeven, dat de vlechtende
rivier bij afnemend verhang benedenstrooms overgaat in een meanderende
ri-vier. Een praktijkgeval is weergegeven in Fig. 2.2.
Het is gebruikelijk om de overgang van vlechtend naar meanderend aan te
ge-ven volgens het werk van Leopold en Wolman (1957) (zie Fig. 2.3).
Bij deze figuur kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt:
(i) De gegevens van een beperkt aantal rivieren zijn hier geordend. Een
dergelijke ordening zou met dimensieloze parameters moeten gebeuren en
niet zoals hier met een dimensie-dragende parameter (Q).
(ii) In de ordening komt de korrelgrootte van het sediment niet voor.
(iii) De 'bankful discharge' is een wat vage grootheid. Het hele
C:l u
ogl
0 0°
0 co 0' 25O)ON 2l,°OOJ-f----~---~~---+---~~
CD0 .J- 4-IL...- ...Jf--HI---IL--..f----
~-Bahadurabad o ~l- __Door Leopold en Wolman (1957) wordt ook nog de rechte rivier aangegeven. Rechte riviervakken komen evenwel nauwelijks voor. In kunstmatige rechte
ri-vieren, ontstaan door bochtafsnijdingen en met verdedigde oevers, komen
langs deze oevers afwisselend zandbanken voor die zich stroomafwaarts ver-plaatsen (langzamer dan de gebruikelijke beddingvormen). Dergelijke
'alter-,
na te bars' zijn ook waargenomen in brede, rechte laboratoriumgoten met een
beweeglijke bodem (Wang en Klaassen, 1981).
Als voorbeeld van een ~rote vlechtende rivier is in Fig. 2.4 de Jamuna in
Bangladesh weergegeven. Deze rivier is een onderdeel van het grote
Ganges-Brahmaputra rivierensysteem. In deze figuur is voor een raai het
dwarspro-fiel voor enkele jaren gegeven. Deze figuren zijn ontleend aan Klaassen en
Vermeer (1988). De verschillende geulen zijn goed te onderkennen. Tevens
blijkt er uit hoe relatief snel de geulen in dwarsrichting worden
ver-plaatst.
Het beschouwde riviervak is een bijzonder onderwerp van studie geweest
van-wege de plannen om over de rivier een brug te bouwen. Dat is een kostbare
zaak voor een rivier die vele kilometers breed is, terwijl bovendien voor de
brugpijlers op een laag bodemniveau moet worden gerekend in verband met de
verplaatsing van de diepe geulen in de tijd.
Bij
kleine
vlechtende
rivieren kunnen problemen van heel andere aard naar
voren komen (Mosley, 1982). De grote hellingen leiden tot kleine
waterdiep-ten,
vooral
bij
lage
afvoeren. Als er water voor irrigatie aan de rivier
wordt onttrokken, dan worden de
minimale
diepten
kleiner.
Deze
kleinste
diepten
komen voor bij de splitsing in geulen, die in een vlechtende rivier
in grote getale voorkomen. Een schets van zo'n splitsingspunt is weergegeven
in Fig. 2.5.
De problemen die door Mosley (1982) voor de vlechtende rivieren op het
Zuid-eiland
van Nieuw-Zeeland onderzocht zijn, betreffen de belangen van de
vis-stand en de recreatie.
(i)
Zalm heeft de neiging om via de grootste geul zich in langsrichting te
verplaatsen. Om onbeschadigd te kunnen passeren zijn er
eisen
aan
de
minimale diepte en de maximale stroomsnelheid (Tabel 2.1).
min. diepte (m)
max. snelheid (mis)
zalm
grote forel
kleine forel
0,25
0,18
0,12
2,4 2,41,2
Tabel 2.1 Eisen voor vis-passage
(ii) De recreanten maken gebruik van deze vlechtende rivieren met kano's
en
'jet-boats'. De
laatste worden voortgestuwd door een waterstraal die
wordt gevormd door water via een spleet in de scheepsbodem op
te
pom-pen. Er zijn dus geen bewegende delen buitenboord. Er kan dan bij
klei-ne waterdiepten worden gevaren. Voor mensen die
primair
komen
om
te
vissen wordt een minimale diepte van 0,35 m gemeld.
Ervaren schippers hebben zelfs aan 0,1 m voldoende.
2.2.2 Lengteprofiel
Het lengteprofiel van een rivier vertoont in het algemeen in benedenstroomse
richting
een
afnemend
bodemverhang. In deze richting wordt de gemiddelde
korrelgrootte ook kleiner.
Deze reductie van de korrelgrootte is een gevolg van de omstandigheid dat kleinere korrels sneller lopen dan grotere. Er is dus sprake van een
selec-tieproces. Daarnaast treedt er ook slijtage van de korrels tijdens het
transport op.
Er zijn aanwijzingen dat althans voor kwarts, dit laatste proces van
onder-t
geschikt belang is (Parker , 1989).
Door Sternberg werd reeds in 1875 (zie Le1iavski, 1955) als hypothese
ge-steld, dat de massavermindering (dM) van een korrel tijdens het
transport-proces evenredig is met de massa (M) en de transportweg (dx).
Of
dM - -0 M dx (2-1)
De coêfficiênt 0verschilt per rivier.
Integratie geeft
M - Mo exp(-ox) (2-2)
Hierin is Mo (integratieconstante) de massa op x -
o.
Wegens M - DS kan dan ook worden gesteld:
(2-3)
Hierin is ÀD de relaxatielengte van de
korrelgrootte. Dit is de lengte waarover
de korrelgrootte met de factor e - 2,718
afneemt (Fig. 2.6). 0.1 0.' 0.2
o~--~---+----~----~--~
__ x Fig. 2.6 RelaxatielengteRivier
~D
(km)Bron
Mississippi
1100
Haas (1969)
Rio Grande
270
Haas (1969)
Rijn
280
·
Le1iavski (1955)
Mur
170
Le1iavski (1955)
Tabel 2.2 Relaxatielengte ~D
Ook het bodemverhang vertoont in grote trekken een exponentieel verloop
(2-4)
Wegens i - -8zj8x volgt er uit Verg. (2-4)
(2-5)
dus met
y --xj~i
(2-6)
of