• Nie Znaleziono Wyników

Bodembescherming: Een programmeringsstudie ten behoeve van de Wetenschapswinkels van Delft, Leiden en Rotterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bodembescherming: Een programmeringsstudie ten behoeve van de Wetenschapswinkels van Delft, Leiden en Rotterdam"

Copied!
67
0
0

Pełen tekst

(1)

P.G.M. Arkesteijn

-BODEMBE

HERMING

Een programmeringsstudie ten behoeve van de

Wetenschapswinkels van Delft, Leiden en Rotterdám.

(2)

Bodembescherming

Bibliotheek TU Delft 1111111111111111111111111111111111 C 0003828030

I

0156

(3)

In de programmeringsstudie bodem zijn de volgende rapporten ver-schenen:

Samenvattend rapport:

BODEMVERONTREINIGING, BODEMSANERING EN BODEMBESCHERMING:

een programmering voor onderzoek bij de universiteiten van Delft, Leiden en Rotterdam

auteurs: J.D. de Rijk en H.P. de Lange

uitgave: Wetenschapswinkels Delft en Rotterdam

Deelrapporten:

ONDERZOEKSWENSEN VAN BEWONERS EN MILIEU-ORGANISATIES auteur: J.D. de Rijk

uitgave: Wetenschapswinkel Delft

MILIEU-EFFECTEN VAN BODEMVERONTREINIGING

auteurs:

W.L.M.

Tamis,

H.A.

Udo de Haes en

W.H.G.

van der Naald uitgave: Centrum voor Milieukunde Leiden (RUL)

BODEMBESCHERMING

auteurs:

P.G.M.

Arkesteijn,

P.

van Eck en

M.M.

Sweep

uitgave: Vakgroep Planning, Ontwerpen en Organisatie (TUD) BESTUURLIJKE ASPECTEN VAN BODEMVERONTREINIGING

auteurs:

L.W.

Baas en

J.P.C.

Dieleman

(4)

Bodembescherming

Een programmeringsstudie ten behoeve van de

Wetenschapswinkels van Delft, Leiden en Rotterdam

P.G.M

.

Arkesteijn

P. van Eck

M.M. Sweep

Delft

Vakgroep Planning, Ontwerpen & Organisatie Faculteit der Civiele Techniek

Technische Universiteit Delft

(5)

Uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers

p/a Gebouw voor Civiele Techniek, Stevinweg 1, 2628 CN Delft telefoon: 015 - 783254

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van:

Wetenschapswinkels van Delft, Leiden en Rotterdam

p/a Wetenschapswinkel Delft, Kanaalweg 2B, 2628 EB Delft telefoon: 015 - 781777

Gesubsidieerd door:

Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Directoraat-Generaal voor het Wetenschapsbeleid

Opdrachtnemer:

Vakgroep Planning, Ontwerpen en Organisatie

Faculteit der Civiele Techniek, Postbus 5048, 2600 GA Delft telefoon: 015 - 783952/4678

Auteurs:

ir P.G.M. Arkesteijn (onderzoek) ir P. van Eck (projectleiding) ir M.M. Sweep (redactie)

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Arkesteijn, P.G.M.

Bodembescherming : een programmeringsstudie ten behoeve van de wetenschapswinkels van Delft, Leiden en Rotterdam / P.G.M. Arkesteijn, P. van Eck, M.M. Sweep. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - 111.

Uitg. van: Vakgroep Planning, Ontwerpen

&

Organisatie, Faculteit der Civiele Techniek, Technische Universiteit Delft. - Met lito opg.

ISBN 90-6275-449-X

SISO 614.622 UDC 504.53.05 NUGI 841

Trefw.: bodemverontreiniging / bodemsanering / bodembescherming.

Copyright © by P.G.M. Arkesteijn, P. van Eck & M.M. Sweep. No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from theWetenschapswinkels van de universiteiten van Delft, Leiden en Rotterdam.

(6)

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD SAMENVATTING 1. INLEIDING 1.1 Algemeen 1.2 Omschrijving probleemveld

1.3

Overige programmeringsstudies

1.4 Beknopte werkwijze en opbouw rapport 2. SAMENVATTING INVENTARISATIE ONDERZOEKSWENSEN

2.1 Inleiding

2.2 Beschrijving onderzoekswensen bewoners en milieu-organisaties

2.3 Onderzoekswensen overheid

3. ONDERZOEK MET BETREKKING TOT BODEMBESCHERMING

3.1

3.2

Inleiding

Bestaande expertise binnen de TU Delft

3.2.1

Inleiding 3.2.2 Preventieve maatregelen 3.2.3 Beheersmaatregelen 3.2.4 Curatieve maatregelen 4. ONDERZOEKSLIJNEN blz. iii v 1 1 2 3 4 5 5 5 5 7 7 7 7 8 9 10 11 4.1 Inleiding 11 4.2 Onderzoeks1ijn I - Afvalstoffenpreventie 12 4.2.1 Inleiding en wensen 12 4.2.2 Nadere omschrijving 12 4.2.3 Expertise 16 4.3 Onderzoeks1ijn 11 - Afva1beheersing/IBC-criteria 18 4.3.1 Inleiding en wensen 18 4.3.2 Nadere omschrijving 18 4.3.3 Expertise 20 4.4 Onderzoekslijn 111 - Stadsvernieuwing en 21 bodemsanering 4.4.1 Inleiding en wensen 21 4.4.2 Nadere omschrijving 21 4.4.3 Expertise 21

4.5 Onderzoeks1ijn IV - Instelling bodembeschermings- 22 gebieden

4.5.1 Inleiding en wensen 22

4.5.2 Nadere omschrijving 22

4.5.3 Expertise 23

(7)

5. VAN ONDERZOEKSLIJNEN NAAR PROJECTVOORSTELLEN

25

5.1 Inleiding 25

5.2 Respons vakgroepen 25

5.3 Onderzoeksvoorstellen en projectvoorstellen 25 5.4 Aanbevelingen voor het tot stand komen van 28

projectvoorstellen

6. EVALUATIE DELFTSE DEELPROGRAMMERING

LITERATUUR

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

SCHEMATISCHE WEERGAVE WERKWIJZE

SAMENVATTING SAMENVATTENDE RAPPORT

SAMENVATTING DEELRAPPORT "ONDERZOEKSWENSEN"

SAMENVATTING DEELRAPPORT "MILIEU-EFFECTEN"

SAMENVATTING DEELRAPPORT "BESTUURLIJKE ASPECTEN"

OVERZICHT RELEVANTE VAKGROEPEN

PRIORITEITSTELLING PREVENTIEONDERZOEK AFVALSTOFFEN

31 33

(8)

VOORWOORD

Eind 1985 heeft het Directoraat-Generaal voor het Wetenschaps-beleid (ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) subsidie toe-gekend voor het uitvoeren van een programmering ss tud ie bodem. Het voorstel hiertoe was door de gezamenlijke Wetenschapswinkels van de universiteiten van Delft, Leiden en Rotterdam ingediend. De studie had tot doel om na inventarisatie van enerzijds onder -zoekswensen van bewonersorganisaties en anderzijds expertise bij de universiteiten vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Het onderzoek zou tot langer lopende onderzoeksprogramma's moeten leiden op het gebied van bodemverontreiniging, bodemsanering en bodembescherming, waarbij zowel binnen als tussen de universi-teiten samenwerking plaats zou moeten vinden.

De programmeringsstudie bodem is uitgevoerd in een samenwerkings -verband van de Technische Universiteit Delft (TUD), de Rijks Universiteit Leiden (RUL) en de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Hiertoe is een opsplitsing gemaakt in de volgende 3 "deel-programmeringen" (met tussen haakjes de uitvoerende instantie):

- Bestuurlijke aspecten van bodemverontreiniging (Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde, EUR),

- Bodembescherming (Vakgroep Planning, Ontwerpen

&

Organisa-tie, TUD),

- Milieu-effecten van bodemverontreiniging (Centrum voor Mi-lieukunde , RUL).

Per instelling is er een afzonderlijk deelrapport geproduceerd, waarin de feitelijke programmering wordt behandeld. Daarnaast wordt in het samenvattende rapport uitgebreid ingegaan op de aanleiding, het doel en de werkwijze van de uitgevoerde program-meringsstudie. Dit samenvattende rapport is samengesteld door de Wetenschapswinkels.

In het voor u liggende rapport wordt verslag gedaan van de deel-programmering Bodembescherming, zoals deze is uitgevoerd aan de Technische Universiteit.yelft door de vakgroep Planning, Ontwer -pen & Organisatie (POO)'" van de faculteit der Civiele Techniek. Deze deel programmering heeft met name betrekking op de technische en planologisch/juridische aspecten van bodembescherming.

Voor de programmeringen bij de drie universiteiten zijn tijdelij-ke arbeidsplaatsen gecre~rd. In Delft is de programmering uitge-voerd door ir. P.G.M. Arkesteijn. Toen diens contract eind decem-ber 1986 afliep en hij vervolgens een andere werkkring vond, was het rapport in concept gereed. Ten behoeve van de afronding is voor een korte periode ir. M.M. Sweep aangetrokken. Zij heeft het rapport in april en mei 1987 geredigeerd en op enkele punten geactualiseerd. Het geheel stond onder begeleiding van ir. P. van Eck, universitair docent bij de vakgroep POO, die ook de eind-redactie heeft verzorgd (laatstelijk in ~ecember 1987). Verder is

*)

De opdracht tot de deelprogrammering Bodembescherming is oor-spronkelijk aanvaard door de vakgroep Civiele Planologie. Deze is echter medio 1986 opgegaan in de nieuwe (grotere) vakgroep Plan-ning, Ontwerpen

&

Organisatie.

(9)

regelmatig overleg gevoerd met de Delftse wetenschapswinkel ier ir. J.D. de Rijk.

De totale programmeringsstudie is begeleid door een commissie, bestaande uit de volgende personen:

prof. dr. R.W. Hommes, voorzitter (RMNO) drs. F. ter Beek (Wetenschapswinkel Leiden) drs. ir. J.M.C. Dirven (min. 0

&

W)

ir. P. van Eck (TUD)

dr. ir. H.N. Hasselo (min. LaVi)

ir. J.V. Henselmans (Stichting Natuur

&

Milieu) drs. H.P. de Lange (Wetenschapswinkel Rotterdam) drs. J. Meyer (RMNO)

ir. J.J. Meulenkamp / ir. W. van Duyvenbooden (RIVM) dr. J. Quakernaat (TNO)

ir. J.D. de Rijk (Wetenschapswinkel Delft) ir. S. Silvester (EUR)

(10)

SAMENVATI'ING

De Wetenschapswinkels van de universiteiten van Delft, Leiden en Rotterdam krijgen jaarlijks van hun klanten vele vragen over bodemverontreiniging, bodemsanering en bodembescherming. Daarom hebben zij het initiatief genomen voor drie instellingsgerichte programmeringsstudies op deze gebieden. Doel van deze studies was om de aanwezige expertise op de drie universiteiten te inventari-seren en nieuw langer lopend interdisciplinair onderzoek te enta-meren, zodat de vragen van klanten op den duur beter behandeld kunnen worden.

De onderzoeksgebieden zijn als volgt afgebakend en verdeeld: - bestuurlijke aspecten van bodemverontreiniging (Rotterdam), - bodembescherming (Delft),

- milieu-effecten van bodemverontreiniging (Leiden).

Op de eerste plaats is de behoefte aan onderzoek ge~ventariseerd bij bewonersgroepen en milieuorganisaties. Dit is gebeurd door middel van gesprekken met diverse milieuorganisaties en door analyse van de vragen die de Wetenschapswinkels de afgelopen jaren gesteld hebben gekregen. De wensen hebben in hoofdzaak betrekking op de volgende beleidsterreinen:

- bodemsaneringsbeleid t.a.v. woongebieden en buitengebieden, - bodembeschermingbeleid,

- afvalstoffenbeleid, zowel preventie als beheersing.

Bewoners geven prioriteiten aan onderzoek in woongebieden, met name onderzoek naar risico's en gezondheidseffecten van bodemver-ontreiniging. Ook bestuurlijke aspecten hebben hun aandacht. Milieuorganisa ties bestrijken ui teraard een breder terrein en richten zich bovendien meer op de lange termijn.

De Delftse deelprogrammering, uitgevoerd door de vakgroep Plan-ning, Ontwerpen

&

Organisatie (POO) van de faculteit Civiele Techniek, heeft zich meer in het bijzonder gericht op de tech-nische en planologisch/juridische aspecten van bodembescherming. De eerste stap daarin was het inventariseren van de aanwezige expertise op dit terrein aan de Technische Universiteit Delft. Het zwaartepunt is daarbij gelegd op het voorkomen en beheersen van bodemverontreiniging ten gevolge van het toevoegen van stoffen aan de bodem. Aan de hand van deze afbakening is een selectie uitgevoerd van te benaderen vakgroepen. De resultaten van deze inventarisatie zijn weergegeven vanuit het onderscheid: - preventieve maatregelen,

- beheersmaatregelen, - curatieve maatregelen.

De expertise die aan de Technische Universiteit Delft aanwezig is varieert van kennis over processen en stoffen tot bestuurlijk getinte onderwerpen.

De gegevens met betrekking tot onderzoekswensen van milieuorgani-saties en bewonersgroeperingen enerzijds en expertise aan de universiteiten anderzijds zijn in belangrijke mate bepalend ge-weest voor de uiteindelijke selectie van onderzoekslijnen. Van de elf in eerste instantie geselecteerde onderzoekslijnen heeft de Delftse programmering zich gericht op:

(11)

I. afvalstoffen preventie,

Il. afval beheersing/lBC-cri teria,

111. stadsvernieuwing en bodemsanering,

IV.

instelling bodembeschermingsgebieden.

Binnen deze onderzoekslijnen heeft een verdere afbakening plaats-gevonden aan de hand van een globale probleemanalyse. Naast inhoudelijke argumenten speelden daarbij maatschappelijke priori-tering en de onderzoeksmogelijkheden binnen de Technische Uni ver-siteitDelft een rol.

Bij onderzoekslijn I (afvalstoffenpreventie) leidde dit tot het selecteren van zes categorie~n afvalstoffen, te weten verpak-kingen, klein chemisch afval, zuiveringsslib, fosfogips, vliegas kolengestookte centrales en chemisch afval. Bij onderzoekslijn 11 (afval beheersing/lBC-criteria) zijn knelpunten aangegeven ten aanzien van het gecontroleerd storten en het functioneren van de lBC-criteria; een gerntegreerde risico-analytische benadering wordt bepleit. Bij onderzoekslijn 111 (stadsvernieuwing en bodem-sanering) staat de vraag centraal in hoeverre het bodemsanerings-proces kan en moet worden ge~tegreerd in het planproces van de stadsvernieuwing. Bij onderzoekslijn IV (instelling bodembescher-mingsgebieden) tenslotte is het hete hangijzer of het wel zin heeft dergelijke gebieden in te stellen naast de al bestaande of geplande gebiedsgebonden beschermende maatregelen.

Met de resultaten van deze probleemanalyse op zak, is een tweede gespreksronde met de geselecteerde vakgroepen gehouden om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om tot (onderzoeks)project-voorstellen te komen. In zijn algemeenheid bleek dat vanuit de meer technisch gerichte vakgroepen ondersteuning in beginsel pas te verwachten zal zijn als er concrete projectvoorstellen zijn gemaakt. De meer beleidsgerichte vakgroppen en het Centrum voor Technische Milieukunde (CTM) willen ookljen bijdrage leveren aan het tot stand komen van projectvoorstellen. Voor alle vakgroepen geldt dat externe financieringsmiddelen gevonden moeten worden. Meer in concreto zijn met betrekking fot onderzoekslijn I (afval-stoffenpreventie) de volgende zeven onderzoeken voorgesteld: - preventie schadelijke stoffen zuiveringsslib,

- integrale milieukundige beschouwing meststoffengebruik,

- technisch preventieonderzoek afvalproductie ge zins- en be-drijfshuishoudens (klein chemisch afval en verpakkingen), - preventieonderzoek chemisch afval,

- verwerking/nuttige toepassing vliegas,

- verwerking/nuttige toepassingiUiveringsslib, - schone technologie/nuttige toepassing fosfogips.

De eerste vier onderwerpen zij~ het meest kansrijk, wat het komen tot projectvoorstellen betreft. Daarbij geldt voor het derde en vierde onderwerp dat eerst e~n nadere prioritering moet plaats-vinden welke processen en stoffen met betrekking tot (klein) chemisch afval het meest zinvol zijn om te onderzoeken. De laatste drie onderwerpen zijn alleen zinvol indien eerst goed is komen vast te staan dat nog iets kan worden toegevoegd aan de reeds bestaande kennis dienaangaande. De voorbereiding van diver-se projecten binnen deze onderzoekslijn sluit aan bij de werk-zaamheden van het Centrum voor Technische Milieukunde. Op het moment dat er definiti,eve projectvoorstellen worden geformuleerd dient opnieuw contact te worden opgenomen met de verschillende relevante vakgroepen.

(12)

Een ge~tegreerde risico-analytische benadering van de

isolatie-0),

beheersing-eB) en controle-(C)maatregelen is in het kader van onderzoekslijn 11 (afval beheersing/lBC-criteria) als het meest zinvolle onderwerp naar voren gekomen. Onderzoek naar een categorie-indeling van afvalstoffen kan als een belangrijk voor-onderzoek in dit kader worden gezien. Een eerste onderzoeksaanzet inzake dit complexe onderwerp is toegezegd. In een later stadium moeten andere vakgroepen er bij betrokken worden.

Onderzoekslijn 111 (stadsvernieuwing en bodemsanering) kent voor-namelijk bestuurlijke aspecten. Vanuit het Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde (Rotterdam) is een onderzoeksvoorstel gedaan

waarin ook de vakgroepen Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening

&

Milieubeheer en Planning, Ontwerpen

&

Organisatie van de TU Delft een rol spelen.

Met betrekking tot onderzoekslijn IV (instelling bodembescher-mingsgebieden) is vooralsnog te weinig belangstelling en exper

-tise aanwezig om op korte termijn te komen tot het formuleren van een onderzoeksvoorstel.

Om deze programmeringsstudie tot concretere resultaten te doen leiden ligt er nog een veeleisende taak op het terrein van coBr

-dinatie en stimulering.

(13)
(14)

1. INLEIDING

1.1 Algemeen

Het initiatief tot het instellen van de programmeringsstudie is genomen door de Wetenschapswinkels van de universiteiten van Delft, Leiden en Rotterdam. De aanleiding wordt gevormd door het grote aantal vragen dat zij krijgen met betrekking tot bodemver-ontreiniging, welke moeilijk of in het geheel niet plaatsbaar zijn bij de betrokken universitaire instelling. Voor zover het vragen van bewonersorganisaties betreft hebben deze vaak betrek-king op effecten -met name op de volksgezondheid- van bodemver-ontreiniging of van schadelijke stoffen in de woonomgeving. Even-eens worden vragen gesteld omtrent technische expertise of onder-steuning bij op handen zijnde of wenselijk geachte bodemsane-ringsprojecten.

Bij de Wetenschapswinkels is tevens het besef gegroeid, dat het niet alleen wenselijk is de effectzijde van de bodemproblematiek te beschouwen, maar dat er eveneens aandacht besteed moet worden aan het bestrijden en voorkomen van deze effecten. Een programme-ringsstudie zou hieraan mogelijk een bijdrage kunnen leveren door middel van inschakeling van de aanwezige expertise bij de dri.e universitaire instellingen en door het entameren van nieuw onderzoek.

Het doel van de programmeringsstudie is te komen tot langlopende interdisciplinaire onderzoeksprogramma's op het gebied van de bodem. Vooraf zijn 5 onderzoeksgebieden geformuleerd:

- gezondheidsaspecten van bodemverontreiniging, - milieuaspecten van bodemverontreiniging, - bestuurlijke aspecten van bodemsanering, - bodemsaneringstechnieken,

- bodembescherming.

Een nadere beschrijving van deze thema's is te vinden in de sub-sidieaanvraag aan het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (lit.20). Welke probleemvelden tijdens het onderzoek de meeste aandacht verdienen, is tijdens de programmering bepaald.

Er is besloten de thema's gezondheidsaspecten bodemverontreini-ging en bodemsaneringstechnieken vooralsnog buiten het kader van de programmeringsstudie te laten vallen. In een later stadium zal worden beoordeeld of deze beide onderwerpen eveneens dienen te worden geprogrammeerd. Daar waar tijdens de inventarisatiefase beide onderwerpen ter sprake zijn gekomen zijn ze wel meegenomen in de rapportage.

Er zijn drie deelprogrammeringen uitgevoerd:

- bodembescherming door de Technische Universiteit Delft, vakgroep Planning, Ontwerpen

&

Organisatie (POO) van de faculteit der Civiele Techniek;

- milieu-effecten van bodemverontreiniging door de Rijksuni-versiteit van Leiden, Centrum voor Milieukunde Leiden (CML); - bestuurlijke aspecten van bodemverontreiniging door de Eras-musuniversiteit van Rotterdam, Erasmus Studiecentrum voor Milieukunde (ESM).

In de hiernavolgende paragraaf wordt een nadere omschrijving en analyse gegeven van het in dit deelrapport geprogrammeerde onder-zoeksgebied. Vervolgens wordt een relatie gelegd naar programme-ringsstudies die elders plaats vinden of hebben gevonden. Tot slot wordt de werkwijze beschreven.

(15)

1.2 Omschrijving probleemveld

Het aandeel van de Delftse deelprogrammering bestaat uit het programmeren van onderzoek met betrekking tot bodembescherming, waarbij de nadruk ligt op de technische en planologisch/juridi-sche aspecten ervan.

Het begrip bodembescherming beslaat een groot en veelomvattend terrein. In het kader van deze studie wordt geen poging onderno-men een volledige analyse en beschrijving van dit onderzoeks-terrein te geven. Volstaan wordt met het signaleren en aangeven van enkele hoofdlijnen waarop deze studie zich begeeft.

Bodembescherming wordt hier gedefiniMerd als het treffen van maatregelen of voorzieningen ten aanzien van menselijke activi-teiten met betrekking tot de bodem, zodat alle functies van de bodem behouden blijven of althans de potentie daartoe aanwezig blijft. Bij maatregelen kan gedacht worden aan het stimuleren van een bepaald schoon productieproces, het verbod om een bepaalde schadelijke stof te lozen, enz. Bij voorzieningen gaat het om het situeren van opslagplaatsen met een goede onderafdichting, het cre~en van een inzamelpunt voor klein chemisch afval, enz.

Het zwaartepunt van deze studie ligt bij het voorkomen en beheer-sen van bodemverontreiniging ten gevolge van het toevoegen van stoffen aan de bodem. Daarbij gaat het met name om de technische en planologisch/juridische aspecten van eerdergenoemde maatrege-len en voorzieningen. Tevens is het van belang aan te geven welke veranderingen er als gevolg daarvan optreden in de fysische en chemische samenstelling van de bodem. De bestuurlijke aspecten die bij het bovenstaande een rol spelen zijn ondergebracht bij de Rotterdamse deelprogrammering.

Onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende manieren waarop bodemverontreiniging kan plaatsvinden. Ten eerste in de vorm van puntverontreinigingen, indien stoffen direct aan de bodem worden toegevoegd (stortplaatsen, lekkende tanks etc.). Ten tweede door stoffen die diffuus verspreid voorkomen (meststoffen, bestrijdingsmiddelen etc.). Daarnaast wordt in deze studie de verontreiniging van onder water bodems en semi-terrestrische bodems betrokken. Verontreiniging van onderwaterbodems vindt plaats via het oppervlaktewater en de adsorptie van stoffen aan het sedi-ment.

Gezien de brede opzet van deze studie worden in principe geen afvalstoffen of processen uitgesloten. Een uitzondering wordt gemaakt voor radioactief afval dat -gezien het specifieke karak-ter van di t afval en van de te treffen maa tregelen- bui ten be-schouwing wordt gelaten.

Ten aanzien van het treffen van maatregelen (en bijbehorende voorzieningen) met betrekking tot bodemverontreiniging kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

1. Preventieve maatregelen.

Hieronder wordt verstaan het voorkomen van het ontstaan van schadelijke reststoffen en het voorkomen dat deze als afval-stoffen aan de bodem worden toegevoegd:

- het voorkomen van het ontstaan van schadelijk afval door o.a. hergebruik binnen het productieproces, het niet toepas-sen van bepaalde productieprocestoepas-sen of grondstoffen, het

(16)

de nuttige toepassing van afval als secundaire grondstof in andere produ~ten of productieprocessen;

- het in stand houden van bepaalde bodemfuncties door de instelling van gebiedsgebonden beschermingsniveaus zoals natuurgebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en bodem be-schermingsgebieden.

2. Beheersmaatregelen.

Daaronder wordt hier verstaan het voorkomen van schadelijke milieueffecten of het beheersen daarvan indien niet kan worden vermeden dat stoffen in de afvalfase terechtkomen. De volgende deelgebieden worden hier vermeld:

- berging/verwerking afvalstoffen. Hieronder wordt o.a. begre-pen de inrichting van gecontroleerde stortplaatsen, de ver-werking van verbrandingsresiduen, zuiveringssslib etc.

- beheersing diffuse verontreiniging ten gevolge van bestrij~ dingsmiddelen, meststoffen e.d.

- beheersing van verontreiniging onderwaterbodems en semi-terrestrische bodems.

3. Curatieve maatregelen.

Hieronder wordt het opheffen van een verontreinigingssituatie verstaan. Het treffen van curatieve maatregelen valt voor-alsnog buiten het kader van deze studie voorzover het de ontwikkeling van bodemsaneringstechnieken betreft (zie par. 1.1). ~en strikte scheiding met de voorgaande maatregelen is echter moeilijk te maken zo gauw verontreinigde grond als afvalstof en civiel-technische isolatietechnieken als sane-ringsmethode worden beschouwd. Derhalve worden curatieve maat-regelen wel in de inventarisatie opgenomen. Hierbij is op-nieuw onderscheid gemaakt tussen enerzijds technische en an-derzijds planologisch/juridische aspecten van saneringsmetho-den van zowel verontreinigde bodems als onderwater- en semi-terrestrische bodems.

1.3 Overige programmeringsstudies

Het hiervoor aangegeven onderzoeksgebied kent raakvlakken met andere reeds uitgevoerde programmeringsstudies. Door de Interfa-cultaire Vakgroep Milieukunde van de Universiteit van Amsterdam (IVAM) is een programmeringsstudie afvalstoffen uitgevoerd (lit.19). Het behandelde onderzoeksgebied valt grotendeels samen met wat in deze studie wordt aangeduid als preventieve maatrege-len. Met betrekking tot afvalstoffen is een vrij uitvoerige inventarisatie uitgevoerd naar de onderzoeksbehoefte bij de mi-lieubeweging. Om die reden wordt in deze studie minder diep ingegaan op het inventariseren van de onderzoeksbehoefte rond afvalstoffen.

Ten tweede dient hier te worden vermeld het rapport "Grond tot Zorg", opgesteld door de Raad voor Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO) in opdracht van het Ministerie van Onderwijs en Weten-schappen (lit.S). In dit rapport wordt een analyse gegeven en de samenhang besproken van de problemen met betrekking tot bodem-bescherming, bodemgebruik, bodemverontreiniging en bodemsanering. Het onderzoeksterrein van onze programmeringsstudie valt voor het overgrote deel binnen de in dit rapport gesignaleerde probleem-velden. Een belangrijk onderscheid is echter, dat bij onze pro-grammeringsstudie de onderzoeksbehoefte wordt aangegeven door de milieubeweging en de Wetenschapswinkels.

(17)

De samenhangen met de Leidse en Rotterdamse deelprogrammeringen.

komen in hoofdstuk 4 en 5 aan de orde.

1.4 Beknopte werkwijze en opbouw rapport

De eerste stap in de programmering betrof een inventarisatie van de onderzoekswensen die leven bij milieuorganisaties en bewo-ners(groeperingen). Aan de hand van een vragenlijst, passend binnen de onderzoeksvelden van de drie deelprogrammeringen van Leiden, Delft en Rotterdam, is gavraagd op welke gebieden onder-zoek gewenst is. De inventarisatie is uitgevoerd door de Weten-schapswinkels. Zij hebben tevens een analyse uitgevoerd van de bewonersvragen die de afgelopen drie jaar met betrekking tot bodemverontreiniging bij de drie Wetenschapswinkels zijn binnen-gekomen. Een uitvoerige beschrijving en analyse van deze inventa-risatie van onderzoekswensen is te vinden in het desbetreffende deelrapport; een korte samenvatting wordt gegeven in hoofdstuk 2. Parallel aan de inventarisatie van de onderzoekswensen is een eerste inventarisatieronde gehouden bij enkele van belang geachte vakgroepen en universitaire centra aan de TUD. Dit om inzicht te krijgen in lopend en gepland onderzoek met betrekking tot het onderzoeksgebied zoals dat in par.1.2 is geformuleerd. Bij bena-dering van de vakgroepen is niet gestreefd naar volledigheid, maar is geprobeerd om zo veel mogelijk sleutelfiguren te vinden. Aan hen is steeds gevraagd welke andere vakgroepen van belang zouden kunnen zijn en daarmee gecheckt of het onderzoeksveld zo goed mogelijk is gedekt.

In de gesprekken is globaal gepeild in hoeverre belangstelling aanwezig is voor deelname aan op te stellen onderzoeksprogram-ma's. De resultaten van de eerste ronde langs de vakgroepen zijn vermeld in hoofdstuk 3.

De onderzoekswensen zijn geclusterd tot 18 thema's (zie ook bijlage I). Deze dienden als basis voor de onderzoekslijnen. De stap van onderzoeksthema's naar onderzoekslijnen is er een van prioritering. Factoren die daarbij een rol hebben gespeeld zijn:

- prioriteitstelling van bewoners en milieugroepen, - rijksbeleid,

- aanwezige expertise bij de instellingen.

De mogelijkheid tot financiering van onderzoek heeft maar ten dele een rol gespeeld bij de prioritering; met betrekking tot enkele probleemvelden kan zelfs gesteld worden, dat het feit dat deze elders geen prioriteit hebben gekregen -en dat zodoende financieringsmogelijkheden ontbreken- juist aanleiding zijn ge-weest om die in dit kader te priori teren. In hoeverre dit consequenties heeft voor de uitvoerbaarheid van het onderzoek, komt in hoofdstuk 5 aan de orde.

Er zijn uiteindelijk 11 onderzoekslijnen geprioriteerd. Vier hiervan vallen onder het Delftse onderzoeksthema en worden in hoofdstuk 4 behandeld. Deze vier onderzoekslijnen hebben de basis gevormd voor het uitvoeren van een tweede gespreksronde met de vakgroepen en centra die mogelijk een rol kunnen vervullen bij het tot stand komen van projectvoorstellen. In hoofdstuk 5 worden toezeggingen van vakgroepen gekoppeld aan de projectvoorstellen en worden aanbevelingen gedaan om de projecten van de grond te krijgen.

(18)

2. SAMENVATTING INVENTARISATIE ONDERZOEKSWENSEN

2.1 Inleiding

De aanleiding van de programmeringsstudie was het grote aantal vragen op het terrein van bodemverontreiniging, bodemsanering en bodembescherming, dat de Wetenschapswinkels de laatste jaren bereikte. Deze vragen zijn het belangrijkste uitgangspunt van deze studie.

De klanten van de Wetenschapswinkels die deze vragen stellen zijn in twee groepen te verdelen, namelijk de bewoners c.q. bewoners-groepen van verontreinigde locaties en milieu- en natuurbescher-mingsorganisaties. De bewonersgroepen stellen in absolute aan-tallen de meeste vragen. In het deelrapport '~nderzoekswensen van bewoners en milieu-organisaties" is een totaaloverzicht hiervan opgenomen.

2.2

Beschrijving onderzoekswensen bewoners en milieu-organisaties

Bij de inventarisatie van de onderzoekswensen is gebleken dat deze ondergebracht kunnen worden bij de beleidsterreinen:

- bodemsaneringsbeleid, waarbij er een onderscheid gemaakt kan worden tussen bodemsaneringsbeleid in woonge bieden en in buitengebieden;

- bodembeschermingsbeleid~

- afvalstoffen beleid , met een onderscheid naar beheersing en preventie.

De onderzoekswensen van bewoners zlJn vooral gericht op het bodemsaneringsbeleid in woongebieden. Men hecht veel belang aan onderzoek naar besluitvorming en naar gezondheidseffecten.

Milieuorganisaties tonen een brede belangstelling en vinden alle beleidsterreinen relevant. Zij maken onderscheid tussen korte- en lange-termijn-beleid. Het korte-termijn-beleid heeft betrekking op saneringsbeleid en afvalstoffenbeheersing. Het lange-termijn-beleid is vooral gericht op preventie van het ontstaan van afval-stoffen. Daarnaast wordt ook bodembescherming van belang geacht.

In

tabel 1 zijn de onderzoekswensen die specifiek betrekking hebben op de deelprogrammering bodembescherming op een rij gezet (deze opsomming is gedetailleerder dan de uiteindelijke lijst van 18 onderzoeksthema's die het eindresultaat is van het deelrapport "Onderzoekswensen").

2.3 Onderzoekswensen overheid

Wanneer er prioriteiten gesteld worden aan de onderzoekswensen is het van belang na te gaan in hoeverre er mogelijkheden zijn om onderzoek gefinancierd te krijgen door derden, met name de rijks-overheid. Hiertoe zijn drie onderzoeksprogramma's nader bekeken:

- Speerpuntprogramma Bodemonderzoek (SPB),

- Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik (NOH), - Onderzoeksprogramma Schone Technologie.

In de laatste kolom van tabel 1 is aangegeven welke onderwerpen in dit verband kansrijk zijn. Binnen het Speerpuntprogramma

(19)

Tabel 1.

Specifieke onderzoekswensen m.b.t. bodembescherming (gedestil-leerd uit het deelrapport "Onderzoekswensen").

bew. mil. tot. fin. bodemsaneringsbeleid woongebieden

*

ontwikkeling in-situ reinigingstechnieken + + SPB

*

evaluatie bodemsaneringstechnieken + + + SPB

*

verwerking en opslag verontreinigde grond + 0 SPB

*

verbetering afstemming bodemsanering en

stadsvernieuwing ++ ++ +++

I

bodemsaneringsbeleid buitengebieden

*

ontwikkeling bodemsaneringstechnieken ++ ++ SPB bodembeschermingsbeleid

*

nadere invulling lBC-criteria ++ ++ SPB

*

toepasbaarheid lBC-criteria op mogelijke

bronnen van bodemverontreiniging ++ ++ SPB

*

instelling bodembeschermingsgebieden ++ ++

afvalstoffen beleid

*

verwerking huishoudelijk en chemisch afval - ++ ++ NOH

*

hergebruik chemisch afval en plastics ++ ++ NOH

*

ontwikkeling milieuvriendelijke producten ++ +++

*

onderbouwing niet-stort-beleid chemisch ++ ++

afval

*

evaluatie chemisch afvalstoffen beleid ++ ++

niet genoemd bew.

=

wensen bewonersorganisaties 0 geen prioriteit mil.

=

wensen milieuorganisaties

+

=

lage prioriteit tot.

=

totaal (incl. beoordeling WeWi's)

++ prioriteit fin.

=

financieringsmogelijkheden

rijks-+++ hoge prioriteit overheid

Bodemonderzoek passen met name de wensen met betrekking tot b6demsaneringstechnieken en met betrekking tot stortplaatsen en I.B.C.-criteria. Onderzoek naar bodemsanering en bodembescherming op planologisch, bestuurlijk en juridisch vlak krijgt in het Speerpuntprogramma minder prioriteit. Binnen het Nationaal Onder-zoeksprogramma Hergebruik kunnen mogelijk wensen met betrekking tot hergebruik, nuttige toepassing en verwerking van afval worden uitgewerkt. Het NOH besteedt ook aandacht aan de bestuurlijke en juridische aspecten van hergebruik.

Het Onderzoeksprogramma Schone Technologie stimuleert onderzoek dat op preventie van afvalstoffen is gericht. Naar financierings-mogelijkheden van onderzoeken in die richting moet nog nader gelnformeerd worden.

(20)

3. ONDERZOEK MET BETREKKING TOT BODEMBESCHERMING

3.1 Inleiding

Teneinde een overzicht te verkrijgen van de bestaande technische en planologisch/juridische expertise met betrekking tot het on-derzoeksgebied bodembescherming is een verkennende inventarisa-tieronde gehouden binnen de Technische Universiteit Delft. Om pragmàtische redenen heeft de inventarisatie zich in eerste instantie tot de TUD beperkt.

Allereerst is een onderscheid gemaakt tussen vakgroepen waar onderzoek wordt uitgevoerd dat direct aansluit bij het te pro-grammeren onderzoeksgebied van bodembescherming en vakgroepen die onderzoek verrichten dat mogelijk kan worden ingezet ter onder-steuning. Zoals in par.l.4 reeds is vermeld, is van de eerste categorie vakgroepen een aantal sleutelfiguren benaderd. Tijdens een orifulterend gesprek is onderzocht in hoeverre men bereid is en of er mogelijkheden zijn om deel te nemen aan op te zetten onderzoeksprojecten.

De tweede categorie vakgroepen is geselecteerd aan de hand van wetenschappelijke jaarverslagen -met name die van de TU Delft (lit.23)- en aan de hand van de programma's van Voorwaardelijke Financiering van de faculteit Civiele Techniek (lit.13). Indien meer bekend is omtrent aard en inhoud van uit te voeren onderzoek kan nader bepaald worden welke van deze vakgroepen benaderd moeten worden.

Een overzicht van de benaderde vakgroepen tijdens de eerste gespreksronde en de overige van belang geachte vakgroepen is

gegeven in -bijlage VI.

3.2 Bestaande expertise binnen de Technische Universiteit Delft 3.2.1 Inleiding

De onderstaande inventarisatie beoogt niet een volledig en uit-puttend overzicht te geven van de aanwezige expertise, maar geeft wel een indicatie waar zich de raakvlakken bevinden van ui tge-voerd en gepland onderzoek met het hiervoor beschreven probleem-gebied van deze deelprogrammering.

Met betrekking tot mogelijkheden en bereidheid om deel te nemen aan het onderzoeksprogramma dient een aantal zaken te worden opgemerkt. Hoewel vrijwel alle benaderde personen positief hebben gereageeerd ten aanzien van de programmeringsstudie, zijn er geen toezeggingen gedaan voor wat deelname betreft. Het verstrekken van korte adviezen of het begeleiden van doctoraalonderzoek be-hoort wel tot de mogelijkheden. Wanneer er meer inzicht is om-trent de inhoud van onderzoeksprojecten dient er nader overleg gevoerd te worden over eventuele medewerking. In de tweede ge-spreksronde met de vakgroepen is hierop teruggekomen.

Bij de bespreking van de bestaande expertise is een onderver-deling gemaakt in preventieve, beheers- en curatieve maatregelen, zoals dat ook in par.l.2 is gebeurd. Per type maatregel is tevens een onderscheid gemaakt tussen technische en planologisch/juridi-sche aspecten.

(21)

3.2.2 Preventieve maatregelen Technische aspecten.

Faculteit der Scheikundige Technologie:

Bij de vakgroepen Microbiologie

&

Enzymologie en Bioproces-technologie wordt fundamenteel en toepassingsgericht onderioek verricht t.b.v. de ontwikkeling en optimalisatie van

indus-tri~e productieprocessen onder invloed van micro-organismen of enzymen. Enkele van belang zijnde projecten in dit kader zijn onderzoeken naar ana~obe afvalwaterzuivering, anagrobe vergisting van vast afval en afbraak van pyriet in steenkool door micro-organismen. Bij dit onderzoek heeft de optimalisa-tie van producoptimalisa-tietechnieken speciale aandacht.

Bij de vakgroepen Algemene Scheikunde en Chemische Technologie is het onderzoeksthema geavanceerde procestechnologie/schei-dingsprocessen in uitvoering met ondermeer de projecten: ont-wikkeling schone-technologie-fosforzuurproces en kolenreini~ ging voor de verbranding alsmede verwijdering en terugwinning van metalen uit waterige oplossingen.

Bij de vakgroepen Organische Chemie, Chemische Technologie en Anorganische

&

Fysische Chemie wordt onderzoek verricht in verband met steenkool technologie , gericht op bet ontwikkelen van processen voor de omzetting van steenkool en zware aardoliefracties. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de zuivering van procesgassen.

Faculteit der Werktuigbouwkunde:

Bij de vakgroep Apparatenbouw voor de Procesindustrie, Koude-techniek

&

Klimaatregeling wordt onderzoek verricht rond het thema scheidingssystemen en apparaten voor de proces-industrie met als doel het bevorderen van weinig energievra-gende zuiveringsstappen en een verdere optimalisatie hiervan. Naast energiebesparing betekent dit tevens grondstofbesparing (o.a. ontwerp van "efficiency" wasmachines).

Faculteit der Civiele Techniek:

Met betrekking tot hergebruik van afvalstoffen wordt onderzoek uitgevoerd bij de sectie Materiaalkunde naar het gedrag van materialen ten gevolge van de nuttige toepassing van afval-stoffen, zoals vliegas in beton.

Faculteit der Mijnbouwbouwkunde:

Bij de vakgroep Exploitatie

&

Verwerking van Grondstoffen dient in dit verband te worden vermeld een onderzoek met als doel het scheiden van metaalmengsels ten behoeve van herge-bruik en besparing van grondstoffen.

Centrum voor Milieukunde:

Bij het Centrum voor Technische Milieukunde (CTM) zijn enkele . studies begeleid met betrekking tot mogelijkheden voor nuttige toepassing van afvalstoffen zoals steenwolafval uit de tuin~ bouw. Verder is de verwerking van ziekenhuisafval bekeken. Naast technische aspecten wordt eveneens aandacht besteed aan de economie van hergebruik. Dit laatste onderzoek is eveneens in te delen bij beheersmaatregelen.

Planologisch/juridische aspecten. Geen directe expertise.

(22)

3.2.3 Beheersmaatregelen

Technische aspecten.

Faculteit der Scheikundige Techologie:

Bij de vakgroep Analytische Scheikunde worden bodem- en

water-analyses uitgevoerd. Tevens worden slibmonsters geanalyseerd om inzicht te krijgen in onderwaterbodemverontreiniging.

Faculteit der Civiele Techniek:

Met betrekking tot de inrichting van stortplaatsen is

exper-tise aanwezig bij de vakgroep Gezondheidstechniek

&

Waterbe-heersing (geohydrologische aspecten) en de sectie Geotechniek van de vakgroep Waterbouwkunde (grondmechanische aspecten).

In het verleden is bij de vakgroep Gezondheidstechniek

&

Waterbeheersing onderzoek uitgevoerd naar de geohydrologische aspecten van tijdelijke opslagplaatsen voor verontreinigde grond in Zuid-Holland. Een onderzoek omtrent de historische

ontwikkeling ,van de grondwaterkwaliteit in Rijnmond in relatie

tot het bodemgebruik is in uitvoering. Eveneens van belang in

dit verband is een studie naar de permeabiliteit van

zand-bentonitemengsels ten behoeve van civiel-technische

isolatie-technieken. Ten aanzien van de verspreiding van

verontreini-gingen in de diepe ondergrond staan diverse rekenmodellen ter beschikking.

Bij de sectie Geotechniek van de vakgroep Waterbouwkunde is onderzoek ondergebracht met betrekking tot de analyse van grondwater en meegevoerde verontreinigingen alsmede het

ont-wikkelen van numerieke modellen op dit gebied.

Bij de vakgroep Gezondheidstechniek

&

Waterbeheersing is

ver-der onver-derzoek onver-dergebracht naar verwerkingsmethoden van zuiveringsslib, inzameling en verwerking van vast afval, als-mede het ontwerpen van geohydrologische schermen als civiel-technische isolatiemethode. Met betrekking tot

onderwaterbo-dems moet met "name de sectie Vloeistofmechanica van de

vak-groep Waterbouwkunde worden vermeld. Dit in verband met on-derzoek naar bodemligging in rivieren en estuaria, het op-stellen van sedimentatiebalansen en onderzoek naar slibtrans-port.

Planologisch/juridische aspecten.

Faculteit der Civiele Techniek.

Bij de vakgroep POO is onderzoek verricht met betrekking tot de planologische aspecten van tijdelijke opslagplaatsen voor verontreinigde grond in Zuid-Holland. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd naar de locatiekeuze van afvalstortplaatsen in Limburg in relatie tot kwetsbare gebieden zoals waterwingebie-den en grondwatergebonwaterwingebie-den ecosystemen. Verder dienen enkele studies te worden vermeld die in verband staan met de milieu-gevolgen van de winning van oppervlaktedelfstoffen.

Faculteit der Bouwkunde.

Bij de vakgroep Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening

&

Mi-lieubeheer (VROM) heeft onderzoek plaatsgevonden met betrek-king tot de bestuurlijke en planologisch/juridische aspecten rond het thema stadsvernieuwing en bodemverontreiniging.

Faculteit der Wijsbegeerte

&

Maatschappijwetenschappen.

Bij de vakgroep Techniek, Bedrijf & Bestuur wordt onderzoek

(23)

opslag. Ook is er een studie gaande naar de handhaving van de vergunningsvoorschriften in het kader van de Wet Verontreini-ging Oppervlaktewateren in het Hoogheemraadschap Rijnland (zuiveringsslibproblematiek). Bovendien is er een vergelijkend onderzoek van grondwaterplannen gedaan.

3.2.4 Curatieve maatregelen Technische aspecten.

Faculteit der Scheikundige Technologie.

In dit verband dienen hier te worden vermeld de vakgroepen Bioprocestechnologie en Analytische Scheikunde. Bij de eerst-genoemde vakgroep wordt onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het ontwikkelen van een bioreactor voor een snelle in-situ reiniging van met olie verontreinigde grond. Bij de vakgroep Analytische Scheikunde is onderzoek ondergebracht ten behoeve van thermische reiniging van grond verontreinigd met organoha-logenen en van met cyanides verontreinigde grond.

Faculteit der Civiele Techniek.

Bij de vakgroep Gezondheidstechniek

&

Waterbeheersing en bij de sektie Geotechniek van de vakgroep Waterbouwkunde is geo-technische expertise aanwezig met betrekking tot civiel-tech-nische isolatiemethoden.

Planologisch/juridische aspecten.

Faculteit der Bouwkunde.

Bij de vakgroep VROM wordt onderzoek uitgevoerd naar verhaals-procedures met betrekking tot bodemsanering. Daarnaast worden de mogelijkheden van een milieubeheersplan voor het Rbtte-gebied bestudeerd.

Faculteit der Civiele Techniek.

Bij de vakgroep POO is onderzoek in uitvoering met betrekking tot bestuurlijke aspecten rond bodemsanering, toegespitst op bewonersinvloed. '

(24)

4. ONDERZOEKSLIJNEN

4.1 Inleiding

Een analyse van de onderzoekswensen (zie hoofdstuk 2) leert dat het karakter van de vragen vaak zeer verschillend is. Sommige vragen hebben een direct toegepast karakter en zijn minder geschikt voor langlopend onderzoek. Andere vragen zijn soms zeer algemeen en ruim geformuleerd en dienen, voor ze verder kunnen worden behandeld, nader te worden geconcretiseerd.

Binnen het brede scala van vragen dient bepaald te worden waar accenten moeten worden gelegd. Hierbij moet rekening worden ge-houden met het feit, dat met name bij de landelijke milieuorga-nisaties sprake is van een zekere taakafbakening. Het toekennen van prioriteiten alleen op basis van het aantal maal dat een vraag is gesteld is derhalve niet gerechtvaardigd. In par.1.4. is omschreven welke argumenten hebben bijgedragen aan de priorite-ring. Het proces van clustering en prioritering heeft in eerste instantie geresulteerd in 11 onderzoekslijnen (zie samenvattende rapport). Deze kunnen worden opgevat als een synthese van onder-zoekswensen en onderzoeksmogelijkheden binnen de betrokken uni-versiteiten en fungeren als basis voor nader uit te werken onder-zoeksprojecten.

Van deze 11 onderzoekslijnen vallen de volgende vier binnen het Delftse probleemveld:

I afvalstof fen preventie

11 afvalbeheersing/IBC-criteria 111 stadsvernieuwing en bodemsanering IV instelling bodembeschermingsgebieden

Omdat uitwerking van alle 11 onderzoekslijnen niet haalbaar werd geacht, is een verdere reductie toegepast (zie het samenvattende rapport). Ten aanzien van de Delftse onderzoekslijneh leidde dit tot het afvallen van de laatste (IV. instelling bodembescher-mingsgebieden), die bij de prioriteitsstelling al een lagere prioriteit had gekregen. In dit hoofdstuk wordt deze onderzoeks-lijn overigens nog wel meegenomen en wordt er -net als van de drie andere onderzoekslijnen- een beknopte probleemanalyse van gegeven.

(25)

4.2 Onderzoekslijn I - Afvalstoffenpreventie 4.2.1 Inleiding en wensen

Aan de bodemproblematiek kan niet voldoende recht worden gedaan zonder stil te staan bij het probleem dat hieraan ten grondslag ligt, namelijk de emissie van schadelijke afvalstoffen naar het compartiment bodem. In het RMNO-rapport "Grond tot Zorg" (lit.S), waarin een ge~tegreerde probleemanalyse wordt geschetst van de bodemverontreiniging, wordt gesteld dat deze is terug te voeren tot een afvalprobleem.

Door het IVAM is met betrekking tot het thema afvalstoffen een programmeringsstudie uitgevoerd naar de onderzoeksbehoefte van de milieubeweging (lit.19). Deze studie bevat een brede inventarisa-tie van onderzoekswensen en geeft ter afsluiting enkele onder-zoeksprioriteiten. Om dubbel werk te voorkomen is het thema afvalstoffen gedurende de inventarisatie minder benadrukt, maar de aanwezige onderzoekswensen zijn wel meegenomen.

Wegens het belang voor de bodemproblematiek en de prioriteit die het bij de milieubeweging heeft, wordt afvalstoffenpreventie in een aparte onderzoekslijn behandeld.

De onderzoekswensen ten aanzien van preventie hebben betrekking op zowel beleidsgericht, als stoffengericht en techniekgericht onderzoek. Het beleidsgerichte onderzoek is in de Rotterdamse deelprogrammering in een aparte onderzoekslijn uitgewerkt, het techniek- en stoffengerichte onderzoek komt hier aan de orde. De onderzoekswensen betreffen met name het ontwikkelen van schone

technologie~, alternatieve producten, hergebruik, vergroten van duurzaamheid en aangepast grondstoffengebruik voor vele uiteenlo-pende producten en gebruiksartikelen zoals schoonmaakmiddelen, plastics, verf-, lijm- en kleurstoffen. Eveneens binnen dit kader passen vragen ten aanzien van preventie van bulkafvalstoffen zoals compost, zuiveringsslib, vliegas, huishoudelijk en chemisch afval.

4.2.2 Nadere omschrijving

In h~t IMP-Afvalstoffen (lit.6, p.67) wordt afvalstoffenpreventie beschreven als "het voorkomen en beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het streven naar een op nuttige en ver~ntwoorde

wijze hergebruiken, en toepassen van afvalstoffen". De belang-rijkste instrumenten van preventie zijn van juridische en finan-cigle aard, waarbij men zich rekenschap moet geven van econo-mische en technologische randvoorwaarden. Op deze technologische randvoorwaarden ligt in deze (Delftse) studie het accent, terwijl juridische instrumenten zijdelings aan bod komen.

Afvalstoffen zijn er vele. Het is dan ook nodig eerst priori-teiten te stellen. Daartoe is de indeling in categorie~ afval-stoffen overgenomen uit het rapport "Grond tot Zorg" (lit.S). Om te bepalen welke van deze categoriegn voor nader onderzoek in aanmerking komen zijn de volgende selectiecriteria aangehouden:

a. passend binnen de onderzoeksthema's (zie hoofdstuk 1),

b. relatie met het compartiment bodem, c. prioriteit milieubeweging, '

(26)

f. stand van zaken met betrekking tot preventieonderzoek. Een toelichting op deze criteria en de uiteindelijke selectie van de categorie~n afvalstoffen is te vinden in bijlage VII. Deze selectie heeft er toe geleid dat de volgende

6

categoriegn in deze paragraaf nader worden besproken:

A. Verpakkingen

B. Klein chemisch afval C. Zuiveringsslib

D. Fosfogips

E. Vliegas kolengestookte centrales F. Chemisch afval.

ad A. Verpakkingen

Bij preventie van het ontstaan van de afvalcategorie verpakkingen moet niet zozeer gedacht worden aan het voorkomen dat er verpak-kingen worden gebruikt alswel het voorkomen dat deze categorie als afval verwerkt moet worden. Deze categorie afval is zeer divers. Het omvat glas, blik, papier, metaal en allerlei kombina-ties van deze materialen. Een uit het oogpunt van milieubelasting gunstig systeem als retourverpakkingen is nog maar in beperkte mate gebruikelijk. De meeste problemen doen zich voor bij de verpakkingen die uit meerdere componenten bestaan: conservenblik met een loden lasnaad, melkpakken met een kunststof coating en uit verschillende kunststoffen bestaande plasticverpakkingen reduceren de hergebruiksmogelijkheden die er in theorie bestaan tot nul.

Onderzoek naar preventiemogelijkheden zal zich vooral moeten richten op het ontwikkelen van alternatieven voor die verpakkingen waarvoor hergebruik en nuttige toepassing niet mogelijk zijn en die milieuschade veroorzaken bij stort of verbranding.

ad

B.

Klein chemisch afval

In het IMP Chemisch Afval (lit.7) wordt klein chemisch afval van het overige chemisch afval onderscheiden. Klein chemisch afval is dat afval dat in zeer kleine hoeveelheden bij een zeer groot aantal bronnen vrijkomt. De aandacht rond klein chemisch afval gaat op het moment uit naar de wijze waarop het ingezameld kan worden. Met een goede methode van inzameling kan voorkomen worden dat de chemische stoffen zeer verspreid worden gestort. Bovendien wordt het huishoudelijk afval daardoor minder verontreinigd en kan het gemakkelijker verwerkt worden.

Recentelijk zijn diverse proefprojecten met betrekking tot inzameling in voorbereiding genomen, van start gegaan of afge-sloten met betrekking tot de gescheiden inzameling van klein chemisch afval bij huishoudens of kleine tot middelgrote bedrij-ven. Kenmerkend tot dusver is het geringe rendement van deze inzamelingsacties. Nader onderzoek met betrekking tot het verbe-teren van dit rendement wordt besproken in de Rotterdamse deel-programmering.

Om te komen tot technisch gericht preventieonderzoek, waarbij getracht wordt te voorkomen dat het klein chemisch afval ont -staat, dient bekend te zijn welke stoffen of categorie~n priori -teit dienen te krijgen. Een vooronderzoek ter vaststelling van deze stoffen wordt noodzakelijk geacht. Tijdens de inventarisatie zijn verf-, lijm- en kleurstoffen genoemd. Onderzoek dient

(27)

ener-zijds gericht te zlJn op milieu-effecten, anderzijds op het

ontwikkelen van alternatieve producten of aangepast

grondstoffen-gebruik.

ad C. Zuiveringsslib

Evenredig met de toename van het aantal zuiveringsinstallaties is

sprake van een toename van de hoeveelheid zuiveringsslib. De

kwaliteit hiervan laat vaak te wensen over. Daarnaast blijft in

het rioleringsstelsel en in straatkolken een residu achter, het zogenaamde rioolslib, dat in sommige gevallen eveneens een beden-kelijke kwali tei t bezit. De hergebruiksmogelijkheden zijn als gevolg daarvan vaak beperkt.

Met betrekking tot het gebruik van zuiveringsslib geldt thans de

in 1980 vastgestelde richtlijn voor de afzet van vloeibaar

zuive-ringsslib ten behoeve van gebruik op bouw- en grasland. Inmiddels

is eveneens een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) (ex art.26 Afvalstoffenwet) in werking getreden, op grond waarvan

zuive-ringsslib wordt aangemerkt als categorie afvalstoffen waarvoor de

provincies verwijderingsplannen moeten opstellen. In Zuid-Holland

is in dit kader onlangs een achttal locaties voorgesteld als

depot voor zuiveringsslib (in combinatie met verontreinigde

bag-gerspecie).

Er kan hier slechts sprake zijn van een tijdelijke oplossing,

gezien de kosten, het ruimtebeslag en de milieueffecten die een

dergelijke opslag met zich meebrengt. Onderzoek naar preventie

als onderdeel van een lange-ter mijn-beleid verdient hoge

priori-teit, waarbij een geïntegreerde aanpak van technisch en

beleids-matig onderzoek het meeste perspectief biedt. Aandacht dient te

worden besteed aan de volgende aspecten:

brononderzoek/handhavingsproblematiek.

Voor lozing op het openbare riool is een lozingsverordening

van toepassing welke een bovengrens voorschrijft aan

concen-traties schadelijke stoffen. Afgaand op de hoge belasting

schadelijke stoffen bestaan er gronden te veronderstellen dat

ontduiking plaatsvindt. Zijn er methoden om dit aan te tonen

en welke juridische stappen kunnen worden ondernomen? Hoe zou

het beleid ten aanzien van het rioolbeheer moeten zijn? Wat

zijn de oorzaken van de ontduiking? Het aan bedrijven en

huishoudens aanbieden van mogelijkheden om probleemstoffen op

een verantwoorde wijze af te voeren vormt onderdeel van het

handhavingsprobleem en sluit weer aan bij preventieonderzoek

en inzameling van klein chemisch afval.

kwaliteitsverbetering zuiveringsslib.

Welke procestechnologische mogelijkheden ZlJn aanwezig voor de verbetering van de slibkwaliteit bij de zuiveringsinstallatie?

Welke kosten zijn er mee gemoeid? De gedachten gaan hierbij

uit naar bijv. fractionering van het slib, terugwinning of re-circulatie van kritische stoffen en toepassing van anagrobe slibvergisting ter reductie van het slibvolume.

hergebruiksmogelijkheden.

Zuiveringsslib wordt toegepast in o.a. compost en zwarte grond. Zijn er wellicht andere toepassingsmogelijkheden en

onder welke voorwaarden is hergebruik toelaatbaar? Deze

vraag-stelling sluit weer aan bij de Leidse deelprogrammering waar het betreft normstellingsonderzoek.

(28)

ad D. Fosfogips

Fosfogips is een reststof die vrijkomt bij de fabricage van

fosfaatkunstmest en die momenteel integraal geloosd wordt op het

oppervlaktewater. Het bevat schadelijke stoffen als cadmium en (het radioactieve) radium. De cadmiumbelasting van de Noordzee

via het Nederlandse oppervlaktewater is voor on~eveer 50%

afkom-stig van deze lozingen. In tegenstelling tot magnesia- en rook

-gasontzwavelingsgips zijn de vooruitzichten voor nuttige toepas-sing in bouwmaterialen minder gunstig mede vanwege het radium-gehalte en de grote hoeveelheden waarin het gips vrijkomt.

De preventie van het ontstaan van fosfogips en van de schadelijke

stoffen erin is reeds jaren onderwerp van studie. Daarbij zijn

onder andere de mogelijkheden onderzocht van aangepast

grondstof-fengebruik in verband met de wens het radiumgehalte terug te dringen en van schone-technologie processen waarbij zware metalen en fluor worden gerecirculeerd. Mogelijkheden voor nuttige

toe-passing zijn eveneens ond-erzocht, waarbij toepassing in de

ci-viele techniek, al dan niet in combinatie met vliegas,

moge-lijkheden schijnt te bieden. Materiaalkundige, logistieke en

economische problemen vormen de voornaamste knelpunten in verband

met deze nuttige toepassing.

Onbekend is, in hoeverre de gipslozingen bijdragen aan de kwali-teit en hoeveelheid van het verontreinigde sediment in de

be-nedenrivieren. De oplosbaarheid van gips wordt o.a. be!nvloed

door het zoutgehalte en de temperatuur. Mogelijk vindt adsorptie

aan het slib plaats.

Is het mogelijk via een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van

de invloed van de gipslozingen een kapitalisering te maken van de

lozingen als meerkosten onderhoudsbaggerwerk en extra

bergingsca-paciteit baggerspecie? Dit met het doel de kosten op de producen-ten te verhalen.

Parallel aan dit onderzoek dient te worden bekeken in hoeverre

via nuttige toepassing in andere bedrijfstakken of via

schone-technologieprocessen een sluitende balans kan worden verkregen

met als nettoresultaat een lagere milieubelasting.

ad E. Vliegas kolengestookte centrales

Onderzoek naar het voorkomen van het ontstaan van vliegas is in eerste instantie een energievraagstuk. De vraag in hoeverre andere methoden van energieopwekking, anders dan met behulp van

kolengestookte centrales, de voorkeur verdienen valt bui ten het

kader van deze studie. De relatie met het compartiment bodem ligt

bij het be!nvloeden van de kwaliteit en de mogelijkheden voor nuttige toepassing van het vliegas.

Het onderzoek naar de mogelijkheden voor nuttige toepassing van

vliegas wordt gekenmerkt door een combinatie van milieukundige, technische en beleidsmatige vragen en vertoont in zekere zin een parallel met de nuttige toepassing van fosfogips. De basiskwali-teit van vliegas kan worden be'invloed door eisen te stellen aan de samenstelling van de grondstof poederkool. Er bestaat reeds

een richtlijn ten aanzien van het arsenicumgehalte. Tevens is de

procesgang bij de verbranding van belang, waarbij met name de fractieverdeling van de poederkool en de vuurhaardtemperatuur een rol spelen. Het toekomstige "hergebruiks"percentage, namelijk in de cement- en betonindustrie, wordt geschat op 70%. Rekening houdend met een toename van het aandeel in de

(29)

electriciteitsvoor-ziening van de kolengestookte centrales is verder onderzoek naar verantwoorde toepassingsmogelijkheden van vliegas noodzakeIjk. Een belangrijk knelpunt hierbij vormt het ontbreken van voor-schriften dienaangaande, bijvoorbeeld in de civiele techniek als ongebonden of gebonden toeslagmiddel of aanvulmateriaal ter ver-vanging van conventionele grondstoffen.

Diverse onderzoeken met betrekking tot nuttige toepassing zijn in uitvoering of afgesloten. Als belangrijkste knelpunten worden gesignaleerd:

- het tot stand komen van een uniforme uitloogtest, - de wisselende kwaliteit van het uitgangsmateriaal,

- vertaling van laboratoriumexperimenten naar de praktijk, - de beoordeling van korte- en lange-ter mijn-effecten, zowel

milieukundig als materiaalkundig. ad F. Chemisch afval

Het onderscheid tussen chemisch afval en klein chemisch afval betreft de hoeveelheid en het aantal producenten: 90% van de aan het ministerie van VROM gemelde chemische afvalstoffen wordt door 6% van de producenten van chemische afvalstoffen aangeboden (lit.7).

Preventieonderzoek met betrekking tot chemisch afval heeft hoge prioriteit bij de milieuorganisaties. De aandacht gaat daarbij met name uit naar het niet-verwerkbaar chemisch afval. De meest voorkomende soort chemisch afval komt vrij bij op productie of verwerking gerichte processen. Bij de productie die uitgaat van natuurlijke grondstoffen, zoals erts, zijn de preventiemoge-lijkheden van nature beperkt. De winning van erts zal altijd gepaard gaan met het ons taan van ongewenste afvalstoffen. Daaren-tegen zijn er bij de keuze van hulpstoffen bij de productie en de productietechniek vaak meer mogelijkheden om tot beperking van schadelijk afval te komen.

Het opstellen van een techniekgericht onderzoeksvoorstel wordt pas haalbaar geacht indien prioriteiten worden toegekend binnen het brede scala van stoffen en processen. Daarnaast zal onderzocht moeten worden waar lacunes zitten in de huidige onderzoeksprogramma's. Hiertoe is een inventarisatie van externe expertise noodzakelijk.

4.2.3 Expertise

Het nader uitwerken van de onderzoekslijn afvalstoffenpreventie kan het beste gebeuren in samenwerking met het CTM, waar reeds cHordinatie en begeleiding van preventieonderzoek plaatsvindt. Een verdere vakinhoudelijke bijdrage is in principe mogelijk bij diverse vakgroepen, afhankelijk van de aard van het onderzoek. Bij onderzoek met betrekking tot brononderzoek en de verwerking van zuiveringsslib is expertise aanwezig bij de vakgroepen Ge-zondheidstechniek

&

Waterbeheersing en Bioprocestechnologie. Als het gaat om procestechnologisch onderzoek met betrekking tot zuiveringsslib en vliegas, dan is expertise aanwezig bij o.a. de vakgroepen Algemene Scheikunde, Chemische Technologie, Organische Chemie en Anorganische

&

Fysische Chemie alsmede de vakgroep Apparatenbouw van de Procesindustrie, Koudetechniek

&

Klimaat-regeling. De vakgroep VROM kan worden genoemd als het gaat om de naleving van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren.

(30)

nuttige toepassing van diverse afvalstoffen is aanwezig bij de

vakgroep Gezondheidstechniek

&

Waterbeheersing. Als het in het

bijzonder gaat om de nuttige toepassing van bulkafvalstoffen in

de civiele techniek, waaronder vliegas en zuiveringsslib, kan men

onder meer terecht bij de sectie Materiaalkunde van de vakgroep

Mechanica

&

Constructies.

De weg, die verontreinigingen als gevolg van lozingen (bijv. van

fosfogips) in oppervlaktewater en grondwater afleggen, ligt op

het kennisgebied van de vakgroep Gezondheidstechniek

&

W

aterbe-heersing en van de sectie Vloeistofmechanica van de vakgroep Waterbouwkunde.

Tot slot kunnen met het oog op de verwerking van verontreinigde

grond de vakgroepen Analytische Scheikunde en Bioprocestechnolo-gie worden vermeld.

(31)

4.3 Onderzoekslijn 11 - Afvalbeheersing/IBC-criteria 4.3.1 Inleiding en wensen

Als uitgangspunt bij deze deelprogrammering wordt gesteld, dat preventie van het ontstaan van afvalstoffen voorrang verdient. Preventie van het ontstaan van afval wordt in de dagelijkse praktijk beïnvloed door technische en economische randvoorwaar-den. Onderzoek naar het verleggen hiervan sluit aan bij onder-zoekslijn I: Afvalstoffenpreventie.

Afval zal echter hoe dan ook ontstaan. Een volgende stap is dan om te voorkomen dat bij het storten van afvalstoffen bodemveront-reiniging ontstaat. Onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe staat centraal in deze onderzoekslijn.

De onderzoekswensen met betrekking tot Isolatie, Beheersing en ~ontrole van afvalstoffen en de criteria d~arvoor, de zogenaamde lBC-criteria, omvatten zowel technisch gericht als bestuurlijk en planologisch/juridisch onderzoek. De meeste technisch gerichte vragen hebben betrekking op het functioneren, de interpretatie en de controle van de lBC-criteria. Verder is de vraag gesteld of het uitbreiden van het pakket van minimale eisen t.a.v. stort-plaatsen mogelijk is alsmede het inventariseren en evalueren van de bestaande technieken van isolatie en immobilisatie. Gevraagd wordt eveneens of het mogelijk is richtlijnen t.a.v. locatie-keuzes op te stellen als onderdeel van de lBC-criteria en of de reikwijdte van de lBC-criteria niet voor uitbreiding vatbaar is, rekening houdend met andere bodembedreigende activiteiten.

4.3.2 Nadere omschrijving

Het gecontroleerd storten van afvalstoffen wordt beschouwd als verwerkingsalternatief. Bij andere methoden van verwerking, zoals verbranden, composteren of mechanisch scheiden, bevinden de stoffen zich nog niet in de afval fase. Er is in eerste instantie nog geen relatie met het compartiment bodem. De reststoffen van deze verwerkingsmethoden worden pas in een later stadium aan het compartiment bodem toegevoegd, als compost of als afvalstof. Ongeveer 75% van het in Nederland geproduceerde afval wordt direct gestort. Met betrekking tot storten is sinds 1980 de richtlijn "gecontroleerd storten" (lit.26) van toepassing. De belangrijkste uitgangspunten hiervan zijn:

- het afval dient~droog te worden verwerkt en droog te blij-ven; storten in of nabij het grondwater is niet toegestaan; - het afval dient zoveel mogelijk te worden verdicht;

- de stortplaats dient een verantwoorde vormgeving te hebben; - aan de eindafdekking en eindbestemming dient alle aandacht

te worden besteed.

De richtlijn "gecontroleerd storten" is inmiddels (1985) aange-vuld met de volgende bepalingen:

- direct contact tussen afval en bodem dient te worden voorko-men;

- verspreiding in de bodem van verontreinigd water afkomstig uit de afvalstoffen dient vermeden te worden;

- de situatie waarin de stoffen op of in de bodem zijn ge-bracht dient beheersbaar te zijn en in de toekomst te blij-ven;

- regelmatige controle van de situatie en op de effectiviteit van de getroffen voorzieningen dient plaats te vinden.

Cytaty

Powiązane dokumenty

'ųŽƐŽǁĂŶŝĞĞůĞŬƚƌŽŶŝĐnjŶĞũĂŬŽĂůƚĞƌŶĂƚLJǁŶĂŵĞƚŽĚĂƵĐnjĞƐƚŶŝĐnjĞŶŝĂǁǁLJďŽƌĂĐŚ͘͘͘

Nagrodę wręczył Prezydent IAAM Profesor Hisatoshi Kobayashi podczas ceremonii otwarcia odbywa- jącej się w Centrum Konferencyjnym Uniwersytetu w Del- hi w dniach 1–4 marca

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w

Sobieskich Radziwiłłową (1634-1694) jako twórców znaczenia Białej [Podlaskiej] w okresie nowożytnym. Radziwiłł wojewoda brzeski litewski, marszałek nadworny, a

Because SI by MDD relies on one-way wavefields, we select time windows dominated by surface-wave noise traveling in a favorable direction, that is, traversing the line of

Method used: the linear regression analysis (the least squares method) of mean central values of the statistically grouped data. set: ( w/t ;

are the high expectations supported by the potential of wind power at higher altitudes, the evolution and increase of entrepreneurial activities, the diversity in knowledge